Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 29 (1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 29
Afbeelding van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 29Toon afbeelding van titelpagina van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 29

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.91 MB)

Scans (18.82 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 29

(1908)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 197]
[p. 197]

II.
Brieven van Louis de Geer, 1618-1652.

De brieven van Louis de Geer, welke hierna worden uitgegeven, berusten - met een straks te noemen uitzondering - alle in het Rijksarchief te Stockholm. Toen ik in den zomer van 1900 daar vertoefde, heb ik eenige brieven van Louis de Geer aan Axel Oxenstierna geëxcerpeerd; deze excerpten zijn gedrukt in mijn Verslag van Skandinavische archivalia, blz. 72-77. Reeds destijds was het mijn voornemen om te gelegener tijd al deze brieven in hun geheel uit te geven en daaraan dan toe te voegen de brieven van De Geer aan allerlei Zweedsche hoogwaardigheidsbekleeders, die in verschillende andere briefverzamelingen van het Stockholmsche archief bewaard worden.

Toen ik in het najaar van 1906 weder te Stockholm kwam, bleek mij, dat van Zweedsche zijde reeds gedeeltelijk was gedaan, wat ik zelf had willen doen. De brieven van Louis de Geer aan Axel Oxenstierna waren nl. kort tevoren gepubliceerd in het elfde deel (blz. 655-680) der tweede serie van de groote publicatie, die sinds jaren door de Kongl. Vitterhets-Historie- och Antiquitets-Akademie in het licht wordt gegeven, nl. ‘Rikskansleren Axel Oxenstiernas Skrifter och Brevvexling.’

Desniettemin heb ik niet afgezien van mijn voornemen om alle brieven van Louis de Geer, die ik

[pagina 198]
[p. 198]

in de verschillende briefverzamelingen van het Rijksarchief te Stockholm kon machtig worden, uit te geven. Het aantal brieven van hem aan andere personen dan den Rijkskanselier overtreft ook verre het aantal zijner brieven aan Axel Oxenstierna; van de 84 brieven, die ik bijeen heb gebracht, zijn er slechts 33 geadresseerd aan Axel Oxenstierna; van de 51 overblijvende zijn er 17 gericht aan den Paltsgraaf Johan Kasimir, den zwager van Gustaaf Adolf, of diens secretaris, 13 aan den zoon van den Paltsgraaf, Karel Gustaaf (den lateren Koning Karel X Gustaaf) en de overige aan verschillende Zweedsche staatslieden, als Johan Axelsson Oxenstierna en zijne medegezanten op de vredehandeling te Osnabrück, Magnus Gabriël de la Gardie, Jacob de la Gardie e.a.

Ik besloot tevens de reeds gedrukte brieven van Louis de Geer aan Axel Oxenstierna ook in mijn uitgave op te nemen. De overweging, die mij daartoe leidde, was deze, dat de serie deelen van ‘Rikskansleren Axel Oxenstiernas Skrifter och Brevvexling’ in geen enkele openbare bibliotheek van Nederland in haar geheel aanwezig wasGa naar voetnoot1). Bovendien achtte ik het gewenscht deze in de eerste plaats voor Nederlandsche historici bestemde uitgave van Louis de Geer's brieven zoo volledig mogelijk te maken. De commissie, die in Zweden belast is met de leiding der publicatie van Oxenstierna's Skrifter och Brevvexling deelde mij, bij monde van haar medelid, den heer E. Hildebrand, rijksarchivaris te Stockholm, mede, dat zij er geenerlei bezwaar tegen had, dat de reeds gedrukte brieven van Louis de Geer aan Axel Oxen-

[pagina 199]
[p. 199]

stierna ook in mijne uitgave werden opgenomen, en het bestuur van het Historisch Genootschap te Utrecht hochtte eveneens zijn goedkeuring daaraan.

Toch heb ik de brieven van Louis de Geer aan Axel Oxenstierna niet eenvoudig afgedrukt naar de Zweedsche publicatie. Ik heb in de eerste plaats den tekst daarvan met de origineelen vergeleken en enkele kleine fouten, die in den druk waren ingeslopen, kunnen herstellen; maar vervolgens heb ik ook sommige brieven, die in de Zweedsche publicatie als minder belangrijk waren weggelaten of waarvan de aanwezigheid slechts in een noot was vermeld, in mijne uitgave ingelascht: de Zweedsche publicatie bevat dan ook slechts 21 brieven, de mijne 33. Verder heb ik de brieven geannoteerd.

De archivaris Sondén heeft mij zeer aan zich verplicht door mij bij te staan in mijn onderzoek in de verschillende verzamelingen, waar eenige kans bestond brieven van Louis de Geer aan te treffen. Hij zelf heeft met dat doel het Falckenberch-archief voor mij doorzocht, maar trof daar geen enkelen brief van Louis de Geer aan; hij bracht mij den eenigen brief van De Geer, die in de la-Gardiëska-Saml. te Stockholm bewaard is; hij stelde voorts te mijner beschikking de ms. ‘Förteckning’ van de ‘Enskilda (particuliere) arkivaliska Samlingar i Riksarkivet,’ opdat ik zou kunnen nagaan in welke collecties mijn onderzoek eenige kans van slagen zou hebben. Achter elken der door mij uitgegeven brieven is vermeld, aan welke collectie van het Rijks-archief te Stockholm hij is ontleend.

In zijn Verslag aangaande een onderzoek in de archieven van Rusland heeft Dr. Uhlenbeck twee brieven van Louis de Geer aan Jacob de la Gardie, welke in de Universiteitsbibliotheek te Dorpat bewaard worden, afgedrukt; ook deze heb ik in mijne

[pagina 200]
[p. 200]

uitgave ingelascht, daar zij de belangrijke serie brieven van De Geer uit 1644 completeeren.

Eenige brieven van zonen van Louis de Geer, nl. van Laurens en Emanuel de Geer, aan Karel Gustaaf en aan Johan Axelsson Oxenstierna, die ik bij mijn onderzoek vond, heb ik in deze uitgave opgenomen, daar zij aansluiten aan andere brieven, die daarin voorkomen.

 

De persoonlijkheid van Louis de Geer is natuurlijk aan Nederlandsche historici overbekend; zijne biographiëen, opgesteld door zijn nazaat J.L.W. de Geer en door Pierre de Witt zijn in ieders handen; in mijn proefschrift ‘De sleutels van de Sont’ heb ik uitvoerig gehandeld over de uitrusting door Louis de Geer van de voor Zweden bestemde hulpvloot in 1644 en in het algemeen over zijn aandeel aan de gebeurtenissen van dien tijd; het Jaarboek van den Nederlandschen adel, 5de Jaargang, 1893 bevat een uitvoerige en belangrijke genealogie van het geslacht De Geer; eindelijk heeft de heer Johan E. Elias in Bijdragen en Mededeelingen XXIV blz. 356 vlg. verschillende belangrijke gegevens medegedeeld voor de kennis van De Geer's industrieele ondernemingen in Zweden.

De omstandigheid, dat een mijner leerlingen zich ertoe aangetrokken heeft gevoeld, het leven van Louis de Geer tot het onderwerp van een academisch proefschrift te maken, weerhoudt mij er van, in deze inleiding het nieuwe materiaal te verwerken, dat de hier uitgegeven brieven voor De Geer's werkzaamheid als industrieel, bankier en koopman bevatten. Ik zal mij er daarom toe bepalen bij de brieven zelve de aanteekeningen te plaatsen, die tot juist begrip van den tekst onmisbaar zijn.

[pagina 201]
[p. 201]

No. 1. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Amsterdam, 29 Juli 1618.

Over de levering van wijn.

 

‘Welgebooren, gestrenger Heer,

 

Mijn heere, den heer Ambassadeur van DijckGa naar voetnoot1) heefft my rapport gedaen neffens mijn swager Steffen GerardsGa naar voetnoot2) tsyner thuyscomste, als dat ick mijn Heere syne provisie van wynen van hier soude willen versorgen; sulx met dese gelegentheyt niet en hebbe willen naerlaten, doch geschiet à la volée, alsoo geen memorie noch instructie en hebbe van de qualiteyt noch quantiteyt. Oversulx sende 1 stuck van 3 aemen Rijnsche deelwijn, 1 stuck van 2 aemen ende noch 1 aem Mentser deelwijn, 1 stuck off halve boot Syreesche seck ende 2 oxooffden rooden Oorleanse wijn, tesamen gemerct als in margine. Soo iets meer is, dat mijn Heere begeert, gelievet te commanderen, als sijnde,

 

Mijn heere,

 

Uwer Ed. dienstwilligen dienaer,

 

Louys de GeerGa naar voetnoot3).’

 

Amsterdam, den 29en Julij 1618.

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

[pagina 202]
[p. 202]

No 2. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Amsterdam, 25 Juni 1621.

Over de levering van wapenen, schoppen en spaden, en over het aanschaffen van 23 schepen ten behoeve van Zweden.

 

‘Wollgeborner, edler, gestrenger, grossgünstiger Herr, deroselben seyen meine geflissene dienst jederzeit bestes vermügens zuvor. E. Wollgeb. schreiben vom 3ten Martii ist mir woll [angekommen] worden, darauss ich zuvorderst mit verwunderung vernohmen, dass E. Wollgeb. meine schreiben nicht seyen behändiget worden. Wegen deren einhaldt thue ich mich uff zeiger dieses, Steffan Gerhardts und Bartholomoei GruwelsGa naar voetnoot1), so bede meine schwäger, ihre relation (welche E. Wolb. mündlichen von ihnen zu empfahen) referiren. Dieweill auch ich hiebevor wegen der zahlung dem MonierGa naar voetnoot2) weitleufftig geschrieben, nunmehr aber auss Ihrer Kön. Mayts. gnedigsten schreiben vernehmen thue, dasz die sachen so hoch uffgenohmen werden wollen, dahero ich obgedachte meine schwäger dahin abzuferttigen für guet erachtet, alss will ich mich dessfals ebenmessig zu deren mündlichen bericht referirt haben.

Wass die waffen belangt, dieweill ich schon zuvor grosse partitenGa naar voetnoot3) bede vor diese länder und vor Frankreich, wie auch nicht weniger vor Deutschland

[pagina 203]
[p. 203]

angenohmen, kann ich darinnen nicht thuen, wass ich sonst gerne zu ihrer Kön. Mayts. dienst gewölt, desto mehr, sintemahll wegen des grossen abgangs die waffen dieser örtter etzliche 1/3, auch etzliche die 1/2 im preise gestiegen, dass ich also die begerte partitenGa naar voetnoot1) nicht allein nicht annehmen können, sondern auch in diesen hohen preisen biss uff fernern Ihrer Mayts. gnedigsten befelch nicht tretten noch mich einlassen dürffen. Die schoppen undt spaden betreffend, dieweill der herren Staten magasin deren gantz und gahr ledig, und Ihre Hohe Müg. vor 12 tausent stückh das gantze land, so in aller eyll fertig sein müessen, und darahn tag und nacht gearbeitet wirdt, zu machen anverdingt, hab ich solches nicht so bald verschaffen konnen; da aber Ihre Kön. Mayt. hernacher noch damit gedienet, will deroselben gnedigsten befelchs ich underthenigst gewerttig sein.

Ferner Ihrer Mayts. erstes ahn mich gethanes gnedigste schreiben, datiret 6 Septembris 1620, inn welchem Ihre Mayt. gegen aussgang des negst darahn gefolgten monats Octobris von mir bescheidt begeren thet, belangend, solches hat auss den uhrsachen, dass mir selbiges schreiben erst ultimo Novembris eingelieffert worden, nicht geschehen konnen, thue mich dannoch wegen fernerer antwortt daruff gleichsfalls zu obgedachter meiner schwäger mündlicher relation referiren. Wass aber Ihrer Mayt. ander sub dato 16 Aprilis negsthinn gnedigstes schreiben und befelch betrifft, deme zufolge habe ich alssbaldt biss 23 guete schiffe ahn Anders Svenson Ihrer Mayts. Commissarium zu Helschinör verschriebenGa naar voetnoot2).

[pagina 204]
[p. 204]

Schliesslich will E. Wolb. ich gantz underdienstlich gebetten haben, die geruhen doch die guete hülffliche handt anzuhalten, dass meine schwäger bede wegen unserer particular sachen und wegen des kupfferscontracts schleunig undt mit gueter satisfaction expediret werden mügen, welches benebenst allen vorigen mir erzeigten wollthaten umb E. Wolb. ich, meinem geringen vermügen nach, jederzeit bereitwillig und geflissen befunden werden will. Hiemit E. Wolb. sampt allen denen, so deroselben lieb und angenehm, göttlicher gnedigen obacht treulichst empfehlen. Datum Ambsterdam, den 25ten Junii anno 1621.

 

E. Wolb. underdienstwilliger

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 3. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Amsterdam, 1 Augustus 1622.

Over een geschil met directeuren van de kopercompagnie over betaling. Over de leverantie van wapenen en ammunitie, waarvan de betaling zal geschieden in koper.

 

‘Welgeboorn, edele genadige Heere. Wy hebben

[pagina 205]
[p. 205]

met leetwesen verstaen I. Kon. Mt. misgenugen over ons, waervan d'oorsaecke ons onbekent sijnde, konnen ons niet verantwoorden, dan duchten of dat selvige soude mogen spruyten uut de clachten der heeren directoresGa naar voetnoot1) van de procedures, jegens haer gehouden in de betalinge, daer wy onschuldich inne sijn, ende hebben die participantenGa naar voetnoot2) buyten onse kennisse die saecken soo beleyt, dat wy doenmaels jegens haer hebben moeten protesteren, welck protest tot onse deffentie verleeden jaer aen Jan WeytensGa naar voetnoot3) overgesonden hebben, ende bidden I. Gen. ons daerin jegens I. Kon. Mat. te excuseren ende geloven, dat wir I. Kon Mat. getrouwe dinaers sijn. Hebben oversulx ons van d'andre participanten separeert, ende houden onse derde part, die wy in 't contract herideren, allein, also hare procedures ons alsnoch niet aen en staen; daeromme bidden I. Gen. wat voortaen I. Kon Mat. vanwegen de contract[ant?]en vertoont sal werden, ons t'selve niet te imputeren, maer ons daervan by I. Kon. Mat. te verontschuldigen.

Wij hebben op I. Kon. Mat. gnadich bevel met den edelen undt ernvesten heer RutchersGa naar voetnoot4) getracteert voor seeckere quantiteyt van wapenen ende krijchsmunition, die over 43 duysent rdal. werden bedragen, waervan voor deesen een schip volladen afgesonden, hierneffens het tweede schip met alles wat wy veerdig hebben connen becommen, undt werdt die rest met den eerste volgen. Die beta-

[pagina 206]
[p. 206]

linge ons belooft uut de 1500 schippont coper te laeten geniten, ende also wy maer vijfhondert schippont voor ons quota daeruut hebben moeten, sijn wy bereyt die overige cooperen naer de weerde te ontfangen of daermeede ons derde in 't contract te annulleren, dat op het aenstaende jaer niet en ontfangen; ende I. Kon. Mat. mach staet op ons maecken van veertich duysent rdal., die wy op I. Kon. Mat. gnadich bevel uut deese partie willen erleggen in baer gelt ofte waren, na Ihr. Kon. Mayt. gnadich bevel, ende daervoor het aenstaende voorjaer cooperen te ontfangen. Sijnde altijts bereyt naer ons vermogen Ihr. Kon. Mayt. ten dienste te weesen, ende alsoo wegen 't contract der 1500 schippont ende andere saecken aen den edelen ernvesten heer Rutchersius breeder geschreven hebbe, sal Ihr. Gen. door mijn prolixe briven niet moylijck vallen, maer endigen, Godt biddende Ihre Genade in sijn heylige bescherminge en langdurige gesontheyt te erhalden.

 

Amsterdam, ady primo Augusty, anno 1622.

 

Uwe Ed. onderdanigher dienaer,

 

Louys de Geer’.

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 4. Louis de Geer aan Johan Kasimir van Pfalz-ZweibrückenGa naar voetnoot1).
Norrköping, 10 Maart 1628.

Over een leverantie van 20 stukken geschut.

 

‘Monseigneur, Jay receu la lettre qu'il a plu à Vostre Altesse de menvoyer pour le faict des 20

[pagina 207]
[p. 207]

pièces de canons. Ils ne sont encores prests, car faute de neiges navons sceu tyrer nos provisions des bois, comme je le mande plus amplement ce jourdhuy à Sa Maté. Jespère que dans 8 jours lon bouterat les feux pour les y jetter avecq plus grand nombre que Sa Maté désyre. Cependant sy on est pressé, nous en avons à NiecopynGa naar voetnoot1) et Sa Maté les poudrat ordonner de là; autrement avancerons icy aussy tout ce que nous poudrons. Je prie Dieu maintenir Votre Altesse en sa sainte guarde et protection. De Nortcopyn, 10 mars 1628.

 

De Votre Altesse

 

très humble et obéissant serviteur,

 

Louys de GeerGa naar voetnoot2)’.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Johan Kasimir och hans gemål.)

[pagina 208]
[p. 208]

No 5. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Stockholm, 10 Juni 1628.

Hij kan niet naar Oxenstierna komen, wegens de zwangerschap van zijne vrouw.

 

‘Edele, Wolgeborn, Genadige Heer,

 

Uwe Ed. Gen. schryvens in dato 23 May sijn my behandiget und hebbe lange desireert ende gewenscht Uwe Gen. mynen dienst personelijck te erbieden, twelcke nu wel naer Ihro Kon. Mait. bevel geschiet weere, dan eensdeels soo hebben my Ihro Kon. Mat. met andere saecken sooveel belast, ten anderen die indispositie van mijn huysvrou, die op het uuterste swanger is ende daerenboven swack ende cranck in vreemde landen, veroorsaeckt [dat ik] myne reyse soo haest als ick wel wenschtede niet en kan aenvangen. Dan verhoope, met Godtlichen hulpe, soo baldt sye verlost isGa naar voetnoot1) ende Godt de Heer haer sterckheyt verleent heefft, d'eerste occasie waer te nemen Uwe Gen. te besoecken, bedanckende Uwe Gen. voor alle goede aengeboden affection, wenschtede die occasie presenteerde Ihro Gen. dienst conde doen, daerin my Ihro Gen. altijt bereyt sullen vinden. Hiermede bidde Godt Ihro Gen. voornemen te segenen ende syne persoon jegens alle aenslagen te preserveren.

 

Uwe Gen. dienstwillig dienaer

Louys de Geer.’

Stockholm, 10 Junij 1628.

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

[pagina 209]
[p. 209]

No. 6. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Norrköping, 20 Juni 1628.

Geeft de redenen op, waarom hij nog niet naar Oxenstierna kan komen.

 

‘Edele wolgeborn genadige Heer Cancelaer, op 10den deses hebbe Uwe Gen. schryvens beantwoort uut Stockholm ende die oorsaeke, waeromme soo subitelick niet overcommen en kan, daerin verhaelt, eerstelijck de indispositie van mijn huysvrou, ten anderen de menichvuldige affairen door I.K. Mt. my alhier opgeleytGa naar voetnoot1), als het instellen van de factorie, messingswercken, ysersnyderie ende nagelmakerie, bleckmakerie, wandmaekerie, reperbaen etc., daer veel gebouwen ende behoefften toe noodich sien, ende hier alle daechs tusschen 2 à 300 menschen in aerbeydt sijn, die veel vereyschen, boven dat alle aenvangen moeylijck ende lastich sien ende de beginselen swaerlick om wel in te stellen. In consideratie van alle het bovenschrevene verhoope I. Gen. mijn vertoeven alhier niet en sal improberen; soo haest my mogelick sal weesen, sal my tot die reyse bereyden, van dewelcke in dese occasie wel hadde gewenscht verschoont te weesen. Doch diewiel I. Kon. Mt. 'tselvige begeert, sal mijn naer mijn vermoogen daernaer stellen I. Kon. Mt. te dienste ende I. Gen. te besoecken, waernaer mijn verlangt.

Brenger deses, Pieter Carstens, gaat om partie hennep voor die reeperbaen te coopen, ende met eenen sonderen, wat handel van hier op Pruyssen

[pagina 210]
[p. 210]

soude moogen vallen, t'sy in ysere oft copere waeren, die ick verstaen voor desen van Luybeck plachten te trecken, ende die van Luybeck de materialen van hier eerst mosten haelen.

Hiermede bedde Godt Uwe Gen. persoon in sijn heylige bescherminge te nemen ende syne aenslaegen ende voornemen segenen.

 

Uwe Gen. dienstwilligher dienaer,

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 7. Louis de Geer aan Johan Kasimir van Pfalz-Zweibrücken.
Norrköping, 16/26 OctoberGa naar voetnoot1) 1628.

Over soldaten, die zich onder het werkvolk van De Geer zouden ophouden.

 

‘Hochgeborner Furst und Herr,

 

Ihr Furstl. Gen. schrybent in dato 13 stanti ist mir wol gewerden. Was aenlanget das ich under die factorie etliche soldaten odder reytter solte aufhalten, mehr als unsere licencirte lengte [sic] einhaltGa naar voetnoot2),

[pagina 211]
[p. 211]

ist Ihr Furstl. Gen. meines wissens ubel onderrichtung gegeben, dan ich geinen soldaten ohne Ihr Furstl. Gen. willen undt fryheit werde zu der arbeyt stellen. Undt bevelend hiermid Ihr Furstl. G. in schutz des Almechtigen. Datum Noortcopin, 16/26 Octob. 1628.

 

Ihr Fürstl. Gen. gants dienstwilger

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Johan Kasimir och hans gemål).

No. 8. Louis de Geer aan Johan Kasimir van Pfalz-Zweibrücken.
Norrköping, 29 Maart 1629.

Over de levering van musketten en bandelieren, en over hoorigen, die De Geer als werklieden dienen.

 

‘Monseigneur,

 

En suitte de la lettre qu'il at pleu à Votre Altesse de me faire tenir, jay tout aussytost délivré les 700 musquets et bandolières à mr. le stadholder.

Ce peu de lignes sont tant seulement pour supplier Votre Altesse qu'il lui plaise m'affranchir les 4 paysants présents porteurs, Ingeval y SelfetorpGa naar voetnoot1), Joens y Seledael, Oleff y Syla, Joen y Wisting, et en leur place reprendre 4 de ceux qui furent affranchis par la faveur de Votre Altesse et Rixraden l'année précédente et ne font aucun bien ny n'en puis tyrer aucun service, nommez Joen y Twartorp, Niels

[pagina 212]
[p. 212]

Laersz y Jetnes, Lasse Person y Finspaen, Oleff y Rangetorff. Votre Altesse mobligerat grandement, car sont paysants ayant charge de femme et denfans et lesquels me rendent service à mes......Ga naar voetnoot1), là où les autres sont jeunes, robustes, vagabonds et plus propres à porter les armes; masseurant de la bienveuillance de Votre Altesse je nuseray dautres instances, ains prieray Dieu pour la santé et prospérité de Votre Altesse, de Madame et de toute votre honorable famille, vous supplyant me croire

 

de Votre Altesse

 

très humble serviteur

 

Louys de Geer.’

Nortcopyn, 29 mars 1629.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Johan Kasimir och hans gemål.)

No. 9. Louis de Geer aan Johan Kasimir van Pfalz-Zweibrücken.
Norrköping, 2 April 1629.

Over de levering van allerlei wapenen.

 

‘Ihr Fürstl. G. schryven anstont umbfangen. Was anlanget die reuyter wapenn, seint alhier vur ein dausent man verdich und complet. Ihr F.G. kunnen bekommen soviel deselbige behoeven ad 11 daler stuck complet. Und wofern es fusvolck auch etwas neuttig ist, musquetten und bandoliren undt hoeden off potten, kan Ihr F.G. bekommen. Corseletten

[pagina 213]
[p. 213]

sijn aber geine verdig, wie auch geine undergewehr; den sijn tot Stockholm. Nach meine gants dienstlich erbiettung’ enz.Ga naar voetnoot1).

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Johan Kasimir och hans gemål).

No. 10. Louis de Geer aan Johan Kasimir van Pfalz-Zweibrücken.
Norrköping, 13 Juni 1629.

Over schepen van De Geer, waarop beslag is gelegd.

 

‘Entendant l'arrest des navires et que j'en ay à présent encores trois en service, dont l'ung n'est retourné de Pruysse que passé trois et derescheff couronné [sic] et les 2 autres encores à venir. Je crains doncq qu'on ne m'arreste encor ce navire, qui charge les planches acheptées de Votre Altesse à SuyrcopingGa naar voetnoot2) et que je n'en soye encores arriéré d'une année, car il a ung long voyage à faire, d'autant que je l'envoye en France pour me ramener sa charge de sel à l'arrière saison. Sa Maté m'a fort recommandé le susdit voyage à ce que j'en fisse ung essay et y envoyasse de toutes sortes de mes ouvrages, tant de fer que de cuyvre. J'en fus encores frustré l'année passée par le continuel service de mes navires. C'est pourquoy je supplie Votre Altesse que cesluy-cy soit affranchi, à quoy mattendant je prie Dieu qu'il Luy plaise maintenir Votre Altesse, Madame

[pagina 214]
[p. 214]

la contesse, messieurs et mesdames en parfaicte santé’ etc.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Johan Kasimir och hans gemål).

No. 11. Louis de Geer aan Johan Kasimir van Pfalz-Zweibrücken.
Norrköping, 19 Juni 1629.

Over hetzelfde onderwerp als de vorige. Over soldaten, die zich aan den krijgsdienst onttrekken door in dienst van De Geer te gaan.

 

‘Jay receu la lettre par laquelle il at plu à Votre Altesse s'excuser de l'arrest de mon vaisseau, dont je leur suis infinement obligé. Jay différé la responce à cause qu'ausitost j'ay envoyé mon homme à Stockholm avec lettres au RycxRaeden touschant l'affranchissement, lequel n'est encores de retour. Je reçois à l'instant celle qu'il à pleu à Votre Altesse me mander du 18e, touchant les plaintes des officiers au faits des soldats qui sous ombre de la factorie se tiendroyent sous mes aislesGa naar voetnoot1), en quoy je désire estre excusé et pour cest effect je moffre de me présenter à l'adjounement de Norsholm du 22 de ce mois, car je ne consente point en aucune façon aux fraudes qui se pouroyent commettre de la part de mes gens au préjudice de l'estadt, l'advencement duquel m'est ausi cher que ma vie’.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Johan Kasimir och hans gemål.)

[pagina 215]
[p. 215]

No. 12. Johan le Thor, namens Louis de Geer, aan Erich Person.
Norrköping, 8 Augustus 1629.

Over de levering van wapenen.

 

‘Sr Voocht Erich PeersonGa naar voetnoot1), wegen het geweer, daer UL. (volgens Ihr Furstl. Gen. des Palsgraven brief) van meldet, dient voor antwoort, dat door het gestadig levreren und versenden van geweer naer Pruysen en den rustcammerGa naar voetnoot2) in Stocholm hier geen geweer voor infanterie meer in voorraet is, ende tegen de musquetten, die hier nu dagelijx verveerdicht worden, leggen hier twee capiteynen, een Geret hey [?] onder ob[erst] lieutenant Soop met ordonnantie van den rustmeester op 144 musquetten, bandolieren etc. und noch een ander capiteyn onder Marten Hemmingson met ordonnantie op 288 musquetten, bandoliren en forquetten mit 220 potten. Ick sal groote moeyte hebben eer ick dese levrantie can doen, om reden als boven, want soo haest wat gemaeckt is, wort ons strax abgehaelt. Vale. Noortcoping, 8 Augusti 1629. UL. dienstw. Johan le ThorGa naar voetnoot3), voor Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Johan Kasimir och hans gemål.)

No 13. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Amsterdam, 9 OctoberGa naar voetnoot4) 1632.

Over wisselzaken met de gebroeders Spiering.

 

‘Genadige Heer Cancelaer, Uwe E. genadige

[pagina 216]
[p. 216]

schryvens in dato 16 September is mijn nevens den wexel op 2000 rd geworden, die ter presentatie geaccepteert ende van dage die betalinge aengevangen te doen; dandere vervallen overmorgen, sullen alsdan mede betaelt worden. Hebbe aen Isaac SpyrinxGa naar voetnoot1) op Elbing geschreven, dat hy my partiën remitteren soude, alsoo sulx met meerder avance geschiet. Ick hebbe aen Sr Peter Spyrinx dese F[rank]forter misse groote partie remitt[irt], twijffele niet off werdt Ihr Genade daervan advis[ir]t hebben. Ick hadde aen mynen man aldaer op 70.000 rd ordre gegeven; 60.000 hadt ick schoon van heer bestelt, ende 10.000 sol hy in mijn trecken, daervan ick morgen advys verwachte. Soo mijn ondertusschen noch eenighe wisselb[rieven] van Ihr. Gen. gepresenteert worden, sullen te danck betaelt werden. Off ick die correspondentie ende credityff van Franckfort op November muteren sal, staen mede te vernemen. Naer myne dienstige biedenisse Ihr Genade den Almogenden in protectie bevelen.

 

Ihr Gen. gants dienstwilliger

 

Louys de Geer.

 

[P.S.] Den nevengaendenGa naar voetnoot2) aen I.K. Mt. is alleen advys wat hier in de coperen passeert; sijn tegenwoordich op 70 rd.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

[pagina 217]
[p. 217]

No. 14. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Amsterdam, 20 OctoberGa naar voetnoot1) 1632.

Over wisselzaken en den prijs van het koper.

 

‘Genadige Heer Cancelaer, Ihr Extie brieff in dato 12 October beneffens den wexelbrief op 6301¾ fl. sijn mijn vandage behandiget, die ick geaccepteert hebbe ende werden ten vervallen dage te danck betaelt. Uut Pruyssen hebbe met 3 booden van Sr Isaac Spyrinx niet vernomen. Het valt nu spaede op haer te trecken, alsoo die brieven voor t'sluyten van de Pontcamer op sicht souden moeten weesen; derhalven ordonnere hem te remitteren.

Die coperen sijn hier op 75 rd het schippont, t'welck I.K. Mat by den ingeslotenGa naar voetnoot2) onderdanichlijck advisere. Hiermede den Almogenden in protectie bevolen, blyvende Ihr Genaden gants dienstwilliger dienaer

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 15. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Amsterdam, 18 Januari 1633.Ga naar voetnoot3)

Verzoekt om betaling van geleverde wapenen en ammunitie. Over de daling van den prijs van het koper en de middelen, die hij gebruikt heeft om die daling te doen ophouden. Verdedigt zich

[pagina 218]
[p. 218]

tegen de beschuldiging, die Falckenberch tegen hem heeft ingebracht, nl. dat hij beslag heeft gelegd op de subsidiegelden van Nederland aan Zweden.

 

‘Monseigneur, Je ne doute ou monsr SalviusGa naar voetnoot1) n'aurat escript à Votre Exce touchant les armes et munitions qu'il avoit désirées de moy l'année passée; pour le payement desquelles luy ayant escript, il m'at respondu d'en escrire à Votre Exce. C'est pourquoy j'en envoye la désignationGa naar voetnoot2), joint la p[rése]nte suppliant très humblement Votre Exce de pouvoir avoir ordonnance touchant le payement d'icelles et aussy ordre pour l'advenir, selon lequel j'auray à me comporter en cas que je fusse sollicité de livrer autres parties, à celle fin que je me puisse régler selon les commandements de Votre Exce et ne faire rien mal à propos.

Quandt aux cuyvres depuys la déplorable mort de Sa Maté, comme ils estoient haussé de prix, ainsy sont ils baissez de 69 fl. à 55 le cent, et eussent continué de plus en plus, n'eust esté que pour les arrester je fis achepter environ 200 schippont tant de cuyvre que de monoye à 56 et 54 fl. le centGa naar voetnoot3) qui est 60 rd la schippont; maintenant commencent derescheff à rehausser et y at aussy bien moyen de les tenir et vendre à 65 ou 70 rd qu'à 55 rd, pourveu que l'on procède prudemment, car les cuyvres d'Allemagne sont la plus part consumez et y en at fort peu de reste.

[pagina 219]
[p. 219]

J'entends aussy que mons. ValckenburchGa naar voetnoot1) me taxe d'avoir arresté les deniers du subside de Mrs les Estats à la Haye et qu'il en auroit escript à Votre ExceGa naar voetnoot2), laquelle n'osant importuner de trop longs discours, j'en ay escript les particularitez à Mr Spyrinx, suppliant très humblement Votre Exce de vouloir entendre d'iceluy ma justification et me croire (tel que j'ai tousjours esté) fidel et affectionné serviteur de la Couronne et que je ne manqueray tant que je vivray de continuer en la mesme volonté.

Sur ce priant Dieu, qu'il Luy plaise accroistre à Votre Exce ses saintes graces et faveurs pour pouvoir comme ung Josue restablir la liberté des pauvres églises désolées et achever le grand oeuvre par notre Roy commencée, je me signeray

 

de Votre Ex.ce

très humble et obéissant serviteur,

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 16. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Amsterdam, 1 Februari 1633.

Doet voorslagen in het belang van den koperhandel van Zweden.

 

‘Monseigneur, Ma dernière à Votre Exce fust du 18me de janvier, par laquelle je leur ay mandé

[pagina 220]
[p. 220]

l'estat des cuyvres et le rabaissement d'iceux sur l'emplette que j'en avois faicte à la venue du Sr Erick LarsonGa naar voetnoot1), lequel ayant déclaré de n'avoir aucune commission de vendre, ayant revendu les miens j'ay rachepté à plus haut prix, tellement que par ce moyen les avons faicts remonter à fl. 68 [le centGa naar voetnoot2)], qui est environ 73 rd, et demeurent à ce prix.

Or comme la nécessité d'une marchandise donne plus grand esclat que non pas le haut prix, quand l'abondance y est, à mon advis je trouveroy conseillable de faire continuer par dessous main en la vente des cuyvres de la Couronne, afin de ne resveiller le chien qui dort, car il me souvient lors que je demeurois à RouanGa naar voetnoot3) que nous faisions venir les cuyvres de Lyons pour la batterie que mon m[aist]re avoit establie à MaisiersGa naar voetnoot4), d'autre aussy que passé quelques années que les cuyvres valoyent icy LXXX rd la schippont, ceux de la Compagnie d'Oostinde et Westinde en firent venir en grande quantité, mais principalement d'Oostinde, ce qui a causé icy le premier rabais. Car il[s] furent affinez à Hamborch, et la monnoye ayant cessé en Espaigne, les cuyvres

[pagina 221]
[p. 221]

furent transportez à Aix, ayant cessé trouvés propres à prendre la chalmine, tellement que je crains (veu que le salpètre et les espiceries sont à si bas prix que la Compe n'en tire point ou peu de proffits) qu'ils ne donnent derechef ordre de faire venir des cuyvres, lesquels ils peuvent tirer en grande abondance et les vendre icy à fl. 45 le cent, et se trouvent aussi bons que les feuges, c.a. le cuyvre non raffiné de Suède, comme il se reçoyt des berchsmänGa naar voetnoot1) à la montagne. Il faut doncq prévenir que de ce costé ne nous vienne le desgast, et le moyen est de leur donner l'espouvante en tenant tousjours une grande partye icy à vendre, avec laquelle on les menace de desgorger et mettre le prix à bas en cas que ils en amenassent derechef, et en ce faict tenir l'ordre qu'ils tiennent tant icy que aux Indes, pour empescher que ny François ny Englois puisse négotier avec eux et par tel moyen les banissent de la coste.

On souloit envoyer les platines d'icy en France sur le premier rehaussement; on en at envoyé de France icy. Craignant doncques par la retenue de faire faire des ouvertures aillieurs, à mon simple advis j'y préviendrois par la vente comme dessus; Votre Exce y poudra adviser et donner ordre telle qu'elle jugera nécessaire. Sur ce que je me signeray

 

de Votre Exce

 

très humble et obéissant serviteur

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

[pagina 222]
[p. 222]

No. 17. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Amsterdam, 19 MaartGa naar voetnoot1) 1633.

Over de betaling van geleverde wapenen en ammunitie.

 

‘Monseigneur. J'ay receu la lettre qu'il a pleu à Votre Exce me mander touchant le renvoy du payement des armes et munitions en Sweede. Je crains le dylay en icelle, veu les grandes et notables parties qui m'y sont encore deues; sy la commodité permettoit que je pouvisse tyrer mon payement d'allieurs, Votre Exce en poudroit (comme en dischange) aussytost faire estat, soit de s'en servir derescheff contant ou d'en ordonner l'emplette ès munitions les plus nécessaires pour l'armée. Le déboursement en ce cas m'est indifférent, pourveu que je le puisse faire du mien, ce que je ne pourray estant retenu en Swède. J'attendray doncques l'ordre de Votre Exce en cas qu'elle se puisse donner allieurs sans incommodité, et l'ayant en mon pouvoir Votre Exce en poudrat derescheff faire estat et en disposer selon son bon plaisir. Priant Dieu de vouloir bénir les desseins de Votre Exce et préserver sa personne de tous dangers, je demeureray

 

de Votre Exce

 

très humble et obéissant serviteur

 

Louys de Geer.’

 

[P.S.] ‘Les cuyvres rabaissent de prix à cause que les manufactures n'ont nulle consomtion par ces guerres. Cuyvre raffiné 61 fl. à 62 fl. le cent.’

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

[pagina 223]
[p. 223]

No. 18. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
26 Juli 16 ..Ga naar voetnoot1)

Bericht de aankomst van zijne dochter met haar kinderen in Zweden.

 

‘Monseigneur,

 

Puisque mes afflictions ont esté en charge à Votre

[pagina 224]
[p. 224]

Exce, il m'a semblé estre de mon debvoir de la rendre participante de mes joyes. Ma fille vient arriver à l'instant avecq deux enfans par voye d'ArboGa naar voetnoot1), pendant que son mari estoit allé à NevequarnGa naar voetnoot2). Le Grand Dieu en soit loué, lequel je prie combler Votre Exce de ses plus grandes bénédictions. C'est le souhait de celuy qui est et demeurera toute sa vie

de Votre Exce

 

très humble, obéissant et très obligé serviteur

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 19. Louis de Geer aan?
Amsterdam, 1 November 1633Ga naar voetnoot3).

Over den stilstand in den koperhandel. Hij heeft plan in den winter naar Zweden te komen.

 

‘Ich hatte gedacht nach meiner müglichkeit auff Schweden zue komen, dann der Herr Reichscanzler sucht auf mein begeren auff das verkauffen der kupffer zue trachten, darüber ich alhir mitt etlichen renthirern zu thun, aber sie suchen nur den interesse von ihrem geldt zue machen, weil die van Aachen

[pagina 225]
[p. 225]

durch bede leger als geschlossen sindt, so wol auch der Maesstrom, also haben keine kupffer noch gemachte wahren abkommen können, so stehet die ganze negotio still und die gemachte wahren haben keinen abzug: so ist in den kupfern ganz keine frag. Die münz ist hier noch sehr abundant und under f 68 zue bekomen; die 500 schiffpont gaerGa naar voetnoot1), die aufs vorjahr vom Stockholm gekomen, daraus sie f 67 hetten machen können, achte nun für f 60 wol soltten gegeben werden. Da ist in 2 monaten keine frag nach kupfer gewesen, achte auch nicht das in dieser zeitt 5000 ℔ kupfermünz oder platten verkaufft seyen. Könndt gedencken [wie es] hier in diesem handel steht.. inGa naar voetnoot2)....... wahren ist es nicht viel besser. Ein jeder ist ge ........ 20 verkauffer gegen ein kauffer. Es sey nun das ich die kupfer verkauffe oder nicht, so bin ich resolvirt mitt Gottes hülff in dem wintter mitt schlittenbahn über zu kommen. Primo November 1633.

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 20. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Amsterdam, 1 Augustus 1635.

Zendt aan Oxenstierna de inkoopen, die hij voor diens gemalin heeft gedaan. Zal over Hamburg (naar Zweden) reizen, zoodra zijne schepen, die in dienst der kroon Zweden zijn geweest, zijn aangekomen. Over de leverantie van wapenen.

[pagina 226]
[p. 226]

Over den koperhandel. Erik Larsson bericht dat hij naar Holland zal komen. Nouvelles over den oorlog.

 

‘Hooch- undt wolgeborner Heer. Ick hebbe getardeert U. Extie te schryven totdat ick alles wat U. Extie mijn belast hadde geëffectueert haddeGa naar voetnoot1). By faute van gelegentheyt op Stockholm ende passen in de Sont soo hebbe ick het met myne schepen op Nortcopyn gesonden, met ordre strax met myne schuyten offte booten door die ScheerenGa naar voetnoot2) aan U. Exce gemalin te senden.

Mijn ophouden is hier langer gevallen dan ick wel vermeynt hadde, door die groote wisselen, door myne factoor van Stockholm getrocken ende der croonen dienst myner schepen, dat ick geen retouren vandaer hebbe connen becomen om myne wisselen alhier t'acquitteren; deselvige nu uit den dienst ontslagen siende in Pruysen, ben ick verwachtende ende alsdan myne reyse met Godes hulpe aenvangen landwech over Hamburch.

Ick hadde t'myner afscheyt in Tessel U. Exce gebeden wegen mijn achterheyt der leverantiën, anno 1633, 34 gedaen, bedraegende rd 7352:29; naederhandt heefft de heer legaet GrubbeGa naar voetnoot3) noch 600 musquetten affgevordert, daermede het magasijn van musquetten ontbloot is; als het cedem [sic!] belli daer

[pagina 227]
[p. 227]

langer continueren soude ende U. Exce geraeden vindt, dat ick meerder quantiteyt uut Sweeden soude laeten comen, ick hebbe noch [voor] 10 à 12.000 man wapenen tot Noortcopyn in voorraet liggen. Sal daerop U. Exce genadige wille verwachten, ende off men dieselvige op Bremen sal laeten versenden.

Die coperen blyven hier op 45 fl. 't hondert. Sy sien op 46 fl. geweest, maer weenich vercocht, alsoo die schepen van Stockholm strax op die handt gecomen sijn. Daer is weynich afftreck in de gemaecte waeren door den oorloge tusschen Vranckrijck ende Spaignen. E. Laerson spargeert syne compste herwarts om een niew contract te sluyten; doch syne compste tardeert door sijn syckte (soo men seyt). Hier en passeert niet weerdich U. Exce t'adviseren.

Den Prince van Oraniën leyt met sijn leger ontrent NimmegenGa naar voetnoot1). Graeff Willem heefft Schenkenschants wederom gebloequeert, die door eenige avonturiers van Gelder ingenomen was. Op 't aengeven van eenighe loopers datt er weenich garnisoen in was gebleven, sien se den 28 's nachts tusschen 1 ende 2 uyren overvallen van 450 soldaten van Gelder ende overmeestertGa naar voetnoot2).

Verhopende in antw[oord] deses Ihr. Exce genadige bevelen tot Bremen oft Hamborch te vernemen, biddende Godt U. Excie in sijn heylige bescherminge t'erhalden, blyvende Ihr. Excie

 

onderdaniger dienaer

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

[pagina 228]
[p. 228]

No. 21. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Amsterdam, 7 Augustus 1635.

Verwijzing naar den inhoud van den vorigen brief. Erich Larsson is aangekomen en onderhandelt met de Trippen. Ook Jacob Creutz (?) is te Amsterdam gekomen en neemt deel aan de onderhandelingen over het kopercontract.

 

‘Hooch- undt wolgeborn Heer, voor 8 dagen hebbe ick U. Exce geadviseert de versendinge naer Sweeden van de tapyten, ammelakens, servetten, linnen, wynen, speceriën, porceleyn ende glaesen, alles volgens U. Exce naergelaeten memoriael bestelt; alsmede versocht anordeninge van U. Exce op mijn achterstel van wapenen ende amonitie van oorloghe, tot Bremen in de jaeren 1633 ende 34 gelevert, bedraegende rd 7352:29; daerbeneffens U. Exce geadviseert, dat de Heer legaet Grubbe de resterende musquetten hadde laeten haelen, soodat tot Bremen geen voorraet meer en was, ende daerop versocht U. Exce genadige ordre, oft ick noch partie uut Sweeden soude laeten commen, hoeveel ende aen wat oort, verwachtende op alles U. Exce genadige bevel ende resolutie.

Eryck Laerson is hier over 3 dagen gearriveert, die met de Trippen tracteert, doch buyten mijn weeten off kennisse, soodat ick dien aengaende U. Exce voor dit mael niet schryven en kan. J. CrywesGa naar voetnoot1) is gisteren van Luybeck mede hier gecomen, opt versoeck van E. Laerson (soo hie seyt) om in 't coper-

[pagina 229]
[p. 229]

contract mede te participeren. Op wat voet sye het brengen sullen, sal de tijt leeren; iets connende ervaeren, sal het U. Exce adviseren. Hiermede bidde Godt U. Excie in syne heylige bescherminge erhalde, blyvende U. Excie gans dienstwilliger dienaer

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 22. Louis de Geer aan Johan Kasimir van Pfalz-Zweibrücken.
Stockholm, 20 Februari 1636.

Over het stichten van een compagnie.

 

‘La lettre de Votre Altesse du dixième fust rendue après le départ du post. Avant hier nous fusmes assemblés pour le faict de la compie, ou il fust trouvé bon de fournir le capital en 3 termes, le premier 1/3 entre cy et premier de may, et les autres 2/3 deux et deux mois après. Cependant les bourgeois marchands poudront retirer leurs debtes des Bergsmän pour y entrer autant plus liquide, et puisque le terme est prolongé du payement, je nay rien déclaré de la résolution de Votre Altesse. Jespère dans 15 jours pouvoir réeussir d'icy; pouvant rendre autre service à Votre Altesse, elle me pourra commander.’

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Johan Kasimir och hans gemål.)

No. 23. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Stockholm, 12 Maart 1636.

Over zijne rekening met de kroon Zweden en

[pagina 230]
[p. 230]

de rekening van de tapisserieën enz., die hij voor Oxenstierna's gemalin heeft gezonden.

 

‘Monseigneur, je m'avoys promys plus de bonheur en Swède de la jouissance de la présence de Votre Exce; les malheurs de dehors redoublent nos regrets avecq les désastres. Dieu veuille appaiser son ire, amollir les coeurs endurcis et rendre la paix à ses églises, à ce que [nous] puissions bientost jouyr de Votre présence.

Mes comptes reveus et examinez des seigneurs de la Chambre et du SénatGa naar voetnoot1), après la liquidation d'iceux je me suis engagé en autres parties dans l'estat pour la somme de 90.000 rd, desquelles Votre Exce en devoit toucher 50.000 rd., qui ont esté réduits à 60.000 rd à condition que mes parties livrées à Bremen en seroyent défalquées, lesquelles se montoyent à mon département à la somme de 9500 rd suivant le compte, délivré à Votre Exce au Tessel et dont cy-joint la copieGa naar voetnoot2). Je ne scay sy mes commys auront du depuis livré autres parties; ce qu'estant, je supplie Votre Exce que par mesme moyen elles puissent estre soubstraittes et liquidées. Cy-joinct vat aussy le compteGa naar voetnoot3) des tappisseries et autres menutz que par commandement de Votre Exce j'ay envoyé à madame sa moitié, montant à la somme de rd 1819: 41. S'il plaist à Votre Exce qu'elle en soit semblablement défalquée, je le remets au bon plaisir de Votre Exce. Et sur ce prie Dieu qu'il Luy plaise bénir les des-

[pagina 231]
[p. 231]

seins de Votre Exce et la ramener en paix et parfaicte santé chez les siens, demeurant à jamais

 

de Votre Exce

 

très humble et obéissant serviteur,

 

Louys de Geer.’

 

[P.S.] ‘Je supplie que ce petit recoin puisse servir pour recommander à Votre Exce ma partie d' Aixfelt dont Monsr. Spyrinx at les mémoires et documents’.

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 24. Louis de Geer aan Johan Kasimir van Pfalz-Zweibrücken.
Norrköping, 25 Mei 1636.

Dient alleen ter geleide van nouvelles, die hij aan Johan Kasimir toezendt; deze nouvelles liggen er niet meer bij.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Johan Kasimir och hans gemål.)

No. 25. Louis de Geer aan Johan Kasimir van Pfalz-Zweibrücken.
Norrköping, 20 October 1636.

Voorschrijven voor een loods.

 

‘Le présent porteur Joen Nylson est un des plus expert pylotes qui soit dans les Scheer, m'ayant servi l'espace de 5 ans pour pylote de mes navires, sans que aucun maistre se soit plaint de luy, là où au contraire les autres mont périclité 4 à 5 navires en danger de se prendre, comme encor un cest esté en plain jour devant Nevequarn tellement eschoué,

[pagina 232]
[p. 232]

que sil eust faict du vent, le na[vire] eust été du tout brisé et perdu. Or estant que les paisants de Votre Altesse le hayent, luy voulant empescher la conduite de mes navires, je supplie Votre Altesse très humblement luy vouloir octroyer lettres par lesquelles il puisse estre maintenu et me servir comme il a faict du passé. Sur ce prie Dieu pour la santé et prospérité de Votre Altesse et sa très illustre famille.’

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Johan Kasimir och hans gemål.)

No. 26. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Norrköping, 17 Juni 1637.

Over moeilijkheden, waarin hij geraakt is door het faillissement van zijn neef Schyvelberch, en over andere geldzaken. Vraagt verlenging van het hem geschonken monopolie voor het gieten van ijzeren geschut, met een beroep op hetgeen daaromtrent tusschen Gustaaf Adolf en hem is voorgevallen.

 

‘Monseigneur, Votre Exce aurat sans doubte entendu le faillissement de mon neveu Schyvelberch par ses parties qui luy ont manquées à la foire de Franckfort. Or y estant intéressé d'une notable somme, d'autant qu'il avoit tyré sur moy et sur mon fils les 10.000 rd qu'il m'avoit remis sur mr Grubbe et que Votre Exce avoit renvoyées à mr Spirinx, qui avoit accepté de les payer au printemps passé, or mon fils ne les ayant encor touchez, je crains à cause du faillissement que mr Spirinx n'en difficulte le payement. C'est pourquoy je supplie Votre Exce très humblement me favoriser d'un mot d'escrit

[pagina 233]
[p. 233]

à mr Spirinx, à ce qu'il les veuille payer à mon fils suyvant l' assignation et promesse en donnée.

En outre il me mande qu'il est recerché touchant les rd 5037 que par ordre de Votre Exce furent levez hors de la bancque à Amsterdam pour la vefve du feu Oversten Duyffel et dont je demeuris respondant pour la réstitution de l'obligation de Hans Jacob Muller, lequel Muller retient en arrest rd 5000 jusques à ce qu'il raye son obligation ou qu'il en soit deschargé. Votre Exce estant en Hollande me promit de faire ravoir la dite obligation, laquelle le Sr Benedict Oxenstier[n] avoit en guarde, ou en deffault d'icelle en faire faire la descharge au conseil telle qu'il conviendroit; je supplieray semblablement Votre Exce d'en pouvoir jouyr et estre affranchy de mon obligation, de laquelle je suis à présent recerché.

Je toucheray aussy en passant de l'ocasion qui m'esmeut à demander l'octroyGa naar voetnoot1) du canon, ce que je n'eusse faict n'eust esté que je voy que les jeusnes Trip tachent à s'y fourrer et me contreminer comme ils ont tousjours faict. Votre Exce scait ce qui s'est passé en Allemaigne avecq Sa Maté de très glorieuse mémoire, et la peine que les ambassadeurs

[pagina 234]
[p. 234]

d'Engleterre y rendirent. Sa Maté m'ayant examiné de ce que je pouvois faire contre eux et luy ayant remonstré qu'en le abaisant de 12 à 8 fl. il faudroit que leur fonte cessât, sur quoy le Roy me réplicquat, sy je le pouvois faire sans perte, et ayant respondu qu'oui tant que mon octroy et franchise dureroit, il me dict de surplus (de sa grace) que sy je ne me pouvois maintenir en ce faisant, qu'il m'y assisteroit en imposant à ses paysants à me couper des bois à un civil prix, et que je m'esvertuasse à faire cesser leurs fontes et avancer celles de Swède en réputation. Nonobstant tout changement et imposition des tolles etc. je ne me suis jamais plaint ny recerché prolongation d'octroy; voyant que monsr le Général avoit envie de jetter, j'ay passé le tout sous silence. Les Englois ayant tousjours continué comme ils font encor à present et Votre Exce m'en ayant encores parlé l'hyver passé par leur instinctGa naar voetnoot1) à entrer en accord, je me suis tousjours excusé sur la grande quantité que j'ay et que j'avois affaire d'argent, qu'il fault que je vende à quel prix que ce soit. Ils en sont bien venu là qu'ils s'offrent de me payer tout mon canon, pourveu que je n'en veuille plus jetter, et à la vérité l'offre qu'ils me font me seroit beaucoup plus favorable, sy je ne regardois à la conséquence que estant une fois rentré, on ne les auroit sy aisément hors. Ils me menacent que le roy y employerat du sien pour me ruiner; j'escoute leur rodomontades et les laisse en termes.

Ce n'est pas tant le proffit qui me faict poursuyvre et maintenir ce trafiq que mon crédit qui en despendt pour l'avoir exercé sy longues années (dont les Trip en ont eu la gloire et le proffit du passé)

[pagina 235]
[p. 235]

et pour en avoir sy grande quantité devant les mains à la veue de tout le monde. C'est l'occasion de ma demande de l'octroy, c'est pourquoy je supplie Votre Exce de m'y vouloir favoriser, ce qu'espérant je prie Dieu pour la santé et prospérité de Votre Exce et demeure

de Votre Exce etc.

très humble serviteur,

Louys de Geer.’

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 27. Louis de Geer aan Johan Kasimir van Pfalz-Zweibrücken.
Amsterdam, 28 Januari 1638.

Over zijne bemoeiingen in het belang van de Hervormden in den Palts. Nouvelles.

 

‘Monseigneur, je suis honteux de me voir prévenu des lettres de Votre Altesse. Je leur avois escript par mon beau fils CharlesGa naar voetnoot1), mais la rigeur du temps et l'indisposition de ma fille a faict remettre leur voyage au printemps (Dieu aidant). Les députez des églises de Deux-PontsGa naar voetnoot2) estoyent icy au mois de septembre pour toucher quelque reste d'une collecte procurée pour eux. Ils me vindrent voir à leur département. Je me suis informé comment ils ont remys ce peu qu'ils avoyent et apprins lavoir faict sur Franckfort par le sindicus D. Grooshans, dont je lui en escriray samedy prochain, Dieu aidant, et donneray ordre sur la partie, qu'il a pleu à Votre Altesse leur

[pagina 236]
[p. 236]

gratifier, à ce quelle leur soit addressée au plustot pour sen servir en ceste rigeur de temps. Les calamitez sont sy grandes par toute l'Allemagne qu'on n'o[u]it que plaintes et misères. Dieu y pourvoira à son temps. Ceste ville et quelques circonvoisines sont remplies de pouvres refugiez; la charité en attire encores journellement que la cruauté deschasse. La closture de Dantzyck avoit causé quelque rencher aux bleds, mais depuis l'ouverture que le Roy de Denemarck y at donnée ils sont rabaissezGa naar voetnoot1). Il semble que le desgast veuille tomber sur le pays de Liège, à quoy les impérialistes tendent; le dernier argent venu d'Espaigne s'employe à cest effect. Cela leur réeussisant c'est estat en seroit grandement incommodé. L'Espagnol at octroyé libre navigation en son royaume aux navires flamens, montez de canons. Je ne croy que Messieurs les Estats le permettent, car les Nort-Hollandois (qui sont la pluspart Papistes) y courroyent à la foule. Je me trouve icy encor pour quelque temps arresté. Sy quelque occasion se présente, en laquelle je puisse rendre à Votre Altesse aucun service, je la supplie disposer de celuy qui sera tant qu'il vivra

de Votre Altesse

 

très humble et obéissant serviteur

 

Louys de Geer.’

 

[P.S.] ‘Ce petit recoin servira de très humble baisemains à Madame la Princesse en toute humilité et obéissance.’

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Johan Kasimir och hans gemål.)

[pagina 237]
[p. 237]

No. 28. Louis de Geer aan Johan Kasimir van Pfalz-Zweibrücken.
Amsterdam, 17 April 1638.

‘Cy-joinct la responseGa naar voetnoot1) des députez des Deux-Ponts pour les 250 Rd qu'il a pleu à Votre Altesse de leur faire tenir.’

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Johan Kasimir och hans gemål.)

No. 29. Louis de Geer aan Johan Kasimir van Pfalz-Zweibrücken.
Amsterdam, 10 September 1639.

Bericht over de reis van Johan Kasimir's zoon Karel Gustaaf in Frankrijk.

 

‘Les lettres qu'il a pleu à Votre Altesse me faire tenir ont receu leurs addresses, ayant envoyé celles de Monsieur votre frère à mr. HoeufftGa naar voetnoot2) à Paris. Je n'ay eu de 3 ordinaires aucunes lettre de Monsr le Prince CharlesGa naar voetnoot3). Voicy ce que mon fils men escript de Parys le 3 septembre: ‘“quant à la venue de Son Altesse Palatine, monsr Heufft nen scait autre chose sinon que Son Altesse est après à faire le tour (layant desja commencé) en Provence et Languedoc et puis de là vers Bordeaux, Rochelle, Nantes etc.”’ - Ce que j'ay bien voulu signifier à Votre Altesse affin

[pagina 238]
[p. 238]

qu'elle n'en soit en paine. Sur ce baisant bien humblement les mains de Votre Altesse’ etc.

 

In den bovenstaanden brief ligt een blad papier, waarop het volgende:

‘Factura van de boecken voor Ihr Furstl. Gen. Hertzoch Johan Casimir, Palsgraeff, op Noortcoping gesonden aen Gilles Jacobssen om voorts aen Ihr Furstl. Gen. te oversenden, den 8 April 1638.

1 Titus Livius f 6-
1 Julius Caesar - 0-18
1 Terentius - 0-12
1 Histoire de Serres - 13-
1 Le cardinal d'Ossat - 6-
1 Les estats et empire[s] du monde - 13-
1 Le cardinal du Perron - 9-
voort packen en aan boort brengen samen - 1-4
  _____
  f 49-14

Is gemerckt I.F.G. Palsgraeff.

Johan le Thor.’

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Johan Kasimir och hans gemål.)

No. 30. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Stockholm, 28 Juni 1641.

Voorschrijven voor Arend Duppen Gijssen.

 

‘Hoochgebornne Genadige Heer, ick vergat gisteren Ihr. Excie de request van Arndt Duppen Gijssen te behandighen ende voor hem te suppliceren (dewyle synen swaeger onderwegen is) dat den Burgemeester Joens Hendricks soo lange mocht vertoeven de possessie van de wercken in te nemen tot synes swaegers compst. Naer myne dienstighe biedenisse

[pagina 239]
[p. 239]

bidde Godt Ihr Excie in langduyrighe gesondheyt erhalde, blyvende’ enz.

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 31. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Norrköping, 10 September 1642.

Over zijne conferentiën met Comenius over diens vestiging in Zweden.

 

‘Hooch undt wolgeborner genadige Heer, Ihr. Extie t'myner afscheyt de compste van Duo ComenioGa naar voetnoot1) aengedient hebbende, naerdat ick eenighe dagen met ihm geconfereert hebbe, soo wegen sijn labeur als transport in dit coninckrijck, voor dan etwas daerinne te concluderen heefft mijn gedacht mijn devoir te weesen Ihr. Extie de persoon selfs eerst te presenteren, opdat Ihr. Extie syne gaven ende motiven te beter mogen sonderen ende examineren.

Hy dringt seer dat hy buyten in Pol[en] off Pruyssen sijn labeur mocht voortstellen ende dat ick het daer soude willen becosten ende favoriseren, maer alsoo mijn scopus is davancement der scholen ende renommee deses rijckx, soo hebbe hem het selvige afgeslagen ende aen Ihr. Extie gerenvoyeert. Hy heefft mijn gebeden Ihr. Extie te suppliceren, dat hy favorabele audientie by Ihr. Extie mochte becomen met scherpe ende serieuse examen ende niet lange opgehouden, wegen 't verloop des saisoens van 't jaer; sulx niet twijffele, Ihr. Extie hem genadiglijck werden vergunnen, wandt hy sels seer begerich geweest is met Ihr. Extie te confereren. Mijn dan op Ihr. Extie

[pagina 240]
[p. 240]

genadige faveur vertrouwende, sal desen eyndigen, Godt biddende Ihr. Extie in verbeteringe van gesontheyt lang leven te geven, blyvende soo lange ick leve Ihr. Extie dienstbereyder dienaer,

 

Louys de Geer.’

 

[P.S.] ‘Soo Ihr. Extie goet vindt dat Comenius naer ObsaelGa naar voetnoot1) reyscht met Ihr. Extie addres, erbiet hy sich 'tselve mede te doen ende aldaer met die professoren volgens Ihr. Extie bevel te confereren van alles.’

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 32. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Norrköping, 9 November 1642.

‘By myne jongste hebbe Ihr. Excie geadviseert die resolutie, by Comenio genomen volgens Ihr. Excie advis. By ingeleyde copieGa naar voetnoot2) synes brieffs konnen Ihr. Excie het wyder progres vernemen.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 33. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Norrköping, 17 Januari 1643.

Over een geschil betreffende het vellen van hout bij een zijner bergwerken.

 

‘Hoch und wolgeborner Herr Herr, Gnediger Herr, Ihr Excel. füge neben dienstlichem bevelch zu vernehmen, dass ich ungefehr vor vierzehen tag auf

[pagina 241]
[p. 241]

vorhergehunde citation der herrn des Bergambts meine leut auf den gerichtstag abgefertigt, die ungegründte beschuldigungen und falsche zeugnussen wieder sie eingebracht zu wiederlegen, da aber wieder vermuhten niemand, weder der herr statthalter noch der obgemelten herrn deputirte, erschienen, darauf sie ohne einige verrichtung, als dass sie mir ein abschrifft schreibens, von der löblichen regierung erhalten, mitgebracht, wider zuruck kommen, dessen ich mich zwar nicht wenig verwundert, und genugsamb spüren können, dass es ebnermassen durch ungleichen bericht aussgebracht worden. Denn obwol des reichs rechten vermögen, dass der jenige, so ein bergwerck entdeckt, selbiges zu genissen haben solle, habe ich mich doch in ansehung des reichen göttlichen segens bey dem grossen überfluss des in streit gezogenen bergwercks solches mir zustendigen rechts nicht gebrauchen wollen, sondern verwilligt, dass jederman darinn arbeiten mögen, und allein das absehen gehabt bey meinem recht das gehülz, so nechst und in besagtem bergwerck gelegen, betreffend gehandhabt zu werden. Deme zuwieder muss ich, nicht ohne billichmessige empfindung, erfahren, dass an statt wie billich mich darbey zu schüzen, die gewaltthätigkeit, so mir daran beschehen, gleichsam will verthetigt werden und darüber obbemeltes schreiben von der löblichen Regierung erpracticirt ist, unter falschem fürgeben, dass zwo meil daherumb kein anderes gehülz als das meinige sich befindet, da doch im gegentheil ein viertheil und ein halb viertheil meil von mehrbesagtem bergwerck dessen heuffig vorhanden. Demnach ich nun berichtet, dass herr Carl BondeGa naar voetnoot1) die abtheilung

[pagina 242]
[p. 242]

mehrerwehntes meines gehülzes zu machen allbereit abgereyst seyn solle, alss hab ich mich unterstanden Ihr Excel. ganz dienstlich zu ersuchen, Sie geruchen solches gnedigst zu vermitteln und so lang aufzuschieben, bis Sie, wie auch die anderen herrn, dessen besser und sattsam berichtet und der sachen ein andere gestalt gegeben werde, wassen ich dann hierüber auch wolgedachten herrn Bonde schrifftlichen ersucht, wie Ihr Excel. zu dero gnedigen belieben aus beygefügter copiGa naar voetnoot1) zu ersehen. Hierauf etc.

 

Ihr Extie undt Gen.

 

gants dienstbereyder dienaer

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 34. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Norrköping, 6 Januari 1644.

Is op het punt de reis naar Holland te aanvaarden; wacht nog op de komst van een galjoot.

 

‘Hoch und wolgeborner Herr Herr, Gnediger Herr, neben wünschung von dem Allerhöchsten eines seeligen neuen jahrs und alles dessen, was zu Ihr Excell. hohem wolstand gereichen mag, auch meiner ganz schuldigsten diensterbietung, muss ich hier noch wieder alles verhoffen und mit meinem höchsten unlust sitzen bleiben und zeit und gelegenheit verlohren sehen,

[pagina 243]
[p. 243]

alles dass die verordnete galliot noch nicht erscheinen will. Hab bereit zween expressen darnach abgefertigt, aber noch keinen bescheid bekommen. Meinen weeg auf Gottenburg zu nehmen ist mir von herrn FlamingGa naar voetnoot1) abgerahten, darumb solches hinterstellig verblieben. Sobald ich nun vernihme, dass obberührte galliot an gehörigem ort in bereitschafft, will ich mich ohne einigen vorzug auf die reyse begeben, zu deren glücklichen verrichtung des Herrn segen erwarttend, welches Ihr Excel. vor meinem abschiod zu dienstlicher nachrichtung ich nicht verhalten sollen. Dieselbe sambt dero fraun Gmahlin und jungen Herrschaft in Gottes sichrer obhut dero mich zu Gnaden dienstlich bevehlend, Ihr Extie

 

gansch dienstbereyder dienaer

 

Louys de Geer.’

 

[P.S.] ‘Soo stondelick begeve mijn op de reyse naer BarsontGa naar voetnoot2) undt wil 't galiot aldaer gaen verwachten.’

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 35. Louis de Geer aan Johan Axelsson Oxenstierna, Zweedsch gezant te Minden of te Osnabrück.
Amsterdam, 10/20 Februari 1644.

Over zijne pogingen om de Hollandsche regenten, vooral die van Amsterdam, gunstig te siemmen voor Zweden.

 

‘Monsieur, la vostre du 23 janvier mat esté ici

[pagina 244]
[p. 244]

délivrée le 8/18 fébrier. Il est vray que j'ay ordre de comuniquer avecq Vostre Excellence touchant ma commission, mais le temps pressant mon avancement deca, tant à cause de la saison que d'autant que les Estats de Holande estoyent assemblez à la Haye, vers lesquelles ma députation s'a[d]resse, jay jugé pour la service de Sa Maté qu'il me convenoit mieux prendre ceste routte, combien que je soye arivé quelques jours trop tard, les Estats s'estant séparez le samedi comme j'arivay le mardiGa naar voetnoot1); touttefois messieurs les bourgemaistres de ceste ville me donent espoir que dans huit ou 10 jours ils se poudroient bien rasembler, estant séparez sans aucun arest ny résolution. Dautre part nostre conférence ne dépendant que de la résolution qui se prendra en deça, jay jugé plus expédient de voir ce que je poudray optenir, s'ils se voudront joindre avecq nous ou s'ils nous laiseront porter seul le fardeau de la guerre danoise; que s'ils veulent joindre leur armées navales avecq la nostre, nous serons exempt de faire des levées de gens en vos quartiers, que si non, il nous foudrat pourvoir dallieurs et emploier nos forces particulières, fraiter des navieres et tirer 2 ou 3000 musquettaires de vos quartiers pour les embarquer à l'embuchure du Weser et les espandre sur les dits navieres. Voilà la substance de nostre conférence, comme je croy que Son Excell. monsieur vostre père vous en aura touché quelques mots. Je nay rien fait jusques à present que visiter nos bourgemaistres en leurs maisons depuis trois jours que je suis ici arivé, et leur délivré les lettres de Sa Maté et desclaré le

[pagina 245]
[p. 245]

motiff de ceste guerre et intention de Sa Maté touschant l'affranchissement de la mer baltique sans vouloir estre subject aux péages, impositions et extorsions qui se sont arrestez et establies au Sont. Ils se démontrent assez portez et affectionez, mais usent de remises, ne pouvant rien conclure ni arrester de particculier entre eux, mais promettent de contribuer ce qu'ils pouront en nostre faveur en leur assemblée.

Je me porte pour la Haye affin de faire avancer leur vocation que puissions avoir leur résolutions d'une sorte ou d'autre, puisque le temps nous est assez, voir trop court pour nous preparez en cas de refus. Jay envoyé de Hambourg et Bremen au Résident P[eter] S[piering] sa comission et lestres à Messieurs les Estats Généraux et prince d'Orange sur se suget. Je n'apréhende rien que le délay et perte de temps qui nous est si cher. Je ne faudray à vous doner avis en temps et au plus tôt de ce que ji podray faire; si les grandts estoient du sentiment du comun, nostre partie seroit desja faite. Dieu qui at les ceurs en sa main les y veulle disposer. Cest en sa sainte garde que vous recommande, monsieur,

 

vostre très humble serviteur,

 

Louys de Geer.’

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml. - Bref till Johan Axelsson Oxenstierna.)

No. 36. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
's Gravenhage, 22 Februari / 3 MaartGa naar voetnoot1) 1644.

De Staten-Generaal kunnen geen besluit nemen

[pagina 246]
[p. 246]

over de aangelegenheden van het Noorden, voordat de Staten van Holland zijn bijeengekomen.

 

‘Hoochwolgeboren genadige Heer, by mynen jongsten van 15/25 FebruarijGa naar voetnoot1) hebbe ick Ihr Extie geadviseert het weinich, soo hier uutgericht hadde ende noch te vermoeden was te doen, dewyle by de Heeren Staten General geen resolutie genomen konde worden, voor ende aleer de Staten van Hollant haer advis hadden ingebracht, ende dat haere vergaderinge off eerste sessie voor den 8 deses niet te vermoeden was, ende dat het dan noch ten minsten 8 dagen aenlopen soude, eer sy daerover deliber[er]en souden ende haer advis inbrengen, door welker dilay de gemeine saeke last lieden mochte, over al 't welcke ick besloot, dat wy ons naer het 7de artykel myner instructieGa naar voetnoot2) souden moeten reguleren ende derhalven de Heeren gebeden by tijts daerinne te willen versien ende het haere daertoe contribueren, wandt sye hier (naer mijn ordeel) eerst sullen willen sien, wy meester van 't spel sal weesen, ende daernaer eerst partie kiesen, ende 171Ga naar voetnoot3) niet achten. Dat is soo-

[pagina 247]
[p. 247]

veel ick tot noch toe van de saeke kan oordeelen. Referere mijn wyders aen de meerdere particulariteyten, soo de Heer resident werdt adviseren, Godt biddende Ihr Kon. Mats wapenen te willen segenen ende Ihr Excie in langduirige gesondheyt t'erhalden, Ihr Exties

 

gans dienstbereyder dienaer

 

De Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 37. Louis de Geer aan de Zweedsche gezanten op de vredehandeling te Minden of Osnabrück.
Amsterdam, 28 Februari/9 MaartGa naar voetnoot1) 1644.

Over de stemming in Nederland ten opzichte van Zweden. Verzoekt aan de gezanten hem te helpen aan het noodige geld voor de werving van manschappen, schepen enz.

 

‘Messieurs, après mon arivement m'estant transporté à la Haye pour représenter à messieurs les Etats Généraux le motiff de nostre guerre avecq le roy de Dennemarc et les induire à se resentir des torts receu du mesme Roy et rémonstrer leur intérest en dépendre plus que le nostre, en lieu de les y voir portez je les trouve plustot contraires et esmeus d'une jalousie et envie du progrès de nos armes et de ce

[pagina 248]
[p. 248]

que nous avons quité l'Allemaigne, en laquelle guerre ils ne nous ont pourtant g[u]ères soulagé, mais au contraire bien engagez; considérant doncq leurs remises et qu 'ils tachent à tirer l'affaire en longeur, sans se vouloir desclarer et que nous voyons que nostre ennemi se renforce de leur estat, faisant ici achapt de navires, armes et munitions et levée de gensGa naar voetnoot1), qui partent d'ici de jour à autre, jay jugé pour le service de Sa Mté estre expédient de nous pourvoir ausy de navires et gens selon la charge que m'en ont donné messieurs les régens et dont ausi je vous ay envoyé leur lestres, pour demander en ung besoing 2000 musquetaires, en cas que je ne les pouisse recouvrir par deça. Or l'occasion se présente fort favorable, tant à cause que la levée de 4000 fantassins que le comte Hindrick de Nassaw devoit faire pour la signeurie de VéniseGa naar voetnoot2) est contramandée, qu' aussi parce que messieurs les Estats licentient 9 compagniez d'infanterie et deux compagnies de cavalerie. On poudrat ici plus commodément et à moindre frais recouvrir les susdits 2000 musquetaires que de les faire lever en vos cartiers et transporter en deça, mais l'argent nous manque pour faire la ditte levée, car je n'en puis avoir suffisament pour les 40 vaisseaux qu'il me convient fraiter, car le Roy de Dennemarc nous y met l'enchère, et aussi par manquement des parties à ce ordonées. C'est pourquoy je vous fais [parvenir] la présente pour vous représenter la nécessité de l'affaire et vous supplier d'i pourvoir et y contribuer vostre assistence soit hors des contribution ou d'allieurs. J'en escris semblablement au

[pagina 249]
[p. 249]

général L[ennart] To[r]stenson. Je vous prie me mander sur quoy je me poudray résoudre, car faute de moyens il faudroit quiter une partie, voire la plus part de nos conseptions, d'autant que je trouve ici l'estat en autre disposition que n'avions fait compte à Stockholm de le trouver. Je seray doncq attendant avecq inpatience vos avis et ordres et après vous avoir baisé bien humblement les mains, je me diray, messieurs, votre très humble serviteur

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml. - Bref till Johan Axelsson Oxenstierna.Ga naar voetnoot1))

No. 38. Louis de Geer aan de Zweedsche gezanten te Münster.
Amsterdam, 9/19 Maart 1644.

Berichten over de houding der Republiek ten opzichte van Zweden en Denemarken.

 

‘Messieurs, ma dernière fust du 12e de ce moisGa naar voetnoot2). Ce que jay tousjours appréhendé nous arrive, leurs remises mestant suspectes; sy mons. Spiring ne vous lavoit mandé, la copie de la lettre cy-jointe le dirat.’ [In dezen brief ligt een papier, waarboven: ‘copie van 18 en 19 Marti 's Gravenhage’. Het is een copie van een brief van den Zweedschen resident Spiering aan Louis de Geer, zooals blijkt uit den aanhef van den brief van De Geer aan de Zweedsche

[pagina 250]
[p. 250]

gezanten, d.d. 16 26 Maart 1644. Spiering bericht daarin, dat de Deensche gezant Gunther voorgisterenGa naar voetnoot1) audientie heeft gehad bij Haar Hoog Mog.; zijn propositie strekte daarheen, dat Nederland aan Zweden geen assistentie zou doen door subsidie of toevoer, maar Denemarken zou assisteeren. ‘Men wil mijn seeckerlijck berichten,’ zoo schrijft Spiering verder aan De Geer, dat de resolutie van de Staten van Holland zou wezen, dat zij door de alliantie niet gebonden zijn om met Zweden tegen Denemarken oorlog te voeren; maar dat men aan beide kronen ambassadeurs zal zenden ter mediatie, met een aanzienlijke vloot om de koopvaardijschepen door de Sont te convooieeren, en ondertusschen zoowel aan Zweden als aan Denemarken scherpelijk te verbieden om schepen, ammunitie of bootsvolk van hier uit te voeren.] ‘Je ne laisse pourtant de continuer; 3 navires ont passé montre et 3 le feront après demain. Dieu veuille diriger leurs conseils à meilleure fin. C'est en sa divine protection que vous recommande’ etc.

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml. - Bref till Johan Axelsson Oxenstierna.)

No. 39. Louis de Geer aan de Zweedsche gezanten te Münster.
Amsterdam, 16/26 Maart 1644.

Over zijn uitrusting van een vloot, die in Holland oogluikend wordt toegelaten.

 

‘Par celle de dessusGa naar voetnoot2) et la copie de la lettre

[pagina 251]
[p. 251]

de mr Spirinx, Vos Excellces poudront juger de nostre estat. Je nay pourtant laissé de poursuivre plus vivement que du passé et avancer de tant plus que l'on nous menaçoit de retenue, sachant que des Estats Généraux 4 provinces estoyent absentes et que ceux de Hollande en leur particulier ne pouvoient agir en la deffenceGa naar voetnoot1), laquelle ils ont assez disputée pour la faire provisionnelement. Mais à la fin avant leur séparation ont résolus de tolérer ce que javois faict, mais de me faire signifier de suspendre le reste, jusques à ce qu'ils cussent faict leur équippages, d'autant que tant ceux de l'Admirauté que les DirecteursGa naar voetnoot2) se plaignoient que je leur ostois tous les plus grande vaisseaux et les incommodois au louage des matelots et des gens marines, mais quoy qu'ils m'en disent je ne laisseray d'avancer nostre affaire. Ils ont aussi résolu de renforcer leur flotte de la moitié et que les directeurs, qui ne tenoient que 16 navires, en équipperont 32 et joindre à iceux autant des navires de l'admirauté qu'ils poudront et conduire leurs navires marchands par le Sont sans payer de tolle. Aussi ont ils proposé d'envoyer ambassadeurs avecq la dite flotte, mais dautant que les Estats Généraux restoient complets, la résolution ne se poudrat prendre là dessus qu' après les festes de Pasques.

Le secrétaireGa naar voetnoot3) du Roy de Denemarc at esté esconduit touchant les 3 régimens de Ferens, Rosencrans et van Loo, comme aussi du subside qu'il avoit demandé de Messieurs les Estats.

[pagina 252]
[p. 252]

Sy je puis estre tant soit peu secouru d'argent, j'espère de mettre en mer 40 navires, sur quoi j'attends response du général Torstenson. Or, après vous avoir bien humblement baisé les mains, je me dirai, Messieurs, votre très humble et obligé serviteur

 

De Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml. - Bref till Johan Axelsson Oxenstierna.)

No. 40. Louis de Geer aan den Zweedschen Rijksmaarschalk Jacob de la GardieGa naar voetnoot1).
Amsterdam, 20 April 1644.

Roept zijn steun in om het noodige geld te krijgen voor de uitrusting der hulpvloot.

 

‘Monseigneur. L'embaras des affaires, desquels je me suis trouvé comme accablé, joinct le peu ou point de commodité de pouvoir escrire ont arresté pour quelque temps le cours de ma plume. Votre Exce aurat apprins de mes lettres au Sénat le cours des affaires. Certes je fusse...... succombé en ceste charge, rencontrans ung estat sy froit et mal porté en une cause qui leur importoit plus qu'à nous. Qu' aurions nous doncques à attendre, si leur interrest n'y estoit point porté, puisqu'en si juste cause ils se déclarent n'estre obligez à l'offensive, mais

[pagina 253]
[p. 253]

seulement à une interposition, nous déniant mesmes en ceste occasion le secours de subside, accordé pour la guerre d'Allemagne, et l'assistance de leurs navires pour joindre à ceux de Sa Maté. J'en estois venu au bout, si le courage n'eust vaincu mon naturel par un embrassement du service deu à Sa Maté, qui me fit franchir toute crainte et prendre résolution d'équipper à nos fraix une flotte, non telle que nous l'avions arrestée, mais plus puissante en force et pouvoir, puisque leur conjunction nous mancquoit. Je suplie Votre Exce se resouvenir de ses promessesGa naar voetnoot1) et y apporter de son pouvoir à ce que j'en puisse estre desgagé, car la partie m'est trop grande et surpasse mes forces; à quoy m'attendans je prie Dieu qu'il Luy plaise maintenir Votre Exce en parfaicte santé et prospérité, me disant tant que vivray’ etc.

 

(Universiteits-bibliotheek te Dorpat. De la Gardieska Saml.)

No. 41. Louis de Geer aan Johan Kasimir van Pfalz-Zweibrücken.
Amsterdam 15/25 Maarrt en 15/25 April 1644Ga naar voetnoot2).

De Staten-Generaal hebben nog geen besluit genomen, maar zullen klaarblijkelijk trachten het evenwicht tusschen Zweden en Denemarken te bewaren. De Staten van Holland hebben besloten

[pagina 254]
[p. 254]

gezanten naar Zweden en Denemarken te zenden om hunne bemiddeling aan te bieden. Over graaf Hendrik van Nassau-Siegen. De Zweedsche hulpvloot is uitgerust. De Staten van Holland hebben besloten een vloot uit te rusten tot convooi der koopvaarders en transport der gezanten.

 

‘Il plaira à Votre Altesse de me pardonner, sy je ne leur ay pas plus tost escript. Jay trouvé icy les humeurs en telle disposition, que jay eu de la paine avant de pouvoir recognoistre leur droicte inclination, favorisant lung jour le party danois, et après estre informez le nostre, et après estre sorty de leur conseil un meslange, sy bien qu'à cest heure les Estats Généraux n'ont encore prins ferme résolution, combien que par maxime d'estat nous les voyons portez à vouloir favoriser et aider le parti le plus foible, estant jaloux et ombrageux de nos trop grands progrès et voudroient bien tenir ces deux royaumes en contrepoix et bas estat, ce que nous voyons à l'oeil et touchons à la main, combien qu'ils ne [se] déclarent si ouvertement. Les Estats de Hollande ont ventuGa naar voetnoot1) le lalianse en leur assemblée et conclu (d'autant qu'on ne les at pas préadvertis) qu'ils n'estoyent obligez à sengager avecq nous en ceste guerre et arresté de faire équipper en toute diligence tous leurs navires de guerre, en laiser ici une partie contre les Dunquerquois et avecq le reste conduire leur flotte par le Sont, envoyer joint icelle deux ambassadeurs aux deux coronnes et s'interposer comme médiateurs. Votre Altesse selon sa prudence poudrat bien juger de leur intentions.

[pagina 255]
[p. 255]

Le Conte HenryGa naar voetnoot1) at fait toutes ses dépêches requises vers Sa Mté et escript tous les 8 jours, pourveu que les lettres puissent passer. Votre Altesse poudra estre asseuré de sa part de son pourchas; la paix faite entre le pape et les VénétiensGa naar voetnoot2) le fait ahhannerGa naar voetnoot3) après l'accomplissement de ses désirs et n'eust esté ceste guerre, il fust desja partyGa naar voetnoot4), mais il ne scait comment pouvoir passer.’

 

‘Cy-dessus est copie de ma dernière. Depuis avons eu plusieurs rencontres, sy que nostre équippage ne s'est avancé comme nous l'eussions bien désiré. Toutefois nous en sommes venu au bout, Dieu mercy, et donné à l'admiral les instructions joint la présenteGa naar voetnoot5). La flotte consiste en n grands et l communs naviresGa naar voetnoot6) bien équippez et pourveux d'hommes à l'offensive et deffensive; depuis mes apprests messieurs les Estats ont conclu de mettre en mer 46

[pagina 256]
[p. 256]

vaisseaux de guerre pour passer le Sont, qui serviront de convoy à leur flotte marchande et de transport à leurs ambassadeurs. Lon croist qu'ils poudront estre prêts ½ may. Les ambassadeurs ne sont encores desnommez, mais lon travaille pourtant à leur instruction. C'est tout ce qui mérite d'estre représenté à Votre Altesse, de laquelle je demeureray toute ma vie’ etc.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Johan Kasimir och hans gemål.)

No. 42. Louis de Geer aan den Zweedschen Rijksmaarschalk Jacob de la Gardie.
Amsterdam, 2/12 Mei 1644.

Berichten over de uitrusting der vloot van de Nederlanders en der Zweedsche hulpvloot. In Den Haag is men bezig met het opstellen van de instructie voor de gezanten. Heeft geld gezonden aan Graaf Magnus [Gabriël de la Gardie]. Verkeert in groote financieele zorgen door de uitgaven voor de hulpvloot.

 

‘Hochwolgebohrner Herr, Ihr Excell. wirdt zweiffels ohne aus meinem vorigen schreiben vernommen haben den zustandt unserer handelung. Ich hab meine equippage zu rechter zeit volbracht, dan es itzunder gantz unmüglich wehr so weit zu bringen, wan ich auch schon noch einmahl so viel anwenden wolte; dan die Hern Staaden haben mit grosser mühe kaum überkommen können soviel schiffe als sie vonnöthen, undt sie haben dieselbige heuren müssen, welche kaum von dem see angekommen waren undt noch nicht ausgeladen hatten; haben auch nicht können bekommen soviel bootsvolck als sie vonnöthen; undt

[pagina 257]
[p. 257]

beläufft sich ihr equippage uff 46 schiffe vor die Ostsee, 40 vor die Westsee undt 8 cruyssers vor die Ostindische Compagnie. Unsere flott ist den 9 dieses monats aus dem Flie fortgesegelt, bestehende in 32 schiffen, wohl montiret und equippiret mit waffen, munition undt victualiën undt 7000 mann, resolut umb der cron SwedenGa naar voetnoot1) so treu zu dienen, als wan sie ihre eygnen unterthanen wehren; Gott wolle ihr vorhaben segnen. Der Admiral geht naher Hr. General Torstenson, von demselben ordres zu empfangen, wie ich in meinem letzten schreiben mit ciffren an die hochlöbliche Regierung berichtet. Der Hern Staaden flott wirdt den letzten dieses monats bereit sein. Man bemühet sich im Hagen wegen instruction der Ambassadeurs; die von Hollandt begehren die pluralität und den vorzugGa naar voetnoot2) als die am meisten interessiret, undt zu haben völlige macht undt gewalt zu schliessen nach beschaffenheit des zustands, entweder sich mit uns zu conjungiren etc.; was sie deswegen schliessen werden, wirdt die zeit lehren; die Bürgermeister von dieser stadt sindt noch daselbst. Ich hatte an Graff MagnusGa naar voetnoot3) anfänglich 1500 L. remittiret; weil er mir aber geschrieben, dass er sich damit nicht desgagiren könte, hab ich ihm credit-brieffe überschickt an Monsr. HoeufftGa naar voetnoot4) über andere 1500 L. Ich hab mich alhier sehr en-

[pagina 258]
[p. 258]

gagiret mit dieser grossen equipage, welch sich belauffen wirdt über 200 dausendtGa naar voetnoot1) reichsthaler, deswegen ich in grossen sorgen stehe, bittende Ihr Excell. Sie wolle sich gefallen lassen ordres zu geben, damit meine völcker bey ihnen mögen versehen sein, undt ich hiraus mit ehren kommen möge; dan man redet täglich von nichts anderes als von banquerouten und traurigen zufällen, undt man muss mitleidens haben mit solchen leutten, welche das grösste part ihres vermögens under den kriegsravagen haben. Ich hab an hochgedachten Graffen [Magnus Gabriel] geschrieben den abzug unserer Ambassadeurs, nemlich den letzten dieses monats; ich hoffe dass er seine reyse darnach disponiren wirdt; dan es ihm sicher durch zu kommen eine grosse commodität sein würdeGa naar voetnoot2)’.

 

(Universiteitsbibliotheek te Dorpat. De la Gardieska Saml.)

[pagina 259]
[p. 259]

No. 43. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Amsterdam, 4/14 Mei 1644.

Roept de hulp van den kanselier in, opdat hem de noodige geldmiddelen verstrekt worden om de verplichtingen na te komen, die hij heeft moeten aangaan voor de uitrusting der hulpvloot.

 

‘Hochedler wolgebohrner Herr, nechst meinen bereitwilligen diensten zuvorn kan ich nicht underlassen Ihr Excell. zu verstehen zu geben, welcher gestalt sich die unkosten, so zu aussrustung Ihrer Kön. Maj. flot alhier angewendet worden, unverhofft über 200 dausent rthlr. belauffen, undt ich mich desswegen sehr engagiret undt weiter alls eigentlich meine obligation hielte notwendig einlassen müssen, solte anderss dass wolangefangene werck im anfang nicht verhindert, sondern zum gewunschten zweg gelangen; auch bey meinem gutten credit versprochen, von hier nicht zu verreissen, es sey dan alles zuvor mit danck bezahlet, also dass ich allerhandt mittel undt wege suchen muss, mich mit ehren hirauss zu bringen. Ich hab desswegen an die hochlöbliche Regierung geschrieben, dieselbe gebetten, dass sie ihr wolle gefallen lassen ordre zu geben, damit ich mit mitteln möge versehen werden umb den rest (ohne welchen ich nicht von hier kommen kan) zu bezahlen, auch deren underschiedene vorgeschlagen, entwedder dass sie ihre quot vermehren, oder man mir von den Frantzösischen geldernGa naar voetnoot1) oder anderwerts zu hulff kommen möge.

Weil ich dan auff Ihr Excell zusage diss werck

[pagina 260]
[p. 260]

angefangen undt mich (über vermuten) so weit hab engagiren mussen, alss hab ich auch die gewisse zuversicht undt vertrauen zu Ihr Excell., Dieselbe werde bey hochlöblicher Regierung so wohl ins gemein alss in particular diess werck so helffen forttreiben, damit mit ehestem mittel verschafft werden undt ich hirauss mit ehren kommen möge. Solches versehe ich mich zu Ihr Excell. undt bin deren schleunigen antwort hirauff erwartendt.

 

Ihr Exellentiën gehoorsamer dienaer,

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 44. Louis de Geer aan de Zweedsche gezanten te Osnabrück.
Amsterdam, 20/30 Mei 1644.

Heeft de hulpvloot des te sterker moeten uitrusten, omdat Nederland niet één lijn wil trekken met Zweden. Een gedeelte der vloot is naar de Elbe gezeild; de rest zal de Deensche vloot opzoeken. Roept de voorspraak der gezanten in, opdat de Eichsfeldsche Stenden hem betalen wat zij hem schuldig zijn.

 

‘Edle wolgebohrne Herre,

 

Ihre Excell. werden zweiffelsohne verstanden haben, wasz für incommoditeten wegen equippiren der flott, so uff befehl Ihr. Königl. Maj. alhier auszgerustet worden, bisz dahero vorgefallen; dan weil ich und[er]schiedene mahlen hin undt her, baldt naher dem Hagen, baldt in dasz Vly notwendig verreiszen muszen, bin ich solches an den Hern Residenten Spiring

[pagina 261]
[p. 261]

undt Hern AppelbaumGa naar voetnoot1) zu recommandiren genötiget worden. Esz ist mir eine sehr schwere last geweszen, weil ich den hieszigen Staat so irresolut undt ungeneigt zu der conjunction gefunden hab, deszwegen ich die floot destomehr versterckern muszen in equippage undt darzugehörigen völckern, undt wie sie einer nach dem andern bereit waren in die sec auszlauffen laszen, dem gedräueten arrest desto eher zu entgehen. Der vice-admiralGa naar voetnoot2), so etlichen Dänischen schiffen nachgejagt, ist bisz uff die Elbe kommen, underdeszen der admiral mit den restirenden schiffen fertig worden undt nach gehaltener communication mit dem Herrn General-Major MortaigneGa naar voetnoot3) haben wir sämptlich rathsam befunden obbesagte floot an die Jutse küste zu senden, alda noch 1000 musquetierer ein zu nehmenGa naar voetnoot4) undt desz Königs von Dennemarck schiffsfloot zu Gottenburg, so fern sie von dar wieder weggangen, gehen zu suchen undt in solchem allem Hern General Torstensons ordre undt advis zu folgen. Ich hab mich sehr engagiret undt mehr alsz 200 dausendt rthlr. zur auszrustung vorgedachter floot anwenden muszen, deszwegen ich in groszen sorgen bin undt allerhandt mittel suchen musz mich mit ehren hirausz zu bringen. Thue Ihren Excell. zu wiszen, dasz mir die Eichsfeldische Stände von 23 jahren hero 18 dausendt rthlr. laut ihrer eigenen

[pagina 262]
[p. 262]

obligation und schuldbriefs, darinnen sie sich zur bezahlung berührter summ gutwillig verpflichtet, schuldig bliebenGa naar voetnoot1). Gelanget demnach an Ihre Excell. meine gantz dienstliche bitte, Sie wolle[n] mich an Hern General Königsmarck, so sich an itzo an deren örtern befindetGa naar voetnoot2) undt gutte gelegenheit hatt mir zu meinem recht zu verhelffen, ufs beste deszwegen recommandiren, damit ich ohne fernern verzug zur bezahlung der lang ausstehende schulde auffs eheste gelangen möge, darinnen wirdt mir eine grosze freundschafft undt gefallen geschehen, undt bin widerumb zu vorfallenden gelegenheitten umb Ihre

[pagina 263]
[p. 263]

Excell. solches zu verdienen gantz willig undt geflieszen,

 

Ihre Extiën dienstbereyden dienaer,

 

Louys de Geer’.

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml. - Bref till Johan Axelsson Oxenstierna.)

No. 45. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Amsterdam, 25 Mei/4 JuniGa naar voetnoot1) 1644.

Vreest, dat brieven van hem aan den kanselier niet zijn overgekomen. Er loopen geruchten, dat de Koning van Denemarken de vloot van Maarten Thijssen in het Lysterdiep heeft verslagen. Verzoekt opnieuw hem geld te verschaffen.

 

‘Hochedler wolgebohrner Herr. Nechst meinen bereitwilligen diensten zuvorn verhalte ich Ihr. Excell. hirmit nicht, wie dass ich Ihr. Exc. schreiben vom ersten April vom hern abgesandten in Engelland undt SchotlandtGa naar voetnoot2) vor 2 tagen wohl empfangen. Wundert mich nicht wenig dass die meinige Ihr. Excell. so spät eingelieffert worden, da ich doch von deren etlichen copiën zu vier- undt mehrmalen zu überschicken nicht manquiret habe.

Gestriges tages ist ein schiff auss Curlandt alhier

[pagina 264]
[p. 264]

ankommen, dessen völcker sagen, dass sie zwischen SchapenGa naar voetnoot1) undt HelgenörGa naar voetnoot2) ein schiff vom König von Dennemarck, eine galiote mit sich führende, gesehen haben; ich fürchte, es wirdt dieselbe sein, so unsere pacquet bey sich hat; jedoch, wen dem schon so wehr, will ich hoffen, dass sie ihrer gegebenen ordre zufolge dieselbe werden ins meer geworffen haben.

Man will hier vor gewiss sagen, dass der König mit 18 grossen schiffen, welchen sich noch 5 andere conjungiret, von Gottenburg weggangen undt die von hier aussgelauffene flot verfolget undt in Lysterdiep ruiniret hab, welches ich destoweniger glauben kan, weill des Königs schiffe wegen der tieffe nicht können in ihr canal einlauffen, undt dass unser admiral seinen vortheil wohl in acht nehmen undt sich nicht leichtlich auss demselben begeben wirdt, wiewohl er resolut undt courageux gnug ist, undt ihm vorgenommen hatte den König bey Gottenburg zu besuchen. Ich will nicht zweiffeln, dass underdessen der König seine gröste schifsmacht daselbst hat, der herr general-admiral Fläming nicht wirdt solche schöne gelegenheit in der Oostsee in acht genommen undt sich Coppenhagen genähert haben.

Im übrigen kan ich nicht underlassen Ihr. Exc. nochmalss zu erinnern, welcher gestalt ich mich wegen Ihr. König. Maj. flot sehr engagiret, undt weil ich mich alzeit uff Ihr. Exc. promessen undt zusage vertrauet, alss bin ich der gäntzlichen hoffnung, weill diss werck Ihr. Kön. Maj. undt also die gantze Cron betriefft, Ihr. Exc. werde dasselbe bey hochlöblicher Regierung so wohl inss gemein alss in particular so

[pagina 265]
[p. 265]

helffen maturiren, damit man mir von den Frantzösischen geldern oder andersswo mit ehestem möge zu hulffe kommen undt ich mich hirauss mit ehren bringen könne. Solches versehe ich mich zu Ihr. Excell. undt bin deren tröstlichen resolution erwartendt, der ich bleiben werde, so lang ich lebe,

 

Ihr Extie gansch bereyden dienaer

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 46. Louis de Geer aan de Zweedsche gezanten te Osnabrück.
Amsterdam, 27 Mei/6 JuniGa naar voetnoot1) 1644.

Bericht over den slag in het Lysterdiep. Wanneer hij geen geld krijgt, kan hij aan Torstenson niet meer kruit toezenden. Verzoekt opnieuw, dat hem geld worde verstrekt uit de Fransche subsidiegelden en dat hij worde geholpen bij de invordering van wat de Eichsfeldsche Stenden hem schuldig zijn.

 

‘Edle wolgebohrne Herrn, ich hatte mir schon vor 8 oder 10 tagen Ihr. Exc. beyliegende zu überschicken vorgenommen, wo mich nicht dasz underschiedene vier tage continuirliche geschrey, dasz nemblich des Königs in Dennemarck schifsflot, so sich von Gottenburch retiriret, Ihr. Kön. Maj. alhier

[pagina 266]
[p. 266]

auszgerustete flot solte verfolget undt ruiniret haben, biszdahero uffgehalten hette umb Ihr. Excell. desto gewiszern nachrichtung deszwegen zu schreiben, welche Ihre Excell. ausz gegenwertiger desz admirals an mich überschickten schreibensz copieGa naar voetnoot1), so ich gestern erst empfangen, gnugsam zu ersehen haben.

Der König von Dennemarck hat sich in seines admiralsz schiff, die Dreyfaltigkeit genant, in Coppenhagen embarquiret, in demselben vor Gottenburch sejourniret undt unsern admiral vor seinem abzug zu rencontriren vielmalsz gewunscht; ob er in der person selbst in dem treffen mit gewest, kan man nicht eigentlich wiszen.

Herr general Torstenson schreibet wider umb pulver, des[s]en ich ihm schon etwasz von hier fourniret, auch eine partie von Hamburg naher Wismar überschickt; so ich aber kein geldt bekomme, kan ich nicht mehr thun. Wan Ihre Excell. Ihnen wolten gefallen laszen mir von dem frantzösischen geldern 6 à 8000 rthlr. zu assigniren, könte ich die armée mit dem, wasz sie von nöthen hatt, von hier ausz bequem undt ohne einige verhindernisz versehen; dan die last der flot ist mir so schwer, dasz ich nicht mehr thun kan. Zu dem kömpt noch, dasz ich alle die gequetschte matelots erhalten undt nach gebrauch undt gesezen der admiralitet recompensiren muszGa naar voetnoot2), auch die flot von neuem mit victualiën undt munition für den 700 von Hern General Torstenson aufgenommenen soldaten versehen, also dasz Ihre Excell. wohl

[pagina 267]
[p. 267]

consideriren undt betrachten können, in wasz für sorgen ich bin, indem ich keinen heller zur assistenz bekomme. Bittende Ihre Excell. nochmalsz mir wegen der Eichsfeldische schulde alle mügliche hülffe zu leisten undt wegen gedachter frantzösischer gelder gutte anordnung zu thun. Solches versche ich mich zu Ihr. Excell., der ich bleiben werde, so lang ich lebe,

 

Ihr Excell. dienstbereyden dienaer

 

Louys de Geer’.

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml. - Bref till Johan Axelsson Oxenstierna.)

No. 47. Louis de Geer aan de Zweedsche gezanten te Osnabrück. Amsterdam, 15/25 Juni 1644.

Bericht over de schade, door de vloot van Maarten Thijssen geleden, en over zijne maatregelen tot wederuitrusting dezer vloot. Pamfletten, van Deensche zijde verspreid over den slag in het Lysterdiep. Verzoekt opnieuw om geldelijken steun. Berichten over de Deensche vloot.

 

‘Messeigneurs, jay mandé par mes dernières à Vos Exces ce qui sestoit passé. Nos ennemis ne cessant d'espandre leurs calomnies et mensonges me font mettre la main à la plume pour vous représenter le contraire, de peu de mérites pour vous en entretenir. Cest que nostre admiral est entré dans le Vly avecq toute sa flotte, n'ayant laissé que 7 navires en mer pour prendre langue de l'ennemi. La flotte navoit que pour 8 jours deau, 15 jours à trois sepmaines de boisson et 6 sepmaines de vivres, car le tout

[pagina 268]
[p. 268]

estoit fort diminué à cause de 700 musquetaires qu'ils avoyent prins de renfors. Outre ce faloit que le vice-admiral changeast de grand mast. Nous navons perdu que 10 hommes de mer en toute la flotte et 6 estropiez, desquels deux les bras droits emportez, 3 les jambes rompues par les esclats et ung estropié de main. Le grand admiral son petit esquiffGa naar voetnoot1) et son grand voisle déchiré, voilà toute nostre perte, Dieu merci, en deuxGa naar voetnoot2) sy signalées rencontres. Au reste la flotte s'apreste pour sortir la sepmaine prochaisne avecq celle de messieurs les EstatsGa naar voetnoot3), et ay fraitté de nouveau ung grand vaisseau arrivé du destroitGa naar voetnoot4) pour servir d'admiral, lequel je fay monter avecq 40 pièces de canons embas de 18 ℔ et au dessus de 8 ℔. Jestois après en fretter encores 2, mais les ministres danois voyant ne pouvoir de haute main empescher mon équipage, le viennent troubler par leurs pasquilles qu'ils ont faicts semer en toutes les villes de ce resort pour me rendre suspects à ung chascun. Le monde en juge à la vérité que ce n'est pas le faict d'ung homme seul. J'y ay foncé le verdt et le secq (comme lon dict) et me sens réduict au bout de mes forces. Je supplie dereschef Vos Exces de me vouloir faire avancer le capital des

[pagina 269]
[p. 269]

18000 rixdalers qui me sont deues de ceux d'Eixfelt, lesquels se peuvent là retirer de nostre armée, la debte estant liquide et sans dispute, mesme les intérests et fruits.

Jay préveu ce grand malheur qui nous arrive, comme dès mon arrivement j'en ay adverti messeignours les sénateurs. C'est que messieurs les Estats favoriseroyent nostre ennemy, lequel ayant réduict au bout de tous moyens et en estat de luy faire accepter conditions raisonables et équitables, ils [le] vont renforcer par le payement des péages du Sont et de NorwègeGa naar voetnoot1), car la flotte et nos ambassadeurs partent avecq ordre de payer les tolles selon l'accordt faict 1641, tellement que renforcé d'argent il l'employerat une grande partie ou presque le tout à l'achapt de tous les grands navires de ce pays, qui sont les armes et les moyens avecq lesquelles il nous peut faire le plus grand mal. Que sy je pouvois avoir 100 mil rd. je poudrois le prévenir et les fraitter; par ce moyen nous en serions les maistres devant luy. Je supplie Vos Exces vouloir peser cest affaire meurement, car les plus grands navires capitaux sont arrivez du destroit passé 8 jours, l'ung ayant esté admiral pour le Roy de Portugal et en après pour le pape, lequel se descharge à présent, autres un peu moindres. Une partie du subside de France nous poudroit servir de beaucoup en ceci et estre employé ès plus grandes avantages qu'en ce temps la couronne scauroit tirer et en veux bien respondre en mon particulier.

Navires de Elsigneur en 8 jours nous disent qu'il

[pagina 270]
[p. 270]

ny avoit à Coppenhaghen que 13 navires; ung qui at esté dedans iceux raporte qu'entre iceux ne sont que 4 grands, le reste comuns vaisseaux; que le Roy avecq 24 estoit encores au deça du Sont; que la galjotte prinse venant de Gottemburch avecq les lettres (comme ils avoyent faict courir le bruit)Ga naar voetnoot1) le prisonier déclare [les] avoir esté jestées en leau par le capitaine avant sa mortGa naar voetnoot2), tellement qu'ils n'ont rien que le seul vaisseau; que de l'armée navale des Suédois en la mer balticque n'estoient nulles nouvelles. Voilà tout ce que jay digne de Vos Exces, Lesquelles je supplie de me croire à jamais,

 

Leurs très humble et très obligé serviteur

 

Louys de Geer.’

 

[P.S] ‘Pardonnez moy sy je repais Vos Exces de ce cartabel de mensonges que jay jointe à la présente puisqu'elle en faict mention.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml. - Bref till Johan Axelsson Oxenstierna.)

 

[Het ‘cartabel de mensonges’, waarvan bovenstaand P.S. gewaagt - een der van Deensche zijde verspreide pamfletten - ligt nog bij den brief, nl. een pamfletGa naar voetnoot3), 8 blz. octo, getiteld: ‘Copiën translaet van drie missiven, daeruyt de continuatie te sien is van de victorie, die Syne Koninglijcke Majesteyt van

[pagina 271]
[p. 271]

Dennemarcken tegens de Sweedtsche vloote, die in Hollandt geëquipeert is, in Lysterdiep heeft verkregen. Item de victorie van Syne Hooghfurstl. Doorl. den Eertzbisschop tot Bremen, daer hy 3 Sweedtsche regimenten aen de riviere de Aller boven Bremen gheruyneert heeft.

 

Ghedruckt t'Antwerpen in de drie kruyssen.

 

Anno 1644.

 

Met privilegie’.

 

De laatste dezer drie missives, ‘uyt Amsterdam, van den 15 Junij 1644’ luidt aldus:

‘Gisteren spade hebben wy tydinge uyt het Vlye bekomen, dat van de by Louys de Geere alhier in Hollandt voor Sweeden aenghenomen schepen acht van de gheringste derselver wederom waeren ghearriveert, daeronder vier branders, dewelcke wonder berichten hoe het by de slagh te water in Lysterdiep onder Jutlandt afgeloopen is. De gantsche vloote soude gheruyneert zijn, uytgenomen dese, dewelcke sonder twijffel als poltrons zijn doorghegaen ende hun hebben gesalveert. Het schieten uyt des koninghs schepen soude grouwelijck gheweest zijn, daertegens de Sweedtsche Hollandtsche schepen niet en hebben konnen uytrichten. Een van de Deensche schepen is beter geweest dan der Sweedtsche Hollandtsche ses; men heeft daeruyt gheschoten als uyt blockhuysen; de koghels van de Sweedtsche Hollandtsche schepen zijn weynigh deurghegaen: soo is oock de moet ende couragie hun altsamen ontvallen gheweest. De Hooghduytsche officieren ende soldaten, daermede de Sweedtsche Hollandtsche schepen beset waeren, hebben sich jammerlijck aengestelt en de Sweeden in de helle vervloeckt, dewyle sy soo ellendigh op de

[pagina 272]
[p. 272]

vleeschbanck ghebracht zijn. In de zee heeft men over de 500 dooden sien dryven. Alhier tot Amsterdam is eene recht verkeerde weerelt; alle koopluyden zijn goedt Deenschs gheworden. Aen de beurse houdt men het daervoor, dat het goedt zy voor den handel, dat de vloote gheruyneert is; deselve soude de commercie uyt het Noorden hebben verhindert; ghelijck dat alreede twee prysen alhier voorheenen uytghebracht zijn, een in Harlingen, daerinne koopluyden van hier mede zijn ghëinteresseert gheweest; men heeft roovers ghenoegh aen de Duynkerckers, de Sweedtsche behouven dar niet by te kommen. Men sal in korten tijdt van groote bancquerouten hooren. Louys de Geere en heeft sich in eenighe daghen niet laten sien. Hy soude voorgheven dat de ontkommen schepen haere betalinghe mochten soccken in Sweeden, dewyle sy hun soo slecht hebben gehouden, waermede de reeders niet tevreden zijn; dorven hem alhier wel laten arresteren, dewyle hy van meyninghe is met de vloote naer Sweeden te gaen. Men discoureert daervan dat hy syne Sweedse baronnieGa naar voetnoot1) aen de beurse te verkoopen sal moeten aenslaen, indien hy alle satisfactie wil gheven; syne jonghe Barons souden door dit werck wel geruyneert zijn. De Oostersche vloote legt noch int Vlye met grooten naedeel van de kooplieden. Men sal in korten tijdt van veele faillissementen hooren; dat heeft men den Sweeden ende derselver ministers te dancken. Meer particulariteiten sal ick morgen berichten.’]

[pagina 273]
[p. 273]

No. 48. Louis de Geer aan Johan Axelsson Oxenstierna, Zweedsch gezant te Osnabrück.
Amsterdam, 13/23 Juli 1644.

Berichten over het weder uitloopen van Maarten Thijssen's vloot en over de oorlogsfeiten ter zee.

 

‘Hochwolgebohrner Herr, Ihr. Excell. vom 27 Junij an mich abgelaszenes schreiben ist mir bey meines abgefertigten wiederkunfft zu recht eingehändiget, auch wasz Ihr. Exc. demselben mir mündlich an zu fuegen committiret, wohl fürgetragen worden; bedancke mich für Ihr. Exc. gegen mich wohlmeinende affection, bittende dieselbe mir je länger je mehr zu continuiren. Uber dasz habe ich Ihr. Exc. wasz wegen Ihr. Kön. Maj. alhier aufgebrachten flot pasziret, zu advisiren nicht und[er]laszen sollen undt berichte hiermit Dieselbe dasz den 14 dieser der admiral wieder mit 8 schiffen sambt einem branderschiff auszgelauffen om sich mit 9, soo in see gebleven waren, zu jungeren. Den 16 solte der vice-admiral mit 8 anderen schiffen undt 2 jachten folgen; nachdem sie aber ihre ancker aufgehoben undt angefangen zu segeln, sindt sie von einem groszen wiederwertigen windt zurückgedrungen worden, welcher sie bisz uf den 20, da sie erst wieder zur see gangen, uffgehalten hat. Den 19 ist eine fregate, so der admiral umb zu vernehmen wo sich der feindt auffhalte, auszgeschickt hatte, wieder ankommen, welche berichtet dasz sie von einem Dänischen pinas, bey Schagen vor ancker liegende, verstanden wie dasz der König mit 14 schiffen vorüber passiret, undt hatte deren vor Coppenhagen 16, im canal vor Gottenburg 3 undt 2 vor Alborch undt noch 7 andere im Belt verlaszen, und dasz besagter Dänischer schiffer

[pagina 274]
[p. 274]

so frey mit ihm geredt habe, alsz meinende er einer von den holländischen kriegsschiffen wahr. Man sagt hier starck von einem treffen, so zwischen der schwedischen flot undt dem König von Dennemarck vorgangen seyGa naar voetnoot1) undt 3 tage gewähret habe, von welchem wir noch keine particularia haben. Solches habe ich Ihr. Exc. nechst götlicher protection nicht verhalten sollen, verpleibendt

 

Ihr. Exc. dienstbereyden dienaer,

 

Louys de Geer’.

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml. - Bref till Johan Axelsson Oxenstierna.)

No 49. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna en de overige Rijksbestuurders.
Amsterdam, 24 Augustus/3 SeptemberGa naar voetnoot2) 1644.

Maarten Thijssen ontwijkt den vijand. De Geer heeft besloten om een deel der hulpvloot onder den vice-admiraal naar de Belt te zenden om zich te vereenigen met de Zweedsche vloot onder Fleming, en het andere deel onder admiraal Thijssen naar Gotenburg om de blokkade van die stad op te heffen. Zal voortgaan met het huren van nieuwe schepen. Geeft den raad, dat Zweden zich meester make van de passage door de Belt en daar tol heffe,

[pagina 275]
[p. 275]

waardoor de groote kosten der uitrusting der hulpvloot kunnen worden gedekt.

 

‘Hochgebohrne gnädige HerrenGa naar voetnoot1), Ihre Excells undt Gnedigen Herren seyen meine undterthänigste dienste jeder zeit zuvohre. Ich hätte wohl gedacht, dass ich Ihre Excells undt Gnedige Herren mondelinge rapport selbsten solte gethan haben von meine geschäfften in meine gnädigste Koninginne angenohmmene commission, dan dieweille in diese equipagie je länger je mehrer schwärigkeit täglichen fuhrfallen, unndt den admirael Marten Thijsen seider die erste rescontris mit dem feindt gehabt gants contrario die ordre laufft, unndt nach dem ich vermercken kan seinen feindt nuhr sucht zue endtfliehen, sehende auss seine actie die couragie ihm endtfallen is undt nuhr sucht hier fürs landt, da er wohl weyss seinen feyndt nicht is, in see zue kreutzen, unndt also den zeit durch zue bringen, seinen cours nach RypenGa naar voetnoot2) gesetzt ihm plaets von nacher dem Belt zue segelen, so hab ich für rathsam erachtet umb die unkosten zue sparren undt die Cron mehrer dienst zue mögen thun die flotte in zweyen zue separiren undt den viceadmirael mit die gröste undt beste schiffen nach den Belt zue commandiren, umb sich mit Ihr. Kön. Mayt. flotte zue conjungiren undter dass commando von den admirael Herr Claes Flaming, unndt den admirael Marten Thijssen befehlen mit die andere schiffen die fahrt von Gottenburch klar zue machen, weillen gistern von die herren Burgemeesters verstanden, dass die herren ambassadeurs geschrieben haben, die passagie

[pagina 276]
[p. 276]

durch 7 Coning in Den[emarck] schiffen uff Gottenburch zu gehen verhindert hättenGa naar voetnoot1) unndt gezwungen nacher BahuysGa naar voetnoot2) zue segelen unndt alda zue landen. Wan obgemelte passagie durch den admirael klar gemacht seinde, hadt er ordre zue hauss zu kohmen. Undter dessen werde ich trachten andere bequämere schiffen zue hueren oder zue kauffen, dan auss die advisen von die herren ambassadeurs verstehen wihr auch, dass in die Sondt difficulteten unndt dreygementen fuhrgefallen sein über die schiffe, welche in die jurisdictie von Ihr. Kon. Mayt. unndt Crone Schweeden werden gehen laeden, unndt ich wohl presumiren kahn, nach die humores von die meyste solte disponiret sein, dass man viell leyden soll, ehe man in oorloghe solte willen kohmmen, wen schon die negotie solte last leyden. So wehre gutt, Ihr. Kon. Mayt trachtede die Belt sich zue bemächtigen undt über solches sich mächtiger von schiffen dienen zue providiren, umb dasselbige bequämer zue thun, sonder laste von die Cron, wie ich in meine vorige schreiben ahn Ihr. Excells undt Gnedige herren Reychs Räthen in dato 15/25 Junii undterthänigst remonstriret habe, davon bey faulte der originalen hienebens copie übersendeGa naar voetnoot3), umb solches in die tractation mit die herren ambassadeurs mit zue dienen in obacht genohmmen werde.

Wollen nun die Herren Staaten tolereren, dass auff dem verbott von den Koning von Den[emarck] kein saltz, häring, wein nach Riga, Revel, Pernau, Stattin

[pagina 277]
[p. 277]

bracht werdoGa naar voetnoot1), so hadt die Cron gleiche macht solches zue gebieten unndt mit 2 oorlochschiffen für Dantzick gehen liggen, sie befehlen unndt constringiren ihre ladung auff dieselbige plaetsen zue gehen lossen, undt alss dan hernacher die Herren Staaten gegen den Koning von Den[emarck] ins zueruckkohmen der schiffen darueber disputiren, dan die kauffleutten sich schon darin härdt beschwärt finden; doch bessers wahr es, wen man meyster in die Belt wehre, dass die schiffen ihre passagie durch dieselbige nahmen undt dass man den zohl von die Sondt exigierden umb die unkosten von die flotten gutt zue machen; so kondten wir uns alzeit in schiffen mächtiger equipiren alss unser feindt unndt eine aussheemsche schiffsflotte in die Belt halten undt damit umb Schagen undt Gottenburch kreutzen, dahr man den feindt zum weyllen oder elders werck solte konnen geben, welchen zohl unndt fahrt durch die Belt williger solte werden alss durch die Sondt, wegen die freyheit unndt navigation auff alle plaetsen. Unndt kondte man den anfang von nun ab zue gefuglicher machen, dieweille sie nicht woll solten durffen durch den Sondt passieren, dass die schiffen, welche ich hier angenohmen habe, sie durch die Belt zue convoyeren undt den zohl undter den nahm von convoy thetten bezahlen; den so die schiffen noch ein monath in dienst bleiben solten, die unkosten von de flotte über 250 tausendt rd. sich belauffen werde, welches mir nicht muglich is zue erhalten; bittende höchlichen Ihre Excell. unndt Gnedige Herren wollen hier versehung thun. Solches

[pagina 278]
[p. 278]

habe ich Ihr. Excells undt Genedige Herren nicht vorenthalten können, verbleibendt

 

Ihr. Excells undt Gnediger Herren

dienstwilligster

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 50. Louis de Geer aan de Zweedsche gezanten te Osnabrück.
Amsterdam, 3 September 1644.

Uitvoerige berichten over den tocht van Maarten Thijssen's vloot in de Deensche wateren en door de Sont.

 

‘Messieurs, je viens de recevoir lettres de Marten Thijssen du 9/19 d'aoust à l'ancre devant LandscronGa naar voetnoot1), lequel me mande avoir esté 6 à 7 jours dans le Belt sans avoir peu avancer plus avant que devant StevenshooffGa naar voetnoot2), ou aiant séjourné plus de 3 jours, le vant demeurant contraire, print résolution d'en sortir pour tascher de passer par le Sondt, appercevant 2 grands navires de guerre du Roy de Denemarc devant Aelburch, il print l'ung, nomé Sophia, navire neuff d'environ 200 last, l'autre eschappat à la voisle. Delà ayant apprins qu'il y avoit 5 navires danoise devant Gottenburch, il y entra pensant les surprendre, mais 3 d'iceux estoient sortis en mer le jour de devant et les 2 autres, le voyant venir, se sauvèrent dans

[pagina 279]
[p. 279]

les Scher vers MasterlandtGa naar voetnoot1). Il me mande que le jour de sa venue leur apporta double joie à cause que le comte Peer Bra[he] et Baron SteenbockGa naar voetnoot2) estant arrivez avecq 1500 chevaux et 2000 fantasins avoient battu les trouppes de Hannibal SestadtGa naar voetnoot3), prins 4 pièces de canons et munitions, grand nombre de Danois tuez, le reste s'estoient sauvez en grand confusion vers Bahuis. Il monta sa prise Sophia de gens et avecq le navire St Mathieu, qui avoit mené les capitaines, partit de là, laissant 5 à 6 autres prinses danoises chargez de poissons et autres provisions. Il fit voisle vers le Sondt, lequel il passa à pleine voisle et banderoles, tenant la coste de Schonen de sy près, que ceux du chasteau Cronenburch ne les pouvoient nuire de leur canon; touttefois ils tirèrent 7 coups après eux, chasque navire respondit de 2 coups comme signal suédois et menoyent leur prinse Sophia en derrière avecq la bannière danoise; ainsi se mirent à l'ancre devant Landscron, aiant envoyé une galliotte à Elsingburch pour prendre lang[u]e de la flotte royale de Sa Mté nostre Royne. Le gouverneur d'Elsingburch lui manda avoir envoyé à MalmuyeGa naar voetnoot4) vers Son Excell. Gustavus Horn et qu'il convenoit attendre sa responce, tellement qu'il y demeura ung jour à l'ancre, à la veue de ceux d'Elsigneur qui en eurent grand alarme et crierie sur les Hollandois, tellement que les maistres des navires se rétirèrent en leurs navires, car la crainte leur estoit plus grande qu'ils cuidoient, qu'il recevroit gens de Son Excell. Gustavus Horn

[pagina 280]
[p. 280]

pour les jeter à terre et que leur Roy estoit engagé à poursuivre la flotte de Sa Majté. Or aiant receu responce de Son Excell. Gustavus Horn, il fist voisle, passa devant les 2 blockhuis ou pramen que le roy a basti sur l'eau et les chargea et ruina de telle sorte, que de l'une prame ne sont restés que 5 hommes sains, le reste tuez que blessés, car il passa en tel ordre que les navires se suivoient à la file l'ung après l'aultre et chasque navire leur donna une volée de leur canons d'ung des costez, tellement qu'ils démontèrent et desbrysèrent tout à faict prames et canons. Passez qu'ils furent les dicts prames, ils virent 10 navires dan[s] esquels nombre estoit l'admirael, sur lequel le Roy avoit esté, lesquels passant ils chargèrent aussi sans pourtant s'arester ny estre poursuivis, car ils estoient comme en sentinelle de la flotte royale, laquelle se tenoit à l'ancre près de MeunGa naar voetnoot1). Iceux en nombre de 30 à 32 firent voisle et rencontrèrent Martin Thijssen, lequel ils poursuivirent jusques au soir, puis l'abandonnèrent et s'en retournèrent devant Coppenhagen, et Marten Thijssen avecq 19 navires poursuivit son cours de l'un costé de Borneholm et son vice-admirael avecq 9 navires de l'autre costé. Voilà le rapport que nous font les navires marchands depuis son département de devant Landscron. De Stockholm me mandent que les ambassadeurs de messieurs les Estats y estoient arrivez le 23/3Ga naar voetnoot2) et Monsieur la Thuilerie le 24/4Ga naar voetnoot3)

[pagina 281]
[p. 281]

et qu'ils avoient eu audience le 6 et 7e [aôut]Ga naar voetnoot1).

 

De surplus je me diray

de Vos Exces très humble et obligé serviteur

Louys de Geer’.

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml. - Bref till Johan Axelsson Oxenstierna.)

No. 51. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna. Göteborg, 14/24 September 1644.

Is drie dagen geleden te Göteborg aangekomen. Moeilijkheden in Holland wegens de door de Zweden buitgemaakte schepen. Verzoekt opnieuw om geld en herhaalt zijn voorstel om tol te heffen in Lijfland, de Belt of de Sont.

 

‘Hoochwolgeboren Genadige Heer, ick hebbe Ihr. Extie voor 3 dagen mijn arrivement in der haest geadviseertGa naar voetnoot2). Hoe wy daernaer met die Denen gevaeren sien, werden Ihr. Extie uut myne aen Ihr. Kon. Mayt schryvens vernemen. Die nacht undt perykel van soo sware schepen veroorsaecte de myne see te nemen; seder heefft het uut den N.W. hardt gestormt, dat men geen seyl heefft konnen voeren. Ick ben bekommert in mijn derde schip, soo ick om kondschap achter de LapGa naar voetnoot3) gesonden hadde; waere hetselve hier, ick soude se in see senden de Yslandsvarders te gemoet.

[pagina 282]
[p. 282]

Wy worden in Hollandt ubel getracteert over onse prysen, die in arrest gehouden werden, daervan schoon twee in de grondt liggen undt vergaenGa naar voetnoot1). De heer resident Peter Spirinx heefft lange daerover gedoleert, eyndelick tot bescheit gekregen, dat de heeren Amb[assadeuren] in haere instructie gelast is, die saeke met Ihr. Kon. Mayt aff te handelen. In plaetse van bystandt werden wy van alle canten gehindert ende getroubleert.

Ick hebbe menichmals aen Ihr. Kon. Mayt onderdanigst gebeden undt suppliceert, dat ick met 40 oder 50 duysent rd. uut die France subsidie mocht gesecondeert worden, wandt het mijn onmogelick is die laste te dragen ende vrese voor groot onheyl als die schepen werden t'huys komen; het werdt op 6 maenden aenlopen, ick hebbe maer 3 betalen konnen, welke sich met die extraordinaria over die 200 duysent rd. belopen. Ick bidde nochmaels gans dienstich, Ihr. Extie helpen mijn uut deser noot, al soude men 't daernaer wederom uut andere middelen suppleerenGa naar voetnoot2).

[pagina 283]
[p. 283]

Man hadde wel in Lieflandt den Deenschen tol konnen instellen, waermede men dit werck met gemack hadde konnen dirigeren, undt noch tijt waere 't selve aen te vangen, wandt wy nu in de Sont soo wel gerechtiget sijnGa naar voetnoot1) als den Koninck van Den[emarken]. Veel van de Heeren Staten (ons wel geaffectioneert) sijn verwondert, waerom wy sulx niet en doen, in plaetse van subsidie te versoecken; dit souden wy met recht nemen, met gemack bekomen ende sonder belastinge vant landt. Wandt 't gene uut haer cassa niet en gaet, daer maken sye geen beswaer van; de coopman sal sijn rekeninge wel maken ende 't selve vinden. Meer andere middelen hebben wy noch wel om ons selven te mainteneren ende het werck uut te voeren. Wy lieden dat onse viandt gestijfft ende machtiger gemaect wordt als te voor; ons yser ende coper wordt naer Danzyck gevoert, ende betaelen sommige dobbelden (als Dantzyksch)Ga naar voetnoot2) sommige enkelden tol (als Hollandsch). Hetselve waer oock wel te remedieren, onse crachten te styven, ende op onse nabuyren sooveel niet vertrouwen noch haer toe te geven.

Ihr. Extie gelieven mijn vrymoedich schryvens te excuseren undt mijn uut deser grooten noot helpen verlossen. De Heer bewaere Ihr. Exelltie, wyns dienaer ick altijts blyve.

Onderdanichst

 

Louys de Geer.’

 

[P.S.] ‘Ick habe uut Amsterdam aen Ihr. Extie een memorial gesonden; by faute van ontfang sende hier

[pagina 284]
[p. 284]

copieGa naar voetnoot1). Ende alsoo de saeke in de Belt veranderinge genomen heefft, soo konde men hetselve gevoechlicker door den Sondt in practique stellen.

Hier werden nootsakelick oorlochschepen dienen te blyven, off die haven werdt voorts gesloten undt met schiffen gesoncken.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 52. Louis de Geer aan Johan Kasimir van Pfalz-Zweibrücken. Stockholm, 2 November 1644.

Betuigt zijn leedwezen, dat hij Johan Kasimir niet heeft kunnen bezoeken. Uit zijn vrees dat het bevel aan Maarten Thijssen om tol te gaan heffen in de Sont dezen niet heeft bereikt. Over koren, dat Johan Kasimir hem te koop heeft geboden. Over de ontsteltenis te Kopenhagen na den slag bij Femern.

 

‘Votre Altesse me pardonnerat s'il luy plaist, sy jay trop tardé à respondre à la lettre du 22e du passé. Je croiois la faire par mon gendre CharlesGa naar voetnoot2), mais les affaires à la court trainent en longeur à l'acoustumée. C'est bien à moy de m'imputer à malheur de n'avoir eu l'honneur de baiser les mains à Votre Altesse en passant, mais il estoit minuict quand

[pagina 285]
[p. 285]

je passay devant SchenesGa naar voetnoot1) avecq ung vent favorable et ce qui me faisoit tant haster, estoit pour faire changer les ordres données à Marten Thijssen, dont Sa Maté mavoit faict l'honneur de me les avoir notifiées par ses lettres que je trouvay devant moy à JenecopynGa naar voetnoot2), sans lesquelles jestois d'intention de prendre la route de Calmer, qui fust cause que du depuis je fus contraint de haster mon voiage jour et nuict pour pouvoir estre le samedi de matin à Stockholm, ce qui me réeussit Dieu mercy. Je rends graces infinies à Votre Altesse de sa congratulation de mon heureux retour et succès de mes entreprises; je leur en demeureray obligé toute ma vie; à Dieu en soit la gloire, qui en at donné de sy grandes victoires à Sa Mté. Lon nat encores nulles nouvelles de la galiotte, laquelle fust expédiée vers la flotte après mon arrivement, leur portant les ordres qu'en cas de victoire ils eussent à se transporter au Sont et que Marten Thijssen eust à demeurer avecq quelques vaisseaux hollandois auprès du Général Wrangel pour collecter les tolles au Sondt, tellement que nous ne scaurions juger de leur poursuite après la victoire obtenue et sommes en crainte que la galiotte ne leur estant arrivée, Mons. Thijssen ne soit parti pour Hollande et la poursuite de nostre victoireGa naar voetnoot3) arrestée, qui seroit fort à regretter. Dieu en aura disposé selon sa sainte volonté à laquelle il nous faut tous remettre.

Quant aux grains dont Votre Altesse faict mention, s'yl plaist à Votre Altesse les donner à ung prix

[pagina 286]
[p. 286]

dont je me puisse sauver de perte, je suis bien content retenir la partie. Je mande au Sr George d'aller trouver Votre Altesse pour en convenir, m'asseurant que Votre Altesse ne désirerat non plus ma perte que je ne désire à en tyrer aucun avantage, mais tant seulement de me pouvoir servir des deniers en ces occurrences qui m'ont desnué de tous mes moyensGa naar voetnoot1).

Par des nouvelles lon escript de Sélande que le 18 sont arrivez les 2 vaisseaux eschappez du combat et que telle altérationGa naar voetnoot2) y estoit que sy le général Wrangel eust poursuyvi sa victoire, les bourgeois de Coppenhaghen etc. eussent quitté [leur ville], car le Roy nat quasi laissé aucune infanterie ny cavalerie sur l'isle, et qu'aussytost les nouvelles venues ils ont retiré les 2 prames et levé toutes les marques ou thonnes et menez à Coppenhaghen; qu'il ny restoit que 5 vaisseaux de valeur dont le Roy se poudroit servir, les meilleurs vaisseaux et canons estans emportez et perdus.

Dieu veuille maintenir Votre Altesse en parfaicte santé’ etc.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Bref till Johan Kasimir och hans gemål.)

[pagina 287]
[p. 287]

No. 53. Louis de Geer aan Johan Kasimir van Pfalz-Zweibrücken.
Stockholm, 13 November 1644.

Berichten over de vloot van Maarlen Thijssen, die naar Göteborg is gegaan. Uit Göteborg wordt een aanslag op Marstrand beraamd. Over handelszaken, die hij met Johan Kasimir drijft.

 

‘Jay receu la lettre qu'il at pleu à Votre Altesse mescrire du 6me de ce mois; nous receusmes hier lettres de Gottemborch de Marten Thijssen lequel n'avoit receu les ordres de Sa MtéGa naar voetnoot1), ains estoit parti de CristianprixGa naar voetnoot2) le 29e avecq toute sa flotte et passé le BeltGa naar voetnoot3), auroit rencontré ung navire de Lubeck qui venoit de Norwège, lequel luy auroit référé que le Roy de Dénemarc auroit achepté environ 20 fluttes des Hollandais, qu'il auroit rempli de pierres et devoient estre conduites par 2 vaisseaux de guerre pour parachever à estoup[erGa naar voetnoot4)] le canal de Gottemburch; sur quoy il fut dressé son cours vers Gottemburch. Les 8 navires danois ayants esté préadvertis de sa venue par ung boeyert sestoyent retirez le jour en devant à Ma[r]strandtGa naar voetnoot5), sur quoy il auroit délibéré d'y laisser 6 grands navires, une fregatte et une galiotte, lesquels avecq mes 3 navires feroyent 11, et lui du premier bon vent sacheminerat vers Hollande.

[pagina 288]
[p. 288]

Le gouverneur Nyls AttersonGa naar voetnoot1) mande outre ce qu'ils estoyent résolus de faire l'exploict que je pensois faire estant là, d'attacquer Ma[r]strandt par mer et par terre et ruiner les forts et navires. Je nay faict autre chose depuis ma venue icy que le rémonstrer tous les jours et de poursuyvre tout aussytost à blocquer Bahuys, lung et lautre ne nous pouvant faillir. Dieu leur en donne bonne issue.

Touchant les grains je feray estat du froment à 9½, soilGa naar voetnoot2) 7½, orge 7 d[aler?], combien que plusieurs seigneurs me l'offrent à meilleur marché. Touchant les 1000 rd. j'en serviray Votre Altesse selon sa demande, seulement la prierai je que l'argent de cuyvre soit délivré à ceux de Nycopyn et Nebequarn, ausquels je mande par ceste poste qu'ils l'aillent recepvoir des commis de Votre Altesse à Schenes avecq 300 thon de graines, moitié soil, ½ orge, et que je supplie Votre Altesse de commander qu'il leur soit délivré. Sur ce prie Dieu maintenir Votre Altesse en parfaicte santé et longue vie’ etc.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Bref till Johan Kasimir och hans gemål.)

No. 54. Louis de Geer aan Johan Kasimir van Pfalz-Zweibrücken.
Stockholm, 4 December 1644.

Berichten over de krijgsgebeurtenissen en over zijne particuliere zaken met Johan Kasimir.

 

Bericht hem onbelangrijke nouvelles over gebeur-

[pagina 289]
[p. 289]

tenissen in Engeland en Nederland. ‘De Hamburch du 16 [on me mande] que le bruit couroit que l'armée de GallasGa naar voetnoot1) seroit déffaicte, mais qu'ils n'en avoyent encores les particularitez. De Warnemünde [du] 21, que par les raports du 19e de Sélande le Roy de Dennemare nonobstant toutes diligences n'avoit peu équiper pas plus de 4 vaisseaux. De Wrangel nulles nouvelles. De Gottembourch que M[arten] T[hijssen] AnkerhjelmGa naar voetnoot2) nattendoit que le vent et qu'il laissoit là de sa flotte 4 vaisseaux faisant 7 avecq mes 3, lesquels sont vastantsGa naar voetnoot3) de deffendre le port.

Quandt aux grains de Votre Altesse il y at 15 jours que mon heuGa naar voetnoot4) est parti pour venir icy et n'est encore arrivé. Les basteaux des bourgeois sont aussy par ces grands vents et tourmentes de ça de là arrestez. Il m'at falu envoyer mon grand heu en Hollande faute dautres navires. Les Hollandois qui mavoient promis n'ont aussi voulu charger aucune sorte de marchandise pour moy, ce qui est cause que mes ordres nont esté suyvis. Je leur mande pourtant que sy tost qu'il arriverat des basteaux, ils les envoyent là charger.

Pour l'acquit des 1000 rd. icy comptes. Il y at quelque mesconte de 300 rd., lesquels ont esté comptez à Nortcopyn en acquit d'une lettre de change

[pagina 290]
[p. 290]

particulière de Mr. le MarckgraffGa naar voetnoot1), dont j'en ay envoyé la copie à Mr. SchaubrugGa naar voetnoot2) pour la comunicquer à Votre Altesse.

Sur ce finissant par mes très humbles baisemains’ etc.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Bref till Johan Kasimir och hans gemål.)

No. 55. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna. Stockholm, 10 Januari 1645.

Verdedigt zich tegen de beschuldiging, dat hij bij de uitrusting der hulpvloot zijn eigen voordeel heeft gezocht.

 

‘Hooch wolgeborn, genadige Heer, Ihr. Excell. sye myne bereitwillighe dienst altijts te voor. Dewyle ick bemercke, dat allerley onlusten ontspruyten wegen die groote costen van de vloot, ende dat ick by eenighe verdacht worde, alsoff ik mijn voordeel off proffijt soude soeken, soo neme ick Godt te getuyghe, dat ick noyt gedacht hebbe andere avance daerbey te doen, als Ihr. Kon. Mayt gunst ende genade, mijn achterwesen aen den Koninck van Den[emarken] te moogen recouvreeren, ende neffens Ihr. Excell. ende andere Heeren wegen mijn verschot by een victorie naer Ihr. Kon. Mayt believen gerecompenseert te worden, ja, tot myne schaede myne posteriteyt een eerlicken name naer te laeten. Ihr. Excell. sijn den aenvang van het werck best bekent, ende wat redenen ick gebruyckt hebbe ende tot het

[pagina 291]
[p. 291]

werck gemoveert hebbe; sijn die oncosten hooch geloopen, men moet den langen tijt considereeren ende dat wye onsen staet maer op drye maenden gemaeckt en hadden, d'welcke op 8 ende 9 maenden uutgeloopen is. Het swaerste hebbe ick gedragen ende ben der noch mede belaeden; peryckel, ongemack, moeyte, onrust ende onlust hebbe ick geleden ende ben noch leydende; de uutcompste (sonder Ihr. Extie bystandt) sy[e]n ick noch verre van de handt. Mijn vermoogen en hebbe ick niet alleen, maer mijn eere ende credit daerby geëngageert, welck mijn te mainteneeren noch veel onrusten geeft ende swaricheyden onderworpen bevinde. Ick bidde Ihr. Extie als altijts myner gewesen patroon mijn hierinne niet te verlaeten. Icke stelle noch eenen verslach voor, hoewel ick mijn deselvighe meer te schaede als te profijt berekene; stelle doch alles in Ihr. Kon. Mayt welbehagen ende versoecke maer een genadige uutcompste ende verlossinge deses labyrinthes. Derfe Ihr. Excell. niet langer ophouden, maer ten sluys [sic] Godt bidden Ihr. Excell. in langduyrighe gesondtheit erhouden ende sijn treur in vreuchden veranderen, blyvende ick ende de mynen soo lange wye leven

 

gehoorsame undt dienstbereyde dienaer

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 56. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Norrköping, 12 Februari 1645.

Bericht over het eskader te Marstrand. Zijn zoon vertrekt naar Holland om daar te werven in dienst van Zweden.

 

‘Hoochwolgeborn genadige Heer, Ihr. Extie ge-

[pagina 292]
[p. 292]

luckighe overcompste hebben wy met vreuchde vernomen. Ick kan Ihr. Extie onderdanigst niet bergen den advis, welk mijn de vice-admiral van Gottemburch heefft gesonden wegen die geschapenheyt tot Ma[r]strandtGa naar voetnoot1); bemelten vice-admiral stadt op sijn vertreck met die schepen de Maegt, Campen, Pheninx, Harderinne ende Galiot. Daer diende nu wel goede ordre op die Crone schepen gestelt te worden, wandt den viandt ongetwijffelt etwas sal soecken te attenteren.

Mijn soon verreist van daghe naer Gottemburch om met bemelte schepen over te vaeren, wandt in lange soo goede occasie niet hebben sal. Ondertusschen dat hy Ihr. Kon. Majt. bestallinge bekome, kan hy synen aenvang maeken ende alle praeparativen doen, off syne werfingeGa naar voetnoot2) tot den Deenschen oorloghe off tot den Duytschen aengeleyt sal worden. Verneme gern wanneer Ihr. Exc. sich gelieven laten willen syner advys te communiceren. Ten besluyte bidde Godt Ihr. Excie in volkomener gesondtheyt undt prosperiteyt te erhalden, blyvende

 

Ihr Exties

 

dienstwillichster dienaer,

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

[pagina 293]
[p. 293]

No. 57. Louis de Geer aan den veldmaarschalk Gustaaf Horn.
Norrköping, 12 Februari 1645.

Over het in dienst houden van twee werkmeesters.

 

‘Hochwolgebohrner Her Feldmarschalck, Ihr. Exc. freundliches an mich abgelaszenes schreiben, de dato YstatGa naar voetnoot1) den 26 Januarij ist mir den 12 Febr. in Norcoping wohl zu handen kommen, darinnen Ihr. Exc. begehret, weil der beyden werckmeister contract nechst kunfftigen Martii sich endiget, esz nicht undienlich wehr, dasz man aufs neue wieder mit ihnen contrahirte undt sie lenger in diensten behalten möchte, weszwegen ich schon an gehörigen örter erinnerung gethan, undt wasz deszwegen resolviret worden, Ihr. Exc. zur nachricht vor wenig tagen mit meinen schreiben zu avisiren nicht manquiret hab; hoffe Sie numehr dieselbige werde empfangen haben, undt wundert mich dasz der Her General-Lieutenant KaggeGa naar voetnoot2), mit welchem ich deshalben conferiret undt der Ihr. Exc. zu schreiben versprochen, davon noch keine meldung gethan hat. Der ingenieur ist itzt alhier undt wirdt noch heutiges tages auff Gottenburg reiszen. Welches ich Ihr. Exc. nechst empfehlung götlicher protection zur widerantwort nicht verhalten wollen, verpleibendt

 

Ihr. Exc. alzeit dienstwilligster

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Skokloster Saml. - Bref till Gustaf Horn.)

[pagina 294]
[p. 294]

No. 58. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Norrköping, 24 Maart 1645.

Zendt adviezen uit Nederland over.

 

‘Hoch und wolgeborner Herr, Herr, Gnediger Herr, Ihr. Excell. übersende hiermit in eyl die advisen, so mir von meinem sohn aus Holland mit der post von Stockholm erst diese stund zukommen, und weille selbige nicht auf zu halten, erlaubt sie mir nicht Ihr. Excell. mit mehrerem auf zu warten. Wünsche allein, dasz die unterhabende friedenstractation einen gesegneten ausschlag förderlichst gewinnen möge, und thue Ihr. Excell. in des Höchsten obhut, mich aber dero zu gnedigen diensten bevehlen.’

 

[Bij den voorgaanden brief liggen de volgende adviezen, door De Geer's zoon uit Nederland overgezonden:

‘Den Francen Ambassadeur extraordinaris monsieur de Strades [d'Estrades] proponeerde op 25 deesesGa naar voetnoot1) in [de] Staeten-general, tot haer aller verwonderinghe, dat syne principalen verwondert waeren, men geresolveert hadde een oorloge aen te nemen tegens haere Maiest. van Dennemarcken, haere geconfoedererde, sonder daervan syne principalen kennis te geeven, oock dat het haere gemeene desseinen in Flandern ende Brabandt verachterde, ende dat hy wel sach, dat het een oorlog soude aengenoomen weesen de gayeté de coeur. Daerover is groot verseet geweest in [de] Staeten-generaels vergaderingh, ende meent men, hy het uyt geen last van sijn principalen ge-

[pagina 295]
[p. 295]

seyt heeft, maer den Prins sijn weerck is; andere seggen het geschiet is om de heeren Staden te beproeven, waer gelogeert waerenGa naar voetnoot1). Dan men antworde, dat men niet geresolvert hadde noch was in oorloge te treeden met den Coning in Denn[emarken], maer men woude weeten, off hy sich soude willen laeten vinden met de oude tollen of ordonnantiën tevreeden te sijn, ende dewyle Sweeden daerover doende was, sy oock de Sweeden 't haer wouden pretendeeren, ende indien den Coning tot geen reden sich soude laeten vinden, soo souden se weeten, wat se te doen souden hebben.

Sijn Hoochheyt, onlangs discourerende met eenige heeren weegen den orlooge van Sweden ende Dennemarcken, seyde: het soude wel gaen met Dennemarcken, hadden se e[e]n Louis de Geer of twee.’

 

Op [de] vergaderinge van [de] Staten van Zeland.

 

‘Middelburg ende Sirckzee waeren van resolutie, men niet alleen de alliantie met Suweeden souden in alle pointen houden, maer oock den Coning in Dennemarck aendienen ende sien of men op de voorige ordre [de Sont] souden passeeren of altoos op de accorden van anno 1628 gemaeckt ende versekeringhe daervan hebben, ende dat niet willende ingaen, men hem den orloge aendienen soude, waerop KnuytGa naar voetnoot2) ende de 4 andere steden seyden, men oorloghen genoch aen de hand hadden, ende al het

[pagina 296]
[p. 296]

selve dat Sijn Hoochheyt hier oock by [de] Staten van Holland geseyt ende geallegeert hadde, ende gaven voor haere resolutie, dat men d'alliance weel konde houden, maer dat men eerst versoeck soude doen, hoeverre men comen soude connen int accordeeren met Dennemarcken over den toll, ende eer men tot de resolutie soude coomen van den oorloge aen Dennemarcken aen te dienen, men eerst nader overleg met de provintiën soude doen, welcke resolutie door haeren pensionaris oft secretaris geconcludeert wierde, als de meeste stemmen ende steeden daertoe hebbende; dan die van Middelburg ende Sirckzee protesteerden schryftelijck daertegen van in haere macht niet te staen te mogen concluderen ende refeererden haer aen dandere provinciën, aen wien het oock beclagen souden, ende remonstreerden, dat de Cron Suweden recht soude hebben sich hiernaer onser mystrouw te verwieten, ende sulckx oorsacken souden connen nemmen ons t'affronteeren, ende met Dennemarcken souden comen connen te accordeeren ende sich verstaen, dat wy dan dubbelt souden connen commen geplacht te worden, daer sy, die sulcke conclusiën nemen, oorsaecke van souden weesen. Enfin, het is soo hooch opgenoomen, dat men wederom vergaederen sall, ende werden sien, watter daeraf comen werdt. [De] Staten van Holland sijn op reces gescheyden in 8 dagen weder byeen te coomen, ende blyven noch all by de resolutie van d'alliance met Sweeden in alles nae te coomen.’]

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No 59. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Stockholm, 23 April 1645.

Aan het verzoek van den kanselier om naar

[pagina 297]
[p. 297]

Calmar te komen ten einde hem te kunnen raadplegen over de vredehandeling heeft hij nog geen gevolg gegeven, omdat de koningin hem naar Stockholm heeft ontboden. Hij zal echter spoedig komen.

 

‘Ho[och] wolgeborn Herr, Ihr. Extie sye myne gans willighe dienst jederzeyt te voor. Synes aengename missive sub dato 14 hujus is mijn den 21 door de heer secretaris I[s]rael IsraelsonGa naar voetnoot1) behändighet, by denwelcken Ihr. Extie mijn genadichst beliebet hebben zu adviseren den toestand der tractaten, über derwelcker naerder comunication Ihr. Extie mijn transport naer Calmer is versoeckendeGa naar voetnoot2). Ick hadde billichs wel gedacht Ihr. Extie van Nortcopyn strax naer die h[eilig] daghen te kommen besoecken; dan op den 23 Martii bequam ick een expressen met brieff van Ihr. Kon. Majt, dat ick mijn in aller eil by hoochstgedachte Kon. Majt soude transporteren, waerdoor myne Calmerse reyse zu Ihr. Extie gepostponiert is worden; undt nu denselvenGa naar voetnoot3) naer Ihr. Extie begeren, soo haest ick mijn abscheyt van Ihr. Kon. Majt. (die nu onpasselich is) werde genomen haben, sal ick mijn op die reyse begeven. Godt bewaere Ihr. Extie und erhalte Ihm in goder gesontheyt undt prosperiteyt.

 

Ihr Extie dienstwilligster dienaer,

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

[pagina 298]
[p. 298]

No. 60. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Stockholm, 2 Mei 1645.

Nu de koningin hersteld is, zal hij spoedig naar Calmar komen.

 

‘Hochwolgeborn Herr Herr, Ihr. Excie myne gans willighe dienst altijt te voor. Ick hebbe voor 8 daghen Ihr. Extie geadviseert, dat ick mijn naer Ihr. Extie begeren op die reyse soude begeven, soo baldt ick van Ihr. Kon. Mat abscheyt genomen soude hebben. Der Almachtighen Godt sye gedanckt, die naer een harden stoot Ihr. Kon. Mayt in vorige gesondheyt heefft gebracht. Ick hebbe Ihr. Kon. Mayt Ihr Extien begeren gecommuniceert, denwelcken hoochstgedachte Mat haer wel liet gevallen. Gedencke alsoo in weinich dagen te volghen om Ihr. Excie bevelen te ontfangen. Godt biddende ten besluyte Ihr. Excie in langdurighe gesondheyt ende voorspoet te erhalten, blyvende’ enz.

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 61. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Stockholm, 30 October 1645.

Over het financieele geschil tusschen Louis de Geer en Karel de Besche.

 

‘Hoochgeboren genadige Heer, Ihr. Extie sye myne gans bereitwillighe dienst altijts te voor. Ick hebbe etlicke daghen getracht Ihr. Extie te spreken, soo weghen de saeke van Carl de B[esche] als andere, dan die overvloedighe overvallen ende hoochwichtighe occupatiën van Ihr. Extie hebbe mijn van 't selvighe gefrustreert, waerover dese weenich regulen om Ihr.

[pagina 299]
[p. 299]

Extie te adviseren, dat ick (siende geen apparentie van accordt) het modum tractandi ende compromisGa naar voetnoot1) ingestelt hebbe, volgens de laetste memorie aen Ihr. Extie overgelevert, ende den aenvang gestelt te maeken naer het leste gesloten accordt 1637 gedaen, volgens Ihr. Extie verclaringe dat Carl sulx was versoeckende. Van daghe hebbe ik Sijn Extie R[ijks] DrostGa naar voetnoot2) copie desselves behandicht (niet ondergeteykent), die daerop naer de middach Carl heefft ontboden en het selvighe voorgelesen ende behandicht, alsoo (naer mijn sijn Extie R[ijks] Drost naderhandt geseyt heefft) Carl daerop eccipieerde ende niet van dien tijt aff, maer verre te voor te willen aenvanghen. Ihr. Extie konnen nu considereren, off hye een eynde soeckt, ende alsoo hy om die oorsaeke Ihr. Extie nu is opwachtende, soo hebbe ick mijn verstout Ihr. Extie het onderteykende, ('t welck ick Ihr. Extie met meerder communicatie gedacht hadde te behandighen) hier neffens te senden, met ootmoedighe bedde Ihr. Extie in desen overval ende molestie te

[pagina 300]
[p. 300]

excuseren ende hem tot de onderteykeninge vermaenen, dewyle het naer sijn eygen versoeck ingestelt is.

Ihr Extien kennen mijn hart, derhalven geen prolixer excuses noch persuasiën gebruyken, maer besluyten, Godt biddende Ihr Extie in langduyrighe gesondheyt ende prosperiteyt te erhalden, blyvende altijts

 

Ihr Extie gansch dienstwillichster dienaer,

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 62. Louis de Geer aan Johan Axelsson Oxenstierna, Zweedsch gezant op de vredehandeling te Münster en Osnabrück.
Stockholm, 29 November 1645.

Wenscht hem, met tal van plichtplegingen, geluk, omdat ‘Ihr. Excell. weiszen sich nunmehr in den stand erhebt, darein nächst Göttlicher schickung, Ihr. Könl. Mayt unser allergnädigeste Königin dero löbliches haus gestelt und dero ansehendliche, weitberühmte meriten Sie befördertGa naar voetnoot1)’.

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml. - Bref till Johan Axelsson Oxenstierna.)

[pagina 301]
[p. 301]

No. 63. Louis de Geer aan Johan Axelsson Oxenstierna, Zweedsch gezant op de vredehandeling te Münster of te Osnabrück.
Stockholm, 6 Juni 1646.

Bedankt hem, met tal van plichtplegingen, voor de vriendelijkheden, aan zijn zoon Emanuel tijdens diens verblijf te Münster bewezen, ‘maszen er mir dann nicht genugsam rühmen können, wie mit allen gnaden von Ihr. Excell. er bejegnet worden, ja so weit, dasz sie ihn auch gewürdiget dero Hochvernünfftigen raht und heylsame erinderungen, zu anstellung und fortsetzung seiner fürhabenden reyse, deren er mit diesem zug nach Münster einen anfang gemacht, ihme gnädig mit zu theilen’.

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml. - Bref till Johan Axelsson Oxenstierna.)

No. 64. Louis de Geer aan Christian Schaubruck, secretaris van Johan Kasimir.
Stockholm, 5 December 1646.

Over wisselzaken ten behoeve van de zonen van Johan Kasimir.

 

‘Monsieur Schaubrug, pour response à la vostre du 25. Une heure après que le courier fust arrivé, le duc CharlesGa naar voetnoot1) m'envoya la lettre de change des 500 rd. par son maître d'hotel avecq offre des autres 500 à porter chez mon neveu Hend[rik] Trip, sy

[pagina 302]
[p. 302]

tant est qu'il pouvisse avoir les lettres de change par ceste poste; mais comme il estoit tard, cela fust remis à lundi ou mardi prochain. Il y aurat de la difficulté pour l'argent de cuyvre à cause que le change en argent de cuyvre se faict à 16 n[ovembre], mais pour cela la partie ne demeurerat en arrière. Je les changeray plustost du mien à ce que le P[rince] AdolpheGa naar voetnoot1) soit accommodé du change. Ce n'est pas mon beaufils qui tire change, mais c'est un mieng neveu, qui s'est ici marié l'esté passéGa naar voetnoot2), lequel fournit les ouvrages de JouletaGa naar voetnoot3), de ScholtunaGa naar voetnoot4), Wellingen et de Hans NymanGa naar voetnoot5). La partie est assez asseurée, pourveu qu'il la veuille prendre, car depuis peu at tiré des grandes sommes tant de moi que d'autres.

Monsieur, la présente vous eus devoir(?) envoyer samedi passé, mais l'arest par la lettre de change

[pagina 303]
[p. 303]

l'a retenue. C'est que mon neveu me manda (assez tard) qu'il ne me pouvoit donner lettres de change. Du depuis j'ai cherché après autres comoditez, laquelle avecq peine ay rencontrée ce jourdhuy sur Amsterdam, donc je les remets (1000 rd.) à mon fils Laurens ès lettres d'Adam Danckwart, payables chez[?] Daniël Rosa, et mande à mon dit fils Laurens qu'il les remette au prince Adolff sur Paris; me luy at falu changer l'argent de cuyvre en rd.; sans doubte que le duc Charles le manderat à Son Altesse. La présente n'est que pour satisfaire à votre demande; partant me diray, mons. Schaubrug, vostre affectionné

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Bref till Johan Kasimir och hans gemål.)

No. 65. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Stockholm, 15 Juli 1647.

Berichten omtrent Karel de Besche. Belooft te zullen contribueeren tot de Scheepscompagnie.

 

‘Hoochgeboren genadige Heer Graeff, Ihr Graffl. Extie sy myne bereitwillighe dienst altijt te voor. Ick doen mijn ootmoedichlijck bedancken van de communication undt sendinge myner brieven, sende demen van CarlGa naar voetnoot1) Ihr Extie terugge. Hy heeft sich

[pagina 304]
[p. 304]

eindelick in Amsterdam vertoont naer een geswerm door eenighe Hollandsche steden. Hy heefft, uut Mastricht dateert, aen Sijn Excie Rijcx Drost, aen syne goedemannen, boeckhouder en andere corresponden[ten] mede geschreven, meest eender inhout ende doleancen, frivole excuces van sijn vertreck. Hy heeft mede uut Luyck ende uut Aken brieven dateert.

Belangende Ihr. Extie recommandation aen mijn wegen der SchifscompagnieGa naar voetnoot1); sooveel mijn cleine capaciteit vermach sal niet manqueren te contribueren, gelijck mede in alle tgene Ihr. Excie believen soude mijn te commanderen, als sijnde ende blyvende in alle occasiën’ enz.

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 66. Louis de Geer aan Christian Schaubruck, secretaris van Johan Kasimir.
Stockholm, 13 November 1647.

Over financieele zaken tusschen De Geer en Johan Kasimir.

 

‘Je vous avois cy-devant prié de parler à Son Altesse des 1000 rd. que Son Altesse avoit promis me payer à la Sainte Michel passé pour monseigneur le LandgraeffGa naar voetnoot2). Ne recevant point de responce, javois mandé à mon homme F. FynemanGa naar voetnoot3) à Nortcopyn de vous le ramentevoir, et comme par ceste dernière

[pagina 305]
[p. 305]

poste il me mande qu'il iroit à ChenesGa naar voetnoot1) pour vous en parler et le faire représenter à Son Altesse, je adjouste qu'en cas que Son Altesse n'eust point de commodité de payer en rd., qu'il proposeroit ou demanderoit 4 d[aler] pour [1] rd., ce qui n'est pas de mon ordre; bien est vray que je lay desboursé passé longtemps et la 1/2 au département du prince avecq Madme la princesse en rd. en espèce; sy est ce pourtant que je ne veux en ce cas surcharger Son Altesse daucune perte, en cas qu'elle n'aye la commodité de me rembourser en rd., je me tiendrai content de les recepvoir à 15 n[ovembre], ce que je vous prie remontrer à Son Altesse joint mes très humbles baisemains et offres de mes services. Le ducq Charles m'ayant requis de vouloir remettre à Parys à Monsr de Lymage 2000 rd., j'en passe ce jourdhuy les lettres de change sur Mr Hoeufft, qui est pour la pension de l'année 1648 que Sa Mte at accordé pour le voyage du prince Adolff, la chambre des comptes m'en promettant le payement à faire.’

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Bref till Johan Kasimir och hans gemål.)

No. 67. Louis de Geer aan Christian Schaubruck, secretaris van Johan Kasimir.
Stockholm, 20 November 1647.

Over financiëele zaken met Johan Kasimir en zijne zonen.

 

‘Selon que me mandez par la vostre du 15, monsr Symon Matthai m'aporta hier les 3 assigna-

[pagina 306]
[p. 306]

tions de 8257½ d[aler] avecq lettres de monsr le ducq Charles pour en tyrer 2000 rd. lettres de change, 1000 payables contant et 1000 au premier de mai. Je lui ai délivré celle de 1000 contant et remis l'autre à la venue de mr le duc, puisque l'on ni perde point de temps. Par ces deux lettres il ne me resterat que 202 rd. en acquit des 1000 rd. du Landgraeff, que jay sy longtemps exposez, outre ce que mon remboursement se faict en argent de cuyvre en lieu de rd., qui est povre récompense. J'en escris à Son Altesse et la supplie voloir donner ordre pour le reste, car j'en suis fort pressé. J'ay mandé le peu de rd. que j'ai à Nortcopy[n] icy. Sy Son Altesse me vouloit affixer [of assister?] du reste susdit, cela se pouvroit transporter en mesme despense. Si vous y pouvez contribuer, je vous en supplie et vous obligerez celui, qui’ etc.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Johan Kasimir och hans gemål).

No. 68 Louis de Geer aan Karel GustaafGa naar voetnoot1) van Pfalz-Zweibrücken.
Stockholm, 26 Augustus 1648.

Over de Fransche subsidiegelden en het daarvan te maken gebruik.

 

‘Monseigneur, Votre Altesse aurat sans doubte

[pagina 307]
[p. 307]

apprins de Sa Majté les ordres qu'elle at donné à Parys à mr RosenhaenGa naar voetnoot1) son ambassadeur, (qui est) de prendre à soy une partie du subside tant pour suppléer au deffaut du payement de l'emplette, faicte par mons. WachtmeesterGa naar voetnoot2), que pour l'acquit des 16.000 rixdalers que jay ici avancé et à Votre Altesse et à Monsieur le Conte, veu que Sa Majté ne reçoit pour le don que 50 mil escus d'or. Entrant en plus ample discours du subside, Sa Majté me commanda descrire à Votre Altesse qu'elle eust à retenir en son pouvoir le subside de France et ne s'en deffaire point qu'en une extrême nécessité, sans le remettre sy promptement entre les mains de mr SlangerfeltGa naar voetnoot3), puisqu'il reçoit icy tous les argents de la tolle et avoit desja passé les 100 mil rd. de receu et continuoit à recepvoir journellement l'intrade dicelle. Que le subside demeurant entre les mains de Votre Altesse luy serviroit d'une azile et retraicte en une pregnante nécessité, dont plusieurs autres raisons fort considérables esmeuvent Sa Majté me donner le commandement den escrire à Votre Altesse que en cas que Votre Altesse le trouve bon et se veuille servir de mon neveu Lybert Wouters à Hambourg pour faire retirer le subside hors des mains du résident de France, Votre Altesse luy en poudrat donner le pouvoir et les ordres qu'elle désire y avoir observées.

[pagina 308]
[p. 308]

Touchant le personage duquel javois parlé à Votre Altesse, il se trouve engagé, de la sorte qu'il ne voit aparence de sen pouvoir distraire. Mais puisqu'il a pleu à Dieu de bénir les armes de Sa Maté en la prise de Prague, nous prions le Tout Puissant qu'il Luy plaise parachever son oeuvre sous la conduite de Votre Altesse, lui inspirer des conseils et adresses salutaires au restablissement de tant de povres églises désolées et personnes exilées, desquels la maison Palatine a autrefois ès persécutions estrangères servi dazile et de refuge, et que le nom Palatin et leur maison puisse verdoier et fleurir comme la verge d'Aron ès tabernacles de l'Eternel.

C'est le souhait et prière de celuy qui a tousjours esté, est et demeurera toute sa vie

 

de Votre Altesse

 

très humble et obéissant serviteur,

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Carl Gustaf.)

No. 69. Louis de Geer aan Karel Gustaaf van Pfalz-Zweibrücken.
Stockholm, 16 September 1648.

Roept opnieuw de tusschenkomst van Karel Gustaaf in, opdat hij uit de Fransche subsidiegelden betaling krijge van zijne schuldvorderingen.

 

‘Monseigneur, Votre Altesse aura apris par mes précédentes que Sa Maté m'avoit assigné les 16.000 rxd. à prendre à Paris du subside par le main de mons. Rosenhaen. Il s'est trouvé qu'entretemps le

[pagina 309]
[p. 309]

subside avoit esté fourni à Hambourg, dont monsr Hoeufft at retiré les parties à grande perte sur mon fils, pour lacquit desquels mat convenu tirer sur Hambourg, payable au 15 d'octobre; sur quoy jay requis Sa Mté qu'il lui plaise en escrire ung mot à monsr Salvius et à Votre Altesse de l'agréer que je soye là remboursé des susdts 16.000 rd., puisqu'il n'y avoit plus de fonds en France. C'est de quoi je supplie Votre Altesse très humblement de vouloir agréer ledit remboursement, et puisque le subside ès mains de mons. Salvius est en asseurance, sil plaisoit à Votre Altesse et le trouvat agréable que les 6400 rd. se payassent aussi à Hambourg hors du subside; ce que je poudrois recevoir icy servira tousjours d'espargne à Votre Altesse et sy elle avoit encore autre parties à y acquiter, elles se poudroient toutes retirer du dit subside par les mains de Lybert Wouters, car pour Slangerfelt, il recoit icy tous les argents de la tolle et ne luy manque guères à 200 mil rd. qu'il n'aye desja receus. Les grands progrès et putins qu'a faict l'armée sera aussi cause que Votre Altesse ne sera tant importuné pour leur payement. Sa Majté en faisoit avant hier réflection là-dessus; prenant congé de Sa Majté à Obsal je la laissay hier en très bonne disposition. Dieu y veuille maintenir S. Mté en très longues années et octroyer à Votre Altesse l'acomplissement de tous ses vertueux désirs. C'est le souhaiet et la prière de celuy qui toute sa vie sest consacré

 

de Votre Altesse

 

très humble, très obéissant et fidel serviteur

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Carl Gustaf.)

[pagina 310]
[p. 310]

No. 70. Louis de Geer aan Karel Gustaaf van Pfalz-Zweibrücken.
Stockholm, 19 September 1648.

Roept zijn tusschenkomst in opdat zijn zoon Laurens betaling verkrijge voor twee oorlogsschepen, door hem geleverd ten dienste van de Zweedsche tolheffing op de Elbe.

 

‘Monseigneur, au temps que Vostre Altesse estoit agité des orages de la mer et tempestesGa naar voetnoot1), mon fils Laurens faisoit son progrès en deça, s'estant embarqué à Luybec après avoir apprins par un envoyé à Wismar qu'il ni avoit là aucunne commodité ni nouvelles de Vostre Altesse. Il m'a prié de vouloir intercéder envers Vostre Altesse touchant quelque ariérage qu'il at pour 2 navires de guerre, traittez par ordre du général Koninxmarc pour sen servir sur l'Elve et ceuillir les tolles des navires qui passoient, lui restant encores rd. 4684:36, comme Vostre Altesse poura voir hors la copie de la lettre escripte pour le mesme sujet au générael Koninxmarx icy-jointeGa naar voetnoot2), priant Vostre Altesse qu'il lui plaise faire avoir à mon dit fils assignation des dits rd. 4684: 36 sur le receveur de Staden, et obligera Vostre Altesse celui qui se qualifie’ etc.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Carl Gustaf.)

[pagina 311]
[p. 311]

No. 71. Louis de Geer aan Karel Gustaaf van Pfalz-Zweibrücken.
Stockholm, 4 November 1648.

Verzoekt opnieuw zijn tusschenkomst om betaling te verkrijgen uit de Fransche subsidiegelden.

 

‘Durchleuchtiger, Hochgeborner Fürst und Herre, Gnädiger Herr, Ihr. Fürstl. Dhlt. gnädiges unterm dato 4 October an mich abgelaszenes schreiben gibt mir auf mein gehorsames ersuchen und anhalten umb entrichtung ausz den Französischen sommersubsidiën deren zu Ihr. Fürstl. Dhlt. behuff von mir vorgestreckten 16.000 rthlr. wieder zuverlesziges verhoffen schweeres nachdencken, weille Ihr. Fürstl. Dhlt. nicht allein noch kein order dieszfals von Ihr. Kön. Mayt zu Schweden empfangen zu haben sich darinn vernehmen laszen, sondern auch mit sothaner anweisung übersehen zu werden sich getrösten. Nun will ich verhoffen, IIöchtsgedacht Ihr. Könl. Mayts verordnung Ihr. Fürstl. Dhlt. seithero wol werde zukommen seyn, wie dann Ihr. Mayt. nicht allein dieselbe bereits abgehen laszen, sonder auch dasz Sie die, zue beförderung der an sich selbst billichen abtragung berührter post, wiederholen wolten noch anheut sich gnädigst erkläret und mir versprochen. Kan dahero nicht zweiffelen Ihr. Fürstl. Dhlt. werden dieselbe statt finden laszen in gnädiger erwegung ich solches geld zu fortsetzung Ihro Furstl. Dhlt. fürhabenden zugs treulich verschoben, und dahero deszen erstattung aus ermelten subsidiën zu thun Ihro nicht miszfallen werden. Da ich sonsten im wiedrigen fall über den albereit erfolgten aufzug in so rechtmesziger forderung noch weiter zurück stehen muszte,

[pagina 312]
[p. 312]

dann man es hie allerdings von sich und auf die einmahl beschehene richtige anweisung verschieben will, Ihr. Fürstl. Dhlt. aber nach dero genädigen gewogenheit mich in schaden stecken zu laszen hoffentlich nicht gewilt, werden vielmehr auf dieszes mein gehorsames ersuchen und bitten Ihro in gnaden belieben laszen, meinem weiteren befahrenden verlust durch dero gnädige willfehrige resolution für zu kommen, und wie Sie dero mich allzeit in gnaden bevohlen seyn laszen, also auch in diesem fall mir die gnädige hülffliche hand bieten, und die bezahlung obbemelter 16.000 rthl. meinem vettern zu Hamburg, Hernn Liebert Waltersz. unverweigerlich und förderlich thun laszen. Solche hohe Fürstl. gnad umb Ihr. Fürstl. Dhlt. wiederumb euszeristes vermögens zu verdienen, will ich die zeit meines lebens geflieszen seyn, Dieselbe in Gottes gnädige obhut zu allem Fürstl. wolergehen treuelich bevehlend’ etc.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Carl Gustaf.)

No. 72. Louis de Geer aan Karel Gustaaf van Pfalz-Zweibrücken.
Stockholm, 10/20 November 1648.

In plaats van zijn zoon Louis zal zijn zoon Emanuel in dienst van Karel Gustaaf treden als edelman van diens gevolg.

 

‘Monsegneur, comme le devoir m'atache au service de Votre Altesse, ainsi le soin de m'en aquiter est le fidèle témoin et la sûre compagnie de toutes mes actions et pensées. Les grâces e faveurs singulières, dont Votre Altesse prend plaisir de m'onorer m'obli-

[pagina 313]
[p. 313]

gent bien à une loi constante d'obéissance e de servitude, et j'ai cete très humble confiance que Votre Altesse s'en tient plus qu'assurée. Je travaille à metre les miens au même rang de submission et volontaire obéissance à Votre Altesse; plût à Dieu que Votre debonaireté les acueuillît de bon oeil, pour les rendre participans peu à peu de quelques trais de Votre bienveuillance. J'usse bien souhaité que mon fils Louys ût pu jouir de cet onneur d'être de la suite de Votre Altesse, mais mes afaires domestiques, n'ayant ici que lui seul de mes fils, nous en empéchoient. Maintenant mon fils Manuel vient d'achever un petit tour de voyage par la France e l'Italie; je me hâte de le jetter entre vos bras pour l'ofrir à Votre Altesse en droit de servitude perpetuèle. Recevés le, monsegneur, selon vôtre bonté coutumière, donnés lui place parmi vos autres gentisommes, qui ont l'onneur de s'encliner à vôtre grandeurGa naar voetnoot1). Vous vous formerez et vous acquerrez un tres obéissant valet, qui en reconoissance d'une tele dignité n'employera sa vie que pour le service de Votre Altesse. Vous continuerés à obliger celui qui proteste hautement de vouloir vivre e mourir, monsegneur,

de Votre Altesse

 

le très humble e très obéissant serviteur,

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Carl Gustaf.)

[pagina 314]
[p. 314]

No. 73Ga naar voetnoot1). Louis de Geer aan Magnus Gabriel de la GardieGa naar voetnoot2).
Stockholm, 25 December 1648.

Roept zijne tusschenkomst in om betaling te verkrijgen van 6000 en 10.000 rijksdaalders, die hij respectievelijk aan Magnus Gabriël de la Gardie en aan Karel Gustaaf, ten behoeve van den veldtocht in Duitschland, op bevel van koningin Christina heeft geleend. Verzoekt tevens om terugbetaling van 2000 rijksdaalders, die hij vroeger aan Magnus Gabriël de la Gardie gedurende diens verblijf in Holland heeft geleend.

 

‘Monsieur, Votre Exce excusera l'importunité de mes petites complaintes que j'ai à lui faire sur le sujet de sis mile ricxdalers, que par ordre de Sa Majté je lui avois fourni à son départ. E cete somme e l'autre de dis mile, que jai déboursés en pareille occasion à Son Altesse monsegneur le GénéralissiméGa naar voetnoot3) demeurent encores sans que j'en sois payé. On m'avoit de fait donné assignation sur cinquante mile écus dor que Sa dite Majesté avoit à recevoir à Paris, mais cete totale partie ayant été employée aus emplètes que Sa Majté avoit ordonné de faire pour son couronnementGa naar voetnoot4), ele ne m'a causé que

[pagina 315]
[p. 315]

de la perte sur le change e réchange en France, qui montent asses haut, demeurant cependant frustré du payement. Je me promes que Votre Exce e[s]t marrie de ce retardement, e sur cete confiance je prens la hardiesse de la suplier très umblement de me prêter la main favorable envers sa dite Altesse, qui désormais seule a le pouvoir de me relever. Car Sa Majesté m'a assigné sur Son Altesse, jugeant convenable que les deniers, n'étans employés que pour le fait de la guerre, ussent à être remboursés des revenus de la guerre. Or la présente ocasion du payement de la milice en l'empire révolu sous l'arbitrage de Son Altesse peut fournir des beaux moyens de me gratifier. J'en présente requête à Son AltesseGa naar voetnoot1). Que la justice de ma prétension émeuve l'afection de Votre Exce, qu'elle m'a témoignée en tant d'endrois, à seconder mes voeus, en interposant son crédit auprès de Sa dite Altesse pour me procurer à ce coup le payement tant diféré. L'intérêt que Votre Exce i a, l'i disposera tant plus facilement e je reconnoîtrai cete faveur de tout mon pouvoir.

Mais encore l'ouverture de cete occasion des payes en Allemagne, où les deniers se trouveront plus au large, m'aplanit le chemin de me adresser à Votre Exce pour un autre quoique semblable sujet e de lui rémontrer que les deux mile ricsd., qu'ele a reçus de moi en HolandeGa naar voetnoot2), il i a déjà plusieurs années, ne me sont encore restitués. Les promesses de Votre Exce suivies de ma longue atente me nour-

[pagina 316]
[p. 316]

rissoient en continuèle espérance d'en recevoir enfin satisfaction. Je n'en ose quasi plus rompre les oreilles à Son Exce Monsieur votre père après tant de solicitations. Le tems propre de m'en contenter semble être né maintenant; que Votre Exce mète à part de la prolixité de ses revenus présens cete somme, qui n'a été employée qu'en son service e la fasse tenir, s'il lui plaît, à mon neveu Libert Walters à Hambourg. Ce sera m'afermir en la créance, que j'ai, de avoir part en ses bones grâces e redoubler les obligations, que j'ai tousjours ues à votre maison, lesqueles je m'eforcerai de m'acquiter en toutes ocurrences, en qualité, Monsieur,

 

votre très umble et très obligé serviteur,

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - De la Gardieska Saml.)

No. 74. Louis de Geer aan Karel Gustaaf van Pfalz-Zweibrücken.
Stockholm, 25 December 1648.

Verzoekt om terugbetaling van de 16.000 rijksdaalders.

 

‘Monsegneur, je m'étois entretenu jusques ici de cete ferme, très humble espérance que Votre Altesse donnant lieu à mes précédentes justes remontrances touchant le remboursement des seize mile ricsd., qu' à l'instance de Votre Altesse j'avois déboursés en une occasion tres importante à son service, me daigneroit plutôt des favorables effe[t]s de l'actuèle restitution de la dite somme que de l'onneur d'un mot de réponse. D'autant plus que S. Mté a témoigné d'i prendre entière assurance, tout ainsi qu'il Luy a plu d'en donner avis plus particulier à Votre Al-

[pagina 317]
[p. 317]

tesse. Mais me trouvant à sec de l'un e de l'autre côté, et bien en pène d'un si long délai à cause des grand intérês e dommages, que j'i ai à soufrir, Votre Altesse ne s'ofensera pas que je prends la hardiesse de Lui en toucher de nouveau un petit mot e de la suplier en toute révérence d'avoir égard à la sincère dévotion, que j'ai tâché de Lui rendre en toutes occasions e semble avoir rendue en cete dernière rencontre, d'une obéissance tant plus cordiale que je me prometois infailliblement, quoi qu'il pût arriver, la favorable assistence de Votre Altesse pour en sortir sans perte. Il ne tient désormais qu à Votre Altesse de m'en décharger; j'ai déjà enduré bien 1200 ricsd. de perte aus changes e réchanges de Paris; le délai du payement m'en fait tomber en d'autres. Votre Altesse ne voudra pas que j'en porte la charge sans en être récompensé. Maintenant qu' Ele se trouve au large par la réception des notables sommes, dont Ele a la disposition absolue, ma det[t]e étant de semblable nature, j'ai la très umble confiance que Votre Altesse se souviendra de moi e me fera sentir ces gages de Sa grâce, en faisant payer les dits 16.000 ricsd. capital avec les 1200 de perte e ce qu'il lui plaira à sa bonté pour la perte du tems, à mon neveu Libert Walters à Hambourg. C'est en quoi se recommande à Votre Altesse très umblement celui qui, étant satisfait en ses justes prétensions, en aura un perpétuel ressentiment pour demeurer toute sa vie comme il a été jusques ici, Monsegneur,

 

Votre très umble e très obéissant serviteur

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Carl Gustaf.)

[pagina 318]
[p. 318]

No. 75. Emanuel de Geer aan Johan Axelsson Oxenstierna.
Amsterdam, 2 Februari 1649.

Verzoekt om een pas, opdat hij zich kan begeven naar Karel Gustaaf, in wiens dienst hij zal treden.

 

‘Monseigneur, ayant reçeu lettres de mon père dans lesquelles il me mande de quitter le séjour de France pour me rendre auprès de Son Altesse le Prince Charles en AllemagneGa naar voetnoot1), je me suis aussitost mis en chemin sans avoir esgard à l'incommodité de la saison, estant poussé à le faire par les deux plus puissants motifs qui me puissent faire agir, à sçavoir le commendement de mon père et la passion que j'ay de vivre et mourir au service de la couronne de Suède. Et parceque je ne pourray pas aller librement au lieu où se trouve à present sa dite Altesse sans estre pourveu d'un bon passeport’ verzoekt hij aan Zijne Excie Johan Axelsson Oxenstierna om hem een pas te bezorgen.

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml. - Bref till Johan Axelsson Oxenstierna.)

No. 76. Louis de Geer aan Karel Gustaaf van Pfalz-Zweibrücken.
Oesterby, 15 Maart 1649.

Wenscht hem, in zeer complimenteuse termen,

[pagina 319]
[p. 319]

geluk met zijne benoeming tot troonopvolger in Zweden.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Carl Gustaf.)

No. 77. Louis de Geer aan Karel Gustaaf van Pfalz-Zweibrücken.
Stockholm, 31 Maart 1649.

Verzoekt opnieuw dat zijn zoon Emanuel als edelman van het gevolg van Karel Gustaaf worde aangenomen, en dat terugbetaling geschiede van de 16.000 rijksdaalders.

 

Betuiging van zijne dienstvaardigheid. ‘En cete intention ai-je depuis long tems consacré au service actuel [de Votre Altesse] mon fils Emanuel; a pène avoit-il achevé ses voyages que je luy ai ordonné, sans qu'il me soit encores venu voir, d'aler faire révérence à Votre Altesse pour recevoir ses commandemens.’ ......... ‘Ma très umble requête seroit que Votre Altesse lui fit cete grâce que de le recevoir du nombre des gentisommes de sa suite. Si son peu de mérite l'éloigne de cete dignité pour le présent, la clémence de Votre Altesse l'encouragera e la continuation de ses devoirs ordinaires le rendra plus susceptible de ses ordres e plus capable à les metre en efet. Si le droit de père a quelque pouvoir, si la force de persuasions peut rien gagner sur un esprit, je n'obmetrai rien pour l'i animer afin de se rendre aprouvé à Votre Altesse, encore que de soi-même il soit enflammé de désir à ce faire. Plaise à Votre Altesse de l'accepter pour tel comme je m'i confie en toute submission e d'onorer de ce gage de sa clémence les cheveus gris de celui, qui vivant e

[pagina 320]
[p. 320]

mourant ne sauroit être, monsegneur, que de Votre Altesse

 

le très umble et très obéissant serviteur,

 

Louys de Geer.’

 

[In den voorgaanden brief ligt een los blad, waarop 't volgende:

‘J'avois espéré qu'en suite des ordres que Votre Altesse avoit donné à Monsieur Salvius, les 16.000 rd. auroyent esté remboursez à mon neveu Lybert Wouters, sur lequel mon fils Laurens les avoit tirez d'Amsterdam, payables à la foire ou 25 mars; mais contre mon attente Mr. Salvius sen estant excusé, il a falu que mon neveu les aye retirez sur Amsterdam non sans incommodité et grands intérests. C'est pourquoy je réitère ma prière à Votre Altesse qu'il Lui plaise commander à ce que la susdite partie puisse estre satisfaicte affin de les pouvoir remettre encontre les parties tirées, pour me sauver de plus grandes pertes de change et réchange.’]

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Carl Gustaf.)

No. 78. Louis de Geer aan Karel Gustaaf van Pfalz-Zweibrücken.
Stockholm, 19 Mei 1649.

Verklaart zich bereid om aan Karel Gustaaf's broeder, Hertog Adolf Johan, 4 à 5000 rijksdaalders te leenen, hoewel hem dit moeilijk valt, daar de 16.000 rijksdaalders hem nog steeds niet zijn terugbetaald; de ambassadeur Salvius houdt die zaak slepende; De Geer roept opnieuw de

[pagina 321]
[p. 321]

hulp van Karel Gustaaf in om aan zijn geld te komen.

 

‘Monsegneur, la très onorée de Votre Altesse du 7me de mars m'a été rendue par Monsegneur le Duc son frèreGa naar voetnoot1), par laquelle elle m'ordonne de luy fournir la somme de 4 à 5000 rd., que Votre Altesse prend à soi de faire payer de ses propres finances. La force de son commandement me presse à i condescendre et ne me permet pas de me mettre à present sur des excuses de l'incomodité, qui me presse d'ailleurs à i pouvoir à grand pène satisfaire, comme Votre Altesse pourra Ele même juger en considérant que je ne suis pas encore contenté des 16.000 rd., qu'Ele m'avoit assignées sur les subsides de France. Son Exce monsieur l'ambassadeur Salvius entrâine toujours le remboursement, s'excusant de n'avoir pas tout à fait reçu les di[t]s subsides e qu'il me payeroit des argens des contributions: trainées e délais non atendus, qui me font prendre mon recours à Votre Altesse pour la suplier très umblement de faire en sorte par son autorité que le payement ne soit pas diféré plus long tems. En atendant le désiré efet de sa favorable disposition, je continuerai en la dévotion de laquele je suis, Monsegneur, de Votre Altesse

 

le très umble e très obéissant serviteur,

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Carl Gustaf.)

[pagina 322]
[p. 322]

No. 79. Louis de Geer aan Karel Gustaaf van Pfalz-Zweibrücken.
Stockholm, 23 Juni 1649.

Verklaart zich bereid om aan den broeder van Karel Gustaaf opnieuw 3000 rijksdaalders te leenen. De 16.000 rijksdaalders zijn nog niet door hem ontvangen.

 

‘Monsegneur, suivant l'ordre de Votre Altesse j'ai fourni à Monsegneur le Duc son frère la somme de 5000 rd.Ga naar voetnoot1). Du depuis Son Altesse m'a encore fait vue d'une autre [lettre] de créance de Votre Altesse pour 3000 Rd., e d'autant que monsegneur le Duc, son père, se trouvoit pour lors empêché à l'en assister, s'en adressant à moi, je me suis déjà engagé pour la moitié de ladite somme de 3000 rd., ne doutant pas que monsegneur son frère, étant de retour ici, ne veuille pas se prévaloir du reste des 1500 rd., que je lui fournirai pareillement. J'en ai voulu donner avertissement à Votre Altesse, la supliant très umblement de donner ordre que [la] somme entière de 8000 rd. soit remboursée à Hambourg à mon neveu monsieur Liebert Walters. E n'étant pas encore satisfait des 16.000 rd. après un si long délai, je suplie Votre Altesse très umblement et très instamment de metre ordre que par même moyen mon dit neveu en soit payé.’ Verder plichtplegingen.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Carl Gustaf.)

[pagina 323]
[p. 323]

No. 80. Louis de Geer aan den Zweedschen ambassadeur Johan Adler SalviusGa naar voetnoot1).
Stockholm, 30 Juni 1649.

Verzoekt hem aan Johan Axelsson Oxenstierna 2000 rijksdaalders te betalen, welke som in korting kan worden gebracht van de aan De Geer toekomende 16.000 rijksdaalders.

 

‘Monsegneur, il plaira à Votre Exce de payer à Son Exce monsegneur le comte Jean Oxenstierna, ambassadeur de S. Mté de Suède, la somme de deus mile riexdalers; lui serviront d'autant d'aquit e déduction des 16.000 rd., que Son Altesse monsegneur le généralissimé m'a assignés sur Votre Exce. Me recommandant je suis, monsegneur,

 

votre très umble e obligé serviteur

 

Louys de Geer’.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Carl Gustaf.)

No. 81. Louis de Geer aan Axel Oxenstierna.
Stockholm, 29 November 1649.

Verontschuldigt zich dat hij niet bij de begrafenis van Oxenstierna's gemalin tegenwoordig

[pagina 324]
[p. 324]

heeft kunnen zijn. Zijne onderhandeling met Russische gezanten. Zendt hem een brief en een boek van Comenius toe.

 

‘Hoochwolgeborn Genadige Heer, ick hadde wel behooren mijn by Ihr Grafelycke Excell. eerder geëxcuseert hebben van op de begraeffenisse van Ihr. Exc. gemalinne niet te hebben konnen erschienen ende mijn jegens Ihr. Grafel. Excie te bedancken van de ehre, mijn in den regardt bewesen; ende alhoewel ick hetselvige aen eenighe heeren mondelinx gedaen, soo twieffele doch (wegen den toestandt) off sulx geschiet sal sien, derhalven het nu met alle danckbaerheit ende erbiedinge aflegge, niet twijffelende Ihr. Excie werden myne excusen in goeden duyden ende aennemen.

Het lange vertoeff van de RussenGa naar voetnoot1) alhier heefft mijn tot naer haer vertreck doen opwachten, doordien Ihr. Kon. Mt. mijn een notabel somme op haer bewesen hadde, waerover ick met haer over de betalinge sochte te handelen die gelden in graenen te converteren, doch niets vericht als belofften van sulx aen den Grootforst te sullen voordragen ende recommanderen. Wat daervan werdt ervolgen, sal ons de tijt leeren.

De nevengaende brieffGa naar voetnoot2) ende boek is mijn door de Heer Comenio gesonden. P. FigulusGa naar voetnoot3) doet Ihr. Exc. de saeke van de weduwe Wilkin recommanderen. Niet waerdichs hebbende Ihr. Excie te repre-

[pagina 325]
[p. 325]

senteren, bidde Godt Ihr. Grafel. Exc. in alle voorspoet in gesondtheit te erhalden, blyvende’ enz.

 

(R.A. Stockholm. - Oxenst. Saml.)

No. 82. Louis de Geer aan Karel Gustaaf van Pfalz-Zweibrücken.
Amsterdam, 6 Februari 1652.

Over een hem door Karel Gustaaf opgedragen bestelling van goudleer en stoelen.

 

‘Durchleuchtigster der Schwedischen Reichen erwehlter Erbfürst undt Herr, Gnädigster Herr, Euer Königl. Hoh. ahn mich abgangenes gnädigstes Rescriptum ausz Borgholm underm dato 27 Decembris jungst verstrichenen jahres habe mit schuldigstem respect underthänigst wohl erhalten, undt darausz dasz Euer Königl. Hochh. ahn mich wegen einkäuffung etlicher stücken guldenen ledersz, undt dann auch einiger stühlen, zu bezierung eines saalsz gnädigst gesinnen wollen, gehorsambst ersehen.

Wann dann diesem befelch zu underthänigster folge die begehrte leder in einem gefälligen modell undt nach der neuwesten façon zu erhandelen undt uf bevorstehenden frühling fertig zu halten wir schuldigst, also willigst undt gehorsambst bereit binn [sic], undt aber Euer Königl. Hohheit zuvor mit dem allerfürderlichsten eine probe darvon haben wollen, wehre mir, umb meine underthänigste affection undt willfährigkeit desto behänder zu bezeugen, lieb geweszen dasz mir die von Euer Königl. Hoh. diszfalsz ertheilte gnädigste ahnordtnung zwey tage eher behändigt worden wehre, in deme ich alszo diese probe ahngesichtsz hette überschicken undt einem meiner enckelen, so verwichene woche

[pagina 326]
[p. 326]

von hinnen naher Schweden zu gereiset, mitgeben können. Werde gleichwohl solche zu Euer Königl. Hoh. gnädigstem genügen bey nechster gelegenheit übersenden, undt wasz Sie mir daruf zu ordonniren ferners gnädigst geruhen werden, mit allem underthänigsten fleisze unsaumseelig zu werck richten.’ Verder plichtplegingen.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Carl Gustaf.)

No. 83. Louis de Geer aan Karel Gustaaf van Pfalz-Zweibrücken.
Amsterdam, 23 Maart 1652.

Heeft op bevel van Karel Gustaaf door zijne zonen 1000 rijksdaalders laten betalen aan den overste Sebastian Bonde.

 

‘Durchleuchtigster Fürst, der Reiche Schweden erwählter Printz und Erbfürst, Gnädigster Herr, zu underthänigster gehorsamsten folge der von Euer Königl. Hoh. underm 7 Februarij ahn mich gnädigst ergangenen ordre, habe die tauszendt reichsthaler ahn den Obristen Sebastian Bonde durch meine söhne allhier erlegen laszen, welche darauf Euer Königl. Hoh. gnädigstes schreiben besampt besagten Obristen quittanz ahn ihren schwagerrn Trip nach Nortköpping geschickt.

Gelangt demnach ahn Euer Königl. Hoh. mein underthänigstes ersuchen dieselbe gnädigst geruhen wollen die wiedererstattung dieser gelder BrubergenGa naar voetnoot1) auftragen undt ahnordtnen zu laszen.

[pagina 327]
[p. 327]

Verharrt in demüthigster devotion Euer Königl. Hoh. untherthänigst gehorsambster

 

Louys de Geer.’

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Carl Gustaf.)

No. 84. Louis de Geer aan Karel Gustaaf van Pfalz-Zweibrücken.
Amsterdam, 2 April 1652.

Zendt monsters van goud- en zilverleder.

 

Dat de ‘güldt undt silberne leder musterGa naar voetnoot1)’ nog niet verzonden zijn, ist ‘blosz ausz mangel benöthigter gelegenheit geschehen, in ahnsehung desz verbottsz, wormit die schiffarth hiesziger orthen eingehalten undt suspendirt geweszenGa naar voetnoot2).’ Zij worden echter gelijk met dezen toegezonden; ‘wann die bluhmen mit farben ahngestrichen undt auszgemahlt werden solten, [würde] der preisz darvon verdoppelt oder noch einmahl so theuer kommen. Euer Königl. Hoh. wollen gnädigst geruhen nach deren besichtigung undt wahl mich ihres gefälligen willensz darüber ferner verständigen zu laszen.’

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Carl Gustaf.)

[pagina 328]
[p. 328]

No. 85 en 86. Laurens de Geer aan Karel Gustaaf van Pfalz-Zweibrücken.
Amsterdam, 15/25 Juni 1652.

Bericht van het overlijden van zijn vader Louis de Geer. Over de bestelling van goudleer.

 

Bericht van het overlijden van zijn vader. ‘Ce nous est une amertune cuisante à ses treize enfans d'avoir fait cete perte an une saison, où nous avions bon besoin de l'appui que nous pouvions attendre de luy.’ De kinderen zullen trachten de voetsporen van hun vader te drukken, vooral in het behartigen van den dienst van Zijne Kon. Hoogheid.

 

In een tweeden brief van denzelfden dag, nu in 't Duitsch, bericht Laurens de Geer, dat hij het schrijven van Zijne Kon. Hoogh. aan zijn vader, d.d. Borgholm 8 Mei, heeft ontvangen, benevens de daarbij gevoegde specificatie. Heeft zijn uiterste best gedaan om ‘die begehrte güldene leder undt andere in ietz erwehnter specification aufgezeichnete stücke Euer Königl. Hoh. noch für auszgang der ahngesetzten zeit schleunigst ahn die handt zu schaffen. Es haben aber die künstler dieser arbeit uf mein unabläszliches treiben und zusprechen betheuret, dasz ihnen zum allerwenigsten für dreyen monathen darmit fertig zu werden nicht müglich sein köndte.’ Hij vreest dat dit te laat zal zijn voor Z.K.H. en heeft daarom het werk voorloopig afbesteld in afwachting van nader order van Z.K.H.

Aan 't slot van dezen brief bericht hij opnieuw dat God tot zich genomen heeft ‘den 9/19Ga naar voetnoot1) dieses

[pagina 329]
[p. 329]

zu endt lauffenden monaths Junij umb sechs uhren abendtsz meinen lieben vattern, alsz er eben naher Schweden (wornach ihn jeder zeit heftiglichen verlanget) reiszfertig und bereitsz auf dem weg im ahnzug geweszen, aber wegen kranckheit wiederumb zu kehren gezwungen worden.’ Aanbeveling van de kinderen van Louis de Geer in de genade van Z.K.H.

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Carl Gustaf.)

No. 87. Laurens de Geer aan Karel Gustaaf van Pfalz-Zweibrücken.
Amsterdam, 14 Augustus 1652Ga naar voetnoot1).

Condoleantie met het overlijden van Karel Gustaaf's vader. Roept zijne voorspraak in, opdat het kopercontract met de weduwe Trip niet worde vernietigd.

 

Bericht de ontvangst van een schrijven van Zijne Kon. Hoogh. d.d. 3 Juli over het uitstellen van het laten maken van het goudleer. - Dankt voor de condoleantie met het overlijden van zijn vader. Heeft daaruit ook verstaan dat de vader van Zijne Kon. Hoogh. overleden is; condoleert hem: ‘darf ein mehrers zu sagen mich nicht erkühnen, weil ich weisz, dasz bey ver-

[pagina 330]
[p. 330]

lust hoher heupter, undt die ihre heroische tugendten so wohl hiernieden alsz dort oben immortalisirt gemacht, einem privato ein mehrers zu thun nicht zugelaszen ist.

Sonsten werden sich Euer Königl. Hoh. in unzerfallener erinnerung noch gnädigst zu entsinnen wiszen, welcher gestalt bey lebzeiten meines seeligen vatters zwischen Ihro Mayestät, Unsere Allergnädigste Königin, undt der Trippischen wittibinGa naar voetnoot1), ihrer unterthanin, wegen einigen ahn die Cron gehabte forderung, so höchstgemelte Kön. Mt uf von allen seithen eingezogenen völligen bericht billig befunden, ein kup-

[pagina 331]
[p. 331]

fercontract getroffen undt zu mehrer versicherung undt unverbrüchlichen festhaltung deszelben, von dero hohen handt gnädigst bekräfftigt worden.

Nun werde aber berichtet, ob wehre man fürhabensz von solchem contract wiederumb zurück zu weichen undt deszen inhalt allerdingsz zu vernichtigen. Darumb zu Euer Kön. Hoh. in dieser gestaltnisz meine underthänigste zuflucht zu nehmen genöthigt werde, dieselbe inständigst ahnflehend durch dero hochmögenden fürsprechung bey Ihro Königl. Majt soviel zu verfangen, dasz oft berührter kupfercontract in seinen ungekränckten würden verbleiben, und gleich er gestelt und underzeichnet ist, vollzogen werden möge, damit anders unsere miszgünstige undt ahnfeindere ahn dieser rescission nicht ursach nehmen unsz in verachtung zu bringen undt durch ausschreyung, alsz ob nunmehr nach unsers vatters seeliger todt alle genade verloschen undt alle der Cron geleistete treue diensten vergeszen wehren, hin undt wieder zu decreditiren.’

 

(R.A. Stockholm. - Stegeborgs Saml. - Skrifvelser till Carl Gustaf.)

voetnoot1)
Zoo was het, toen ik deze uitgave voorbereidde; op 't oogenblik is de serie in haar geheel althans aanwezig in de Kon. Bibliotheek te 's-Gravenhage en in de Universiteits-Bibliotheek te Utrecht.
voetnoot1)
Jacob van Dijck, sinds 1614 ordinaris of resideerend ambassadeur van Zweden in Nederland.
voetnoot2)
Etienne Gérard was een broeder van Adrienne Gérard, de vrouw van Louis de Geer: zie Jaarboek van den Nederl. adel V, blz. 196, 212.
voetnoot3)
De Geer spelt altijd: ‘DGeer’; ik volg de gewone schrijfwijze.
voetnoot1)
Bartholomaeus Gruwel of Gruwels wordt niet genoemd als echtgenoot van een der zusters van Louis de Geer in Jaarboek van den Nederlandschen adel V, blz. 202-206; hij zal dus een zuster van de vrouw van Louis de Geer tot echtgenoote hebben gehad.
voetnoot2)
Anthonie Monier was geschut- of tuigmeester in dienst van Zweden; een tijdlang was hij ook commandant van Stralsund.
voetnoot3)
Lees: partiën.
voetnoot1)
Lees: partiën.
voetnoot2)
In de Zweedsche uitgave dezer brieven (daarmede wordt hier en in het vervolg dus bedoeld: Rikskansleren Axel Oxenstiernas Skrifter och Brefvexling, Senare Afdelningen, Elfte Bandet) wordt op blz. 656 aangeteekend, dat in de Tyska Riksregistratur (R.A. te Stockholm) een brief gevonden wordt van Gustaaf Adolf aan Louis de Geer, d.d. 15 April 1621, over het aanschaffen van 20 schepen. - Ook in 1624 liet Gustaaf Adolf in Nederland schepen koopen; in Mei 1624 verzocht de Zweedsche tuigmeester Anthonie Monier aan de Raden ter Admiraliteit een oorlogsschip tot convooi van 8 of 9 schepen, die hij in Enkhuizen en Hoorn voor den koning van Zweden had gekocht; de schepen waren geladen met musketten, harnassen, lonten, ammunitie enz. en werden in 't geheim, maar met kennis en consent van de Staten, aan Gustaaf Adolf toegevoerd: zie mijn Verslag van Skandinavische archivalia blz 242, 243.

voetnoot1)
Nl. de directeuren van de kopercompagnie.
voetnoot2)
Dit zijn vermoedelijk personen in Holland, die tezamen met De Geer een contract met de Zweedsche regeering hadden gesloten om van deze koper te ontvangen.
voetnoot3)
Deze naam is mij onbekend.
voetnoot4)
Johannes Rutgersius Winandius, commissaris en sinds 1623 resident van Zweden hier te lande.

voetnoot1)
Johan Kasimir, jongste zoon van den Paltsgraaf Johan I den Oude van Zweibrücken, geboren 20 April 1589, was in 1613 naar Zweden gegaan om daar zijn geluk te zoeken, en trouwde 21 Juni 1615 te Stockholm met Katharina, een dochter van Koning Karel IX en halfzuster van Gustaaf Adolf Hij woonde in Zweden afwisselend te Stockholm, Linnköping, Nyköping, Stegeborg, Bråborgshus enz., en bracht soms ook een bezoek aan zijn geboorteland. In 1630, toen Gustaaf Adolf naar Duitschland ging, droeg deze hem het bestuur van het krijgswezen in Zweden op, waaraan in 1631 de administratie van de rijksinkomsten werd toegevoegd; tevens vertrouwde Gustaaf Adolf aan Johan Kasimir en diens gemalin het toezicht op de opvoeding zijner dochter Christina toe. Uit de brieven van Louis de Geer aan Johan Kasimir uit 1628 en 1629 blijkt echter, dat de laatste reeds in dezen tijd deel aan regeeringszaken had. - Na den dood van Gustaaf Adolf behield Johan Kasimir nog een tijd lang op verzoek van den Rijksraad zijn regeeringsmacht, maar het wantrouwen van den hoogen Zweedschen adel deed hem in 1633 besluiten zich uit de staatszaken terug te trekken. Tot aan zijn dood, in 1652, bleef hij in Zweden wonen.
voetnoot1)
Nyköping.
voetnoot2)
Het adres van bovenstaanden brief luidt: ‘Dem Durchleuchtigen, Höchgeboren Fursten und Hernn, Hernn Johan Casemir, Palsgraven bey den Rijn, in Beyeren, zu Gulich, Cleve, Berg Hertzoch, Graef zu Veldenz, Spanheimb, Marck en Raffensburg, Herre zu Ravenstein etc. - Holmiae [te Stockholm] ou à Linceuping (Linnköping).’
voetnoot1)
2 Juli 1628 beviel zij te Norrköping van een dochter: Jaarboek van den Nederl. adel V blz. 225 noot 2.
voetnoot1)
Vgl. bij het volgende: Elias in Bijdr. en Mededeel. XXIV, blz. 366 vlg.

voetnoot1)
Wanneer De Geer zijne brieven zoowel in ouden als in nieuwen stijl dateert, vermeld ik beide data; noemt hij slechts één datum, dan zal die datum in zijne uit Holland geschreven brieven den nieuwen, in zijne uit Zweden geschreven brieven den ouden stijl aangeven.
voetnoot2)
Over het aan De Geer verleende verlof om voor den aanmaak van wapenen te beschikken over werkvolk of boeren in 's konings dienst vgl. zijn brief aan Oxenstierna, d.d. Norrköping, 17 Juni 1637, en de hierna, onder ‘Varia betreffende Louis de Geer’, afgedrukte bekendmaking van Gustaaf Adolf d.d. Stockholm, 27 April 1627.

voetnoot1)
Bij dezen en de volgende namen van hoorige boeren is de eerste naam een persoonsnaam; het Zweedsche y = uit; de daarop volgende naam is een plaatsnaam.
voetnoot1)
Dit woord is onleesbaar.

voetnoot1)
Daar ik te Stockholm zeer snel moest werken, heb ik van vele brieven de plichtplegingen aan het begin en het slot weggelaten.

voetnoot2)
Söderköping. - Uit dezen brief en uit volgende blijkt, dat De Geer ook handel dreef met Johan Kasimir.

voetnoot1)
Dit zal zoo moeten worden opgevat, dat Zweedsche dienstplichtigen op de factorijen van De Geer werk zochten om vrij te ziju van krijgsdienst.
voetnoot1)
Een mij onbekend persoon, vermoedelijk een ondergeschikte van Johan Kasimir.
voetnoot2)
Tuighuis: vgl. de hierna, onder ‘Varia betreffende Louis de Geer’ medegedeelde bekendmaking van Gustaaf Adolf, d.d. Stockholm, 27 April 1627.
voetnoot3)
Le Thor (zie blz. 38, noot 3) was in dienst van Louis de Geer.

voetnoot4)
Ten onrechte geeft de Zweedsche uitgave als datum 9/19 October.
voetnoot1)
Isäac Spiering, een Nederlander van geboorte, ‘generallicentförvaltare’ (algemeen bestuurder van het tolwezen) van Zweden in Pruisen. Hij was een broeder van Peter Spiering, die een tijdlang ook bij het Zweedsche tolwezen werkzaam was en later resident van Zweden in Nederland werd (zie hiervóór, blz. 43).
voetnoot2)
Deze brief is niet meer aanwezig.
voetnoot1)
Ten onrechte geeft de Zweedsche uitgave als datum 20/30 October.
voetnoot2)
Deze is niet meer bewaard.

voetnoot3)
Van dezen brief is ook een doublet aanwezig, die de dagteekening 19 Januari draagt.
voetnoot1)
Johan Adler Salvius, destijds Zweedsch resident te Hamburg.
voetnoot2)
Is niet meer aanwezig.
voetnoot3)
‘à 56 et 54 fl. le cent, qui est 60 rd. la schippont’ d.w.z.: tegen 56 of 54 gld. de honderd pond, d.i. tegen 60 rijksd. het schippond. Een schippond was ongeveer 275 à 300 Amsterd. ponden.
voetnoot1)
Conrad von Falckenberch, Zweedsch commissaris in Nederland; zie hiervóór, blz. 24 vlg.
voetnoot2)
Hierover vergelijke men de brieven van Conrad von Falckenberch aan Axel Oxenstierna in Rikskansléren Axel Oxenstiernas Skrifter och Brefvexling, Senare Afdelningen, Elfte Bandet, p. 621, 629, 632, 639.

voetnoot1)
Over Erik Larsson van der Linde vgl. hiervóór blz. 24, en verder passim in Samuel Blommaert's brieven aan Axel Oxenstierna.
voetnoot2)
Ter rechtvaardiging van deze inlassching zie hiervóór, blz. 218, noot 3.
voetnoot3)
Bedoeld is Roanne (het oude Rodumna), aan de Loire, ten n.w. van St. Etienne, midden in een kolen- en industriestreek gelegen. In 1605, op 17jarigen leeftijd, was Louis de Geer naar Roanne gegaan, waar hij zich eenige jaren ophield: vgl. Lodewijk de Geer, eene biografische studie door Pierre de Witt, in het Nederl. vertaald door A.M. Kollewijn Nz., blz. 11. - Uit bovenstaanden brief blijkt, dat De Geer te Roanne werkzaam is geweest in een kopersmederij.
voetnoot4)
Maizières of Mézières? Er zijn in Frankrijk verscheidene plaatsen van deze namen.
voetnoot1)
Vgl. hiervóór, blz. 77, noot 2.
voetnoot1)
Ten onrechte geeft de Zweedsche uitgave als datum 19/29 Maart.
voetnoot1)
Deze brief draagt alleen den datum 26 Juli; het jaar is niet ingevuld; ook de plaats van afzending niet, maar blijkens den inhoud is hij in Zweden geschreven. De brief ligt in de collectie tusschen No. 17 (van 19 Maart 1633) en No. 20 (van 1 Augustus 1635); No. 19 toch (van 1 November 1633) ligt niet in de collectie, maar daarachter, in een omslag met ‘Diverse Bilagor’. Uitgaande van de veronderstelling, dat de brief in de collectie op zijn juiste plaats is gelegd, zou men dus moeten aannemen, dat hij uit 1633, 1634 of 1635 is. Dit kan echter niet het geval zijn. In den brief bericht De Geer, dat zijne dochter met haar twee kinderen in Zweden is aangekomen; hij kan hiermede een zijner eigen dochters of een schoondochter bedoelen. De eerste zijner zonen, die getrouwd is, is Laurens; deze trouwde in 1640; hij kan dus eerst in 1643 twee kinderen gehad hebben; spreekt De Geer in bovenstaanden brief dus van een schoondochter, dan kan die brief op zijn vroegst van 1643 zijn. Wanneer hij van een zijner eigen dochters spreekt, dan hebben wij te zoeken naar een dochter, gehuwd met een man, die in Zweden verblijf hield; blijkens de opgaven omtrent de dochters van Louis de Geer in het Jaarboek van den Nederlandschen adel V blz. 225-230 komen daarvoor in aanmerking Ida de Geer, in December 1637 gehuwd met Karel de Besche, en Adrienne de Geer, in November 1645 gehuwd met Adriaan Trip. Wegens de omstandigheid, dat de dochter met haar twee kinderen in Zweden komt, kan de brief dus op zijn allervroegst in 1640 gesteld worden. In den zomer van 1641 vertoefde Louis de Geer in Zweden (zie hierna, zijn brief aan Axel Oxenstierna, d d. Stockholm, 28 Juni 1641); misschien is de brief dus van 26 Juli 1641; hij kan echter even goed uit een later jaar zijn; daar het mij niet mogelijk is het juiste jaar met zekerheid vast te stellen, heb ik den brief maar laten afdrukken onder het nummer, dat door zijne volgorde in de collectie wordt aangewezen. De inhoud van den brief is trouwens van zeer weinig belang; de eenige reden, waarom het gewenscht mag heeten dat het jaar met zekerheid zou kunnen worden bepaald, is deze, dat men daardoor een bijdrage krijgt tot de kennis van De Geer's leven, nl. van de jaren, waarin hij in Zweden vertoefde.
voetnoot1)
Arbo is mij onbekend; misschien is Arboga bedoeld, dat ten W. van het Mälar-meer ligt.
voetnoot2)
Näfvequarn, in Södermannland, aan de kust der Oostzee.

voetnoot3)
Aan wien deze brief geadresseerd was, blijkt niet; uit den inhoud volgt, dat hij niet aan Oxenstierna gericht was. Ik vond den brief in den omslag met ‘Diverse Bilagor’, die in de Oxenst.-Saml. achter de serie brieven van Louis de Geer ligt. De brief is gedateerd, maar draagt geen plaatsnaam; op den achterkant staat echter: ‘Extract eines schreiben von herrn Louis de Geer aus Amsterdam.’
voetnoot1)
Gaarkoper.
voetnoot2)
Telkens zijn hier eenige woorden onleesbaar door een vlek.

voetnoot1)
Oxenstierna zal hem hiermee hebben belast in den voorzomer van 1635, toen hij een bezoek bracht aan Nederland (zie hiervóór, blz. 32); waarmede de kanselier Louis de Geer had belast, blijkt uit den aanhef van den volgenden brief, d.d. 7 Aug. 1635.
voetnoot2)
De Scheeren zijn de eilanden langs de kust.
voetnoot3)
Vermoedelijk de secretaris L. Grubbe: zie Westrin, in Meddelanden från Svenska Riksarkivet XX blz. 372, noot 8; uit De Geer's brief aan Oxenstierna van 7 Augustus 1635 mag men afleiden, dat Grubbe destijds als Zweedsch minister in Bremen was.
voetnoot1)
Wagenaar, Vaderl. Historie XI, blz. 201 en 202.
voetnoot2)
Wagenaar, Vaderl. Historie XI, blz. 205.
voetnoot1)
Jacob Creutz (?), koopman te Lübeck, wiens naam voorkomt in de spellingen: Creuss, Creues, Crywes, Krevest en Krewuts. Zie het register op Rikskansleren Axel Oxenstiernas Skrifter och Brevvexling, Senare Afdelningen, Elfte Bandet, i.v. Creutz.

voetnoot1)
Hieromtrent berichten de notulen van den Zweedschen Rijksraad, gedrukt in Svenska riksrådets protokoll VI blz. 63-66 80, 85 vlg.
voetnoot2)
Deze ligt er niet meer bij.
voetnoot3)
Ook deze ligt er niet meer bij.

voetnoot1)
In 1625 had Gustaaf Adolf aan Louis de Geer een uitsluitend octrooi gegeven tot het gieten van ijzeren geschut: J.L.W. de Geer, Lodewijk de Geer, (ik citeer hiervan steeds den tweeden druk) blz. 38. - Tot beter verstand van het in den tekst volgende gedeelte van den brief, met name van hetgeen daarin gezegd wordt over de concurrentie, door de Trippen - Jacob, Louis en Hendrik Trip, de zoons van Louis de Geer's zwager Jacob Trip - aan Louis de Geer aangedaan, vgl. men Elias in Bijdr. en Mededeel. XXIV blz. 374, 375. - Het in bovenstaanden brief door De Geer gedaan verzoek om verlenging van zijn octrooi werd ingewilligd. In 1640 werd het opnieuw verlengd: zie daarover den merkwaardigen brief van den rijksadmiraal Karel Gyllenhielm, als 19de bijvoegsel achter J.L.W. de Geer's Lodewijk de Geer,
voetnoot1)
Lees: instance.

voetnoot1)
Nl. Karel de Besche.
voetnoot2)
Over De Geer's milddadigheid voor de Hervormden in den Palts vgl. Pierre de Witt, Lodewijk de Geer, blz. 107 van de Nederl. vertaling.
voetnoot1)
Over het sluiten van den Weichsel door den koning van Polen en het weder openen van Danzig door Denemarken, vgl. Aitzema II, blz. 437-142.
voetnoot1)
Dit stuk ligt er niet meer bij.

voetnoot2)
Misschien Jan Hoeufft, heer van Fontaine-le-Comte en Choissival: zie Elias, De Vroedschap van Amsterdam II, blz. 633.
voetnoot3)
Karel Gustaaf, de oudste zoon van Johan Kasimir.

voetnoot1)
Over De Geer's bemoeiingen ten bate van Amos Comenius vgl. J.L.W. de Geer, Lodewijk de Geer, blz. 100 en 181, en J.L. de Geer van Jutphaas, Amos Comenius, in De Gids, Maart 1892.
voetnoot1)
Upsala.

voetnoot2)
Deze ontbreekt.

voetnoot1)
Carl Bonde, in eerste huwelijk getrouwd met een zuster van Axel Oxenstierna, voerde destijds onder den titel van ‘guvernör öfver Bergskollegiet’ het opzicht over al de rijksbergwerken: Rikskansleren Axel Oxenstiernas Skrifter och Brefvexling, Senare Afdelningen, Elfte Bandet, blz. IV.
voetnoot1)
Deze ligt er niet meer bij.

voetnoot1)
De admiraal Fleming, over wien zie hiervóór, blz. 35.
voetnoot2)
Barsont = Barösund, in de eilandjes aan de kust van Östergötland.

voetnoot1)
De Staten van Holland waren uiteengegaan op Zaterdag 13 Februari 1644; De Geer is dus den 16den Februari 1644 in Amsterdam aangekomen.

voetnoot1)
De brief is gedateerd ‘Haghen, 23/3 Marty 1644’, d.w.z. 22 Februari/3 Maart 1644; De Geer vergist zich één dag bij de berekening van den datum volgens den ouden stijl en stelt dien op 23 in plaats van op 22 Februari. Ten onrechte is de brief in de Zweedsche uitgave op 23 Maart 1644 gesteld. Dat 3 Maart st. n. de juiste datum is, blijkt uit de mededeeling, dat de Staten van Holland niet zullen vergaderen vóór den ‘8sten deses’. De hier bedoelde vergadering begon 8 Maart 1644.
voetnoot1)
Deze brief is niet meer bewaard.
voetnoot2)
Deze instructie is hierachter afgedrukt onder ‘Varia betreffende Louis de Geer.’
voetnoot3)
In de Zweedsche uitgave van dezen brief wordt hierbij aangeteekend: ‘Dit cijfer wordt in verschillende cijfersleutels van dezen tijd opgelost met 's-Gravenhage’. Dit geeft hier echter geen zin; naar mijne meening wordt met 171 het in 1640 tusschen Zweden en de Republiek gesloten verbond bedoeld.

voetnoot1)
De brief is gedateerd ‘29/9 Febr. 1644’; daarmede bedoelt De Geer 28 Februari/9 Maart, want ook hier vergist hij zich één dag in de berekening van den ouden stijl.
voetnoot1)
Zie De Sleutels van de Sont blz. 53-57.
voetnoot2)
Over deze voorgenomen werving van Graaf Hendrik van Nassau-Siegen ten behoeve van Venetië vgl. Aitzema II blz. 936.
voetnoot1)
Ook de brieven van De Geer, die aan de gezamenlijke Zweedsche ambassadeurs te Minden, Münster of Osnabrück geadresseerd waren, komen voor in de briefverzameling van Johan Axelsson Oxenstierna, een dezer gezanten.

voetnoot2)
Deze brief komt in de verzameling niet meer voor.
voetnoot1)
Zijne propositie in Resol. St.-Gen. 16 Maart 1644.

voetnoot2)
Nl. de hiervóór gedrukte brief van 9/19 Maart, die in de eerste helft van dezen brief in afschrift wordt medegedeeld.
voetnoot1)
Lees: défense (nl. een verbed aan De Geer om uit te rusten).
voetnoot2)
Over de hier bedoelde ‘Directeurs van het ordinaris en extraordinaris convooi naar Oosten en Noorwegen’ vgl. De sleutels van de Sont blz. 62-65.
voetnoot3)
De Deensche gezant Gunther, die den titel ‘Kammersekretar’ voerde.

voetnoot1)
Deze, en de hierna afgedrukte brief van Louis de Geer aan Jacob de la Gardie d.d. 2/12 Mei 1614, worden niet bewaard in het Rijksarchief te Stockholm, maar in de Universiteitsbibliotheck te Dorpat; zij zijn gedrukt in het Verslag van een onderzoek naar archivalia in Rusland door Dr. Uhlenbeck, blz. 8-9; ter wille der volledigheid heb ik ze ook in mijne uitgave opgenomen.
voetnoot1)
Jacob de la Gardie had klaarblijkelijk zijn steun beloofd om De Geer te helpen aan het voor zijne uitrusting noodige geld.

voetnoot2)
Deze brief bestaat uit een copie van een brief van 15/25 Maart en uit een daaraan toegevoegd schrijven van 15/25 April 1644; de datum van den eersten brief blijkt uit een kantteekening ‘15 25 Martii’ naast de woorden ‘Cy-dessus est copie de ma dernière’.
voetnoot1)
Hij bedoelt waarschijnlijk: ventilé.
voetnoot1)
Graaf Hendrik van Nassau-Siegen had reeds in het begin van 1643 eenigen tijd in Zweden doorgebracht; de Zweedsche veldmaarschalk Wrangel was met zijne zuster Amalia getrouwd. Vgl. Archives de la maison d'Orange-Nassau, 2e série, IV p. 78-82. Gedurende zijn verblijf in Zweden maakte hij het hof aan Maria Euphrosina, dochter van Johan Kasimir; ook na zijn vertrek dong hij naar haar hand; maar Johan Kasimir weigerde zijne toestemming. Zie over dit alles Rikskansleren Axel Oxenstiernas Skrifter och Brefvexling, Senare Afdelningen, Tionde Bandet, blz. 789, 791, 811-815 en 824-828. Maria Euphrosina huwde later met Magnus Gabriel de la Gardie.
voetnoot2)
Lees: ahaner.
voetnoot3)
Graaf Hendrik schijnt dus in 1644 opnieuw naar Zweden te hebben willen gaan om zijn aanzoek te bepleiten.
voetnoot4)
Daardoor werd de door Graaf Hendrik van Nassau-Siegen voorgenomen werving (zie hiervóór, blz. 248) onnoodig.
voetnoot5)
Deze instructie ligt er niet meer bij.
voetnoot6)
In den volgenden brief aan Jacob de la Gardie d.d. 2/12 Mei 1644 geeft De Geer de sterkte zijner vloot op, nl. 32 schepen.

voetnoot1)
Dr. Uhlenbeck (zie zijn Verslag enz. blz. 8) leest ‘undt der von huuden’, wat geen zin geeft; ik vermoed dat in den brief staat: ‘umb der cron Sweden’ enz.
voetnoot2)
Vgl. De sleutels van de Sont blz. 66, noot 4.
voetnoot3)
Graaf Magnus Gabriël de la Gardie, een zoon van Jacob de la Gardie, vertoefde van 1641 tot 1644 in Nederland en in Frankrijk: Wrangel, De betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden enz. blz. 173, 174.
voetnoot4)
Zie hiervóór, blz. 237.
voetnoot1)
Uhlenbeck t.a.p. blz. 9 heeft ‘700 dausendt Rthr.’; in mijn Verslag van Skandinavische archivalia blz. 74, noot 4, heb ik reeds de reden aangegeven, waarom ik vermoed, dat hier ‘200 dausendt’ moet worden gelezen. Dit vermoeden wordt thans tot zekerheid door den hierna volgenden brief van De Geer (dien van 4/14 Mei 1644 aan Axel Oxenstierna), waarin hij schrijft dat op dat oogenblik ‘die unkosten, so zu aussrustung Ihrer Kön. Maj. flot alhier angewendet worden, unverhofft über 200 dausent rthr. belauffen.’ Hetzelfde bericht De Geer in zijn brief aan de Zweedsche gezanten te Osnabrück van 20/30 Mei 1644.
voetnoot2)
Volgens Jaarboek van den Nederlandschen adel V blz. 219, noot 1 is Magnus Gabriel de la Gardie in 1644 met Louis de Geer zelf uit ons land uitgezeild; dit moet dan in September 1644 geschied zijn; hij heeft zich dus niet, zooals De Geer in bovenstaanden brief aanduidt, tegelijk met de Nederlandsche gezanten naar Zweden begeven; deze vertrokken trouwens niet in het laatst van Mei, zooals De Geer in bovenstaanden brief meende, maar eerst in het begin van Juli: zie De sleutels van de Sont blz. 73.
voetnoot1)
Nl. de subsidiegelden van Frankrijk aan Zweden.

voetnoot1)
Harald Appelboom, destijds Zweedsch commissaris te Amsterdam.
voetnoot2)
Dit was Hendrik Gerritsen.
voetnoot3)
Caspar Cornelius de Mortaigne, van geboorte een Nederlander, stond in Zweedschen dienst resp. als overste, generaalmajoor en generaal-luitenant: zie Rikskansleren Axel Oxenstiernas Skrifter och Brefvexling, Senare Afdelningen, Åttonde Bandet, het register i.v. Mortaigne.
voetnoot4)
Vgl. De sleutels van de Sont, blz. 90.
voetnoot1)
Omtrent deze zaak geeft een brief (copie) van de vijf ‘Förmyndare’ (dat zijn de vijf Rijksraden, die het bestuur voerden voor de minderjarige koningin Christina) aan den veldmaarschalk Torstenson d.d. Stockholm, 20 April 1643 - welke brief bij den brief van Louis de Geer aan de Zweedsche gezanten te Osnabrück, d.d. 20/30 Mei 1644 ligt - nader uitsluitsel. Uit den brief der Förmyndare blijkt, dat de ‘Eichsfeldische Stände’ vroeger oorlogsschatting hadden moeten betalen aan Christiaan van Brunswijk-Luneburg; het geld daarvoor was hun voorgeschoten door Barth. Gruwel, te Amsterdam; Louis de Geer, als zwager (zie hiervóór, bl. 202, noot 1) en voogd der erfgenamen van Barth. Gruwel, tracht deze schuld in te vorderen; de Förmyndare verzoeken nu den veldmaarschalk om De Geer te willen helpen, opdat hij tot invordering der voorgeschoten som gerake. Uit de dateering van dezen brief - 20 April 1643 - blijkt, dat De Geer dus reeds vóór 1644 de hulp der Zweedsche regeering had ingeroepen om de Eichsfeldsche Stenden tot betaling te nopen; reeds in 1636 had hij trouwens daarover aan Oxenstierna geschreven: zie hiervóór, blz. 231; met ‘ma partie d'Aixfelt’ zal hij daar wel dezelfde schuldvordering bedoelen, waarvan hier sprake is. Eichsfeld, destijds gebied van den Keurvorst van Mainz aan de boven-Leine en Unstrut, ligt thans in de Pruisische provinciën Hanover en Saksen.
voetnoot2)
Königsmarck, generaal in Zweedschen dienst, was het Stift Bremen binnengerukt: Aitzema II blz. 1001; zoo heel dicht bij Eichsfeld was hij dus niet.

voetnoot1)
De brief is gedateerd: ‘Amsterdam, 24/4 May 1644’, dat wil zeggen 24 Mei/4 Juni, maar De Geer vergist zich weder een dag in de berekening van den ouden stijl.
voetnoot2)
De Zweedsche uitgave teekent hierbij aan (zie aldaar, blz. 674 noot 1, en het register i.v. Moato): ‘Hugo Moato (Mouat), Zweedsch agent in Engeland en Schotland’.
voetnoot1)
Bedoeld is Skagen.
voetnoot2)
Bedoeld is Helsingör.

voetnoot1)
Wederom vergist De Geer zich bij de opgave van den ouden stijl en dateert: 26 Mei/6 Juni 1644.
voetnoot1)
Deze copie ligt niet meer bij den brief; het zal de brief van Maarten Thijssen zijn, dien ik heb afgedrukt in mijn Sleutels van de Sont, blz. 299-302; uit den boven afgedrukten brief blijkt nu, dat de brief van Maarten Thijssen aan Louis de Geer was geadresseerd.
voetnoot2)
Vgl. De sleutels van de Sont, blz. 91 en 92.

voetnoot1)
Esquif = boot, sloep.
voetnoot2)
In het Lysterdiep was nl. tweemaal gestreden, op 26 Mei en op 4 Juni: zie De sleutels van de Sont bl. 91.
voetnoot3)
De Nederl. gezanten brachten hiertegen bezwaar in en de Nederl. vloot is dan ook uitgezeild voordat Maarten Thijssen weer in zee stak: vgl. De sleutels van de Sont blz. 74. Naar aanleiding van het daar medegedeelde zij hier er op gewezen, dat uit bovenstaanden brief van De Geer blijkt, dat wel degelijk eerst het voornemen bestond, dat Maarten Thijssen's vloot tegelijk met de Nederlandsche zou uitzeilen.
voetnoot4)
Een straatvaarder, d.i. een schip, dat op de Middellandsche Zee voer.
voetnoot1)
Over hetgeen er te doen was geweest over de vraag, of de Nederl. koopvaarders tol in de Sont zouden betalen, vgl. men De sleutels van de Sont, blz. 65 vlg.
voetnoot1)
De zin loopt hier niet rond, maar de bedoeling is duidelijk.
voetnoot2)
Zie hiervóór, blz. 264.
voetnoot3)
In geen der bekende Nederlandsche pamfletverzamelingen wordt dit pamflet aangetroffen.
voetnoot1)
In 1641 was Louis de Geer met zijne nakomelingen in den Zweedschen adel opgenomen: vgl. J.L.W. de Geer, Lodewijk de Geer, blz. 56.
voetnoot1)
De slag bij Femern: zie De sleutels van de Sont blz. 93.

voetnoot2)
Wederom vergist De Geer zich in de opgave van den datum volgens den ouden stijl en stelt dezen op 23 in plaats van op 24 Augustus.
voetnoot1)
De brief is dus niet aan Axel Oxenstierna alleen, maar aan de 5 rijksbestuurders gezamenlijk gericht.
voetnoot2)
Bedoeld is Ribe, aan de kust van Jutland.
voetnoot1)
Dit bericht was slechts ten deele juist. Vgl. daarover De sleutels van de Sont, blz. 130.
voetnoot2)
Bohus, een sterkte aan den mond der Gota-elf.
voetnoot3)
Noch het origineel, noch de copie van De Geer's brief aan de Rijksraden d.d. 15/25 Juni 1644 is meer aanwezig.
voetnoot1)
Vgl. over dit verbod De sleutels van de Sont, blz. 78 en 112.

voetnoot1)
Vgl. bij het volgende De sleutels van de Sont, blz. 98 vlg.
voetnoot2)
Stevenshooff (Stavnshoved), een kaap op de oostkust van Jutland, aan het Kattegat.
voetnoot1)
Marstrand, een der skeeren op de westkust van Zweden, ten n. van Göteborg.
voetnoot2)
Peder of Per Brahe was rijksdrost van Zweden; Gustaf Otto Stenbock was generaal-majoor bij de Zweedsche infanterie.
voetnoot3)
Hannibal Schested, Deensch stadhouder in Noorwegen.
voetnoot4)
Malmö.
voetnoot1)
Möen, een eiland ten zuiden van Seeland.
voetnoot2)
Er staat 23/3, maar het moet zijn 23 Juli/2 Aug.
voetnoot3)
Het moet zijn 24 Juli/3 Aug.; de Thuilleric was de Fransche ambassadeur, gezonden om vrede te bemiddelen tusschen Zweden en Denemarken.
voetnoot1)
Vgl. over het voorgaande De sleutels van de Sont, blz. 131 vlg.

voetnoot2)
Deze brief is niet meer bewaard.
voetnoot3)
De Lap is een zandbank voor den ingang der Sont.
voetnoot1)
Vgl. over het volgende De sleutels van de Sont, blz. 171-172.
voetnoot2)
Ook tot koningin Christina zelf wendde De Geer zich in zijn financicelen nood. Zij antwoordde hem daarop in een eigenhandig schrijven: ‘J'ay entendu par vos lettres écrites et à moy et à mon conseil les difficultés auxquelles vous vous trouvez, étant engagé pour mes services, employant tous vos moyens en cela, me priant de ne vous laisser sans remède; je vous assure, monsieur, que vos intérêts m'affligent si fort comme il est possible et ainsi je ferais mon possible de conserver pour moy un homme comme vous; je vous prie de croire que vous m'avez obligé de ne souffrir que votre honneur coure hazard, mais j'employeray tout mon pouvoir à récompenser vos services, montrant ainsi que je demeureray ce que je suis, votre très clémente reine, Christine. Stockholm, le 16 Septembre 1644’: medegedeeld uit De Geer's familiearchief bij J.L.W. de Geer, Lodewijk de Geer, blz. 89, noot 2.
voetnoot1)
Nl. om daar tol te heffen.
voetnoot2)
Niet alle natiën betaalden in de Sont denzelfden tol; de Dantzigers en de Bremers moesten ongeveer tweemaal zooveel geven als de Nederlanders: vgl. De sleutels van de Sont, blz. 35, 36.
voetnoot1)
De copie ligt er niet meer bij; misschien is het hier bedoelde ‘memorial’ de brief, door De Geer uit Amsterdam geschreven d d. 24 Aug./3 Sept. 1644, hiervóór gedrukt als no. 49.

voetnoot2)
Nl. Karel de Besche.
voetnoot1)
Blijkens het adres van dezen brief hield Johan Kasimir destijds verblijf op zijn landgoed te Skenäs, bij de kust van Östergötland.
voetnoot2)
Jönköping.
voetnoot3)
Bedoeld is de overwinning door de Zweedsch-Hollandsche vloot onder Wrangel en Maarten Thijssen den 23sten October op de Denen behaald in de buurt van het eiland Femern.
voetnoot1)
Bij dezen brief ligt de minuut (ongedateerd, maar uit den aanhef van Louis de Geer's brief aan Johan Kasimir van 13 Nov. 1644 - hierna, No. 53 - blijkt, dat de datum 6 November is) van het antwoord van Johan Kasimir. De inhoud is onbelangrijk; aan het slot ervan schrijft hij: ‘Touchant les grains, jay appris du Sieur George vos intentions, auquel ayant librement déclaré les miennes, que tel jour il plaira les faire recevoir ils lui serout livrés et portés aux navires. Mon obligation que je vous ay est si grande de ne pouvoir demander autre que le pris courrant entre les marchands’. - De ‘Sieur George’ is vermoedelijk een zaakgelastigde van De Geer.
voetnoot2)
Over de ontsteltenis te Kopenhagen na den slag bij Femern vgl. De sleutels van de Sont, blz. 107 vlg.
voetnoot1)
Zic den vorigen brief.
voetnoot2)
Christianpris, sinds het door de Zweden bezet was meestal Christinapris genoemd, is het tegenwoordige Friedrichsort, aan de Kieler bocht.
voetnoot3)
Vgl. hierbij De sleutels van de Sont, blz. 108, 109. Mijn in noot 1 van blz. 109 aldaar geuit vermoeden, dat Thijssen niet door de Sont, maar door de Belt is teruggekeerd, wordt door den brief van De Geer bevestigd.
voetnoot4)
Etouper = verstoppen, den toegang versperren.
voetnoot5)
Zie bl. 279, noot 1.
voetnoot1)
Nils Assarsson Mannersköld, gouverneur van Göteborg.
voetnoot2)
Het woord ‘soil’ vond ik niet bij Littré; het schijnt een soort van graan te beteekenen.

voetnoot1)
Een veldheer van den Duitschen keizer, die Holstein en Jutland was binnengerukt om hulp te brengen aan Denemarken, maar door Torstenson tot diep in Duitschland werd teruggedrongen.
voetnoot2)
Maarten Thijssen was tot loon voor de bewezen diensten o.a. in den Zweedschen adel verheven onder den naam van Anckarhielm.
voetnoot3)
Vastants = suffisants.
voetnoot4)
Heu (Vlaamsch hui, Nederl. hulk) = een schip van bepaalden vorm.
voetnoot1)
Waarschijnlijk wordt bedoeld Frederik, markgraaf van Baden-Durlach, getrouwd met Christina Magdalena, oudste dochter van Johan Kasimir.
voetnoot2)
Christian Schaubruck, secretaris van Johan Kasimir.

voetnoot1)
Bij dezen brief ligt een lijst der ‘schepen te Mae[r]strandt, 28 Janne[ari] 1645’.
voetnoot2)
Over de werving, ten dienste van Zweden in het voorjaar van 1645 in Holland gedaan, vgl. De sleutels van de Sont blz. 187.
voetnoot1)
Ystad, aan de zuidkust van Skåne.
voetnoot2)
Lars Kagg of Kagge, generaal-majoor in Zweedschen dienst.
voetnoot1)
Nl. 25 Februari 1645. Vgl. bij 't volgende De sleutels van de Sont blz. 183 vlg.
voetnoot1)
‘Te beproeven waer de Staeten gelogeert waeren’ = de Staten aan den tand te voelen.
voetnoot2)
Joan de Knuyt was de vertegenwoordiger van den prins van Oranje als eersten edele in Zeeland.

voetnoot1)
Israel Israelsson - later in den adel verheven onder den naam Lagerfelt - was destijds secretaris bij de kanselarij.
voetnoot2)
Te Calmar hielden de kanselier en de overige Zweedsche heeren, die met Denemarken over den vrede onderhandelden, hun verblijf: zie De sleutels van de Sont blz. 150 vlg.
voetnoot3)
Dit woord is overbodig.

voetnoot1)
Het hier bedoelde stuk en enkele andere, betrekking hebbende op het geschil tusschen Louis de Geer en Karel de Besche, liggen bij dezen brief. Vroeger lagen zij in den omslag met ‘Diverse Bilagor’, die in de Oxenst. Saml. achter de collectie brieven van Louis de Geer aan den kanselier ligt (zie mijn Verslag van Skandinavische archivalia blz. 76, 77); thans zijn de stukken betreffende het geschil tusschen Louis de Geer en Karel de Besche, voor zoover zij in dezen omslag lagen, gelegd als bijlagen bij Louis de Geer's brief aan den kanselier d.d. 30 October 1645. - Hierachter, onder de ‘Varia betreffende Louis de Geer’, heb ik de uit verschillende archiefportefeuilles bijeengebrachte belangrijkste stukken, op dit geschil betrekking hebbende, afgedrukt; door de lezing daarvan wordt de inhoud van bovenstaanden brief verstaanbaar.
voetnoot2)
De Rijksdrost Peder Brahe en de kanselier Axel Oxenstierna waren als arbiters gekozen in het geschil tusschen Louis de Geer en Karel de Besche.

voetnoot1)
In November 1645 was Axel Oxenstierna met zijne nakomelingen door koningin Christina tot Graaf verheven.

voetnoot1)
Karel Gustaaf.
voetnoot1)
Adolf Johan van Pfalz-Zweibrücken, een jongere zoon van Johan Kasimir, vertoefde destijds te Parijs.
voetnoot2)
De bovengenoemde Hendrik Trip, een zoon van Jacob Trip (zwager van Louis de Geer), trouwde 14 Juni 1646 op het kasteel Österby met een dochter van Matthias de Geer, zwager en achterneef van Louis de Geer: Elias in Bijdr. en Meded. XXIV blz. 375.
voetnoot3)
Matthias de Geer had van een Zweedsch edelman, Paul Khevenhuller zu Auhlberg, het domein Juleta bij Nyköping gepacht, en daarop ijzersmelterijen en kanongieterijen opgericht; na het huwelijk van zijne dochter met Hendrik Trip stond hij aan dezen en diens broeders Jacob en Louis Trip de Juleta-ijzerwerken af; de drie gebroeders Trip werden voor Louis de Geer geduchte concurrenten: Elias t.a.p. blz. 375, 376. Zie ook hiervóór, blz. 233.
voetnoot4)
Scholtuna = Skultuna, een bergwerk in de nabijheid van Svartå, ten n.o. van het Wener-meer.
voetnoot5)
De namen Wellingen en Hans Nyman kan ik niet terecht brengen; zij komen ook niet voor in het register van het 8ste deel der 2de serie van Rikskansleren Axel Oxenstiernas Skrifter och Brefvexling, van welk deel verreweg de meeste brieven over bergwerk-aangelegenheden handelen.

voetnoot1)
Nl. Karel de Besche; ook van dezen brief zal de inhoud eerst duidelijk worden na lezing van enkele stukken - met name van de tot Karel de Besche door Peder Brahe en Axel Oxenstierna gerichte indaging -, welke hierna onder ‘Varia betreffende Louis de Geer’ zijn afgedrukt.
voetnoot1)
De Scheepscompagnie, sinds 1630 vereenigd met de Zuidercompagnie.

voetnoot2)
Vermoedelijk wordt in dezen en den volgenden brief met ‘den Landgraeff’ bedoeld Frederik, landgraaf van Hessen-Eschwege, die getrouwd was met Eleonora Catharina, een dochter van Johan Kasimir.
voetnoot3)
Klaarblijkelijk iemand, die in dienst van De Geer stond.
voetnoot1)
Skenäs: zie hiervóór, blz. 285, noot 1.

voetnoot1)
De adressen der brieven (nu eens in 't Duitsch, dan weer in 't Fransch) van Louis de Geer aan Karel Gustaaf luiden in dezen tijd: ‘Dem Durchleuchtigen Hochgebornen Fürsten und Herrn, Herrn Carl Gustaff, Pfalzgraffen bey Rhein in Beyern, zu Gülich, Cleve und Bergk Herzogen, Graffen zu Veldenz, Spanheimb, der Marck und Ravensburg, Herrn zu Ravenstein, der Königl. Mayts zu Schweden verordneten Generalissimo über dero Arméen und Kriegesstat in Teutschland, meinem gnädigen Fürsten und Herren’.
voetnoot1)
Schering Rosenhane, vroeger Zweedsch resident te Münster, destijds Zweedsch gezant te Parijs.
voetnoot2)
Hans Wachtmeister, generalmajoor van de cavallerie sinds 1644; in 1647 werd hij rijksstalmeester en in 1651 vrijheer en rijksraad.
voetnoot3)
Melchior Schlangenfeldt, betaalmeester-generaal (mededeeling van den archivaris Sondén).

voetnoot1)
Karel Gustaaf had dus waarschijnlijk een keer naar Zweden gedaan.
voetnoot2)
Deze brief ligt er niet meer bij.

voetnoot1)
Vgl. den brief van Emanuel de Geer aan Johan Axelsson Oxenstierna, d d. 2 Febr. 1649, hierna onder No. 75; in Louis de Geer's brief aan Karel Gustaaf d d. 31 Maart 1649, hierna onder No. 77, wordt het verzoek om zijn zoon Emanuel als edelman van zijn gevolg aan te nemen nog eens herhaald.
voetnoot1)
Dit is de eenige brief van Louis de Geer, die in de la Gardieska Saml. van het R.A. te Stockholm bewaard is.
voetnoot2)
Het adres van dezen brief luidt: ‘à Son Exce Monsieur Magnus Gabriel de la Gardie, Comte de Lequeu, Baron d'Echolm, Segneur de Hapsal, Magnushof e Rumsa etc., Général des troupes suédoises e finoises en Allemagne etc. e Conseillier de Sa Majté e du Royaume de Suède’.
voetnoot3)
Nl. Karel Gustaaf.
voetnoot4)
Koningin Christina was reeds in 1644 meerderjarig geworden, maar hare kroning - die herhaaldelijk werd uitgesteld - geschiedde eerst in 1650.
voetnoot1)
Zie den volgenden brief, No. 74.
voetnoot2)
Vgl. hiervóór, blz. 257, noot 3.

voetnoot1)
Vgl. hiervóór, blz. 313.

voetnoot1)
Hertog Adolf Johan van Pfalz-Zweibrücken.
voetnoot1)
Vgl. den vorigen brief.
voetnoot1)
Deze brief draagt geen adres; hoewel hij voorkomt onder de ‘Skrifvelser till Carl Gustaf’ in de ‘Stegeborgs Saml’, is hij niet aan Karel Gustaaf gericht, zooals reeds hieruit blijkt, dat van Karel Gustaaf (‘Son Altesse monsegneur le généralissimé’) wordt gesproken in de derde persoon. Hij moet geadresseerd zijn geweest aan den ambassadeur Salvius, omdat, blijkens voorgaande brieven, Karel Gustaaf op Salvius de uitbetaling der 16.000 rijksdaalders had geassigneerd.

voetnoot1)
Blijkens het vervolg: Russische gezanten.
voetnoot2)
Deze brief van Comenius ligt er niet meer bij.
voetnoot3)
Mij onbekend; in de Oxenst. Saml. komen een paar brieven van hem aan Axel Oxenstierna voor, die uit Amsterdam gedateerd zijn: zie mijn Verslag van Skandinavische archivalia blz. 63.

voetnoot1)
Hendrik Brobergen was ontvanger van de tollen in Norrköping (mededeeling van den archivaris Sondén.)

voetnoot1)
Zie hiervóór, blz. 325.
voetnoot2)
De Staten-Generaal hadden op 3 Maart 1652 het uitzeilen van alle koopvaardijschepen (met uitzondering van de ossenhaalders en de walvischvaarders) tot op 1 April d.a.v. verboden; zie Resol. St.-Gen. 3 Maart 1652.
voetnoot1)
Pierre de Witt, Louis de Geer (blz. 112 der Ned. vertal.) stelt den sterfdag van Louis de Geer ten onrechte op 29 Juni 1652.

voetnoot1)
In de collectie ‘Skrifvelser till Carl Gustaf’ in de Stegeborgs Saml. ligt nog een briefje van Laurens de Geer aan Karel Gustaaf, d.d. Amsterdam, 16 Juli st. n. 1652, waarin hij bericht onlangs 14 voer Rijnschen wijn te hebben ontvangen van Abraham Schellens (Schelkens? Scheltens?), koopman te Frankfort, om deze terstond naar Stockholm te zenden ten behoeve van Zijne Kon. H. Wegens gebrek aan scheepsgelegenheid heeft hij met de verzending echter nog moeten wachten.
voetnoot1)
Nl. de weduwe van Elias Trip. Ter toelichting van de in het vervolg van bovenstaanden brief besproken zaak neem ik de volgende passage over uit de inleiding van Elias (Bijdr. en Meded. XXIV blz. 373-374): ‘In de jaren 1627-1631 had Gustaaf Adolf op onderpand van koper uit de rijksmijnen van Fahlun zeer belangrijke leeningen gesloten bij Elias Trip; de daarop gevolgde daling van den prijs van het koper had de waarde van het onderpand zooveel doen verminderen, dat Trip niet bij machte was uit den verkoop daarvan de geleende gelden terug te winnen. Op de klachten van Trip antwoordde Oxenstierna met beloften; daarmede had hij zooveel succes, dat Trip zich liet overhalen - evenals na zijn dood zijne weduwe en zijn zoon Adriaan - nog meer geld tegen beleening van koper aan Zweden te verstrekken. Onder koningin Christina werd in 1650 met Adriaan Trip, die intusschen met eene dochter van den invloedrijken Louis de Geer getrouwd was, eene overeenkomst getroffen tot delging der op Zweden rustende schuld aan de erven Elias Trip, toen groot f 498.123. Twee jaren later verbrak de koningin dit contract weer, omdat zij het te voordeelig voor hare schuldeischers achtte; in 't volgend jaar liet zij zich echter, dank zij een douceur van f 30.000, welke de Trippen haar gunsteling [Magnus Gabriel] de la Gardie toestopten, bewegen een nadere regeling met hen te treffen. Voor een deel van hunne schuld werden zij schadeloos gesteld met landgoederen in Halland - een der armste provinciën van Zweden; hoe onvoldoende deze schadeloosstelling ook was, de erven Trip moesten zich er mede vergenoegen, maar zij hadden voor goed den lust verloren der Zweedsche Kroon financieele hulp te bieden.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • G.W. Kernkamp

  • Louis de Geer


editeurs

  • G.W. Kernkamp


landen

  • over Zweden


datums

  • 29 juni 1618

  • 25 juni 1621

  • 1 augustus 1622

  • 10 maart 1628

  • 10 juni 1628

  • 20 juni 1628

  • 16 oktober 1628

  • 26 oktober 1628

  • 29 maart 1629

  • 2 april 1629

  • 13 juni 1629

  • 19 juni 1629

  • 8 augustus 1629

  • 9 oktober 1632

  • 20 oktober 1632

  • 18 januari 1633

  • 1 februari 1633

  • 19 maart 1633

  • 1 november 1633

  • 1 augustus 1635

  • 7 augustus 1635

  • 20 februari 1636

  • 12 maart 1636

  • 25 mei 1636

  • 20 oktober 1636

  • 17 juni 1637

  • 28 januari 1638

  • 17 april 1638

  • 10 september 1639

  • 28 juni 1641

  • 10 september 1642

  • 9 november 1642

  • 17 januari 1643

  • 6 januari 1644

  • 10 februari 1644

  • 20 februari 1644

  • 22 februari 1644

  • 3 maart 1644

  • 28 februari 1644

  • 9 maart 1644

  • 19 maart 1644

  • 16 maart 1644

  • 26 maart 1644

  • 20 april 1644

  • 25 april 1644

  • 25 maart 1644

  • 2 mei 1644

  • 12 mei 1644

  • 4 mei 1644

  • 14 mei 1644

  • 20 mei 1644

  • 30 mei 1644

  • 25 mei 1644

  • 4 juni 1644

  • 27 mei 1644

  • 6 juni 1644

  • 15 juni 1644

  • 25 juni 1644

  • 13 juli 1644

  • 23 juli 1644

  • 24 augustus 1644

  • 3 september 1644

  • 14 september 1644

  • 24 september 1644

  • 2 november 1644

  • 13 november 1644

  • 4 december 1644

  • 10 januari 1645

  • 12 februari 1645

  • 24 maart 1645

  • 23 april 1645

  • 2 mei 1645

  • 30 oktober 1645

  • 29 november 1645

  • 6 juni 1646

  • 5 december 1646

  • 15 juni 1647

  • 13 november 1647

  • 20 november 1647

  • 26 augustus 1648

  • 16 september 1648

  • 19 september 1648

  • 4 november 1648

  • 10 november 1648

  • 20 november 1648

  • 25 december 1648

  • 2 februari 1649

  • 15 maart 1649

  • 31 maart 1649

  • 19 mei 1649

  • 29 juni 1649

  • 30 juni 1649

  • 29 november 1649

  • 6 februari 1652

  • 23 maart 1652

  • 2 april 1652

  • 15 juni 1652

  • 25 juni 1652

  • 14 augustus 1652