Biekorf. Jaargang 59
(1958)– [tijdschrift] Biekorf–
[pagina 97]
| |
[Nummer 4]Een satire op de Spanjaarden door de Ieperse rederijker Augustijn van Hernighem
| |
[pagina 98]
| |
van koornmeter heeft bediend. Hij woonde op de St.-Niklaasparochie en was een trouw en zeer vroom katholiek, die gedurende het calvinistische bewind vervolging geleden had.
Van Hernighem zal in eigen huis met Spanjaarden geplaagd zijn geweest, vooral in het voorjaar van 1588, zoals het ‘Incaernacion’ van zijn gedicht laat vermoeden. Hij ziet echter verder dan zijn eigen erf en huis. Hij ontleedt klaarziende de houding van de Spanjaarden tegenover zijn medeburgers, typeert hun temperament; hij vergelijkt hun gedrag op straat en in de kerk met dit van zijn eigen milieu, hun gewoonten met deze van zijn stadsgenoten. De Spanjaarden ‘hadden geen groote affectie tot de borgerie’, zegt Van Hernighem. Op Kerstmis 1587 gaven zij een zeer slecht voorbeeld: terwijl de Ieperlingen in groten getale in al de parochiekerken de metten en de middernachtmis bijwoonden, zag men weinig of geen Spanjaarden in de kerk ‘want zoo vele affectie en drougen zy tot Godt ofte zyne heyligen dienst niet, maer sommige myffelden (dobbelden) ende speelden den geheelen nacht tot ontstichtinge van goede devote menschen. Godt wilse bekeeren.’ Op Dertienavond 1588 trok men een koning, naar oude gewoonte, doch zonder veel plezier ‘want de Spanjaerden allomme koning waren ongekosen’. Vastenavond daaropvolgende werd niet gevierd tenzij door de Spanjaarden ‘die zeere mal ende brootdroncke liepen, de arme poorterie moeste daerop zien’. Onze zegsman kwam echter onder de indruk van het godsdienstig vertoon van de Spanjaarden: hij waardeert en bewondert hun processie ‘van Onser Vrauwen Roosencransken’ op Lichtmis en vooral hun plechtige viering van de Witte Donderdag, met processie van geselaars en penitenten en met een theatraal sepulchrum in de kerk: dit zijn al ‘vremde manieren’, zegt hij, en zij zouden toch beter doen ‘hun kwaed en goddeloos leven te bekennen ende eerbaerlijk te leven’Ga naar voetnoot(1). Ook de feestelijkheden op 25 maart, bij de herstelling van het beeld van ‘Onze Vrouwe boven de Vaute’, worden door Van Hernighem uitvoerig beschreven: dit vond hij erg aanstellerig en het gebeurde ‘tot groot leetwezen vander stede, gelijk (alsof) zy (de Spanjaarden) moesten opbrengen de catholike religie, alsof men voor hun inkompste alle Luteranen zouden geweest hebben’Ga naar voetnoot(2). In tegenspraak met deze pralerige devotie staat dan weer hun ongodsdienstigheid in zake vastenwet: zij eten eieren en vlees op de vastendagen ‘zeggende dat zij het doen mogten’, zij houden de vasten in ere ‘den meesten deel gelijk Barbaristen’. En tot ergernis van al de goede christenen van Ieper dwingen zij de | |
[pagina 99]
| |
bisschop en de magistraat het Vleeshuis, dat anders gedurende heel de veertigdaagse vasten gesloten bleef, te doen openhoudenGa naar voetnoot(3). Van Hernighem laakt ook hun zedelijk gedrag dat, vooral in de omgang met vrouwen, niet te verzoenen is met de luidruchtige devotie die zij op sommige dagen ten toon spreiden. Al zijn grieven tegen de Spanjaarden heeft onze Ieperse kroniekschrijver dan op Krakezondag (13 Maart) 1588 op een bladzijde van zijn dagboek in tien vijfregelige strofen samengevat. De rechtzinnige Ieperse poorter heeft daarin op welsprekende wijze de verkropte verontwaardiging van zijn gemeente vertolktGa naar voetnoot(4). Het stuk begint - niet zonder ironie - als een averechtse lofrede. In acht strofen wordt telkens een vergelijking uitgewerkt: engelen zijn de Spanjaarden, schijnbaar, in de kerk, maar duivels zijn ze werkelijk bij de mensen waar ze ingekwartierd liggen. Dan worden de hoofdzonden in hen aangeklaagd: zij zijn wolven van gulzigheid, pauwen van hovaardigheid, honden van wulpsheid, leeuwen van wreedheid. En die ‘domynateurs’ worden alleen lammeren als ze - hetgeen al te weinig gebeurt - door hun eigen militaire justitie worden opgeknoopt. Een goede Spanjaard, zo besluit de dichter, is een uitzondering die de algemene regel bevestigt. De datum van het gedicht: Krakezondag, is de zondag van de Ypermarkt, 2e zondag van de Vasten, dag van bijzondere ‘kwelling’, zoals ook blijkt uit de tweede ‘Incaernacion’: Den dichter van desen, in de coude Ypermaert ghestelt,
Was derrelicke vande Spaeynsche gheeste ghequelt.
De dichter was immers zeer aangedaan door het verval van zijn vaderstad. Nooit te voren was er zo'n schamele jaarmarkt geweest, zo noteert hij in zijn kroniek: op de Halle was geen enkel laken ‘noch geheel noch half’. Het was ‘den sobersten tydt dat noyt en was gezien’. Geen kooplieden, geen vertier. En het kattenwerpen, in 1578 onderbroken, bleef voort achterwege. Van Hernighem, die in zijn dagboek het oudste getuigenis over het Kattefeest heeft vastgelegd, blijkt zeer gevoelig te zijn geweest voor het uitblijven van de oude Ieperse feestenGa naar voetnoot(5). En wie anders dan ook de Spanjaard droeg de schuld daarvan? Hier volgt nu het gedicht. De tekst wordt afgedrukt volgens het eigenhandige handschrift van Van HernighemGa naar voetnoot(6). a.v. |
|