Biekorf. Jaargang 75
(1974)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 397]
| |
[Nummer 11-12]Aalterse theologanten uit de achttiende eeuwTijdens het doorbladeren van de wettelijke passeringen, erfenissen, onterfenissen en rentebrieven van het fonds Land van de Woestijne uit het rijksarchief van Gent hebben we rentebrieven gevonden opgemaakt ten voordele van enkele theologanten uit Aalter en Bellem die student waren op het Gentse seminarie. Om tot subdiaken te kunnen gewijd worden moesten de theologanten ofwel een benoeming op zak hebben ofwel een rente bezitten die hen een minimum inkomen moest garanderen. Deze rente werd gewoonlijk betaald door de ouders van de theologant die daarvoor een stuk land of een hofstede hypothekeerden. In 1701 gaf jonkheer Henricus Stalins, eigenaar van het Wallekensgoed of Stalinsgoed, een ‘title beneficiele ofte patrimoniele’ van 200 gulden aan zijn zoon Jacobus-Henricus StalinsGa naar voetnoot(1). Deze begon zijn priesterlijke loopbaan als onderpastoor te Aalter van 1703 tot 1707. In 1715 vinden we hem terug als pastoor van EksaardeGa naar voetnoot(2). In 1723 bezette Joris De Grave 200 gulden op de herberg ‘De Zwaan’ ten voordele van zijn zoon Pieter-Jacobus De Grave, theologant in het Gentse seminarieGa naar voetnoot(3). Joris De Grave was baljuw van het Land van de Woestijne van 1705 tot 1707 en baljuw van de heerlijkheid van Woeste en Wijbroek van 1706 tot 10 maart 1737. Hij was tenslotte ook nog baljuw van de heerlijkheid Schoonberge en van de heerlijkheid Venakker en te Walle. Augustinus Van Zevecote werd in 1724 tot subdiaken gewijdGa naar voetnoot(4). Hij was een zoon van Pieter Van Zevecote, die van 1719 tot 1721 burgemeester van het Land van de | |
[pagina 398]
| |
Woestijne was en tijdens de periode 1710-1712 Sint-Cornelismeester. In 1744 treffen we Augustinus Van Zevecote aan als onderpastoor te WetterenGa naar voetnoot(5). Ook Marten Rootsaert, baljuw van Bellem, had een zoon die voor priester studeerde. In 1738 bezette hij een lijfrente ten voordele van zijn zoon Ignatius-Josephus Rootsaert, theologant te GentGa naar voetnoot(6). In 1760 werd Carolus-Livinus Aernout tot subdiaken gewijdGa naar voetnoot(7). Hij was een zoon van Frans Aernout, postmeester te Aalster, die in de afspanning ‘De Drie Posthoorns’ bij de Brugse vaart woonde. Zijn broer Lieven kocht in 1761 het goed te Lake, een hofstede niet ver van de posterij gelegen. Carolus-Livinus Aernout werd later pastoor te Machelen aan de LeieGa naar voetnoot(8). In 1783 bereidde Carolus Maenaut, zoon van Augustinus, zich op het prieterschap voor zodat zijn familie hem een rente diende te bezettenGa naar voetnoot(9). Augustinus Maenaut was van 1737 tot 1774 schepen van de heerlijkheid van Schoonberge. Hij oefende het beroep van smid uit en zijn vrouw hield een kruidenierswinkel open. Een andere zoon van Augustinus, Pieter-Livinus volgde zijn vader als schepen van Schoonberge op en in 1793 werd hij burgemeester van het Land van de Woestijne, na vijf jaar burgemeester geweest te zijn van de heerlijkheid van Woeste en Wijbroek. Carolus Maenaut was in 1788 onderpastoor te LokerenGa naar voetnoot(10). De zes bovenvermelde theologanten behoorden allen tot families waaruit de notabelen werden gerecruteerd. Al deze families beschikten ook over een belangrijk grondbezit zodat ze gemakkelijk de rente konden betalen. Jacobus-Henricus Stalins mag zelfs tot de lagere adel gerekend worden. Dank zij deze rentebrieven was het mogelijk om de sociale achtergrond van enkele Aalterse theologanten te tekenen. We weten niet of dat het een eenzijdig beeld is omdat we geen gegevens hebben over theologanten die krachtens hun benoeming tot subdiaken werden gewijd L. Stockman |
|