Biekorf. Jaargang 56
(1955)– [tijdschrift] Biekorf[p. 261] | |
De verbouwingen van de abdijkerk van Sint-AndriesOver de kerk van Sint-Andries bij Brugge verschenen enkele jaren geleden in Biekorf (1935) zeer degelijke aantekeningen van de hand van Z.E.H.M. English. De onvermoeibare geschiedschrijver van de gemeente Sint-Andries, Ridder St. d'Ydewalle, kwam op het onderwerp terug in zijne Geschiedenis van de parochie Sint-Andries (1951). Deze schrijvers hebben hun aandacht vooral aan de parochiekerk geschonken. Immers de kerk van Sint-Andries was een dubbelkerk; de lange schipbeuk was sedert 1241 in twee verdeeld: het voorste deel was aan de parochiale dienst toegewezen, terwijl het koor aan de monniken voorbehouden bleef. Over de lotgevallen van de eigenlijke abdijkerk werden tot nu toe slechts schaarse of verkeerde inlichtingen gepubliceerd. Ons inzicht is deze leemte aan te vullen. Om de geschiedenis van de kloosterkerk te schetsen, hebben wij bronnen kunnen gebruiken die tot nog toe onbekend waren of onbenuttigd bleven. Het zijnde volgende. 1. De laatste hoofdstukken van de Chronica monasterii Sti Andreae van de monnik Arnoud Goethals. Deze beroemde kroniek werd ten minste viermaal uitgegeven, ofwel in de oorspronkelijke (Latijnse) tekst, ofwel in een Franse vertaling(1), maar telkens volgens een copie (lis. 443 van de Stadsbibliotheek van Brugge). die later bleek onvoltooid te zijn. Hs. 569 van dezelfde boekerij is de autograaf van Arnoud Goethals en bevat een 28-tal onuitgegeven bladzijden, die lopen over de jaren 1509-1523. 2. Een Continuatio cronici monasterii S. Andreae over de jaren 1523-1659 bewaard in hs. 40 van de bibliotheek van de SintPieters-en-Paulusabdij te Dendermonde. Dit vervolg, opge- | |
[p. 262] | |
steld kort voor het overlijden van abt van den Zype, blijkt het werk te zijn van Dom Jacobus Hureau, supprior der abdij(1). 3. Een levensbericht van abt Benedictuodys van den Berghe (1659-1679)(2), bewaard in een hs. van het Museum Bollandianum te Brussel (ms. 610). Dit voor ons onderwerp belangrijk bericht bevat echter duistere passages. Een randnota in hs. 40 van Dendermonde komt ze gelukkig ophelderen, zoals verder zal blijken. | |
1. De oudste toestand van de abdijkerk.Wij weten niet hoe de monniken, na de verdeling van 1241, hun halfkerk hebben ingericht. Door de kroniek van Goethals vernemen wij slechts dat er aan de rechterkant van het koor (epistelkant) een O.L. Vrouwaltaar was(3), en aan de linkerkant (evangeliekant) een Sint-Andriesaltaar. Maar we bezitten nog de plattegrond van het gebouw, door de Engelse archeoloog W.H. James Weale bewaard(4). Het koor van 1241 bezat een halfcirkelvormige apsis met drie aangebouwde kapellen. Zeer waarschijnlijk waren de twee vermelde altaren hier aangebracht in de twee uiterste apsiskapellen, rechts en links van het koor. Verder vermeldt nog de kroniek een Sint-Pieters-, een Sint-Wouters-, een Sint-Katharina- en een Sint-Barbarakapel. Laatstgenoemde kapel werd later in een | |
[p. 263] | |
Sint-Michielskapel omgedoopt(1). Al deze ‘kapellen’ (capellae) waren niet slechts altaren of kapelanijen, maar afzonderlijke gebouwen, want abt Pieter Maets, zijn opvolger Joost Russaut, evenals de gebroeders Jan en Antoon Losschaert, milde weldoeners van de abdij, verrijkten deze kapellen met brandvensters. De juiste ligging van deze kapellen is mij niet bekend. | |
II. De verbouwingen onder abt van Steenburch.Omtrent 1466 liet de jonge abt Jacob van Steenburch (1453-1462) het romaanse (?) koor uit de xiiie eeuw, dat hij te smal vond en te duister, slopen om een nieuw koor op te trekken dat 25 voet langer was. Deze werken werden voltooid door zijn opvolger Pieter Maets, die ook de Sint-Andrieskapel liet verbouwen: ‘Onze abt Petrus, zegt de kroniek, liet de kapel van onze patroon, de heilige Andreas, verlengen met ongeveer 6 voet vanaf het altaar; het altaar zelf liet hij met een houten gewelf overdekken; daarenboven gaf hij de kapel meer licht bij middel van twee nieuwe vensters.’ Wat aan de ene kant van het koor, namelijk in de Sint-Andrieskapel gebeurde, werd ook aan de andere kant, in de vermelde O.L. Vrouwkapel verwezenlijkt. De kroniekschrijver zegt het niet uitdrukkelijk maar hij weet te vertellen dat de abt een nieuw O.L. Vrouwaltaar liet maken en met een retabel versieren. Het nieuw altaar was door de verbouwing van de kapel nodig geworden. Het was ook om die reden dat abt Russaut wat later in diezelfde kapel een glasraam liet aanbrengen. Abt van Steenburch, de bouwer van het nieuwe koor, overleed op 5 September 1462; zijn opvolger, dom P. Maets (1462-1479) zou de werken van zijn voorganger voortzetten en tot een goed einde te brengen. De kroniek beschrijft ook met welgevallen de ‘onver- | |
[p. 264] | |
gankelijke monumenten’ (immortalia monumenta) die deze abt aan het nageslacht overliet: hij liet het koor overdekken en bevloeren, in de vijf nieuwe vensters liet hij glasramen aanbrengen, en spaarde moeite noch geld om het gestoelte, het hoogaltaar en het sacramentshuis op te richten. In deze nogal bondige opsomming van kunstwerken gewaagt Arnoud Goethals geen woord over het doksaal. Er was nochtans een ‘doxale’ in de abdijkerk, want dezelfde kroniekschrijver, in een onuitgegeven hoofdstuk van zijn werk, sprekend over de herstellingswerken van abt Boudewijn![]() Vilain (1509-1519), vermeldt het opknappen van het kruisbeeld en van de beelden van O.L. Vrouw en van de apostel S. Jan, die boven het doksaal prijkten.(1) Dit 15e eeuws ‘doxale’ was dus van het type ‘triomfkruis’. Dezelfde Boudewijn Vilain liet nog het houten hek (interstitium ligneum) herstellen, dat de O.L. Vrouwkapel van de rest van de kerk afsloot. Deze laatste, tot nog toe onopgemerkte, bijzonderheden laten ons toe het algemeen binnenzicht van de abdijkerk te reconstrueren. Zoals overigens meestal het geval was in de kloosterkerken op het einde van de middeleeuwen, was het koor van onze abdijkerk volledig afgesloten. Aan de rechterkant, namelijk tussen het koor en het kloosterpand, was de O.L. Vrouwkapel gelegen. Deze was ook afgezonderd: zeer waarschijnlijk kwam haar houten afsluiting op de rooilijn van het doksaal, zodat de | |
[p. 265] | |
ruimte tussen het hek, het doksaal en de scheidingsmuur van 1241 er als een brede gang uitzag, die van de trap van de slaapzaal vertrok om naar de Sint-Andrieskapel te leiden. Het plan dat we hier reproduceren, hoewel het slechts van 1777 dagtekent, en bijgevolg de toestand weergeeft van na de verbouwingen van abt van den Berghe (zie verder), geeft een duidelijke voorstelling van deze schikking.(1) | |
III. De herstellingen onder abt van de Weerde.Te Aalst geboren uit zeer begoede ouders, gebruikte dom van de Weerde zijn niet onbelangrijke inkomsten om de gebouwen van zijn abdij op te knappen. Dit zeer loffelijke opzet zou voor hem een bron van beproevingen worden. De zuidelijke koormuur, die uit het lood gezakt was, werd afgebroken en herbouwd. De abt vernieuwde eveneens de muur van de zijbeuk die boven het pand oprees.(2) Het pand zelf wou hij met gedrukte bogen overwelven, maar het gewelf stortte in en moest geheel herbouwd worden. Dit was nu het begin van 'n hele reeks tegenslagen. Het gewicht van het gewelf was noodlottig voor de toren van de kerk, waarop het gedeeltelijk rustte: de toren begon in zijn onderste delen te scheuren; bij het luiden van de klokken vielen telkens stenen af; en de rampzalige toestand van de toren bracht nu stoornissen teweeg in de vitale organen van de kerk. Om de toren te redden verzaakte de abt aan zijn | |
[p. 266] | |
gewelf, doch te vergeefs. Het volgend jaar (1550) zag hij zich node verplicht de toren af te breken, en dan begon zijn lijdensweg. Het dak van de kerk moest gedeeltelijk verwijderd worden; de scheidingsmuur van 1241, die waarschijnlijk tegen de toren rustte, stortte in (funditus dissipatus est) en moest vernieuwd worden; twee zuilen en vier halfzuilen in de zuidelijke beuk moesten ook vervangen worden. Dc Continuatio schildert een somber tafereel van al de ongemakken die de monnikken te verduren hadden: geheel hun klooster, niet slechts het pand maar de kapitelzaal, de refter, jazelfs de slaapzaal lagen vol stenen, balken en allerlei materiaal. Drie-vier jaren lang leefde men er in regen en tocht, te midden puin en stof. Abt van de Weerde zijnerzijds was door de instorting van de toren en het verval van zijn abbatiale kerk zodanig aangedaan, dat zijn gezondheid ernstig getroffen werd. Op 24 September 1553 kreeg hij een beroerte, die een volledige verlamming teweegbracht, en het volgende jaar wendde hij zich tot Brussel om zijn sub-prior, dom Gilbert Le Bleu, als coadjutor te vragen. Eindelijk, op 29 Mei 1555, legde hij zijn abtelijke waardigheid neer en sleet nog een pijnlijk leven tot 11 September 1559(1). Zo werden de herstellingswerken door dom Gilbert Le Bleu (1554-1578) voortgezet, namelijk in de Sint-Andrieskapel aan de noorderkant van het koor. Over de aard van die werken ontbreken ons alle gegevens. De verbouwing moet nochtans belangrijk geweest zijn, aangezien de kapel, die door abt Maets (1462-1479) werd gebouwd, voortaan aan dom Le Bleu zal toegeschreven worden.(2) (Slot volgt) Dom Nicolaas Huyghebaert |
|