Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 74 (1973)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 74
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 74Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 74

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.63 MB)

Scans (20.72 MB)

XML (1.03 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 74

(1973)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 362]
[p. 362]

Mengelmaren

Onze windmolens in 1973

Op 15 augustus overleed te Gistel Charles Peel (86) en op 8 september te Ingelmunster Robert Vandekerckhove (72), twee molenmakers die een enorme vakkennis meedroegen. Raadgevers die onze windmolens nog volop als werktuigen hebben gekend en hun herstellingswerken op het bedrijf hebben gericht. Dit pijnlijk verschil is duidelijk wanneer men bvb. de wraakroepende herstellingen ziet te Zwijnaarde (1972).

Het Merelaantje te Slijpe werd in juli losgemaakt en overgebracht naar Londerzeel.

Het herstel te Oostkerke bij Damme is beëindigd. Te betreuren is dat de as niet werd vernieuwd in plaats van andere nutteloze kosten zoals o.a. het niet-streekeigen pad rond de molen. Ook komt de molen reeds te veel in de bomen te staan.

De molen van Gijverinkhove werd in mei overgebracht naar Oostvleteren, waar hij in oktober werd opgericht. Het verplaatsen werd uitgevoerd zoals te Brugge de Nieuwe Papegaai, doch met één enkele kraan. De nieuwe kap werd iets hoger gebouwd zodat de inkeping voor het vangwiel niet meer nodig is. Een prachtig herstel waarvoor dit gemeentebestuur mag gefeliciteerd worden.

De staakmolen te Houtave werd opgeschoord onder de hoekstijlen, het kruis werd uitgetrokken en de staart werd vastgezet. Deze werken waren noodzakelijk om instorting te voorkomen: het gebint is zwak. De eigenaar wenst bij volledig herstel de molen wat verder van de baan op te stellen, over de Noord-Ede.

Een verdere strekking tot klasseren (Geluveld, Koekelare, Koksijde, Merkem, Pittem en Zarren-Werken) is waar te nemen, alsook het verwerven in openbaar bezit. Leisele kocht de Stalijzerenmolen. Pittem is eigenaar van de Plaatsmolen die enkel zijn kruis mist en de VVV 't Tieltse was bereid de molen van Aarsele te kopen. Wervik wil de Witte Molen bij het gepland recreatieoord in de zone van openbaar nut betrekken. Men hoopt dat het provinciebestuur dat reeds Damme en Geluveld bezit, ook zou tussenkomen te Lo (Markey-Pollinkhove) en te Menen waar de ‘Goede Hoop’ nu een belangrijke ligging heeft gekregen. De stad Brugge onderhandelt voor de vierde molen op de Kruisvest.

Te Aarsele hadden zich nog moeilijk voor te stellen feiten voorgedaan: in october werd de mote afgevoerd en begon men een woning te bouwen vlak tegen een geklasseerd monument. De olieslagerij in deze molen is nochtans van zeer groot belang voor onze industriële archeologie en verdient het meest nauwkeurige herstel.

Onverwacht en zeer verheugend kwam de beslissing van de stad Blankenberge om de vervallen molen van Impe (O.-Vl.) aan te kopen. De molen wordt volgend jaar onttakeld en naar Blankenberge overgebracht, helaas nog maar om op te stapelen.

De ‘Oude Molen’ te Knokke, bedreigd door verkoop en verkaveling, werd gelukkig aangekocht door één eigenaar.

De molens van Kanegem en Wevelgem tracht men te laten herstellen. Roksem komt in zwaar verval.

[pagina 363]
[p. 363]

Wanneer enkele stenen kuipen nog hersteld worden, en dit is mogelijk te Knokke-Heist (Ramskapelle), Koekelare, Marke, Pittem e.a. zou ons molenbestand nog kunnen gehandhaafd blijven.

Dit jaar verscheen ‘Molenecho's’. een maandelijks mededelingsblad voor de Belgische Molenvrienden, uitgegeven door dhr Leo Smet, Petunialaan 1 te Oostende. Het bracht regelmatig nieuws over de molens, met zeer verzorgde en actuele illustratie, en zal ongetwijfeld een rijke inlichtingsbron worden.

C. Devyt

In memoriam Lucien Dendooven
Oostkerke 1927 - Brugge 1973

‘De kerk hangt zeker nog vol kaarsengeur en wierook van je uitvaart. Je kunt nog niet ver zijn; als ik nu zou sterven, haal ik je nog bij...’

Dit citaat uit het postuum verschenen werk Ja boer nee boer doet bijna profetisch aan wanneer men het in verband brengt met het gebeuren in zijn familie: zijn moeder waar hij zoveel van hield, stierf enkele weken voor haar zoon.

Lucien wist dat hij geen hoge top zou scheren. Het stemde hem niet tot verbittering. Hij was te zeer vertrouwd met het gaan en komen in de natuur om zich tegen zijn lot te verzetten. Maar het bezielde hem met de gedachte dat hij het op korte tijd moest doen. Zijn onlangs door Hilda Van Assche in de Mededelingen van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen gepubliceerde bibliografie leert ons op hoe verscheiden domeinen hij in zo korte tijd vruchtbaar heeft gewerkt. De constante in dit werk lijkt in de eerste plaats zijn belangstelling en verbondenheid te zijn met de heimat, de Polderstreek waar hij, eerst te Oostkerke en daarna op Ter Doest te Lissewege, de helft van zijn leven doorbracht.

Hoe zeer hij met het behoud van zijn Polderlandschap was begaan moge blijken uit zijn helaas niet gerealiseerd plan een fotografische documentaire publicatie te wijden aan dit gedeelte der Polders dat in de nabije toekomst aan de Zeebrugse havenuitbreiding wordt opgeofferd.

Deze agrarische afstamming vervulde hem met trots en wanneer hij het landelijk leven in zijn scheppend proza of in zijn essayistisch werk verheerlijkte, was hij een schakel in de traditie van de West-vlaamse school met in onze eeuw Streuvels en Demedts.

Uiterst actief heeft Lucien Dendooven zich ook geopenbaard in tal van groeperingen voor kunstenaars. Van het Christelijk Kunstenaarsverbond was hij van 1961 tot 1966 secretaris en in de Vereniging voor Vlaamse Letterkundigen zetelde hij tot aan zijn dood in de raad van beheer.

Nam zijn veelzijdige geest misschien haar schoonste vlucht in zijn letterkundige scheppingen, zijn bijdragen over de volkskunde en de geschiedenis (o.m. Volk uit het Noorden, in Biekorf 1957-1958) geschreven uit oervaste verbondenheid en diepe liefde voor zijn land en volk zijn voor de aankomende generatie op méér dan één punt inspiratie en richtsnoer.

J.G.

[pagina 364]
[p. 364]

In memoriam Jozef Delbaere
Rumbeke 1887-1972

Een jaar geleden, op 23 december 1972, werd Jozef Delbaere in zijn geboortedorp Rumbeke ten grave gedragen zonder veel ronkende redevoeringen, in alle eenvoud - noch bloemen noch kronen - met een stijlvolle rouwdienst opgeluisterd door preconciliaire Latijnse gezangen, bijgewoond door vertegenwoordiging van al hetgeen hij een lang en vruchtbaar mensenleven lang had gesticht, aangemoedigd en tot bloei had gebracht.

Velen zullen op die koude decembermorgen, opstappend van de kerk naar de dodenakker achter ‘zijn’ fanfare St. Caecilia, gedaan hebben wat Delbaere zelf ook vaak deed: ‘wandelen al peinzen’.

Want Jozef Delbaere, hoezeer ook in de daad van het leven betrokken langs zijn groot en schoon gezin, zijn administratie, zijn zaken in Rumbeke-Park, Bouwmaatschappij en de vele culturele organisaties van zijn gemeente, droeg altijd in zich - verborgen achter de bescheidenheid van zijn voorkomen - de grote liefde mee voor zijn volk en zijn heimat, heilig erfgoed en werkveld aangewezen in het Roeselaarse leerhuis waar Gezelle, Verriest en Rodenbach de wekroep van volkse herwording hadden verkondigd.

Toen hij, de vijftig voorbij, zijn eerste geschiedkundige nota in Park-Rumbeke publiceerde, had hij in zijn geboortedorp al geschiedenis gemaakt, al conflicten gekend met de plaatselijke geestelijkheid die zijn dynamische inzichten inzake volkse recreatie niet begreep, al mislukkingen beleefd in het uitvoeren van zijn plan voor plaatselijke werkverschaffing, al honderden woonstgelegenheden helpen verstrekken. Hij was met zijn volk verbonden niet slechts door de studie van de vergeelde folianten maar vooral door de dagelijkse omgang met zijn dorps- en streekgenoten. Vandaar dat haast in iedere studie van Delbaere de genealogie van Rumbeke en omgeving zo'n ruime plaats bekleedt. Vandaar ook dat alle zoekers over de plaatselijke geschiedenis van het zuidelijk West-Vlaanderen brieven kunnen voorleggen gestoffeerd met overvloedige antwoordverstrekking en aanmoediging, bereidwillig door de Rumbeekse leerling van pastoor Slosse op papier gesteld. Vandaar ook dat hij, tot aan zijn dood bijna, er zo aan hield aanwezig te zijn op de vergaderingen van de historische kringen te Kortrijk, Roeselare of Brugge en overal waar nieuwe initiatieven gewijd aan de plaatselijke geschiedenis of heemkunde het licht zagen. Zijn bibliografie, door M. De Bruyne in 1968 in het Album-Delbaere gepubliceerd, bewijst de uitgestrektheid van zijn actieradius op dit gebied. In deze middens heeft zijn beschikbaarheid, zijn gevoelsgeladen zachtheid in oogopslag en stemgeluid, zijn trouw aan idealen van zijn jeugd en zijn onverwoestbare werklust hem veel sympathie doen beërven. Alwie bij zijn huldiging te Rumbeke in 1968 aanwezig was, kon vaststellen dat zijn devies ‘uyt goede kennisse komt die minne’ rijke vruchten had opgeleverd.

In 't hart van West-Vlaanderen begraven in de omgeving van pastoor Slosse en Odiel Spruytte, blijve Delbaere een begrip voor alwie werkende, zoekende en schrijvende wil zijn.

J.G.

[pagina 365]
[p. 365]

Toponymische opmerkingen

1. Spijt u Bachuijs. Deze zonderlinge naam van het Fort Sint-Donaas op de linkeroever van het het Zwin, waarover G.R. uitleg vraagt in Biekorf, 1973, blz. 320, komt voor in een ommeloper uit 1730 (Nieuwen Ommelooper van wijlent dhr abraham craijens polder, den polder robbe morreel ende gouverneurs polder bij Sluijs prochie St anne ter muijde, 1730)Ga naar voetnoot(1) en is m.i. niets anders dan een verkeerde, ‘geleerde’ lezing met mythologische interpretatie (Bacchus) van ‘Spitaal en bakhuis’ = ziekenkamer en bakkerij van het fort. Of vergis ik mij? Wie weet het beter?

2. Geluwe. Een opmerking bij het interessante artikel van J. Roelandt, hier onlangs verschenenGa naar voetnoot(2). Geluwe is inderdaad een oude beeknaam. De oudste vormen van de naam zijn Gelewe, Geleve en GelueGa naar voetnoot(3), dus Gelewe (12e en 13e eeuw). De uitgang is niet -uwe = water, maar de w behoort bij het stamwoord germaans gelwa = geel of vaal, waaruit het westvl. gilwe, duits gelb, eng. yellow enz. Gelewe is volgens Gysseling de verbogen vorm gelwôn- van gelwa- en betekent ‘gele beek’Ga naar voetnoot(3).

CarnoyGa naar voetnoot(4) ontbindt de naam als volgt: geluw-ee = gele waterloop. Volgens LindemansGa naar voetnoot(5) is het geil-uwe (geil = dartel), uwe = natte weide). De verklaring van Gysseling is wel de juiste.

J. De Langhe

Toerisme op Vlaamse wegen

Een aantal mensen hebben baanbrekend werk verricht voor de Vlaamse toerist in eigen streek. Een paar uitstekende reisgidsen zegen het licht, doch allen vertoonden hetzelfde euvel: geen kaart. Zonder goede kaat verliest elke reisgids een groot deel van zijn nut, dat dan beperkt blijft tot een summa, een inventaris.

Een goede kaart is een vriend in nood, doch vele boekhandelaars sturen de nieuwsgierige toerist de weg op met een verouderd eksemplaar. Het is een wonder dat men zo vele monumenten vindt aan de hand van minder betrouwbare dokumenten.

Een bekende bandenfabriek was tot nu toe toonaangevend op het gebied van routekaarten. Het ware echter zonde moest de Pelgrim in de Nederlanden verstoken blijven van een cartografisch monument: ‘Pays du Nord’ van het Institut Géographique National - 107, rue de la Boétie, 75008 Paris. Deze kaart dragt het no 1 in de reeks toeristische kaarten 1/250.000. Deze schaal is ietwat kleiner dan deze aangewend op de gebruikelijke wegenkaart; daarentegen is haar outlay heel wat duidelijker.

[pagina 366]
[p. 366]

De legende bevat adressen van de musea, de data en de plaatsen van de bedevaarten en religieuze feesten, de plaatsen en data van de volksfeesten. Haar waarde ligt in haar leesbaarheid. De naam der plaatsen met enig toeristisch belang is gedrukt in een speciaal en zeer leesbaar lettertype.

De kaart laat toe eerst de reisweg te plannen en dan de dokumentatie in te zamelen aan de hand van de bestaande gidsen. Zij bestrijkt een landsgedeelte dat als volgt begrensd is:

Noord: de lijn Nieuwpoort/Lier;

Oost: de lijn Lier/Philippeville/Mariembourg/Givet/St. Hubert/Verdun;

Zuid: de lijn Verdun/Varennes-en-Argonne/Reims/Senlis/Gisors/St. Saens;

West: de kustlijn St. Saens/Eu/Nieuwpoort.

Voor de toerist in de ruimte van Oud-Vlaanderen een welkome kartografische gids, die zeker in de opeenvolgende edities zal aangevuld en bijgehouden worden.

P.K.

Vlaamse volksmuziek

De bekendste volkskunstgroep uit ons land, het in 1968 opgerichte ensemble ‘De Vlier’ uit Nederokkerzeel, heeft reeds enkele langspeelplaen met Brabantse volksmuziek uitgebracht. Op deze platen wordt op wetenschappelijke-verantwoorde wijze instrumentale en vokale volksmuznek uitgevoerd o.l.v. de leider van de groep H. Boone, musicoloog verbonden aan het Instrumentenmuseum te Brussel. Het ensemble ‘De Vlier’ bespeelt zelf de oude volksinstrumenten vlier, draaillier, akkordeon, fijfer, fluit, doedelzak, enz. Uit deze platen blijkt dat in Brabant de traditionele volksmuziek langer dan elders bewaard gebleven is en zelfs nu nog beoefend wordt. In sommige streken van Brabant was o.m. de doedelzak nog algemeen in gebruik tot omstreeks 1880.

H. Boone en zijn groep hebben nu hun studieveld uitgebreid: hun zopas verschenen laatste plaat (Alpha 5010) heet ‘Traditionele volksmuziek uit het oude hertogdom Brabant en het oude graafschap Vlaanderen’. Uit Vlaanderen (West-, Oost- en Frans-Vlaanderen) zijn er volksdansen en melodieën gebruiikt bij reuzenoptochten, ommegangen en schuttersfeesten. Ze worden uitgevoerd op traditionele instrumenten, volgens noteringen uit de 19de eeuw of volgens optekeningen van H. Boone zelf. De opname is er een bewijs dat onze volksmuziek - indien goed uitgevoerd - niet moet onderdoen voor de zoveel beter gekende uit Oost-Europa of uit gewesten waar traditionele kunsttakken beter bewaard bleven.

Deze plaat zal ongetwijfeld de liefhebber zowel van ‘folkmusic’ als de heem- en volkskundige aanspreken. Hopelijk komt er nog eens een plaat die ook West- en Frans-Vlaamse vokale volksmuziek bevat.

B.

[pagina 367]
[p. 367]

Middeleeuws hospitaalwezen in Brugge

Sedert het klassieke werk van Dr. De Meyer (1851) werd de studie van de geschiedenis van de geneeskunde en het hospitaalwezen in Brugge niet meer aangepakt. In kroniekvorm, aan de hand van aantekeningen uit het stadsarchief, en aangevuld door een uitgebreid repertorium van Brugse geneesheren, heeft De Meyer een werk geleverd dat de belangstelling van zijn tijdgenoten en hun kindskinderen heeft kunnen voldoen, dat echter verouderd moet voorkomen in een welvarende tijd die de volksgezondheid en de ziekenverpleging fundamenteel in de nieuwe sociale struktuur heeft ingebouwd. Had dokter De Meyer - die het archief van het Brugse St.-Janshospitaal onaangeroerd liet - de flair dat daar voor de eigenlijk ‘medische’ geschiedwetenschap zeer weinig te vinden is? Dokumenten over bezitsvorming en agrarische uitbating ziijn daar wel in massa voorhanden (en werden dan ook reeds ontgonnen), boekhouding over woning, kleding, voeding van de gemeenschap is er ook in overvloed, zeer schaars zijn echter de bijzonderheden van geneeskundige aard die daaruit kunnen worden bovengehaald.

A. Dewitte werd, in zijn opzoekingen over het onderwijs en de geleerdheid in het Brugge van de late middeleeuwen, zeker uitgedaagd door het ‘medisch vacuum’ in de geschiedschrijving van zijn geboortestad. De medische literatuur van die periode ligt niet in de (archeologische meestal goed bewaarde) hospitalen doch o.m. in het oude boekenbezit van kapittelkerk en -bibliotheek. De vrucht van een veelzijdige kennis en een extensieve literaire verkenning van handschrift en inkunabel, van kapittelakten (o.m. van St. Donaas) en verspreide hibliografische rariora, werd door de auteur neergelegd in een keurig uitgegeven en oorspronkelijk geïllustreerde monografie: hoofdstukken gewijd aan het medisch basispersoneel, de paramedische beroepen, de volksziekten, het hospitaalwezen, plaatsen ons ditmaal midden in de sociologische kontekst van het onderwerp. Het dokumentaire bijwerk over bibliografie en ikonografie is daarbij een goede wegwijzer, en het glossarium biedt een uitvoerige lijst van oude medische termen die a.h.w. een programma vormen voor verdere opzoeking. Een welkome verrijking voor de geschiedschrijving van een stad die door de humanisten het ‘Athene der Nederlanden’ werd genoemd.

A.V.

- A Dewitte. De geneeskunde te Brugge in de middeleeuwen. Brugge, Heemkundige Kring M. van Coppenolle, 1973. Formaat 19,5 × 21,5, 80 blz. 18 III Prijs 150 F.

Kalender van tafelgenoegens

Jozef Geldhof, ‘herder in 't Noordkwartier’, komt ons, op de drempel van '74, vergasten met een zeldzaam lekkerbeetje, bovengehaald uit de reserves van Ten Duine. Onze eigen literatuur is helaas doodarm aan dat genre Table-Talk, waarvan James Thornton in 1934 een boeiende en benijdenswaarde Engelse bloemlezing kon samenstellen. Met het tafelvers is het beter gesteld, dankzij Gezelle: in de intieme kring te Kortrijk kon hij loskomen en, bij zijn

[pagina 368]
[p. 368]

goede vriend advokaat Verriest ‘over tafel, voor de vuist’ een ‘disgenoegelijk’ kniedicht krabbelen dat (zie de Gelegenheidspoëzie, ed. Prof. Baur, 338) een model is in dit genre.

Pastoor Pieter Vleys van Dudzele († 1772) heeft, ten tijde van Maria-Theresia, tot genoegen van zijn konfraters in de pastoraal van 't Noordkwartier - hun groep vormde een ‘kalande’ naar oud model - een berijmde kalender van broederlijke agapen, een Pacis Calendarium, opgesteld in het liturgisch metrum van Adam de S. Victore dat ook in de Carmina Burana weerklinkt; zijn latijns factum heeft hij zelf overgezet in dietse rijmen. Deze dubbele ‘Noortschen Almanack der Liefde’, die de kalandebroeders van Dudzele en ommeland over tafel heeft geamuseerd, wordt ons hier met de nodige toelichting aangeboden, in een keurige tipografische inkleding. Een brok pittige kollegiale humor, die smaakt naar de trog om nog.

A.V.

- J. Geldhof. Charitatis Calendarium ofte Den Noortschen Almanach der Liefde voor het jaar O.H.J.C. 1758, geschreven door Pieter Vleys, pastoor te Dudzele. Bond der Westvlaamse Volkskundigen, 1974. 44 pp. Prijs: 75 F.

Oorlogsdagboeken 1914-1918

In de reeks oorlogsdagboeken over de eerste wereldoorlog in West-Vlaanderen, uitgegeven door het Genootschap voor Geschiedenis ‘Société d'Emulation’ te Brugge, zagen onlangs, na Rumbeke (1962), Dikkebus (1964-1967) en het dagboek van J. De Cuyper (1968), twee nieuwe delen het licht. Deel 4 ‘Oorlogsdagboeken uit de streek tussen Leie en IJzer’, samengebracht en ingeleid door L. Devliegher, bevat oorlogsdagboeken en brieven uit Mesen (ingeleid door H. Peers), Wervik (ingeleid door R. Verbeke), Diksmuide (ingeleid door Th. Hosten) en Poperinge (herdruk uit ‘De Poperinghenaar’ 1920-1921). Deel 5 ‘La vie civile à Comines durant la guerre 1914-1918’ werd bezorgd door J.-M. Duvosquel; het bevat dagboeken van pastoor J.-B. Delporte, van een zuster uit het klooster der zusters van Orléans, van mev. H. Becquart-Ceulenaere en van coadjutor E. Hannicart (in het Nederlands). Beide uitgaven zijn met talrijke onuitgegeven foto's geïllustreerd.

In 1974 zullen twee delen dagboeken over Ieper verschijnen, uitgegeven door J. Geldhof, pastoor te Meetkerke, die ook de drie delen over Dikkebus heeft bezorgd.

Als gevolg van de Provinciale wedstrijd over oorlogsdagboeken, uitgeschreven in 1959, wordt zo stilaan een ganse reeks belangrijk studiemateriaal over 1914-1918 ter beschikking gesteld van heemkundigen en historici. Deze dagboeken zijn verkrijgbaar in het Brugse Stadsarchief (Breidelstraat) en in de boekhandels.

B.

Zo was Warden Ooms Hooglede...

Een kijkboek over Hooglede in vroeger dagen...: zó was het vóór veertien, vóór de vernieling en desolatie van de oorlogsjaren. Foto en prentkaart laten die dagen en jaren herleven, we blikken terug

[pagina 369]
[p. 369]

op mensen en dingen van het oude ‘middeleeuwse’ dorp van toen. Landsdhap, behuizing, straat en school, bedrijf en spel: zó was het vóór veertien, zó waren kleinen en groten gekleed en gereed. De prenten doen het met bondige kommentaar, zelf spreken ze boeken.

De hooggelegen prochie heeft het, in zijn eigen traditie, zelf willen doen en wél gedaan: in beeld en woord een keurig album, con amore samengesteld door M. Vermeulen. De geest van Warden Oom hangt over die bladen. Sponsor van de editie is de Davidsfonds-afdeling van Hooglede, die in 1913 door Edward Vermeulen werd gesticht. Zeer aanbevolen. -

A.V.

- M. Vermeulen. Hooglede in vroeger dagen, In-8, 96 blz., 44 platen op kunstdrukpapier.

Meulenaar - Eekrulder

Dat is te Poperinge de nomen genericum, de algemene naam voor de meikever.

De Bo geeft s.v. meulenaar het volgende aan (ca. 1870): ‘Meikever, fr. hanneton. De jongens onderscheiden onder de meulenaars:

1.de bakkers, die witte vlerken hebben; 2. de bakkerinnen, wier vlerken min of meer wit zijn; 3. de koningen, die een weinig rood zijn; 4. de zeerovers, die geheel rood zijn.
In 1928 tekende ik te Poperinge volgende benamingen op, als in zwang zijnde onder de Poperingse jeugd:
1.een bakkertje: met vier haartjes op de kop;
2.een bakkerinnetje: bruin-wit van kleur;
3.een boerinnetje: met zes haartjes op de kop;
4.een keersedrager: een meulenaar die, aan een draadje vastgebonden, recht omhoog vliegt;
5.een eerdekruiper: een meulenaar die in dezelfde omstandigheid weigert te vliegen.

De laatste twee benamingen laten duidelijk zien hoe kinderen scheppers van woorden zijn.

Ik deed onlangs navraag te Poperinge, waar de jeugd van dat alles niets meer scheen af te weten. Misschien omdat de eekrulders in onze streek - samen met de hagen en beukheesters - bijna uitgestorven zijn.

L. Devloo

Koorddansen op zijn Frans

Iedereen kent het kinderlied:

 
Meunier, tu dors, ton moulin va trop vite
 
Meunier, tu dors, ton moulin va trop fort.

Rond de eeuwwisseling zongen de volkskinderen te Maldegem, die dit liedje gehoord hadden van de ‘treffelijke’ kinderen die frans spraken op de zusterschool, volgend klanknabootsend lied bij het koorddansen:

 
Meujé zidoor, trommelette, trommefitte
 
Meujé zidoor, trommelette, trommefong.

R.V.B.

voetnoot(1)
Staatsarchief Brugge, nr. 3618 acq.
voetnoot(2)
J. Roelandt, Biekorf, 1973, blz. 290-292.
voetnoot(3)
M. Gysseling, Toponymisch Woordenboek, I, blz. 393.
voetnoot(3)
M. Gysseling, Toponymisch Woordenboek, I, blz. 393.
voetnoot(4)
A. Carnoy, Origine des noms de communes de Belgique, Leuven, 1948, I, blz. 338.
voetnoot(5)
J. Lindemans. Buil. Kon. Commissie Topon. en Dial. 19, blz. 782.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Christiaan Devyt

  • Jozef Geldhof

  • Jozef E. de Langhe

  • Antoon Viaene

  • L. Devloo

  • R. van Biesebroeck

  • over Lucien Dendooven

  • over Jozef Delbaere

  • over Edward Vermeulen


plaatsen

  • over Brugge

  • over Oostkerke

  • over Rumbeke

  • over Hooglede


landen

  • over Frankrijk


datums

  • 1973