Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Biekorf. Jaargang 64

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2,92 MB)

Scans (21,92 MB)






Genre
non-fictie

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Biekorf. Jaargang 64

(1963)– [tijdschrift] Biekorf

Vorige Volgende
[p. 26]

Mengelmaren

Reders en postmeesters te Nieuwpoort
1670-1756

De stamvader is de Spanjaard Michel de Vallejo, die zich vóór 1670 te Nieuwpoort vestigde. Hij trouwde er in 1670 met de dochter van een handelaar, een Vandenberghe, die een lijnbaan bezat. Hij werd bevrachter en reder van vissloepen en handelsschepen. In 1675 was hij ook postmeester van de briefpost geworden, in opvolging van Jan Mortier, wiens adjoint hij was sedert 1670; mogelijk is het langs de postdiensten dat Vallejo in Nieuwpoort is terechtgekomen, misschien ook was hij een militair?

Hier volgt nu een lijst van de postmeesters van Nieuwpoort, meesters van de briefpost (de paardenpost had een eigen meester). Enkele leemten zijn nog aan te vullen.

1675-1703. Michel de Vallejo († 17 jan. 1703).
1703-1706. Catharina van Haelewijn, zijn weduwe (in 3e huwelijk).
17 .-1712. Henry-Aurèle Pietkin († 1712).
-1713. Zijn weduwe Anne-Marguerite Glaeser.
1714-17.. N. Pitez?
1720-1725. Augustin-Joseph Pietkin, fs. Henry-Aurèle († 1725).
1725-1733. Antoine-Albert Baudine, huwde Jeanne-Catherine Walwein, fa. François, pensionaris van Ieper, en JeanneLouise Hynderickx. Baudinne († 1733) was schepen te Nieuwpoort in 1728-29 en baljuw in 1730-33.
1733-1735. De weduwe Baudinne-Walwein die in 1734 hertrouwde met Thomas Mathewe, luitenant uit het regiment van Parma.
1735-1756. Jacques Douchelet, brouwer.

Deze bijzonderheden zijn ontleend aan een belangrijke studie - een model van familiegeschiedenis - door Paul De Zuttere gepubliceerd in L'Intermédiaire des Généalogistes: Les de Vallejo dans les Pays-Bas espagnols et autrichiens, XVII, 1962, p. 244-268; 292-303. Over de rederij en de ‘male’ op Engeland, over handel en nijverheid te Nieuwpoort, bevat deze studie talrijke interessante gegevens.

Een tak van de familie de Vallejo was tijdelijk te Veurne gevestigd. Kapitien François de Vallejo (ca. 1575-1649), gehuwd met een Veurnse magistraatsdochter, Maria Marchant fa Jan, was in 1609 burgemeester van Veurne. Zijn zoon jan huwde met Isabella, een dochter van de Spanjaard Gaspar Belver, lic. in de rechten en auditeur van de Spaanse garnizoenen in het Westkwartier. Isabella werd begraven in de O.-L.-Vrouwkapel te Nieuwpoort.

[p. 27]

Een tweede zoon van François, Ignatius de Vallejo, werd predikheer, en een dochter, Maria Isabella, trad in het klooster van de Penitenten te Veurne.

De bovengenoemde Gaspar Belver had nog twee broeders die ook in het Westkwartier huisden. Ferdinand Belver, heer van Ramshove, was eveneens auditeur; hij trouwde Anna Zannequin, ook een Veurnse magistraatsdochter: haar vader Jan was schepen van Veurne en haar moeder was een De Wulf. Ferdinand Belver was zelf in 1647-51 burgemeester en landhouder van stad en kastelnij Veurne.

De andere broeder van Gaspar, Jacques Belver, was kapitein van het Spaans garnizoen te Duinkerke.

Een typisch geval van allianties tussen Vlaamse families en Spaanse militairen in de tijd van Albrecht en Isabella en later.

a.v.

Liedjes van Pierlala
Aansluitend bij Biekorf 1962, 315 en 388.

Liedjes over ‘Pierlala’ zijn er te voer en te vrechte geweest in zingend Vlaanderen.

Het oudst me bekende werd gedrukt te Hulst bij jan Verspiegel. Een exemplaar van dit lied berustte in de bibliotheek Goethals te Kortrijk, bundel 1794-1798 (vgl. Th. Sevens, Ons Vaderland tijdens de Fransche Overheersing op het einde der XVIIIe eeuw (1792-1802), Kortrijk 1892, blz. 166 vlg.) Titel en aanvangstrofe van dit lied luiden:

 
Motiën, gedaen in den Club der Stad Gent
 
door den borger Pierlala.
 
Den Franschman, als hy kwam in stad,
 
Ons veel beloften dee;
 
Hy seyd, dat men de vryheyd hadd'
 
Bragt ons gelykheyd mee;
 
Maer het was al bedriegery,
 
Wy syn in wreede slaverny.
 
Ik sugt! seyd Pierlala sa sa;
 
Ik sugt! seyd Pierlala.

Ook E.H. Alfons Van Hee heeft een ‘Pierlala’-liedje gemaakt. Te Lo, waar hij was geboren, viert men de laatste kermisdag, de dag na ‘Koekezondag’, een kandeelfeest dat eindigt met de folkloristische stoet van Schamele Djoos. Gedurende de voorbije vrolijke dagen hadden de inwoners hun geld verteerd zodat niemand nog een oordje bezat. Op het einde van de stoet rijdt de hoofdfiguur Schamele Djoos op zijn ezel. Een afgeknaagd hespebeen wordt in tegenwoordigheid van de burgemeester op het Vateplein plechtig begraven. Er wordt een lijkrede uitgesproken, door E.H. Alfons Van Hee opgesteld. De plechtigheid eindigde vroeger met het

[p. 28]

lied van Schamele Djoos, dat gezongen werd op de wijze van Pierlala:

 
... Maar nu, helaas! de leute is uit
 
En elkeen kermt en klaagt!
 
't Is lek in 't zak geen rosten duit!
 
En 't beentje is afgeknaagd
 
Elk is versleten tot den naed
 
En als men op de beurze slagit
 
Ze is plat, zei Pierlala, papa...
 
(volledige tekst in het parochieblad van Lo, I jg. nr. 35, 30 augustus 1953).

Het ‘Liedeken op het wonderbaar Leven en Dood van den beroemden Pierlala’ wordt een beetje overal gezongen (vgl. A. De Lattin, Het Marktlied, Antwerpen 1943, blz. 53 vlg.):

 
...Ik sterf, zei Pierlala,
 
Alsdan werd Pierlala gekist,
 
met zijn twee billekens bloot
 
want niemand anders dacht of wist
 
of Pierlala was dood...

karel m. de lille

Nog over ‘meneere’ te Koekelare
Aansluitend bij Biekorf 1962, 314.

Uit een briefje van Robert de Gheldere, zoon van wijlen de Koekelaarse dichter, dr. Karel de Gheldere, dat ik naar aanleiding van mijn mengelmare over ‘Meneere en méévrouwe’ mocht ontvangen, blijkt dat Koekelare - l'histoire étant un éternel recommencement... - ook vroeger een meneere-tout-court onder zijn inwoners heeft geteld. Dit in de persoon van zijn oom, heer Hector Christiaen.

Hector Christiaen was studiemakker van Karel de Gheldere te Roeselare en Leuven en werd in 1873, door zijn huwelijk te Koekelare met Elisa De Snick, tevens diens schoonbroer (cfr. ons werk ‘De dichter van de rozen, De Rumberg, Koekelare, 1958, p. 50 en p. 311). In 1878 had Gustaaf De Snick, broer van Elisa, er genoeg van te Koekelare te brouwen (en te burgemeesteren) en liet hij zijn bedrijf, ‘De Inktepot’, over aan Hector Christiaen, voorheen vrederechter te Wervik en thans de Koekelaarse meneere in spe. Deze brouwerij werd door zijn schoonvader, Robert De Snick - een merkwaardig man van wie wij enkele heemkundig-interessante rederijkersgedichten bezitten - aldus genaamd naar O.-L.-V. van de Inktepot, onderaan de Halletoren te Brugge. - Te dien tijde was er geen notaris te Koekelare en daar Hector Christiaen ook beheerder was van de ‘Prinsegoederen’ had hij véél invloed en werd hij

[p. 29]

door iedereen geraadpleegd. ‘En vandaar was hij meneere!!! Se non è veto...’, aldus Robert de Gheldere.

p.s. - De aanstelling van de onderwijzeressen in de gemeenteschool te Koekelare - waarvan sprake in bovenvermelde mengelmare (1962, 314) - gebeurde, om precies te zijn, in 1932.

raf seys

Fasseel maken

Veertig jaar geleden werd er in de bossen van Zwevezele en ommeland nog volop ‘fasseel gemaakt’ of gespleten.

Alle soorten van hout waren goed om fasseel te maken, doch het moest zwaar en grof hout zijn, want ieder gemaakt fasseel bestond uit gespleten schieren, of delen van dikke spillen of takken van bomen, en zelfs stammen van dunne bomen. Het gebeurde dat men hele sparrebossen afkapte en al het ‘groef en dik hout’ ervan in fasseel maakte.

Het hout (sparren en andere soorten) werd gezaagd op een meter lengte. Naar gelang de dikte van het hout werden die gezaagde stukken dan gespleten in tweeën of in vieren.

Een fasseel moest een omtrek van veertig cm hebben. Naar gelang de dikte van de gespleten schieren gingen er vier tot zes stuks in een fasseel. En ieder faseel werd met twee ijzerdraden gebonden.

De verkoopprijs was toen 10 centiem per fasseel. De fasseelsplijters kregen twee frank per honderd gemaakte fasselen.

Soms zag men in een bos wel vijftig man aan 't werk om fasseel te maken voor een houtkoopman. Fasseel werd toen veel aan bakkers verkocht, maar ook aan fabrieken om vuur te stoken.

Omstreeks 1900 moesten de fasseelsplijters soms uren te voet gaan naar hun werk in de bossen op andere gemeenten. Mijn moeder heeft me dikwijls verteld dat haar vader, die fasseelsplijter was voor de zagerij van Barbiers te Zwevezele, jaren achtereen naar zijn werk ging in de bossen van het Blauwhuis te Wingene en naar de bossen van Ruiselede. En 's avonds kwam hij van zijn werk met een bond hout op zijn rug naar huis te Zwevezele.

Een fasseelsplijter van naam was Verlinde die te Ruddervoorde woonde op de Bergen: met zijn bijle of happe kon hij hout splijten op een millimeter na.

Als er hele bossen in fasseel werden gemaakt, dan zette men ook fasseel in hopen of vummen van een meter vierkant. Somtijds stonden hele dreven vol met hopen fasseel: dan werd er venditie gehouden en alles werd verkocht.

Nu is het fasseelmaken in mijn streek verdwenen en het beroep van fasseelsplijter wordt niet meer aangeleerd.

guido altoos

[p. 30]

Nieuw bedevaartvaantje te Oostvleteren

De Brugse tekenaar van bedevaartvaantjes Guill. Michiels heeft zopas een nieuw exemplaar aan zijn reeds lange reeks toegevoegd, nl. ter ere van Sint-Antonius-abt te Oostvleteren. Het initiatief hiertoe werd genomen door Z.E.H. J. Moreel, die reeds een wimpeltje liet maken voor de St.-Bartholomeus-devotie te Sint-Jan-bijIeper. In het formaat van een rechthoekige driehoek staat (van l.n.r.) de figuur van de heilige kluizenaar afgebeeld, in gezelschap van zijn varkentje en voorzien van staf, belletje, T-teken en vuur. In de top hangt het wapen van Oostvleteren. Het midden van het vaantje wordt ingenomen door de kerk, waarheen zich een groepje bedevaarders begeven. Uit een wolk naast de toren verschijnt de titelheilige, Sint-Amatus, met staf en kettingen. De scherpe hoek rechts is gevuld met het oude - thans verdwenen - landelijke kapelletje ter ere van Sint-Brigida van Ierland, omringd door bedevaarders. Op de achtergrond varen schuiten op de IJzer ter hoogte van Elzendamme. De stijl van het vaantje verraadt Michiels' liefde tot de oude houtsnede. Zinkgravure. H. 266 - B. 370.

w.g.

Volksnaam van de Sanseviera
Op de vraag in Biekorf 1962, 384.

Benevens vrouwetongen heb ik ook nog gehoord slangevel. Ik was eens op wandel met Britten te Brugge en bij het zien van een mooie sanseviera (in enkele botanische werken spreekt men van sansevieria, ontleend aan een Italiaanse vorst van San Severo) aan een venster, riep iemand uit het gezelschap: ‘What beautiful mother-in-law-tongues’ (schoonmoederstongen, de volksnaam in Engeland).

Nota: in Noordnederland (alleen?) geldt vrouwentong ook als gewestelijke benaming voor de esp of ratelpopulier en zelfs voor het trilgras.

r.d.b.

Stekkers scharten

Tot aan de eerste wereldoorlog, en ook nog later, gingen de werkmensen van Zwevezele en omstreken brandhout rapen in de bossen. Ze gingen ook ‘stekkers scharten’ (naalden van sparren en douglassen vergaren) en droegen ze naar huis met hele zakken om te verbranden in den heerd samen met het gesprokkelde hout.

Ook sparappels werden geraapt en verkocht aan de houtkoopman die ze liet drogen en ging verkopen in de stad. Sparappels worden tegenwoordig niet meer geraapt en houtsprokkelaars ziet men in de bossen niet meer. Overal in de bossen ligt nu brandhout dat men nu en dan bijeenbrengt en op de hoek van een dreef in brand steekt om alzo de bossen te kuisen.

g.a.


Vorige Volgende

Over dit hoofdstuk/artikel

Guido Altoos

Antoon Viaene

Karel M. de Lille

Raf Seys

Walter Giraldo


over Nieuwpoort

over Koekelare

over Oostvleteren