| |
| |
| |
Mengelmaren
Collectie Adriaen van Poperinge verspreid
‘Deze verzameling behelst geen kostbaarheden, geen kunstwerken in goud of zilver, geen edelsteenen; slechts gewrochten in iedereens bereik, mits een weinig ziens en wat geduld. En toch is zij aantrekkelijk, omdat zij de ziel en het hert van Poperinghe en Omstreek treft. Zeker ware het jammer haar eens in den niet te zien verdwijnen, want andere liefhebbers, andere opzoekers zullen ongetwijfeld ons opvolgen en het verleden willen doorbladeren...’
Zo schreef de tachtigjarige Veearts H.E. Adriaen een paar jaar voor zijn dood (Poperinge 14 juni 1951), er de nadruk op leggend dat hij schreef ‘in de taal van de eerweerden en diep geachten Heer Hugo Verriest, mijnen gewezen principaal en professor in het Bisschoppelijk College tot Yper’.
De verzameling is nu toch op 20-21 maart ll. - voor een derde deel? - ‘in de niet’ verdwenen op een openbare veiling te Gent. De Catalogus van 700 nummers geeft uiteraard maar een onvolkomen beeld van hetgeen in het zgn. ‘Museum Meester Adriaen’ door een verzamelwoede van meer dan een halve eeuw was bijeengebracht. Belangrijke stukken komen er niet in voor, als bijv. de mooie Ecce Homo uit ‘een dorp in het Zuiden van Vlaanderen’, de zittende Lievevrouw uit het kapelletje bij ‘De Luttertap’ te Poperinge, de Engelbewaarder uit de O.L. Vrouwkerk, het oud processiekruis van de St. Janskerk, het kruisbeeld van Vlamertinge. Men mag hopen dat deze stukken voor Poperinge en zijn gewest niet verloren gaan. Een echt Poperings document was nr. 183 van de Catalogus: het uitgezaagd snijwerk van een huisbalk, herkomstig uit een van de oudste hofsteden van Poperinge, met opschrift ‘1546 in maerte’.
Dr Adriaen stelde op een aktieve wijze belang in het verleden van zijn stad en zijn streek: hij hield een oog op toevallige opgravingen en verzamelde en beschreef ook commercieel waardeloze documenten die enig licht op de plaatselijke geschiedenis en voorgeschiedenis konden werpen. Van 1939 tot 1947 publiceerde hij in De Poperingenaar en Het Wekelijks Nieuws enkele losse opstellen over de ‘Romeinsche Steenstraete’ (gebundeld in 1947) en over enkele nummers van zijn collectie, naderhand gebundeld in de geïllustreerde brochure Van in en rond 't Oud Poperinghe (1948).
Het verzamelwerk van Dr Adriaen was overigens niet systematisch gericht op een bepaald onderwerp of een bepaalde tak van oudheidkunde: hij was uit op antiquiteiten allerlei en beperkte zich daarbij niet tot Poperinge en ommelands, zijn collectie getuigt dat hij ook bijhaalde niet alleen uit Frans-Vlaanderen, doch ook van een heel eind over de grens, uit Frankrijk, dat vóór, gedurende en ook nog
| |
| |
een tijdje na de tweede wereldoorlog een dankbaar jachtterrein voor onze antiquaires en amateurs geweest is. Te midden van de varia koper, tin en gleiswerk schitterde dan ook één echte ‘collectie’: de wijwatervaatjes in faïence, een zeventigtal, een énig klein museum dat nu verstrooid is.
De Catalogus (Vente publique d'antiquités provenant du Museum Meester Adriaen à Poperinge; 56 blz.), die ons welwillend werd medegedeeld door Legeraalmoezenier A. Lowyck, bevat 5 platen waaronder twee opnamen van de Museumkamer te Poperinge vóór haar onttakeling. De expert Ph. D. Duprez zegt in zijn inleiding tot de Catalogus niet of de overige delen van de verzameling ook onder de hamer zullen komen.
a.v.
| |
Emile Renders
op zaterdag 7 april overleed te Brugge op 84-jarige leeftijd de befaamde kunstkenner Emile Renders,
Zijn leven lang heeft de aflijvige gestreden, eerst in de Brugse politiek en later in de kunstgeschiedenis.
De oude Bruggelingen herinneren zich nog de roerige partijman van vóór 1914 die in de gemeente- en parlementsverkiezingen veel van zich liet horen. Hij was het die, met de financiële hulp van de Oostendenaar Georges Marquet, heeft helpen bewerken dat priester Florimond Fonteyne, leider van de christene democraten, in de verkiezingen van 1912 aan het hoofd van een kartellijst tot volksvertegenwoordiger verkozen werd. Na 1918 keerde Renders, als zakenman, zijn strijdlust naar het studieterrein van dee oude Vlaamse meesters uit de 15e eeuw. Hij was zelf een goed tekenaar en daarenboven een trouwe bezoeker van werkplaatsen waar oude schilderijen hersteld en soms ook wel op- en bijgewerkt werden. Daar leerde hij grondig de schildertechniek van de oude meesters kennen. Zijn persoonlijke verzameling, die namen behelsde als Vander Weyden, Memling, Provoost, Patenier, Mabuse, maakte van zijn woning in de Ontvangersstraat een bezienswaardig museum; zij is gedurende de tweede wereldoorlog in vreemde handen overgegaan.
In de kunstgeschiedenis was Renders meer bereisd dan belezen, alleen de techniek interesseerde hem, en die ging hij in binnen- en buitenlandse musea en collecties ter plaatse bestuderen.
Op grond van zijn ‘technische’ methode kwam hij tot het besluit dat de werken staande op de naamhypothese ‘Meester van Flémalle’ eigenlijk de jeugdwerken van Rogier van der Weyden zijn. Daarop pakte hij het vraagstuk der ‘Gebroeders van Eyck’ aan en betoogde dat de werken van ‘Hubert’ en Jan in feite van éénzelfde hand zijn en op hun geheel aan Jan van Eyck dienen toegeschreven te worden. Dit laatste besluit heeft hij cumulatief en temperamentvol met argumenten gestaafd in een reeks van drie grote werken. Renders had het genoegen zijn stellingen te zien aan- | |
| |
vaard worden door niemand minder dan Dr. Max Friedlaender, de gezaghebbende specialist op het gebied van de oude Vlaamse schilderkunst.
De verdienste van Renders ligt in zijn doordrijvende toepassing van de vergelijkende methode. Ieder kunstschilder, zo beweerde hij, heeft zijn eigen picturaal ‘geschrift’ dat door de vakkundige kan herkend worden. Op de eenzijdige toepassing van deze methode is vanzelfsprekend een reactie ontstaan die de waarde van de historische methode bij de studie van onze Vlaamse ‘Primitieven’ handhaaft.
| |
Werk van Emile Renders.
La Solution du Problème Van der Weyden, Flémalle, Campin. Brugge, 1931. Groot in-quarto. Twee delen, 178 en 94 pp., ill. |
Hubert Van Eyck, personnage de légende. Parijs-Brussel, 1933. Klein in-quarto. 174 pp., ill. |
Jean van Eyck, son oeuvre, son style, son évolution et la légende d'un frère peintre. Brugge, 1935. Groot in-quarto. 138 pp., ill. |
Jean van Eyck et le Polyptique. Deux problèmes résolus. Brussel, 1950. Drie delen groot in-quarto, 116 pp. en pl. |
j.d s.
| |
De stichting van Sint-Jan-ten-Berge bij Terwaan
De Sint-Jansabdij, gesticht bij Terwaan, verhuisde gedurende de 16e eeuw naar Sint-Omaars (1537), Belle (1554) en ten slotte naar Ieper (1590). De stichting van de abdij in 686 door een van de merovingische koningen is een legende die eerst in de 16e eeuw haar definitieve intrede in de historische literatuur heeft gedaan.
De stichting werd feitelijk ontworpen door bisschop Hubert van Terwaan die in 1080 een bestaande Sint-Janskerk, gelegen op de Mont-Sainte-Foy bij Terwaan, geschonken heeft aan de abt van Fécamp (Normandië) om er een benedictijner kloostergemeente in te richten. Het is niet uitgesloten dat deze oude Sint-Janskerk, die de kern van de nieuwe abdij geworden is, reeds zou hebben bestaan in de merovingische tijd.
De voorgenomen stichting is waarschijnlijk eerst enige jaren na 1080 tot uitvoering gekomen, immers in 1097 wordt voor het eerst een abt van Sint-Jan-ten Berge vermeld. Of deze abt Floridus en zijn monniken uit de Normandische abdij afkomstig waren, kan niet uitgemaakt worden.
Tot bovenstaande conclusies komt Dom Nicolas Huyghebaert in zijn geleerde studie: Les origines de l'abbaye de Saint-Jean-au-Mont près de Thérouanne verschenen in het Bulletin Trimestriel de la Société Académique des Antiquaires de la Morinie, tome XVIII, pp. 449-473. Saint-Omer, 1956.
a.v.
| |
De Vlaamse Katsberg
Dat Frans-Vlaanderen een Vlaams gewest is waar, in de laatste honderd jaar, onze taal letterlijk wordt uitgemoord, dat weten we. En betreuren we. Een schone illustratie op dat langzaam uitmoorden
| |
| |
vind ik in het geïllustreerd boekje dat de paters Trappisten van de Katsberg aan hun bezoekers meegeven. Dat boekje heet: La Trappe des Flandres. Al werd het klooster in 1825 gesticht door de Franse Trappe van Le Gard bij Amiens, toch was het lange tijd een Vlaams klooster. En nu lees ik in mijn boekje bLz. 21: ‘Van 1847 tot 1883 werden vele postulanten geweigerd die 't vlaams niet machtig waren. Maar daarna kwam geleidelijk 't trans in de plaats van 't vlaams totdat, in 1904, abt Jerome Parent besloot dat alle lezingen voortaan in 't frans zouden gebeuren.’ Et factum est ita.
m.e.
| |
De oorlogen van veertiene en van veertig
Komen de twee wereldoorlogen ter sprake, dan noemt men ze meest met het jaar: ‘in den oorloge van veertiene’; ‘in den oorloge van veertig’.
Men zegt ook veel: ‘in den laatsten oorloge’ voor deze van 1940-45. En de wereldoorlog 1914-18 noemt men dan: ‘in den anderen oorloge’.
Mijn ouders heb ik nog meer dan eens horen vertellen van ‘den oorloge van zeventig’: dat ging over verminkte Franse soldaten die ‘achter den oorloge van zeventig’ alhier rondkwamen en gekleurde prenten verkochten van huis tot huis en ook liedjes zongen en rondgingen om geld. De mensen hadden er veel kompassie mee. Op een uchtend - 't was in 't voorjaar, zo ik me goed herinner - zat de lucht geweldig rood, de rode schijn viel tot in de keuken waar we zaten, 't was benauwelijk. En moeder zei: ‘Kom, schone lezen, kinders, van pest, hongersnood en oorlog, verlos ons Heer, in den oorloge van zeventig zat de lucht ook bloedrood lijk nu’.
Deze benamingen van oorlogen staan zo wat apart daar ze het woord ‘jaar’ of ‘jaren’ weglaten. Terwijl men wel hoort spreken van ‘'t jaar dertig’ waarbij dan elke nadere bepaling wegblijft.
c.b. Kortrijk.
| |
Pendelen met de trouwring
Als men langs voren in de kerk zich omkeert en door een trouwring kijkt dan zitten al de toveraars en toveressen met hun rug naar den autaar. (Dudzele).
Dit is wellicht een weinig beoefende praktijk, maar om katrienewielen af te zetten doet de gewijde ring nog altijd zijn dienst.
De dag van vandaag wordt de trouwring veelvuldig als pendel gebruikt. Men gaat als volgt te werk: Boven het portret van iemand waarvan men wenst te weten of hij gezond, ziek of dood is, laat men de ring aan een fijne draad bengelen. Is de persoon dood dan beweegt de ring niet, is hij ziek dan beweegt hij stilletjes weg en
| |
| |
weer, is hij springlevend en gezond dan begint de ring in een brede kring te draaien. (Brugge).
Om de bloeddruk te meten komt er benevens de trouwring ook een lintmeter bij te pas. De persoon, we zullen maar zeggen de patiënt, die denkt dat hij ‘'t hoge van bloed’ is, legt zijn hand op de meter met de middelvinger juist op het uiteinde. Nu begint men te pendelen. Begint de ring te draaien b.v. boven ‘cm 21’ dan kent men meteen de bloeddruk. (Koolkerke).
Lezers die een beetje rood in hun kam staan kunnen zelf een keer de doelmatigheid van de methode nagaan, het is niet moeilijk en 't kost niets.
a.m.
| |
Kapoen als cijns
Betreffende de vraag op hoeveel een kapoen als cijns in geld berekend werd (Biekorf hiervoor blz. 64 en het antwoord blz. 96), vind ik een paar vermeldingen in de registers van de tiende penning van 1577 (berustend op het Stadsarchief te Gent). Op f. 1 v. lees ik ‘den capoen gheestimeert in advenante van XII schellingen de capoen’. Dezelfde prijs van 12 schellingen voor een kapoen wordt opgegeven bij een paar pachtkontrakten (f. 21 v. en 26 v.) waarbij telkens een cijns van een zekere hoeveelheid haver en één kapoen bepaald wordt.
De 7 schellingen van 1566 zijn dus elf jaar later, wegens de muntontwaarding in deze troebele jaren, bijna verdubbeld: van 7 schellingen in 1566 geldt de kapoen er 12 in 1577.
j.g.
| |
Soldaat van Napoleon
‘Sauve qui peut’, zei Jan Djoorens en hij sprong te peerde over de kerkhofmuur.
Jan Djoorens was een oude Napoleonist. Hij woonde te Machelen in de Leihoek. Bijna heel zijn lichaam was één litteken, doorkapt en doorkorven in d'oorlogen van Napoleon.
Niets deed hij liever dan vertellen.
Op zekere keer stond Jan op 't punt van doorstoken te worden. Zijn behoud had hij te danken aan zijn peerd dat hij afgericht had met kittelen. Een vijandelijke ruiter achtervolgde hem met bloten savel, maar iedermaal dat hij Jan genaakte, kittelde Jan zijn peerd, dat achterweertsomme naar den achtervolger deinsde, en zo verscheidene keers, tot Jan ontsnapte.
Jan Djoorens vertelde dat hij een keer bij Hannover ingekwartierd was bij een boer. Al met eens komt de dochter in de keuken gevlogen en roept: ‘Vader, de ganzen zijn daar weere!’
Dat waren van die vriezeganzen, denders dat ze zeggen, die 't jaar te voren van 't hof op de groten trek gevlogen waren.
Als de knechten vroegen aan Djoorens wat ze moesten doen achter 't rijden naar 't klaverstek en om beeten, zei Djoorens: ‘Elk trekt zijn plan, lijk d'ossen in Parijs.’
g.b.p.
| |
| |
| |
De Gapersbank
Van achter in de O.L. Vrouwkerk te Deinze, was er zowel langs de mannenkant als langs de vrouwenkant, een gapersbank. De mensen zaten daar kosteloos langs de muur; het waren de families die trokken van den Dis. Vlak achter hen zaten d'heren van den Dis; dat waren de... gapers. Ze zaten daar na te gaan of d'armen wel de weggeschonken kleêren droegen de zondag, en zei Voet mij, de Disheere, of hun neuze niet te zeere purper 'n wierd van 't genever drinken. Want, zei Voet, die mannen trokken naar 't Neerleiplein naar Opsomer, bakker en herbergier, om een maatje genever in plaats van om een brood.
g.b.p.
| |
Honderdste Verjaring van Gezelle's Dichtoefeningen in 1958
In Augustus 1958 valt de honderdste verjaring van de verschijning van Guido Gezelle's eerste dichtbundel Dichtoefeningen. Ter herdenking van deze datum wordt door het Beheer van het Gezelle Museum een prijs uitgeschreven toe te kennen aan de auteur van een onuitgegeven essay gewijd aan het leven en werk van een der volgende figuren uit de kring van de Dichter:
Eugeen van Oye 1840-1926 |
Karel de Gheldere 1839-1913 |
Gustaaf Verriest 1843-1918 |
Emiel Lauwers 1858-1921 |
Juliaan Claerhout 1859-1929 |
Alfons Mervillie 1856-1924 |
| |
Reglement van de Prijskamp:
1o | Het eventueel primeren van de ingezonden werken wordt toevertrouwd aan een jury, samengesteld uit drie leden aan te duiden door de Raad van Beheer van het Museum. |
2o | Voor elk van voornoemde figuren wordt één enkele prijs van 10.000 frs voorzien. |
3o | De handschriften zullen getypt zijn en in drie exemplaren, onder kenspreuk, tegen 1 October 1957 toegezonden worden aan de Heer Advocaat J. Bernolet, Voorzitter van de Raad van Beheer van het Museum (Nieuwe Gentweg, 104, Brugge). |
4o | De Raad van Beheer van het Museum zal de uitgave van de geprimeerde werken bevorderen. |
5o | De ingestuurde exemplaren worden niet teruggegeven. |
(Medegedeeld)
|
|