Biekorf. Jaargang 56
(1955)– [tijdschrift] Biekorf[p. 106] | |
Tekenwerk van Hendrik Pulinx
| |
[p. 107] | |
![]()
Chapelle ardente voor de uitvaart van Keizer Karel VI in de St. Donaaskerk te Brugge. Tekening van Hendrik Pulinx (Stadsarchief Brugge, Feriebouck 1737-55, f. 20)
| |
[p. 108] | |
hij uitvoerig handelt over Maerlant en over de hem bekende handschriften van de Rijmbijbel. Dit deel van zijn studie is geïllustreerd met een kopergravure van de balksleutel, uitgevoerd naar de tekening van Pulinx. Le Long geeft daarbij de volgende commentaar (tussen blz. 158 en 159 van de tweede uitgave): ‘Van het hieronderstaande Gedenk-teeken... ter eere van Jacob van Maerlandt opgerecht, binnen het Stadthuys der steede Damme, in Vlaanderen, in een groote Zaale, konstig uytgehouwen, op den Sleutel van een grooten Balk; in alles nog seer wel kennelyk, en het Beeldt ongeschonden, behalven een kleyn weinig aan de Neus en aan d'eene Wang; door my opgespeurt, en niet sonder groote moeyte daar ter plaatse in 't net doen afteekenen, door den Konstryken Hendrik Pulinx, Bouwmeester van Stadtswerken tot Brugge; volgens deszelfs bygaande Verklaaringe’. Dit attest van Pulinx luidt als volgt: ‘Het waere Afbeelsel van eene Balcke, liggende in 't Stadthuys binnen der Stede van Damme, by Brugge, in Vlaanderen, met alle syn schronghen, en forme gelyck in dese figure is te sien; als ook syn groote, volgens de Brugsche Voet-maete: Volgens de letter A tot B. is lanck twee Voeten, van B tot C. is lanck twee Voeten, van C tot D. is lanck dry Voeten en twee duymen. De breede alomme is een Voet en haelf. Deselve Balcke light hooge, ghemeten uyt het Pavement tot het besneden werk, 18 Voeten en twee Duymen. In teecken der waerheyt. hebbe het selve onderteekent, en gemaeckt den 30e Mey 1725. Hendrick Pulinx Bouw-meester van Stadts werken.’
De gravure naar Pulinx' tekening werd herhaaldelijk in handboeken der letterkundige geschiedenis gereproduceerd, nadat ze door Dr. Jan Ten Brink op volle grootte (en met de kenletters van Pulinx!) als buitentekstplaat in zijn Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde (1897) was overgenomen.
2. In hetzelfde jaar 1725 maakte Pulinx een tekening van de nieuwe steenweg van Brugge (St. Pieters) op Blankenberge, naar het ontwerp van de landmeter Frans Verplancke. Deze ‘Aenwysinghe vande nieuwen blanckenberghschen Calleseijdewegh ten jaere 1725 ghemaekt’, is een pentekening gehoogd met waterverf; zij beslaat een strook papier van 137 × 27,5 cm en is uitgevoerd op de ‘schaele van 350 roe- | |
[p. 109] | |
den’. Het stuk is getekend door ‘Inventor Frans Verplancke’ en tot tweemaal toe door Pulinx: na de vermelding: ‘Dese geteekent door Hendrik Pulinx, oversiender van stadts wercken’ tekent hij nogmaals: ‘Hendrik Pulinx oversiender van stadts wercken fecit’. De tekening is een cartographische voorstelling van de plaatsen, beken, wegen en percelen die door de nieuwe steenweg doorsneden worden. Het dorp Blankenberge is getekend op zijn geheel, uitlopend tegen de nog ongeschonden duinenrij die op heel de breedte van het blad geschetst is.(1) Een blad van documentaire aard, dat getuigt van goede smaak, kunstzin en vakmanschap. Het stuk is bewaard op het Stadsarchief te Brugge, ingeplooid vooraan in het Feriebouck der Tresorie 1711.1737. Kreeg Pulinx opdracht van de Tresorier om deze tekening te maken? De stad Brugge kwam niet rechtstreeks tussen in de bouw van de nieuwe steenweg, de magistraat stelde er echter groot belang in en mogelijk heeft Pulinx deze ‘Aenwysinghe’ uit eigen beweging getekend en aan zijn principalen aangeboden.
3. Het Feriebouck 1737-1755 van de Tresorie bevat onder het jaar 1741 een ingelast folio (31 × 19 cm) met een tekening - pentekening verhoogd met waterverf - van de ‘Chapelle ardente’ die, op last van het stadsbestuur, werd opgericht in de St. Donaaskerk voor de officiële vigiliën en uitvaart van Karel VI, Rooms Keizer en Graaf van Vlaanderen. Deze plechtigheid had plaats op 11 en 12 Januari 1741. Pulinx had als ‘oversiender’ de uitvoering van de chapelle ardente te leiden. De Tresorier meende eerst dat men de chapelle van 1701 (Koning Karel II van Spanje) zou kunnen gebruiken die geborgen lag ‘op den solder van de speye van drye gaeten van het Minnewaeter’. Pulinx liet het materiaal uit het Sashuis overbrengen naar de Halle: bij de opstelling aldaar bevond men de oude chapelle zeer ‘defectueus’, sommige stukken ontbraken en het geheel leek de heren van de Tresorie al te zeer ‘oude styl’. Pulinx kreeg 21 Nov. 1740 de opdracht een nieuw model te maken ‘naer de hedendaeghsche maniere’ met benuttiging, zoveel mogelijk, van het voorhanden zijnde materiaal. Zijn eerste schets | |
[p. 110] | |
werd, mits enkele veranderingen, goedgekeurd. Pulinx tekende dan het model ‘in het groot’ voor de timmerlieden en deelde ook het werk uit aan de draaiers, beeldsnijders en aan de schilder Jan Garemyn.(1) Persoonlijk werkte hij als beeldsnijder aan de grote kroon en het ‘verheven wapen’ van het fronton. Pulinx was een zakelijk man en bracht 137 extra-werkuren in rekening, gedetailleerd in een ‘Noticie van extraordinaire diensten en besonien ghedaen bij Hendrik Pulinx buijten het devoiren van het oversienderschap int consipieeren en dirigieren het maeken de chapelle ardante tot den dienst vanden overleden Keyser Carel den VI, saligher memorie’.(2) Als besluit van heel de onderneming overhandigde Pulinx op 20 Februari 1741 aan de Tresorier een tekening om, als document voor de toekomende, ‘in de ferie ter tresorie te leggen’. Dit blad vormt nu folio 20 van het aangehaalde Feriebouck. Pulinx heeft het overbodig geacht dit blad te ondertekenen, daar het een geheel vormt met het uitvoerig verslag over de plechtigheden door de griffier in het Feriebouck (f. 19 v.-23) ingelast. A. Viaene |
|