Biekorf. Jaargang 56
(1955)– [tijdschrift] Biekorf[p. 122] | |
Bij de opgravingen te Brugge.
| |
[p. 123] | |
vesten van de noordmuur van de kooromgang meer dan 3m breed zijn. Het koor heeft een noordelijke afwijking; die richting is trouwens ook vast te stellen in de talrijke graven die men er aantreft.(1) Uit deze gegevens kunnen we opmaken dat de opgravingen op de Burg reeds zeer belangrijke resultaten hebben opgeleverd. Niet alleen is het grondplan van de oude burchtkerk nu haast volledig gekend, - het juiste plan van de westtoren ontbreekt nog, - maar er zijn zelfs gegevens die aanwijzingen kunnen bevatten nopens het oude bewoningscentrum. Het opgravingsverslag belooft dan ook belangrijk te worden voor de oudste geschiedenis van Brugge. In September worden de werken hernomen, ditmaal onder de Burgstraat. Als de grondvesten daar ook goed behouden zijn gebleven, zal bij velen de wens opkomen om de gehele plattegrond in een aangepaste omgeving bewaard te zien als het oudste en eerbiedwaardigste monument van de stad.(2) L.D.
De spade die in het voorjaar de historische grond van de grafelijke burchtkerk methodisch niet sleuven doortrekt, haalt oude problemen op en schept er nieuwe bij. Wat men blootgelegd heeft zijn de funderingen van het ‘opus rotundum et altum’ door Galbert beschreven de visu in 1127 en een anderhalve eeuw later door Maerlant, naar een geschreven of mondelinge traditie, vermeld als ‘ghemaect naer den Aecsen gewerke’: naar het model van de Keizerlijke Paltskapel te Aken. Onze burchtkerk, een primitieve Mariakerk, werd naderhand aan de H. Donatianus toegewijd, om in de XIIe eeuw afgebroken en door een nieuwe, romaanse St. Donaaskerk vervangen te worden. Zij had het niet verder gebracht dan tot collegiaal kapittelkerk en grafelijke | |
[p. 124] | |
parochiekerk (1089); haar romaanse (en gotische) opvolgster zou in 1560 kathedraal worden van het oude bisdom Brugge en als zodanig, verzadigd van barokke verbouwing, op de vooravond van het Concordaat ten onder gaan, de moderne archeologie een ideaal plein voor opgraving nalatend. De eerste Boudewijns bouwden een burcht tegen de Noormannen op de tegenwoordige Burg. Nu zien we de hele onderbouw blootliggen van de kerk die zij in deze burcht lieten oprichten. Een énige kans. Men zal uit de aard der zaak nooit zoveel te zien krijgen van de vroegste kerkbouw der stadsparochies - St. Salvators en O.L. Vrouw - die reeds bestonden toen de Boudewijns aan het bouwen gingen. Waarom hebben de bouwers dat terrein gekozen? Vanzelf wordt het oude probleem van een Romeins en Merovingisch Brugge wakker geschud: de Romeinse Burg van Duclos, het hypothetische Romeinse kamp van Carl Hauptmann (Bonn), de ‘Ouden Burg’ van Vredius en Karel Verschelde. Vredius beloofde in 1650 een monographie over de Burg van zijn stad; zijn Liber peculiaris de Burgo Brugensi kwam nooit van de pers. Men kan echter uit de compacte folio's van zijn Flandria afleiden in welke chauvinistische geest hij de zaken zou hebben voorgesteld: hij verwerpt Torhout als mogelijke eerste standplaats van de relieken van St. Donaas; hij verwerpt Oudenburg als omheinde stad en plaats van herkomst van bouwstenen voor de bouw van Brugge: niet uit Oudenburg doch uit de ‘Ouden Burg’ van Brugge zelf kwamen de stenen die Boudewijn voor de bouw van zijn Burg zou hebben gebruikt. De opgravingen roepen nu het beeld op van de stad Torhout met haar Merovingische cella en Karolingische kerk; van de stad Harelbeke met haar krocht en kerk van de ‘Voorgraven’; van de stad Oudenburg met haar rijke literaire traditie die, volgens Vannérus en Gysseling, de belangstelling van de archeologen verdient en sedert lang een opgravingskampagne verbeidt. En wat zouden mogelijke onderzoekingen te Sijsele, Snellegem, Roksem - en ook Aardenburg (het oude Rodenburg) - al niet ter vergelijking kunnen bieden? De burcht van Brugge was een militair bouwwerk tot verdediging van het Noorden van het Rijk, hij was echter vooral het steunpunt en centrum van het domein dat de Boudewijns in de Vlaanderengouw hebben aangelegd. De studie van E.H. Noterdaeme heeft dit onlangs duidelijk in het licht | |
[p. 125] | |
gesteld. De blootgelegde burchtkerk vervulde de rol van ‘domeinkerk’ van onze eerste graven; hun Brugse burcht was immers geen residentie en is dat ook onder hun opvolgers nooit ten volle geworden. De burchtkerk is ten andere ook nooit de grafelijke begrafeniskerk geworden, de Sint-Bertijnsabdij en de Sint-Pietersabdij (Gent) hadden de voorkeur van onze eerste graven-lekenabten. Karel de Goede is de eerste van onze graven die te Brugge werd bijgezet; het gebeurde, zoals bekend, buiten zijn beschikking om en tot spijt van de abt van St. Pieters die, daags na de moord, vóór de burcht kwam kamperen en eerst na drie weken zijn drieste aanspraak op het stoffelijk overschot van de graaf-martelaar heeft opgegeven.(1) De verheffing tot grafelijke parochiekerk bezegelde ten slotte haar zelfstandig karakter van ‘domeinkerk’, daar dit samenviel met de verheffing van de proost van het kapittel tot kanselier d.w.z. hoofd van de administratie van het grafelijk domein. Het kan maar goed doen dat de leerschool der spade en de vergelijkende archeologie medespreken in de ontstaansgeschiedenis van Brugge die tot nu toe vooral uit geschreven bronnen werd opgebouwd. Uit de ontmoeting en methodische confrontatie van gegevens uit bronnen van verschillende aard zal wel enig nieuw licht opgaan. Niet om het probleem - het mysterie? - van de geboorte van Brugge op te lossen. Doch genoeg om de bestaande vraagtekens te verzetten en een verruimd programma van onderzoeking uit te werken. A.V. |
|