Biekorf. Jaargang 57
(1956)– [tijdschrift] Biekorf[p. 225] | |||||||||||||||||||||||||
[Nummer 8]Daringdelven in de poldersHet veen - door de polderbewoners daring genoemd - is in vroegere tijden een belangrijke delfstof van de Polders geweest. De daring bevindt er zich als een zwarte, sponsachtige laag van enkele decimeter tot meerdere meter dikte, bedolven onder een kleilaag die eveneens enkele meter dik kan zijn. De veenlaag bestaat uit min of meer vergane plantenresten (mos, riet, bomen) en werd gevormd tijdens het Subboreaal (circa 4000 jaar vóór Chr. tot aan het begin van onze tijdrekening). Deze betrekkelijk gemakkelijk te ontginnen laag werd reeds door de eerste colonisten van de poldervlakte geëxploiteerd. Inderdaad was het veen een waardevolle brandstof, die niet alleen in de nagenoeg boomloze Polderstreek onmisbaar was, maar die ook in het binnenland verhandeld werd. Het gebruik van veen voor zoutwinning, zoals o.a. in Zeeuws-Vlaanderen voorkwam, is - voor zover wij weten - in onze streken van geen belang geweest. Het daringdelven was voor de Polders een typische nijverheid en wordt in tal van documenten vermeld; ook zijn vele percelen bekend onder de naam van ‘daringstuk’, ‘moerland’ e.d. In de 15de en 16de eeuw werd het daringdelven herhaaldelijk verboden, tenminste binnendijks, omdat de daringputten soms zo dicht bij de dijken werden gegraven, dat ze deze in gevaar brachten. Grote oppervlakten van de Polders werden uitgedaringd, tot in de tweede helft van de 19de eeuw het veen door de steenkolen werd verdrongen. | |||||||||||||||||||||||||
[p. 226] | |||||||||||||||||||||||||
Tijdens de twee wereldoorlogen werd, ingevolge de kolenschaarste, op enkele plaatsen nog veen gedolven (o.a. te Heist), echter op kleine schaal. | |||||||||||||||||||||||||
MethodeHet daringdelven gebeurde op verschillende manieren. Op enkele plaatsen werden hoge veengebieden nooit door de polderafzettingen bedekt, zodat de daring er aan het oppervlak lag. Hier moest men de meters dikke veenlaag maar afgraven. Dit was het geval in de Frans-Belgische Moeren en in de Lage Moere van Meetkerke; ook in de streek van Zevekote werden enkele kleine veengebieden (o.a. de Bazelaar en de Rietbos) afgegraven. Na de veenontginning bleven in deze gebieden grote waterplassen over, die in de 17de eeuw werden drooggelegd. Over 't algemeen moest men echter eerst de kleilaag verwijderen voordat men het onderliggend veen kon uitdelven. Hierbij kan men een onderscheid maken in hetgeen wij noemen de systematische exploitatie op grote schaal en de dorps- en privé-exploitatie op kleinere schaal. Bij de systematische exploitatie werden grote aaneengesloten oppervlakten ontgonnen (o.a. door grote abdijen zoals Ter Duinen), waarbij het veen op keurige wijze volledig uit de bodem werd gehaald. Meestal werd uitgeveend in lanen. Het veen werd in een strook blootgelegd door het afgraven van het kleidek; in deze strook of laan werd het veen uitgedolven, waarna de laan werd opgevuld met grond afkomstig van een volgende laan. Een kenmerk van dergelijke systematische veenexploitaties is de grote zorg met dewelke ze uitgevoerd werden. Na de ontginning werd het land weer mooi effen gelegd en in cultuur genomen. Hier en daar vindt men er hoger gelegen, niet uitgeveende percelen; dit zijn de ‘legakkers’ waarop het veen werd opgestapeld vooraleer vervoerd te worden. Tot de systematische ontginningen moeten ook de boven aangehaalde ‘Moeren’ gerekend worden; deze uitgestrekte gebieden werden zorgvuldig afgeveend en het is een grote zeldzaamheid er nog een weinig veen te vinden. | |||||||||||||||||||||||||
[p. 227] | |||||||||||||||||||||||||
De kleinere exploitaties, meestal voor dorps- of privégebruik, gebeurden volgens een andere methode. Hier werden meestal putten gegraven waaruit men het veen delfde; daarna werden deze putten min of meer opgevuld. Het resultaat van dit weinig zorgvuldig werk is dat het terrein zeer oneffen achterbleef. We kennen tal van dergelijke percelen (o.a. in de streek ten zuiden van Oostende en ten zuiden van Heist), die voor meer dan 1/4 uit waardeloze, moerassige putten bestaan, nl. oude veenputten. | |||||||||||||||||||||||||
Voornaamste ontginningsgebiedenTijdens de opname van de bodemkaart van de Polderstreek(1) was het ons mogelijk een inventaris op te maken van de uitgeveende gebieden. Zowel kleine daringstekerijen, van soms slechts enkele aren grootte, als grote systematische exploitatiegebieden van tientallen of honderden hectaren, werden nauwkeurig op kaart gezet. In het terrein herkent men de uitgeveende gebieden aan hun sprongsgewijze lagere ligging en hun rechtlijnige afgrenzing, hetgeen er op wijst dat men met mensenarbeid te maken heeft. Ook het bodemprofiel vertoont duidelijke sporen van de veenontginning: de polderklei is vermengd met talrijke zwarte veenbrokjes. We schatten de uitgeveende oppervlakte op ongeveer 10% van de totale oppervlakte van de Polders, hetgeen betekent dat duizenden hectaren werden geëxploiteerd. Sommige gemeenten werden volledig uitgeveend (b.v. De Moeren), andere voor 10 à 20% (b.v. Wilskerke, Slijpe, Leffinge, Houtave, enz.), terwijl in sommige gemeenten, meestal in de jongste polders (Nieuwland) gelegen, geen veen werd gedolven (b.v. Lapscheure). Het voorkomen van uitgestrekte daringstekerijen hangt af van:
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 228] | |||||||||||||||||||||||||
In de bijgaande figuur hebben we de voornaamste daringstekerijen van de Polders op kaart gezet(2). Het zijn:
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 229] | |||||||||||||||||||||||||
De voornaamste daringstekerijen in de polders![]() 1. De Moeren. - 2. De Buitenmoeren. - 3. Zuiden van Veurne. - 4. Ramskapelle-bij-Nieuwpoort. - 5. Nieuwkapelle, Oudekapelle. - 6. De Broeken van Woumen. - 7. Slijpe. Leffinge, Mannekensvere, Schore, St-Pieters-Kapelle, Leke. - 8. Zevekote. - 9. Wilskerke. - 10. Zuiden van Gistel. - 11. Houtave. - 12. De Lage Moere van Meetkerke. - 13. Uitkerke, Nieuwmunster, Zuienkerke. - 14. Gebied tussen Dudzele en Heist. - 15. Oostkerke-bij-Brugge.
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 230] | |||||||||||||||||||||||||
Buiten deze 15 belangrijke daringdelverijen liggen in de Polders nog tientallen kleinere ontginningsgebieden, die we echter niet kunnen vermelden maar die alle op de bodemkaarten werden aangetekend. J. Ameryckx en F. Moormann,
|
|