Uit de Westvlaamse Noordhoek
De goe' weke
Buitenmensen, die met were en wind vertrouwd zijn, weten te zeggen dat de goe' weke over 't algemeen een dulle weke is en dat 't kan waaien en ‘buischen’ lijk met Bamesse.
Goe' vrijdag is een partikliere dag. De zwaluwen komen op die dag were en ze blijven hier om op Onze Vrouwendag in september naar de warme landen te gaan overwinteren.
Op goe' vrijdag, als 't een klare dag is wel te verstaan, komt de zunne drie keren omhoge: ze rijst eerst een klein beetje en zinkt were, toen nog een keer 't zelfde en de derde keer is goe' keer en komt ze voor goed boven.
‘Ge moet ook goed de wind in 't oog houden, zei Seventje Constant van Oostkerke overtijd, want waar dat hij op goe' vrijdag zit blijft hij zitten tot met Sinksen’.
Te Dudzele zeggen ze 't anders; daar komt de wind tot met Sinksen uit 't zelfde gat waar dat hij zit als de pastoor op Paaszaterdag de vonte wijdt. ‘Hij ligt daar met jongen, zeggen de mensen, 't is ommers voor zes weken’.
Op goe' vrijdag is er veel werk op de winkel: zaai maar jen hovenieringe dien dag, 't komt al boven, er blijft niet achter; en als j' één soorte blommen zaait zullen er wel twintig soorten bovenkomen. Ook zomerterwe en haver, dien dag gezaaid, geven dubbel.
't Is ook geprezen d'hennen te zetten, altijd op dertien eiers, en als die eiers op goe' vrijdag zelve geleid zijn, gaan de kiekens die er van voortkomen nooit oerpluimen. Ze oerpluimen eigentlijk wel, maar ge kunt het niet zien en, let er maar op, 't gaan allemale poelies zijn.
Eiers van goe' vrijdag blussen den brand; ze vorsen nooit, ze drogen uit en de schulle alleen blijft over.
Op goe' vrijdag was er vroeger niet vele binnen te spelen: ‘Mager Jan was kok en puipe toebak was zijn troost’. Er was niet vele te kadijzen, geen vet, geen melk, geen beuter en geen eiers.
Lepels en messen werden daags voordien met zand gescheurd, er mocht geen spiereltje vlees of vet blijven aanhangen. 's Nuchtends waren 't droge stuiten met suiker of sirope, 's noens witte bonen met suikersause en als 't stijf wel ging een keer ‘een met zere ogen’ (haring).
(Dudzele en ommelands).
a.m.