| |
Mengelmaren
De laatste novice van Ter Duinen.
Josephus Webber, geboren te Kortrijk in 1773, stierf als pastoor van Bossuit op 1 Maart 1839. Hij was de zoon van de chirurgijn Richard Webber die afkomstig was van Tiverton (Engeland), zich uit het Anglicanisme bekeerd had en in de St. Maartenskerk te Kortrijk op 29 Dec. 1783 begraven werd.
Josephus Webber ging naar het priesterschap op langs benauwde wegen. ‘Hij leî tweemaal aan om trappist te worden’, zegt Pastoor Slosse, zonder nadere bepaling. In elk geval vertoefde hij enige tijd in de abdij Ter Duinen te Brugge, hij was er op proeftijd aanvaard. Dat moet in de laatste jaren van het klooster geweest zijn, in 1793-96; Webber zou er dan de laatste postulant of novice geweest zijn. Hij is er niet gebleven. Hij schijnt inderdaad een onrustige religieuze natuur geweest te zijn. Hij belandde omstreeks 1797 te Rome, waar hij Paccanari leerde kennen en door de stichter zelf in de Societas de Fide Jesu opgenomen werd. Daar werkte Webber o.m. aan de annotatie van de sermoenen van Paccanari. Bij de versmelting van de gemelde Socie. tas met de Société du S.C. de Jésus. ging Webber in 1799 over in de Société des Pères de la Foi. Is hij dan soms als Pater van het Geloof in het Klein Seminarie te Roeselare terecht gekomen? De Congregatie van de Paters van het Geloof werd in 1807 opgeheven en Webber heeft dan een bediening gevonden in het bisdom Gent, eerst als onderpastoor te Waregem (1810), daarna in 1816 als pastoor te Bossuit; hij bediende dan tegelijk - althans enige tijdde onderpastorij van Moen. Hij was en bleef anticoncordatair getint, een uitgesproken vijand van elke innovatie in de Kerk.
| |
| |
Bossuit was een arme parochie. In zijn oude dag hoorde men pastoor Webber meermaals zeggen: ‘Oh ware ik monnik van Duynen geworden, nu zou ik genoegzaam hebben om de armen te helpen en om mijn kerk te versieren.’ Hij dacht daarbij natuurlijk aan de laatste monnik van Ter Duinen, Nicolaas De Roover, de schatrijke erfgenaam van het overblijvende kloostergoed, die te Brugge rentenierde en er in 1833 als grote weldoener van kerkelijke inrichtingen overleed.
Pastoor Webber behield tot het einde zijn trek naar streng leven, naar rigorisme zelfs; lange jaren vóór zijn overlijden had hij zijn doodkist laten maken en mediteerde er voor, alle dagen, in zijn pastorij.
- Volgens: Iwein van Vlaenderen in Den Vlaming, nr. 96 (21 Juni 1840); L. Slosse, Rond Kortrijk blz. 130-131. Zijn er nog elders bijzonderheden over pastoor Webber bekend?
A.V.
| |
Klemskoorde.
Het is bekend dat vanuit een groot aantal gemeenten in West-Vlaanderen nog jaarlijks bedevaarders te voet naar Halle trekken. Een van de belangrijkste kernen voor deze tocht vindt men in de streek van Gits, Beveren-Roeselare, Lichtervelde. (Zie hierover het onlangs verschenen boekje van D. Tillo Van Biervliet, O.S.B. ‘Maria-Verering te Gits’, pp. 23-25). Onlangs waren wij te Lichtervelde te gast bij een van die Hallebedevaarders die jaarlijks in de Pinksterdagen de verre voettocht meemaakt. Terwijl hij zo smakelijk zat te vertellen, liet hij zich plots het woordje ‘klemskoorde’ ontvallen. Toen wij hem hierover om uitleg vroegen, antwoordde hij lachend: ‘Ja, dat is een van de spreuken van onze voorzitter, Achiel Vanderper, een Lichterveldenaar. Als er onderweg al eens te lang gewacht wordt om te bidden, dan roept Achiel: ‘Mannen, 't is tijd dat we nog eens onze klemskoorde bovenhalen’. (Klemskoorde = klimkoord, de koord die men om de voeten spant om gemakkelijk een boom op te klauteren; de vriend Achiel bedoelt hier natuurlijk de paternoster).
| |
Katrienwiel.
Niet ver van de ‘Kortekeer’ te Beveren Roeselare staat een kapel ter ere van Sint-Katarina. Zij wordt er vanzelfsprekend gediend tegen het Katrienewiel. Dagelijks komen er bedevaarders, die dan een litanie gaan halen in het winkeltje
| |
| |
naast de kapel. Daar was het dat we vernamen dat men ‘het Katrienewiel krijgt van de beesten’. Wie kent nog andere oorzaken van deze kwaal?
| |
Stropen.
Op 6 koornmaand waren wij toevallig in de kerk van Westrozebeke toen een huwelijksmis werd opgedragen. Na de mis werd de bruiloftsstoet aan het kerkportaal ‘gestroopt’. De misdienaars hanteerden daarvoor een lint met de Belgische driekleur waarop in gulden letters ‘Proficiat’ te lezen stond. Nadat het echtpaar gestroopt was, viel het lint voor de volgende paren weg, wat niet belette dat ook zij hun fooi moesten betalen.
W. Giraldo
| |
Cleerbesem van bustels.
In het testament van Jacob Planckaert, 11 Februari 1541 te Kortrijk overleden als kapelaan van de O.L. Vrouwkerk, worden o.m. vermeld: ‘noch eenen speghele, eenen cam ende eenen cleerbesem van bustels ghemaeckt.’
Mnl. bustel, borstel betekent: varkenshaar. zwijnshaar. Een zwijnsharen kleerborstel verdiende in 1541 een uitdrukkelijke vermelding en moet alsdan nog geen gewoon artikel geweest zijn.
Cleerbesem blijft nog lange tijd de benaming van het voorwerp. In 1580 komt De Cleerbezem te Brugge voor als huisnaam in de Zouterstrate (Academiestraat). Ook te Gent is er in de Lange Munt een huis ‘van hauds tyden ghenaempt den Cleerbessem’. Zo wordt het vermeld in 1589 en blijft met die naam bekend tot in de 18e eeuw; eerst in 1730 verschijnt het als den Cleerbustel. (De Potter, Gent, 6, 142). Deze taalkundige ontwikkeling moet samengaan met een weinig bekende technische ontwikkeling van kleerbezem (uit heidekruid?) tot zwijnsharen kleerborstel.
A.V.
| |
De macht van de Pastoors.
't Is zestig jaar geleên en meer dat 't spookte op een klein doeningje te Dudzele. 't Begon op zolder. Geruchte van ratten, maar geen ratten te zien. Later was 't entwat dat van de trap viel. 't plofte neer lijk een dode hond. Nog een keer niet te zien. Dan was 't in 't koeistal. De koe, de mensjes hadden er maar één en 't was hun fortuine, de koe stuikte één van haar horens af. Weken aan een stuk was ze lijk razende. Natuurlijk werd de pastor geroepen, en hij kwam. Hij belas huis en stal, en alles was gedaan.
| |
| |
‘G'hebt chance, zei de pastor, dat 't op de kinders niet gevallen is, dan had 't slechter geweest’. Hij zei ook wie dat 't was. ‘Maar ze gaat hier niet meer binnenkomen’, zei hij. En waarlijk dat vrouwmens kwam nooit meer over de zulle en vroeger kwam ze pertank altijd achter boter en melk en de kerremelk kreeg ze voor niet.
Het eigenaardigste was wel dat de pastor naar het doeningje gekomen was zonder dat iemand uit het gebuurte hem gezien had, al is 't dat klare dag was. Ge weet toch wel hoe dat dat gaat op de buiten, als entwie bezoek krijgt van Pier, Jan of Klaai, g'heel de hoek weet het. Op het land zien ze je van ver afkomen en in huis wordt j'afgeschoten van achter de gordijne. Dat was vroeger alzo en dit is nog alzo en bijzonderlijk als 't een pastor is.
Wij mogen dus besluiten dat het volk geloofde dat de pastor als belezer en bezweerder de macht bezat om in sommige gevallen zich zelf onzichtbaar te maken.
A.M.
| |
Brugge onder de oorlog 1914-1918.
Onder deze titel verscheen een monographie van de hand van Dr. Jos. De Smet, conservator van het Rijksarchief te Brugge; uitgave bezorgd door de Brugse Gidsenbond (Brugge 1955; 120 blz. in 8o; verkrijgbaar in de boekhandel = 50 fr.)
De feuilletons van dit werk (Brugsche Courant, November 1954 - Maart 1955) kenden een ongewoon succes. De documentaire rijkdom van deze bladzijden is inderdaad zo groot dat zij niet alleen voor de jongere generatie maar ook voor de ouderen van dagen, die de ‘eerste oorlog’ hebben beleefd, een ware ontginning en openbaring zijn. Het beeld van het leven in de bezette stad is volledig, en de tekening ervan kon alleen zo levensecht en sprekend zijn omdat de auteur hier de omvang van zijn persoonlijke observatie en de warmte van zijn eigen jeugdherinnering hun gang mocht laten gaan. De overvloedige illustratie is een rijkdom op zijn eigen en op de koop toe.
| |
Een wandeling door Kortrijk.
Ter gelegenheid van de herstelling van het herenhuis ‘Ghellinck’ in de Lange Steenstraat liet de tegenwoordige eigenaar, N.V. De Kortrijksche Verzekering, een geïllustreerde brochure samenstellen met een prachtige uitslaande gekleurde plaat, reproductie van twee verluchte bladzijden uit het ‘Weeseryregister Ghellinck’ (1688) van het Kortrijkse Stadsarchief. De tekst: 'n Kijkje in Kortrijk werd bezorgd door
| |
| |
J.M. Berteele. Een bondige en sympathieke beschrijving van Kortrijkse merkwaardigheden die hier en daar wat stoort door onnauwkeurigheid in datering, localisering en stijlbepaling. - De brochure, waarvan ook een franse versie verscheen, is niet in de handel.
B.
| |
Vragen en Antwoorden.
Familie vanden Berghe uit Ingelmunster. Om de belangrijke gegevens boven (blz. 223) aan te vullen met een paar nota's.
Het staat vast dat Laurens vanden Berghe, abt van Ter Duinen (1580-1606), en Elisabeth vanden Berghe, abdis van Groeninghe (1584-1606), broer en zuster waren en kinderen van Jor Jan vanden Berghe. Zie daarover Biekorf 1953, 175.178.
In de Nieuwenbosch O. Cist. bij Gent was er in 1567 een Joncvrouwe Maria vanden Berghe, oud 23 jaar en geprofest sedert 6 jaar. (Alg. Rijksarchief, Papiers d'Etat et de l'Audience, Reg. 903, f. 4349; informatie van 22 juli 1567).
V.
De abdis van de Nieuwenbosch was in 1567-1603 Margareta Biese; een Maria vanden Berghe komt in de lijst der abdissen in mijn geschiedenis van de Nieuwenbosch niet voor.
G. Celis
Familie Hobbema te Brugge. In 1744 verbleef te Brugge een zekere Stephanus Hobbema als ‘vrije schoolmeester der stadt’ en werd er door de stadsmagistraat, bij resolutie van 17 Oct. 1744, aanvaard als ‘gesworen translateur’ na een bekwaamheidsproef; hij was ‘ervaren in d'engelsche, fransche, ende vlaemsche taele’. Zijn naam wijst op Friese herkomst. Zijn er voorzaten of nazaten van deze Hobbema te Brugge bekend?
O.S.
| |
Kunstschilder Woutermaertens
- De Kortrijkse schilder Edouard Woutermaertens (1819-1897) was een bekend ‘animalier’: zijn specialiteit waren schapen in landschap of in kooi. Hij was een rijk man en hij bezat een eigen kudde schapen met herder. Dit waren zijn modellen en hij ging dan ter plaatse schilderen. Dat moet in de jaren 1860 geweest zijn. Weet iemand iets meer over die schapenkudde en schapenhofstede van Woutermaertens?
J.H.
|
|