Biekorf. Jaargang 56
(1955)– [tijdschrift] Biekorf[p. 238] | |||||||||||||||
Tellingen van het ‘Katje aan de zee’Toen ik er naar vroeg, naar dat ‘Katje aan de zee’, kenden ze allemaal heel goed het begin, uitgenomen mijn Tieltse bron (variante D; een Brugse vrouw van Tieltse herkomst), die met de laatste verzen aanving. Doch allen verzeilden weldra in een of ander telrijmpje of een bekend kinderrefreintje als slot. De verschillende opnamen heb ik vergeleken met de genummerde ‘telling’ door Lootens en Feys (= LF) opgetekend (Chants populaires flamands, 276-81; Brugge 1878). Hoewel er hier en daar een lichte afwijking is in het vers, heb ik toch de nummers van LF behouden. Onze varianten zijn de volgende:
B (Sijsele) geeft nogal trouw LF weer tot aan r. 83; dan volgt een sprong naar r. 152, om een paar regels verder terug te keren naar 101. A (Jabbeke) volgt LF tot 62; dan volgen enkele regels uit het refrein ‘Heer Jesus heeft een hofken’ (vgl. Dit is een suyverlick boecxken, 142); het eindigt op een kerstrijmpje. C (Damme)blijft LF trouw tot aan r. 54; het slotrefreintje is een nog goed gekend kinderrijmpje uit het Brugse. D (Tielt) geeft maar enkele versjes uit de telling van 't Katje; het verzeilt terstond in een andere telling, ook door LF (x, 288) opgenomen. E (Male): na r. 19 begint het bekende kinderrijmpje van ‘Sint Pieters kave en de kwakkel’. F (Gistel) geeft maar de 9 eerste regels op; de an- | |||||||||||||||
[p. 239] | |||||||||||||||
dere rijmen kan ik niet thuiswijzen; het slotrefrein is weeral van de kwakkel. G (Sijsele) is het kinderrijmpje van de kwakkel. Treffend is dat regel 9 alleen in C (Damme) gaaf gebleven is: ‘Over gezongen is mijn berouw’. Dit laatste woord kent in onze opnamen de volgende varianten: A birot, B pierot, E baron, F bimbabom. M. Cafmeyer | |||||||||||||||
A.Jabbeke. - Biekorf 1951, 160-161. | |||||||||||||||
B.Sijsele. - Zegspersoon: Eugenie Pollet, 75 jaar oud, die het gehoord heeft van haar moeder, Julie Vlaeminck, die het geleerd had in 't spellewerkschooltje van Trezetje Moulaert in 't dorp te Sijsele. D'er loopt een katje achter de zee
't Vangt een visje met zijn tee
Visje in de panne
Goe' bier in mijn kanne
5
Witte brood in iefvrouw moeders schoot
Koekeloere mijn hane is dood
Mijn hane met zeventien jongen
'k Heb er al over gezongen
Over gezongen is mijn pierot
10
Bij dage lopen de katjes wit
En bij nachte lopen ze zwart
Koppel de koppel de goudsmid
Koppel de goudsmid met een ore
Schreem niet luide, mijn vrouwke zou 't horen
15
Z'eet zo geerne kropsala
Kropsala met veel olie en letter azijn
Dat zal t'avond slore zijn
Slore, slore mijn nichte
Ik zal bakken en gij zal zichten
20
Vrouw moetje zal 't keersje aansteken
Van boven aan de balke
Hangt vrouw moetje Kalke
Vrouw moetje Kalke wat doe' je daar
'k Verleze mijn boontjes, 'k 'n komme niet naar
25
'k Verlieze mijn boontjes in d'asschen
26
'k Zit er al achter te tasten
28
Oei! joei, joei! 'k verbrande mijn kleine vingere
Oei! joei, joei! hoe zeer doet dat
't Is een buile gelijk een gat
| |||||||||||||||
[p. 240] | |||||||||||||||
't Zal een buile blijven
De klokke van zeventien ellen lang zal luiden
33
De klokke van de Dulle wie is er daar?
41
Schuddebolle zei Bernard
Schuddeballe zei Gaapstok
Hij steekt zijn moeder met naalden dood
En zijn vader met spellen
Ze gingen te gare naar d'helle
46
Van d'helle naar het vagevier
52
Hutse klutse, bangelare
51
Den hemel gaat open en d'helle gaat toe
69
Ter meivaart uit, om riekende kruid
Te meiwaart uit om raze
Kieneke, kieneke Koekelaze
72
Kieneke, kieneke vette smul
74
't Heeft zijn moeders schorte met benen en stenen gevuld
75
Vrouw moeder heb ik wel gedaan
Ba neen je mijn kind g'hebt kwalijk gedaan
Ge moet al naar Ka Petrus gaan
Ka Petrus is gesloten
Pak de sloters en doe open
80
Moeder de sloters zijn gebroken
Zijn ze gebroken ge moet ze maar maken
Waarmee moet ik ze maken?
83
Met brokken en met staken
Er zitten hier drie kinders klene
Er zitten hier drie kinders groot
Ze zitten op moeders rokske
152
En zij krijgen daar elk een slokske
153
Er sturt een slokske op Jezukes rokske
Jezuken gaat nooit van z jn leven geen wit lijnwaden rokske meer h'en
101
Ze gingen daarmee naar oude moeie
102
Oude moeie was bezig met vorte karoten te schrepen
103
En ze vroeg of ik wilde mee eten
104
'k Zei van neen maar ik meende van ja
96
'k Kapte de koei zijn steert of
97
'k Kapte dat hij bloedde
106
'k Ging daarmee te kaaie gaan liggen
107
't Eerste schuitje die kwam gevaren
108
't Kwam van achter S. Niklaais dreveke
Een huizeke bedekt met een kegelke
Een huizeke bedekt met een kauwelblad
Waar dat er een arm zielke op zat
| |||||||||||||||
[p. 241] | |||||||||||||||
Zielke waarom krijst gij alzo
Omdat ik noch lachen noch droevelijk zijn
Omdat ik moet naar d'helle varen
Op een schuit van kauwelblaren
Op een schuit van Sinte Maruut*
Op een rode marijne.
| |||||||||||||||
C.Damme. - Zegspersoon: Elza Velde van Oostkerke, 52 jaar oud, die het geleerd heeft van een oud wijvetje, Djinaatje Verhelst, in 't armhuis van Damme. D'r zat een katje achter de zee
't Vangt een visje met zijn teen
Visje in de panne
Goe' bier in de kanne
5
Witte brood in moeders schoot
Koekeloere mijn haantje is dood
Mijn haantje met zeventien jongen
'k Heb ze al over gezongen
Over gezongen is mijn berouw
10
De katjes lopen bij nachte grauw
Bij dage lopen ze wit
Draag ze naar Knoppen de goudsmid
Knoppen de goudsmid met zijn een ore
14
Roep niet te luide mijn wijvetje zou 't horen
17
Mijn wijvetje zou zeggen gij slichte slore
Slichte slore mijn nichte
Ik zal bakken en gij zal zichten
20
En kozijntje zal de keerse lichten
Boven op de balke
Daar zit Moetje Kalke
Moetje Kalke wat doe' je daar?
'k Verleze mijn boontjes en komme niet naar
25
'k Verleze z'in den asschen
'k Zit er achter te tasten
'k Zit hier in een singele
'k Verbrande mijn kleine vingere
Oei! joei! joei! hoe zeer doet dat
30
't Is een buile gelijk een gat
Dat zal een buile blijven
32
Tot dat 't klokje slaat vijve
38
'k 'n horen noch klokje noch schelletje
Neen we luwen niet anders of 't klokje van Sinte Ruwe
| |||||||||||||||
[p. 242] | |||||||||||||||
40
Sinte Ruwe wie is er dood
41
Schuddebolle schaapzoo
43
Steek je moeder met naalden dood
En je vader met spellen
45
Loop er mee naar d'helle
Van d'helle naar het vagevier
Paternoster over de ziele
53
'k Wens dat de meeste dief van Brugge
54
G'hangen wierd aan een verdroogde kwispelare
En 't liedje is uit.
En de katte is de bruid
En den hond zal morgen trouwen
Met een paar bescheten mouwen
Kokkerul verkoopt zijn spekken
Aan tiene voor een cent
En hij laat de meisjes lekken
En de meisjes zijn kontent.
| |||||||||||||||
D.Tielt. - Zegspersoon: een zestigjarige vrouw, woonachtig te Brugge, die het geleerd had van haar moeder, die het op haar beurt geleerd had van haar moeder, Anna de Meyer van Tielt. 'k Zette mijn scheuteltje al onder de bank
'k Reed met de karre van Amsterdam naar Oranje
133
Er had een meisje op gezeten
134
Zijn rokje was niet veel versleten
135
Zijn rokje was niet vele vermoosd
137
't Lei zijn hoofd op Maria's schoot
138
Maria he'je niet een beetje hemels brood
Voor 't Jezetje en Sint Jannetje
Die te gare speelden met een lammetje
151
Die te gare dansten op elk een blokske
153
En d'er viel een sloksje op Jezus roksje
154
Maar 't schreep het af met een lavoren stoksje
En Maria smeet het ten boomgaard op
En d'er kwam een zieltje en 't raapte 't op
Zieltje vanwaar kom je?
46
'k Kom gedreven uit 't vagevier
51
D'helse poorten zijn opengevlogen
't Vagevier is toegevlogen
D'r hangen daar vier turvertjes
Twee van Jezus handjes
Twee van Jezus voetjes
Hier een turf en daar een turf
| |||||||||||||||
[p. 243] | |||||||||||||||
107
Waar gaan de boeren varen?
108
Bachten Sinte Claren
109
Bachten Sint Aubins kapelle
Wie mag er daar dood zijn?
Een lavoren manneke
Met een lavoren kanneke
Ze zetten dat kanneke in 't groene g(r)as
Waar dat er noch zonne noch mane was
Sinte Elisabeth doet 't zunnetje schinken
Dat mijn kinders naar schole gaan
Wie gaat ze leren?
Onzen Lieven Here
Wie gaat ze slaan?
Sint Sebastiaan
Wie gaat ze thuiswaarts zenden
Sinte Pieter met heel zijn bende
Sinte Pieter mag ik meegaan?
De boomgaard, speelgaard
Iedere slag is welgekomen
Ze passeerden al een spelonke
Ze aten en ze dronken
En 't was van Onze Lieven Here dat ze spraken
Buus, buus, buus
Is Sinte Katriene niet thuus?
Neen 't is mijnhere de biskop
Met zijn vergulden boek in zijn hand
Waar dat al de heilige messen in staan
D'heilige messen worden gezongen
D'r kwamen drie zieltjes van boven gevlogen
't Eerste kwam al lezen
't Tweede kwam al bidden
't Derde kwam al zingen
Zieltje waarom bidt je niet?
Omda'k op Goê Vrijdag niet gevast 'n 'e(n)
Zieltje ga naar d'helle
Om een potje met selle
Naar d'helle
'n ga ik niet
Om een potje met selle 'n ga ik niet
Zieltje ga naar 't vagevier
Om een potje met vuile vier
Naar 't vagevier 'n ga ik niet
Om een potje met vuile vier 'n ga ik niet
Zieltje ga naar den hemel
Om een potje met zemel
| |||||||||||||||
[p. 244] | |||||||||||||||
Naar den hemel ga ik wel
Om een potje met zemel ga ik wel
Dat zieltje ging op 't kerkhof gaan staan
't Zag daar drie blinkende sterren staan
D'eerste was de zunne
De tweede was de mane
De derde was 't graf
Waar Jezus in begraven was.
| |||||||||||||||
E.Male. - Zegspersoon: Celine Verle van Male, 64 jaar oud, die het geleerd heft in het spekkenwinkeltje van Rosa Roets te Male in 't dorp. D'er zit een katje aan de zee
't Vangt een visje met zijn tee
Visje in de panne
Goe biertje al in de kanne
5
Witte brood in moeders zijn schoot
Koekeloere mijn hane is dood
Een hane met zeventien jongen
'k Heb er al over gezongen
Over gezongen is mijne baron
10
Bij nachte loopt mijn katje zwart
Bij dage loopt het wit
Draag het naar de goudsmid
'k Pakke de goudsmid met zijn ore
14
Hij mag niet luide roepen of zijn vrouwtje zou 't horen
17
Ze zou het zeggen aan zijn nichte
18
Nichte, slichte ik zal bakken
19
En gij zal zichten
Tiereliere lood
't Is iemand dood
Waar gaan w' hem begraven
In Sinte Pieters kave
Waar gaan we de messe doen
In Sinte Pieters preekstoel
Wat gaan we eten
Spek met erreweten
Wat gaan we drinken
Bier met wijn
Dat zal kerremesse zijn
't Loopt daar een kwakkele
Met een vorten appele
Hij brak zijn beste been
| |||||||||||||||
[p. 245] | |||||||||||||||
Al over een blauwe steen
Heertjes met hun schone kleertjes
Vrouwtjes met hun wijde mouwtjes
De kwakkeltjes met hun schorte vul appeltjes
De witte kaas en de groene kaas
En de steert van een ganze
Zeven soldaten en een sergeant.
| |||||||||||||||
F.Gistel. Er liep een katje langs de zee
't Vangt een visje met zijn teen
Visje in de panne
Goe' bier in de kanne
5
Witte brood in moeders schoot
Koekeloere mijn haantje is dood
Mijn haantje met zeventien jongen
'k Heb er al over gezongen
9
Over gezongen is bimbabom
't Haantje vocht met kabeljauw
Kabeljauw die wachtte
't Wijvetje die daar krakte
't Mannetje die de vaandel droeg
't Wijvetje die de trommel sloeg
Klinke belle van wafelschelle
'k Zag daar een blauw peerd staan
Boer, boer hoevele voor je peerd
Je '(n) peerd is geen frank meer weerd
We reden daarmee naar Franken
Als we te Franken binnen kwamen
't Wuvetje vraagt er zovele voren
De katte kerent de botere
De vledermuis die vaagt het huis
De zwaluw droeg den asschen uit
'n Koste niet verre meer dragen
Van hier tot aan Belletjes wagen
Belletje en zijn wuveke
Ze schoten elk een duveke
't Ene was te mager en 't ander was te vet
Ze smeten het al in Belletje zijn nek
De kwikkel en de kwakkele
Ze vonden een vorten appel
Ze smeten daarmee de kerke om tweeën
Oei! joei! joei! mijn beste been
| |||||||||||||||
[p. 246] | |||||||||||||||
G. Sijsele.- Zegspersoon: een schoolkind; heeft het geleerd van zijn Mitje te Sijsele. Jantje moe' je geen beetje h'en
Neen 'k 'k moet zere naar schole gaan
'k 'n h'en geen kloefen om aan te doen
Doe vaders aan, doe moeders aan
Ze zijn al veel te groot
Steek er een bondje hooi in
'k 'n vind er geen
Pak het van de boer zijn wagen
De boer zou mij slaan
De boer pakt 'n dikke stok
En slaat op jantjes roste kop
En jantje pakt zijn linker poot
En slaat de meester dood
Waar gaan w' hem begraven
Op Sinte Pieters kave
Waar gaan we de messe doen
Op S' Pieters preekstoel
Er kwam daar een appele
Met een vorten appele
Je beet dien appel in tweeën
Maar hij had mijn beste been.
|