| |
| |
| |
De houding der Nederlanden in de Hongaarsche geloofsvervolgingen (1674-1680) (officiëele bescheiden),
Medegedeeld door E. Miklós, Cand. V.D.M.
Volgens de voorschriften van het Historisch Genootschap is het de taak van de inleiding, enkele algemeene opmerkingen aan den tekst te laten voorafgaan. Van eene historische toelichting van den inhoud, waarvoor ik aanvankelijk veel heb gevoeld, moet echter worden afgezien. Het zij mij echter veroorloofd op enkele gedeelten eenigszins dieper in te gaan dan gewoonlijk geschiedt, omdat de eigenaardigheid van het onderwerp zulks verlangt.
Het is hier te lande genoegzaam bekend, dat in het jaar 1676 door den beroemden zeeheld Lt. Admiraal Michiel Adrz. De Ruyter 26 Hongaarsche predikanten van de Spaansche galeien te Napels zijn verlost en dat zij tot deze straf veroordeeld waren wegens het vasthouden aan hun protestantsch geloof.
Leopold I was als koning van Hongarije niet minder absoluut dynast dan als heerscher in de Oostenrijksche erflanden. Als voormalige leerling der Jezuïeten heeft hij zijn heilige plicht daarin gezien, dat er in zijne rijken geen ‘ketterij’ zou worden geduld. Terwijl de protestanten in de Oostenrijksche erflanden van de keizerlijke genade afhankelijk waren en bij den Westfaalschen vrede aan het Corpus Evangelicorum in Duitschland alleen het recht
| |
| |
van interventie in hun belang was toegestaan, waren in het koninkrijk Hongarije als in een zelfstandigen staat de rechten van de protestanten, o.a. volledige autonomie, door Rijksdagsbesluiten en andere verdragen verzekerd.
Leopold en zijne diplomaten waren echter van plan niet alleen de zelfstandigheid van Hongarije te vernietigen, maar ook de ‘ketterij’ aldaar uit te roeien1). Toen tengevolge van herhaalde schennis der Hongaarsche wetten enkele Hongaarsche magnaten zich genoodzaakt zagen eene samenzwering tegen den koning te smeden (1669)2), werd van deze gunstige gelegenheid gebruik gemaakt eenerzijds door te verkondigen, dat Hongarije hierdoor zijn recht op zelfstandigheid had verloren, andererzijds door met behulp van vervalschte brieven de schuld der samenzwering op de protestanten te schuiven, hoewel juist al deze magnaten katholieken waren. Leopolds trouwste dienaren, de Jezuïeten, hebben hierin vooral de hand gehad.
Ik zou te ver afdwalen, als ik nog meer hiervan zou mededeelen; alleen zij er op gewezen, dat er sinds 1672 voor het judicium extraordinarium te Pozsony3), voor de vervolging der samenzweerders ingesteld, hoe langer hoe meer predikanten werden gedagvaard, die allen werden veroordeeld en opgesloten, tenzij zij een reversaal onderteekenden, waarin zij verklaarden katholiek te willen worden of Hongarije te zullen verlaten. Het was duidelijk, dat 't hier niet om schuld aan de samenzwering maar om het geloof te doen was; hetwelk dan ook aan den Grooten Keurvorst van Brandenburg Frederik Willem in 1672 aan- | |
| |
leiding tot interventie gaf1). Dat hielp echter weinig: in 1674 werden nagenoeg alle protestantsche predikanten voor het judicium extraordinarium gedagvaard. Velen gaven aan de oproeping gehoor, anderen vluchtten naar gebieden, die onder Turksche protectie stonden. In Pozsony speelde zich dan het bekende proces af: reversalen moesten worden geteekend. Een honderdtal bleef echter standvastig, die liever wenschten ter dood veroordeeld te worden; zij werden voorloopig in de gevangenis gezet.
Verscheidenen zijn hier door onmenschelijke behandeling spoedig gestorven, anderen verklaarden zich naderhand toch bereid de reversalen te onderteekenen en weken uit. Een veertigtal predikanten van ongebroken moed werden echter op 18 Maart 1675 als slaven weggevoerd naar de Spaansche galeien. Omtrent dezen tijd beginnen onze hier medegedeelde bronnen uitvoeriger te spreken. De Staten der Vereenigde Nederlanden maakten - wellicht thans voor den eersten keer in de geschiedenis - op grond van de Calvinistische ondersteuningsidee van het recht van politieke interventie voor geloofsgenooten gebruik.
De geschiedenis van deze interventie was tot nu toe tamelijk duister. Alleen Prof. Dr. E. Thury publiceerde enkele brieven van keizerlijke gezanten in Den Haag, welke eenig licht hierop hebben geworpen2). In Nederlandsche archieven werd echter tot nu toe niet gevorscht. Ik ben aan dezen arbeid gegaan en de uitkomst daarvan wordt hier medegedeeld. Allereerst ging ik de politieke stukken opsporen, waarvoor de dépêches van Hamel Bruyninx, gezant te Weenen (1669-1693), als uitgangspunt dienden; daarna heb ik in protokollen van kerkelijke lichamen gezocht om te zien, of er aanteekeningen hieromtrent te vinden waren. Enkele gegevens schenen op sterke medewerking van de gereformeerde kerk te Utrecht
| |
| |
te wijzen en het doorlezen van haar protokol leverde dan ook werkelijk verrassende resultaten op. Ook van de gereformeerde kerk te Amsterdam meende ik eenige medewerking aan de interventie te mogen verwachten, waarin ik echter ben teleurgesteld. Ik deel deze aanteekeningen toch mede, om te toonen, dat, al was eene groote gemeente niet bij machte sterkeren invloed uit te oefenen, tenminste belangstelling werd getoond. Het archief van de gereformeerde gemeente te 's-Gravenhage heb ik niet onderzocht, omdat er geen enkele aanwijzing was, dat daar stappen ten behoeve der Hongaren zijn gedaan. Dat verwondert mij niet, want bij nader onderzoek krijgt men den indruk, dat èn de Staten van Holland èn dientengevolge de kerken dezer provincie aanvankelijk bij het begin van de interventie zeer voorzichtig in hun optreden waren, al verbeterde de situatie, tenminste bij de synodale gedeputeerden in Den Haag, na de bevrijding der Hongaarsche predikanten. Het Oud-synodaal Archief in Den Haag kon mij hierin ook weinig helpen, aangezien de bijlagen op de protokollen juist van de tweede helft van de 17de eeuw verloren zijn gegaan. Wie de hier medegedeelde synodale protokollen en andere stukken uit de overigens sterk calvinistische Noordelijke provincies (Friesland, Groningen) doorleest, zal begrijpen, dat ik in de archieven van de kerkelijke gemeenten aldaar in het geheel niet veel hoopte te vinden. De oorzaak daarvan is niet aan gebrek aan belangstelling maar veel meer daaraan toe te schrijven, dat er geen betrekkingen tusschen de veroordeelde Hongaarsche predikanten en de Noordelijke provincies hebben bestaan. Dat neemt niet weg, dat er vermoedelijk nog enkele aanteekeningen te Franeker en Leeuwarden in de protokollen van de kerkelijke gemeenten te vinden zullen zijn1). Uit de politieke rol, welke de Staten van Friesland hebben gespeeld, is echter duidelijk, dat deze
aanteekeningen niet veel nieuws kunnen bevatten. In ieder geval viel de positieneming en invloed van deze kerken met die van Utrecht niet te vergelijken. Het
| |
| |
is opmerkelijk genoeg, dat de afgevaardigden van de Hongaarsche predikanten hier te lande alleen in het Zuiden van het land bezoeken hebben gebracht en wel aan de kerken van Arnhem, Utrecht, Leiden, Den Haag, Delft, Rotterdam, Dordrecht, Gouda, Haarlem en Amsterdam1). Om deze redenen, afgezien nog van bezwarende technische moeilijkheden, heb ik dan in het Noorden niet gevorscht.
Zeer waardevol zijn daarentegen de grootendeels voorhanden zijnde brieven van den gezant Gerard Hamel Bruyninx, al ontbreken de antwoorden van den griffier Fagel geheel en al. Ook de protokollen van de Staten-Generaal, die ik over dit tijdperk (1674-1680) alle heb doorgezien, zijn gewichtig. De brieven der Staten-Generaal aan den Keizer evenals diens antwoorden zijn heden, althans in het Alg. Rijksarchief, niet meer te vinden; hun inhoud bleef echter in andere hier medegedeelde documenten bewaard. Het is overigens mogelijk, dat zij nog eens uit het Staatsarchief te Weenen te voorschijn zullen komen.
In de Resolutiën der Provinciale Staten heb ik weinig gevonden. Van de houding der Staten van Holland spreken de resolutiën der Staten-Generaal genoeg. Friesland2), en naar het schijnt ook Gelderland3), hebben eene enkele - men moet toegeven - zeer belangrijke resolutie genomen, en Utrecht, hoewel hier de druk tot interventie het sterkst was, heeft maar twee keer zijn stem laten hooren. Waarom niet meer? Naar mijne meening alleen hierom, omdat de Staten van Holland wegens het niet voldoen van de krijgssubsidie, waartoe zij zich tegenover den Keizer verplicht hadden, vooral in de eerste helft van 1675 in groote verlegenheid waren
| |
| |
en voorloopig in hun interventie niet te ver wilden gaan. Hoe ongelukkig dit voor de Hongaarsche protestantsche kerken ook was, toch durfden de andere provincies niet veel zeggen, omdat de benauwde toestand gedeeltelijk aan haar zelf was toe te schrijven, door haar weigering of haar onvermogen om haar deel te betalen.
In het algemeen zij opgemerkt, dat ik de hier medegedeelde stukken uit handschriften heb genomen, welke ik over dit tijdperk geheel heb doorgezien. Zijn er geene verdere aanteekeningen medegedeeld, hoewel in deze documenten nu en dan daarop wordt gezinspeeld, dan beteekent dit, dat de bedoelde besluiten toch niet werden genomen1). Mijn streven was de oorsprong en ontwikkeling van alle stappen historisch na te gaan.
Hierbij behoort ook het vraagstuk van de Gedeputeerden tot de buitenlandsche zaken, welke commissie geen protokol schijnt te hebben gevoerd, althans vind ik noch bij Fruin2) noch in het Alg. Rijksarchief sporen daarvan. Mijn vermoeden wordt nog versterkt door Van Beverningk's affaire3); althans kan ik niet veronderstellen, dat deze commissie geregeld protokol heeft gevoerd. Anders zou Van Beverningk niet zoo slecht op de hoogte zijn geweest van de onschuld der Hongaarsche predikanten, daar de memorie van Hamel Bruininx al een jaar in handen van deze commissie lag4).
Ik heb hier uitsluitend de officieele documenten medegedeeld en wel om de volgende redenen. Allereerst verlangt het onderwerp zelf eene scherpe scheiding tusschen bronnen van officieelen en van particulieren aard. Deze geloofsvervolging was zoo belangrijk, dat bijkans heel Europa hierin werd gewikkeld. Daarenboven zijn de bronnen talrijk, hoewel tot nu toe geen systematisch onderzoek naar officieele stukken in verschillende landen
| |
| |
van Europa heeft plaats gehad. Het door mij in Nederland ingesteld onderzoek bewijst, dat dergelijke stukken wel in ruime mate voorhanden zijn. Het is overbodig te zeggen, dat officieele bronnen in dat geval boven particuliere mededeelingen (brieven enz.) de voorkeur verdienen, omdat de schrijvers daarvan in den regel minder goed op de hoogte zijn van hetgeen er in de officieele wereld omging.
Bovendien stellen de door mij hier gepubliceerde documenten de houding van de politieke en kerkelijke overheden in de Nederlanden duidelijk in het licht. De particuliere brieven van de Hongaarsche predikanten afkomstig, welke hier te lande na hun bevrijding waren aangekomen en na een verblijf in Engeland nog enkele maanden hier vertoefden1), spreken meer van hun persoonlijke indrukken, voorzoover zij iets nieuws bevatten. Deze brieven zouden overigens door wijlen Prof. Dr. E. Thury, die ze te Zürich had ontdekt, worden uitgegeven. Zijn plotselinge dood heeft dit plan helaas verhinderd2). Ik koester de hoop deze brieven uit zijn nalatenschap als een afzonderlijk geheel te publiceeren, in welk verband deze van uit de Nederlanden geschrevene brieven der Hongaarsche predikanten beter op hun plaats zullen zijn. Ik doe dat - zooals gezegd - op grond van de methodische overweging, waarin ik door een diepgaande bestudeering van dit onderwerp ben versterkt, dat de uitgave dezer documenten in twee strikt gescheiden groepen moet geschieden.
Aan mijne opvatting vasthoudend liet ik ook de bescheiden van half officieel karakter weg. Zoo b.v. den brief, dien Zaffius tot de Nederlandsche predikanten heeft
| |
| |
gericht1). In werkelijkheid schijnt deze nooit aangekomen te zijn. In elk geval is van eene officieele behandeling van dezen brief nergens sprake. Evenmin heb ik den brief van Malapert aan De Ruyter opgenomen2), aangezien Malapert hier niet in opdracht van de Staten heeft gehandeld en zijn brief geen officieel karakter heeft. Ook de verschillende brieven, welke De Ruyter met betrekking tot de vrijlating van de Hongaarsche predikanten ontving en verzond, heb ik hier niet in regest opgenomen, omdat De Ruyter ondanks de officieele opdracht der Staten-Generaal als een private aangelegenheid de vrijlating heeft uitgevoerd3). Bovendien hebben Brandt, Kocsi Csergö, Otrokócsi en andere nieuwe vorschers van deze brieven reeds uitvoerige mededeeling gedaan4).
Ik nam daarentegen wel de proclamatiën van de Hongaarsche predikanten op, voorzoover deze op de
| |
| |
Nederlanden betrekking hadden. Al waren deze nooit een onderwerp van officieele behandeling, zij hadden toch de bedoeling hulp langs politieken weg te bewerken.
Bovendien heb ik het geheele tijdperk met 1680 afgesloten beschouwd. Dat ik de synodale besluiten van Groningen en Ommelanden na 1680 opnam, laat zich gemakkelijk verklaren. De synoden van Groningen en Ommelanden hebben nl. bij uitzondering ook na 1680 over Hongaarsche aangelegenheden besluiten genomen. Wie echter de mechanische arbeidsmethode der synoden kent, weet, dat deze besluiten nog altijd een naklank van 1674 zijn en laat zich niet bedriegen, doordat ook na 1680 vele geloofsvervolgingen in Hongarije hebben plaats gehad. Hoewel in deze besluiten wel duidelijk is te voelen, dat de leden van de synode berichten over nieuwe vervolgingen na 1680 hebben ontvangen, toch is hier de nawerking van 1674 naast andere elementen (bidden voor verdrukte kerken in de geheele wereld) duidelijk te herkennen. Daarentegen zegt het genoeg, dat andere synoden met 1680 of met 1681 over de Hongaarsche aangelegenheden ophouden te spreken.
Tegen mijne opvatting, om in de lange rij van volgende interventiën van Nederlands zijde deze periode met het jaar 1680 als afgesloten te beschouwen, zal men misschien op de bekende rol van Hamel Bruyninx op den Hongaarschen Rijksdag te Sopron (1681) wijzen1). Ik moet echter al dadelijk opmerken: 1o dat het 25ste wetsartikel, waarin den Hongaarschen predikanten de terugkeer naar hun vaderland werd toegestaan, niet door eenigen invloed van Hamel Bruininx is tot stand gekomen, en 2o dat de dépêches van Hamel Bruyninx, gericht aan den griffier
| |
| |
en de Staten in het jaar 1681, welke ik in handschrift geheel heb doorgezien, wel van andere gravamina der Hongaarsche kerken melding maken, van de veroordeelde Hongaarsche predikanten echter niet reppen. Dat zou overigens ook overbodig zijn geweest, omdat deze predikanten sinds 1679 in Hongarije terug waren. Wat betreft de werkzaamheid van Hamel Bruyninx in het jaar 1681, moet ik er evenwel de aandacht op vestigen, dat het interventiewerk der Nederlanden tot in het midden der 18de eeuw heeft voortgeduurd en omvangrijker is, dan tot heden toe werd vermoed. Het is waarlijk een geluk te noemen, dat de Nederlanden door bondgenootschappelijke betrekkingen met den Keizer juist in de moeilijkste tijden van onze kerk de gelegenheid en het plichtsgevoel hebben gehad om voor onze belangen op te treden. Al konden de Nederlandsche gezanten en de Staten-Generaal bijkans nooit geheel hun oogmerk bereiken, zij werkten toch voortdurend met alle middelen de godsdienstpolitiek van de Habsburgers in Hongarije tegen. Op grond van deze en andere archivalische onderzoekingen, dit probleem betreffende, meende ik deze periode met 1680 te moeten afsluiten.
Wat nu onze documenten aangaat, weerspiegelt zich daarin duidelijk de bondgenootschappelijke verhouding tusschen den Keizer en de Republiek1). Immers begint met ons tijdperk een nieuwe periode in de buitenlandsche betrekkingen van Nederland. De Witts regenten- (tevens Franschgezinde) politiek was mislukt, nu moest de Oranje-Keizerlijke politiek beproefd worden. Daarom is de dikwijls slappe houding van den raadpensionaris Fagel begrijpelijk: hij moest immers naast de Hongaarsche andere voor het bestaan der Republiek belangrijke aangelegenheden met den Keizer en zijne diplomaten regelen. Daarom waren er tijden, dat de Staten meenden weinig te kunnen doen; men voelt echter ook in dit geval, dat het hun aan goeden wil niet ontbrak.
| |
| |
Ook de houding der Nederlandsche predikanten is begrijpelijk. De onverschilligheid, welke hier en daar op te merken viel, vond zijn oorzaak allereerst in de samenstelling van de leden der synode. Deze wisselden nl. elkaar jaarlijks af1). Hoe zou men dientengevolge kunnen verlangen, dat de geheel nieuwe leden, die van den feitelijken toestand waarschijnlijk zeer weinig afwisten, met denzelfden vurigen ijver aan het werk zouden zijn gegaan, als hunne voorgangers? Ook moet men bedenken, dat de kerken zelve nieuwe tijden tegemoet gingen. Het echte Nederlandsche Calvinisme met zijne heele ideeënwereld (o.a. belangstelling voor buitenlandsche geloofsgenooten) begint terrein te verliezen, tevens daalde de macht der predikanten. Het was nog niet lang geleden, dat de Voetiaansche hervormingspogingen waren mislukt en de commissarissen der Staten wel niet door ‘goddelijke order’ maar ‘uit gewoonte’ in de synoden zaten. Toch is roerend te lezen, hoe zij de Hongaarsche ‘broederen’ opnemen, hen telkens in de publieke gebeden gedenken en hoe zij ook voor hun eigen kerken voor onheil vreezen, ingeval zij hunne plicht verzuimen.
Deze interventie is als geschiedkundig probleem zeer merkwaardig. Het is immers opvallend, dat een van Hongarije vergelegen staat als Nederland, dat nooit gemeenschappelijke belangen daarmede had, bereid was de Hongaarsche geloofsgenooten niet alleen cultureel (door toekeunen van bijzondere voorrechten aan Hongaarsche studenten op zijne Hoogescholen), maar ook politiek te ondersteunen. Ook dit is opvallend, dat de Republiek de Hongaarsche aangelegenheden nooit voor diplomatieke doeleinden heeft misbruikt. De diepere oorzaak, welke al deze problemen verklaart, ligt in de internationale ondersteuningsidee van het Calvinisme2). Niet toevallig
| |
| |
is het, dat Utrecht, waar Voetius, de grootste Calvinist der 17de eeuw, heeft gewerkt1), eene zoo gewichtige rol in de interventiepolitiek der Nederlanden heeft gespeeld. Ook dit is niet toevallig, dat G. Hamel Bruyninx - zelf een katechisant van Voetius -, die een van de gewichtigste Nederlandsche gezantschappen bekleedde, zoo uitstekend in den Bijbel thuis was. Zijne uitvoerige memorie van 1675, een werk van een zeer bekwaam diplomaat, is doortrokken van zuiver calvinistische ideeën. Deze ideeën werkten in de toekomst door: de Nederlandsche interventies, al bereiken zij niet altijd haar doel, houden te Weenen tot het midden der 18de eeuw, tot het stervensuur van het Oud-Nederlandsch Calvinisme, met de grootste hardnekkigheid aan.
Ten slotte is het mij een behoefte mijnen dank aan hen uit te spreken, die mij bij mijne onderzoekingen de behulpzame hand hebben geboden. Allereerst moet door mij een woord van warmen dank tot het Curatorium van het Stipendium Bernardinum te Utrecht (Voorzitter Prof. Dr. S.D. van Veen) gericht worden, dat voor archivalische onderzoekingen, o.a. dit probleem betreffende, mij als stipendiaat van het Bernardinum bijzondere subsidies heeft verleend. Verder moet ik het bestuur en personeel van
| |
| |
verschillende kerkelijke en Rijksarchieven bedanken, dat zij mijne onderzoekingen in alle opzichten hebben vergemakkelijkt. Ook aan de Heeren Van Someren, Bibliothecaris der Rijksuniversiteit te Utrecht, en Dr. Hulshof, Conservator der Handschriften aldaar, behoort door mij voor hunne voortdurende tegemoetkoming en hulp een bijzonder woord van dank te worden gericht.
E.M.
| |
Lijst van geraadpleegde archieven.
A.R. 's-Grav. = Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage. |
R.A. Utrecht = Rijksarchief te Utrecht. |
|
Archieven vanwege de Nederlandsch Hervormde Kerk: |
|
O.S. 's-Grav. = Oud-Synodaalarchief te 's-Gravenhage. |
A.v. Pr. K. Utrecht = Archief van het Provinciaal Kerkbestuur te Utrecht. |
Cl. A. = Classikaalarchief te Amsterdam of te Utrecht. |
K.A. = Kerkeraadsarchief te Amsterdam of te Utrecht. |
| |
I. Politieke Lichamen.
I.
Weenen, 5 Juli 1674.
Dépêche van den gezant Gerard Hamel Bruyninx.
WelEd. gestr. Heer, alsoo het hoff niet hier is, ende d'heer Heemskercken van daer sonder twijfel de poste waernemen ende haer hoogh Mo. berichten zal, van 't geene aldaer soo in 't generael als in 't besonder raeckende sijne negotiatie voor valt, soo vertrouw ick dat haer hoogh (mo.) niet qualijck sullen opnemen dat ick gheene andere materien aenraeck, als alleen dat de gereformeerde ende lutherse praedicanten in Hungaren, hoe langer hoe
| |
| |
qualycker getracteert worden, synde ettelijcke honderden - - naer dat sy het examen te Presburgh lang uyt gestaen ende tot gheen renegerinch gebracht hebbe kunnen worden, noch met goede woorden noch met dreygementen van galeij, sweert ende galgh - - eydelyck in harde gevanckenisse ende swaere banden hier ende daer gebracht ende gelegt geworden, met scherp verbodt aen alle bevelhebberen, dat sy niemant by haer sullen laten komen; off gedogen, dat iemand met haer spreeckt. Sulcx dat veele vande schaepen van Christi recte waerheyt, sonder harders sijnde, de waerheyt afvallen. Ondertusschen nemen de soo genoemde rebellen niet aff, maer meer ende meer toe, 't geen in 't eynde door het toekomen der turcken, noch wel een beswaerlycken ende gevaerlycken toestant mocht ende oorsaecken. Eenige dagen geleden is hier tijdinghe geweest, dat de Keyserse tegens de rebellen eenighe honderden verloren hadden; nu loopen de geruchten, dat de oversten Smith 900 van de rebellen neer gemaeckt soude hebben. Hiermede etc.
Concept. Register van uitgaande brieven van Hamel Bruyninx, 21 Jan. 1673-29 Dec. 1674. A.R. 's-Gravenhage. Leg. 89.
| |
II.
20 Juli 1674.
Resolutie van de Staten-Generaal op No. 1.
Ontvangen een missive van den resident Hamel Bruynincx, geschreven tot Weenen den 5 dezes geadresseerd aen den griffier Fagel, houdende in effect etc. (Zie No. 1.)
Waerop gedelibereert sijnde is goedgevonden ende verstaen, dat niet alleen den gemelden resident Hamel Bruynincx sal werden gerescribeert; maer dat oock den heer van Heemskerck, haer Ho. Mo. extraordinaris gedeputeerde aen het hoff van den Keyser, sal werden aengeschreven, dat deselve alle meest crachtige dewoiren en goede officien omtrent den hoochstgemelte Keyser, ende de meest geaccrediteerde persoonen aen het hoff,
| |
| |
daer sij sullen oordeelen sulcx van vrucht te sijn, sullen aenwenden om sijne Keyserlijcke Majesteyt tot commiseratie over der gereformeerde gemeynte in Hungarien, ende insonderheyt over derselver predicanten droevigen toestand te permoveren ende voorts op de bequaemste secreetste en met meest ernstige wijse de saecke daer heenen trachten te dirigeren, ten eynde de voornoemde gereformeerde gemeynte en voornamentlyk mede de bedienaars des goddelijcken woords onder deselve vande voorschreve harde persecutien bevrijt, ende in een gerusten staet herstelt mogen werden.
Secr. Res. - R.A. Utrecht, Statenarchief 637.
| |
III.
Weenen, 2 Sept. 1674.
Dépêche van den gezant Gerard Hamel Bruynincx (fragment).
W.e.g.H. ... Tot uitvoeringhe vande aen ons gegeven last vervat in haer ho. mo. missive ende resolutie van den 20 July laestleden, waerbij ons last gegeven werd, om de bedrukte en in swaere banden suchtende gereformeerde predicanten in Hongern door voorspraeck te helpen soulageren, hebben wij wel devoiren aengewendt, maer meenen onder correctie dat het van meerder naedruck soude sijn, als haer ho. mo. selve in haar faveur aen sijne Keyserlijcke Majesteyt geliefden te schrijven met last als dan om 't selve met onse offitien te bekrachtighen. Wij hebben hierover oock met de Ministers van Denemarken en Brandenburgh gesproken welke laetste reedts ordre heeft gehadt, om in haer faveur te spreecken ende huijden naeder schrijft om een sijne Cheur-furstelijcke Doorluchtigheits favorable missive selve, wij verstaen het echter so dat onse last tot het overgeven van haer ho. mo. missive aen den Keyser bovengemelt niet absolute behoort te sijn, maer als die van Coninck van Denemarcken en den Heer Cheurfurst van Brandenburgh hier
| |
| |
soude angekomen sijn en veerdig om overgegeven te werden, als dit tegelijk van drie so considerable geallieerdens van sijne Majesteyt met ernst gepousseerd wierd, so geloven wij dat er wel eenige apparantie tot succes soude sijn, maer buyten dat wijnige of gene.
A.R. 's-Gravenh. Stat. Gen. 7178. Ook als concept: Register etc. Leg. 89.
| |
IV.
18 Sept. 1674.
Resolutie van de Staten-Generaal op No. 3.
Eynde ter vergaderinge nochmaels voortgebracht de missive vande heeren van Heemskerk ende Hamel Bruyninx, haer ho. mo. respective extraordinaris gedeputeerde ende ordinaris resident aen het hoff van de Keyser geschreven tot Weenen den 2en deses geadresseert aen den griffier Fagel, houdende responsive op haer ho. mo. respective resoluties van de 9e Augusti ende 20e July beyde lestleden, de eerste concernerende etc. ende de laetste tenderende om de bedruckte ende in sware banden suchtende gereformeerde predicanten in Hongarien door voorspraeck te helpen soulageeren etc. Is na voorgaende deliberatie goetgevonden ende verstaen, dat de gemelte Heeren van Heemskerck en Hamel Bruynincx sal worden gerescribeert (interventie van Engeland etc.), dat wijders een concept van een missive aenden Keyser in faveur vande gereformeerde gemeente in Hungarien sal worden geconcipieert en op papier gebracht, om sijne Keyserlijcke Majesteyt tot commiseratie over derselver predicanten droevigen toestant te permoveren, ten eijnde de voornoemde gereformeerde gemeynte ende voornamentlijcken de bedienaers des goddelijcken worts vande harde persecutien, daermede deselve werden vervolcht, mogen werden bevrijt ende in een gerusten staet gestelt om ter vergaderinge gelesen sijnde den hoochstgedachten Keyser door de gemelte heeren van Heemskerck ende Hamel Bruynincx overgelevert ende met alle meest crachtige
| |
| |
devoiren ende goede officien bij deselve gesecundeert te werden, soo haest dergelijcke brieven van voorschrijvens van wegen den Coninck van Denemarcken ende sijne Churfurstelycke Doorluchtigheit van Brandenburg mede verveerdicht, ende aldaer aengecomen sullen sijn.
Secr. Res. - R.A. Utrecht. Stat. arch. 637.
| |
V.
(Weenen), 11 October 1674.
Dépêche van den gezant Gerard Hamel Bruyninx.
W.E.g.H. Voorleden Maendag de 8ste dezes zijn ons wel toegekomen haer ho. mo. aenschrijven ende resolutie van 18 September daer te voren, behelsende nogmaels 't point vande mediatie van den Coningh van Groot Bretagne ende wijders gecontinueerde ordre tot intercessie voor de verdrukte ende vervolghde gereformeerde predikanten in Ongaren, nevens eene haer ho. mo. missive in derselver faveur geschreven aen den K(e)yser etc. Wat het tweede point aengaet raeckende intercessie voor de gereformeerde predikanten in Ongaren, deselve hebben wij nog dese weecke occasie gehad om bij sijne Majesteyts ministers mondelinghe te doen. Zij protesteren seer dat het sijne Majesteyts wille niet en is, gelijck sij oock geen kennisse daervan sijn hebbende, dat het niet als een indiscrete zêle vande roomse geestelijckheyt kan sijn so er iets aen is: ende als wij hierop repliceerden, dat dit niet genoeg was, dat men aen den geestelijckheyt toeliet dusdanighe ongereimde vervolging in 't werck te stellen, sonder sijne Majesteyts voorweten, dat wij de vrijheid namen haer Excellentie deshalven serieuselijck te versoecken om van dit ons gehouden discourse aen sijne Majesteyt rapport te willen doen, sijnde niet te twijfelen of sijne Majesteyt 't voorszeide ter ooren komende, soude over boven gemelte ongelijck, dat desselfs eigene onderdanen wierden aengedaen, sijn ongenoeghen thoonen ende in de saecke doen remedieren tot voor- | |
| |
koming van alle verdere daeruyt te vreesen onheylen. - T'welcke als den Heer Grave van Montecuculi hadde aengenomen gehadt, is het daer doenmaels bijgebleven. Wat. haer ho. mo. ten voorszeynde aen sijne Keyserlijcke Majesteyt geschreven missive aengaet, die sullen wij volgens ordre onder ons houden tot dat de andere beloofde van den Coning van Denemarcken ende Heer Cheurfurst van Brandenburgh sullen ingekomen sijn, dewelcke haere hier aenwesende ministers seggen daegelijckx te verwachten, ende heeft den Heer
Envoyé van Brandenburgh daertoe opnieuw een schrijven laeten afgaen.
A.R. 's-Gravenh. Stat. Gen. 7178. Ook als concept: Register etc. Leg. 59.
| |
VI.
26 October 1674.
Resolutie van de Staten-Generaal op No. 5.
Ontvangen een missive vande heeren van Heemskerck ende Hamel Bruynincx, haer ho. mo. respective extraordinaris gedeputeerde ende ordinaris resident aan het hof vande Keyser, geschreven tot Weenen den 11en deses etc. houdende (interventie van Engeland etc.), wijders gecontinueerde ordre tot intercesse(!) voor de verdruckte ende vervolgde gereformeerde predicanten in Ongeren, ende voorts advertentie, waerop geen resolutie is gevallen.
Secr. Res. - R.A. Utrecht, Stat. arch. 637.
| |
VII.
11 Februari 1675.
Resolutie der Staten van Utrecht.
Naer deliberatie is ten versoucke vande Heeren wegens de stad goedgevonden aen de Heeren wegens dese provincie gecommitteerden ter vergaderinge van haer ho. mo. over de volghende saecke te schrijven aldus: De Heeren,
| |
| |
wegens de stad ter beschrijvinghe gecommitteert, hebben in onse vergaderinge geexhibeert en laten lesen het nevensgaende extract uyt den missive geschreven uyt Ongarijen, waeruijt UEd. sullen vernemen hoedanich onse religionsverwanten aldaer geweldich werden gepersecuteert ende in de gevanckenisse gesmeten. Ende want welgemelte Heeren ons mede bericht hebben, dat door voorspraeck en intercessie vanden heer schweedsche ambassadeur aen het hoff van sijne Keyserlijcke Majesteyt eenige vande gedachte ongeluckige en deplorabele menschen uyt hare detentie waren gerelaxeerd, soo hebben wij ons verplicht gevonden UEd. bij desen gansch ernstigh en vrundelijck te versoucken, dat UEd. met alle efficacieuse devoiren en empressementen ter vergaderinge van haer ho. mo. die saecke daerhenen willen dirigeren, dat deselve soo met krachtige brieven van voorschrijvens aen hoochgedachte sijne Keyserlijcke Majesteyt als bij de Heren derselver in den Hage aenwesende ministers alle bedenckelijcke officien gelieven te adhibeeren, ten eijnde gemelte onse geloofsverwanten van opgedachte oncristelijcke vervolgingen violenteren ende incarceratien mochten werden en blijven gedelibreert, waartoe ons verlatende etc.
R.A. Utrecht, Stat. arch. 232.
| |
VIII.
5/15 Februari 1675.
Bijlage tot No. 7.
Excerpta ex literis Pauli Tarczali, Hungari, venientis Francofurto ad Oderam1). Reformata religio totaliter iam
| |
| |
in nostra Hungaria extirpata est. Omnes pastores partim expulsi, partim Presburgi in carceres, numero 150 conjecti sunt. Nulli Theologo amplius sub poena capitis in Hungaria vivere licet.... Non ita pridem D. Köpeczi (qui ante biennium Groningae studuit) Presburgo ex carcere ad Dm Altingium scripsit; ut et uxor Di Csúzi, ad matrem in Frisiam; conqueritur in literis, quod maritus absque ulla causa sit captus, et crudeliter tractetur.
R.A. Utrecht. Stat. arch. 234.
| |
IX.
23 Februari 1675.
Resolutie van de Staten-Generaal op No. 7.
(Utrecht, Religionsverwanten in Hongarien). De Heeren Gedeputeerden vande provincie van Utrecht hebben ter vergaderinge geexhibeert ende laten lesen de missive vande Heeren Staten vande hoochgemelte provincie, geschreven tot Utrecht den 11en deses, ende daernevens een bijlage raeckende de persecutien vande religionsverwanten in Hongarien, volgende de voorsz. missive met die bijlage van dien hiernae van woorde te woorde geinsereerd. Edele erentfeste vrome wijse seer voorsienige heeren. De heeren wegens de stad etc. (zie No. 7), waartoe ons verlatende, edele erentfeste vrome wijse seer voorsienige heeren, bevelen Ue. in de bescherminge van Godt Almachtich, geschreven t' Utrecht den 11en february 1675, was geparapheert P. Ruyshvt, onderstont UEd. goede vrienden de Staten vanden lande van Utrecht. Ter ordonnantie vande selve get. J.V. Luchtenburch. - Excerpta ex literis etc. (zie No. 8.)
Waerop gedelibereert sijnde is goetgevonden ende ver- | |
| |
staen, dat alvorens in desen te disponeren de retroacta sullen worden opgesocht ende nagesien.
R.A. Utrecht. Stat. arch. 635.
| |
X.
Leeuwarden, 20 Maart 1675 (st. v.).
Instructies van de Staten van Friesland voor hun gecommitteerden ter Generaliteit1).
Eedle, veste, lieve, besondere. Wij hebben uyt haere Ho. Mo. notulen van den 23en Februarij laastleden vernoomen die goede sorge ende bekommeringe van de provincie van Utrecht voor de vervolgde religionsverwanten in Hungarien, ende hadden gehoopt ende verwacht, dat op zoo een christelijken voorstel ijets reëls en positijfs ter Generaliteyt gearresteert soude sijn gheworden, edoch, alsoo wij daer af tot noch toe geen geblijck ofte vervolg sien, en ter contrarie apprehenderen, dat hetselve licht op de lange bane verschooven, en misschien wel 't eenemael in vergetenis mochte werden gebracht, soo hebben wij niet kunnen ledig staen UE. Ed. mits desen op het allerserieust te recommanderen ende aen te beveelen, om dit point eens nader ter vergaderinge van haer Ho. Mo. levendig te maecken ende neffens hooggemeldte provincie van Utrecht de saecke daerheenen te helpen dirigeren, ten einde by haer Ho. Mo. in faveur van opgemelte religionsverwanten in serieuse en gratieuse termen aen sijn Keiserlijke Majesteit mag worden geschreven, ende de aenwesende ministers van den staat aen 't keiserlijk hof meteen gelast, haer Ho. Mo. goede meininge en intentie met alle efficacieuse middelen en devoiren te secunderen. Wij meinen hier toe verplicht
| |
| |
te zijn, wanneer wij ons te binnen brengen de sware persecutien ende elenden, die dese republiek om een en deselve oorsaecken heeft gesupporteert, ende dat sy mitsdien nade oude lesse: haud ignara male miseris succurrere disco, haere christelijcke compassie niet onbetuigt behoorde te laten aen diegene, die jegenwoordig in hetselve predicament staen, gelijck sij daer af doorgaens professie heeft gemaackt ende noch onlangs ter occasie vande groote vervolgingen in Piemont alatemte ende charitable preuves daervan gethoont. Ende nademael dat berieht is, dat den koning van Sweeden sich niet ontsien heeft sijn crediet en voorspraecke voor sijne geloofsgenooten bij hooggemeldte Keiserlijke Majesteit te interponeren, soo meinen wij dat het den staat qualijk soude kunnen verantwoorden, indien sij niets ter werelt voor de haere quamen te senteren. Temeer, dewijle het seer apparent is, dat nademael de keyser ter complaisance van een prince, met dewelcke hij niet in de beste correspondentie is levende, van sijn voorige rigeur heeft gelieven te remitteren, deselve daertoe veel meer sal worden gepermoveert, doorde gunstige intercessie en voorschrijvens van die gene, met welcke hij bij versche tractaten op het nauwste is geallieerd, ende verknocht, waermede etc. Leeuwarden, 20 Martii, 1675. UE. goede vrunden de Staten van Vrieslandt, was geparapheert Sabinus Wissemavt. Ter ordonantie derselver: J. de Schepper.
Copie. Acta Synodi Provincialis Frisiae. (Leeuwarden), 1675. - A.v. Pr. K. Utrecht.
| |
XI.
's-Gravenhage, 8 April 1675.
Kramprich aan den Keizer. - Hij vraagt om afschrift van het koninklijk decreet, waardoor hij tegen de Nederlandsche ‘Religionsplacaten’ zou kunnen werken.
Medegedeeld bij E. Thury, Adatok a magyar prot. gályarablelkészek történetéhez. (Budapest, 1912), p. 71.
| |
| |
| |
XII.
Napels, 24 Augustus 1675.
Proclamatie van de veroordeelde Hongaarsche predikanten tot de protestantsche mogendheden om hun bevrijding.
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 131-134. G. Lani, Narratio historica... captivitati papisticae. (S.l. 1676), p. 70-76.
| |
XIII.
10 September 1675.
Resolutie der Staten van Utrecht.
Ter vergaderinge voorgebracht ende gelesen sijnde een memorie aen haer Ed. Mog. vergaderinge gepresenteert bij de Deputati Synodi deser provincie, daerbij vertoonende, dat vele broederen leeraren, geloofsverwanten in Hongarijen en Italien, met gevanckenisse, verwernissen op de galeyen, dwangh tot aenneminge der wapenen, ende andere quellingen, wierden gepersecuteerd, verdruckt ende getyranniseert met verzoek, dat haer Ed. Mo. daerinne voor soo veel in haer vermogen was genadelijck wilden voorsien, ende hare verlossinge vande opgedachte onmenschelijke outrages en vervolginge procureren ende helpen uytwercken. Is naer voorgaende deliberatie goetgevonden en verstaen, dat de Heeren Gecommitteerden wegens dese provincie ter vergaderinge van haer Ho. Mo. bij missive in ernstige termen sullen werden versocht, dat met alle bedenckelijke ende meest krachtige devoiren ende permotiven ter hoochgemelte vergaderinge willen urgeren, aenhouden, ende het daertoe dirigeren, ten eynde hoochgemelte hare Ho. Mo. met hare hoochwichtige ende meest efficacieuse brieven van recommandatie ende voorschrijven, soo aen sijne Keyserlijcke als Conincklijke Majesteyt van Spangie wilden bevorderen ende effectueren, dat de opgedachte broederen religionsverwanten van de voorsz. oncristelijcke ende
| |
| |
tyrannicque persecutien ende onverdraeglycken overlast wierden verlost ende op vrije voeten gestelt.
R.A. Utrecht. Stat. arch. 232.
| |
XIV.
Weenen, 22 September 1675.
Dépêche van G. Hamel Bruyninx aan de Staten-Generaal, waarin hij aanbeveelt, ‘dat haar Hoog Mog. hier te Hoof en aan 't Hof te Madrid, neffens brieven aan de respective Majesteiten, op 't vriendelijkste en niet min serieuste en krachtighste, zouden verzoeken en doen negotieren, dat men alle noch gevangene en verzonde gereformeerde predikanten op de galeijen herwaarts in hare handen zoude willen overgeven’.... etc.
Medegedeeld bij J.P. Sprenger van Eyk, De martelaars der protestantsche kerken van Hongarije, in de zeventiende eeuw. (Dordrecht, 1845). Bijl. blz. LV-LVIII. G. Brandt, Het leven en bedrijf van den heere Michiel de Ruyter. (Amsterdam, 1687). Blz. 934-936, (ook in de volgende uitgaven). Ook als concept: Register etc. Leg. 90. A.R. 's-Grav.
| |
XV.
2 October 1675.
Proclamatie van 27 Hongaarsche predikanten tot de christelijke volkeren, om hun bevrijding.
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 38-42.
| |
XVI.
4 October 1675.
Resolutie van de Staten-Generaal op No. XIII.
D'Heeren Gedeputeerden van de provincie van Utrecht
| |
| |
hebben ter vergaderinge voorgedragen ende bekent gemaeckt, dat de deputati synodi vande provincie van Utrecht aende Heeren Staten harer principalen bij memorie hadden vertoont etc. (vgl. No. 13), ende dat oversulcx de hoochgemelde Heeren Staten de gemelde Heeren Gedeputeerden bij expresse aenschrijvinge hadden gelast met alle bedenckelijcke ende meest krachtige officien ende permotiven aen haer Ho. Mo. voor te dragen, aen te houden ende het daerheenen te dirigeren, ten eynde deselve door efficacieuse brieven van voorschrijvens ende recommandatie soo aenden Keyser als Coning van Spaignen wilden bevorderen ende effectueren, dat de voorszeidc broederen ende religionsverwanten vande voorsz. persecutien, gewelt ende overlast mochten worden verlost ende op haere vrije voeten gestelt; hetwelcke de gemelte Heeren Gedeputeerden dan vervolgens oock met alle meest crachtige redenen hebben gesecondeert ende geurgeert. Ende is daernevens mede gelesen de missive vanden resident Hamel Bruynincx, geschreven tot Weenen den 22en September laestleden, de voorsz. harde persecutien ende vervolginge der predicanten in Hongarien mede concernerende. Waerop gedelibereert etc., dat het voorsz. geproponeerde neffens copie vande voorsz. missive vanden voornoemden resident Hamel Bruynincx gestelt sal worden in handen vande Heeren van Heuckelom ende andere haer Ho. Mo. Gedeputeerden tot de Buytenlantsche saecken om te visiteeren, examineren, de retroacta na te zien, ende van alles alhier ter vergaderinge rapport te doen.
R.A. Utrecht. Stat. arch. 635.
| |
XVII.
's-Gravenhage, 7 October 1675.
Bericht van Kramprich aan den Keizer.... ‘die Stadt Utrecht hatt die catholischen abermahl in ihrem exercitio turbirt, auf praetext eines schreiben, welches ein hungarischer predikant, so auf die galeren von Napels nebens
| |
| |
anderen seinen Mitbrüdern bannisirt auss der galera ohn einen predicanten nach Utrecht soll geschreiben haben’ etc. Hij vraagt om instructie in deze aangelegenheid.
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 44.
| |
XVIII.
Bazel, 19 October 1675.
Dépêche van Abraham Malapert aan den griffier, verzoekende de bevrijding der Hongaarsche predikanten te Napels.
Medegedeeld bij Sprenger van Eyk, a.w. Bijl. blz. LXVII-LXVIII; Brandt, a.w. blz. 940-941.
| |
XIX.
24 October 1675.
Resolutie van de Staten-Generaal.
Den heer van Santen, alhier aenwesende Gedeputeerde vande provincie van Overijssel, heeft ter vergaderinge voorgedragen ende bekent gemaeckt, dat de deputati synodi van deselve provincie aende Heeren Gedeputeerde Staten vande hoochgemelte provincie hadde vertoont seeckeren brieff van eenen Franciscus Foris Otrokocsi, gereformeert predicant in Hungarien1) ende nu jegen- | |
| |
woordich nevens andere predikanten om de saecke der religie, naer een voorgaende...1) gevanckenis miserabil gebannen op de galeye, gelijck uyt deselve brieff nader gesien can worden, ende daer benevens versocht, door serieuse brieven aen den Keyser als door particuliere dewoiren van de resident Hamel Bruynincx den voornoemden ende andere ellendige gebannen vande galeye mochten worden ontslagen ende generaelijck die vande gereformeerde religie gratieuselijck ende genadichlijck gehandelt, dat sulcx een plicht was die men aen geloofsverwanten ende een christelijck medelijden schuldich was, versoeckende dienvolgens gantsch ernstelijck, dat hare Ho. Mo. door haer schrijvens aen sijne Keyserlijcke Majesteyt in faveur vande voornoemde ellendigen gebannen wilden intercederen ende den voornoemden resident Hamel Bruynincx lasten met sijne particuliere dewoiren ende alle goede officien de voorsz. saecke crachtelijck te willen seconderen, opdat de voorsz. gebanne
predicanten mochten werden verlost ende soo doenlijck die vande religie met oogen van gratie van hoochstgedachte sijne Keyserlijcke Majesteyt aengesien, tot welcke eerstelijck de gemelte Heeren Gedeputeerden Staten meynden te meer hoope van succes te geven, doordien sij vernamen dat op de intercessie vanden Coninck van Sweeden, sijne Keiserlijcke Majesteyt eenige lutersche predicanten mede onder de voorsz. gebannene sijnde geweest hadde ontslagen, ende dat apparent bij dese constitutie van nieuwe alliantie, soo niet meerder, immer soo veel gedefereert soude werden, aen het versoeck van haren Ho. Mo. als aen dat van den hoochsgedachte Coninck van Sweeden, hebbende den gemelten heer van Santen voorts de voorsz. saecke met alle bedenckelijke redenen ernst ende yver gesecondeert. Waerop gedelibereert etc. mits desen te consenteren in het voorsz. versoeck ende dat dienvolgende ende brieven van voorschrijvens daartoe gerequireert ende den voornoemden resident Hamel Bruynincx gelast 't voorsz. versoeck met alle meest crachtige officien te seconderen
| |
| |
ten eijnde de voorsz. gevangene ende gebannene predicanten mogen werden verlost ende vande galeye bevrijt.
R.A. Utrecht. Stat. arch. 635.
| |
XX.
Weenen, 27 October 1675.
Dépêche van Gerard Hamel Bruyninx aan den griffier, waarin hij den inhoud van zijn memorie, die bij den Keizer zou worden ingediend, kort mededeelt.
Medegedeeld bij Sprenger van Eyk, a.w. Bijl. blz. LVII-LXVII. Brandt, a.w. blz. 936-940. Thury, a.w. p. 135-140.
| |
XXI.
Weenen, 1675.
Memorie van Gerard Hamel Bruyninx, getiteld ‘Veritas et innocentia nuda et. conspicua sive vera et clara deductio’, ingeleverd bij Keizer Leopold I.
Aanwezig: A.R. 's-Gravenh. Stat. Gen. Vervolg 18. Ook in Hongarije, Aartsbisschoppelijke Bibliotheek te Esztergom. Niet uitgegeven, alleen in nederlandsche vertaling bij A. van Poot, Naauwkeurig verhaal van de vervolginge aangerecht tegens de evangelise leeraaren in Hungarien (Amsterdam, 1684), blz. 189-414, getiteld: Onschuld der evangelise leeraaren aan de rebellie in Hungarien. Uit last van de Heeren Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden, vertoont aan den Roomsen Keizer Leopoldus de I, door derselver resident de Hr. Hamel Bruyninx, in den jaare 1675 tot Weenen. (Exemplaren: Kon. Bibl. 's-Grav.; Hoogeschool-bibl. Pápa.)
| |
| |
| |
XXII.
30 October 1675.
Resolutie van de Staten-Generaal op No. XVIII.
Ontvangen een missive vanden resident Malapert, geschreven tot Basel den 9/19en deser geadresseert aenden griffier Fagel, houdende onder anderen den droevigen toestand der arme hungarische predicanten etc. Waerop gedelibereerd etc. dat copie vande voorszeide missive gestelt sal worden in handen vande heeren van Heuckelom ende andere haer Ho. Mo. Gedeputeerde tot de buytenlantsche saecken: om te visiteren, examineren, de retroacta nae te sien ende van alles alhier ter vergaderinge rapport te doen.
R.A. Utrecht. Stat. arch. 635.
| |
XXXIII.
's-Gravenhage, 31 October 1675.
Kramprich aan den Keizer. De vervolgingen van de katholieken breiden zich meer en meer uit (Zwolle, Utrecht). De Staten-Generaal hebben al besloten aan Leopold te schrijven. Kramprich vraagt om het protocol van het proces, waardoor hij zou kunnen bewijzen, dat de Hongaarsche predikanten niet om hun geloof maar wegens samenzwering werden vervolgd.
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 73-75.
| |
XXIV.
's-Gravenhage, 4 November 1675.
Kramprich aan den Keizer. Kramprich meldt, dat de Nederlandsche Katholieken door begenadiging der Hongaarsche predikanten hunne godsdienstvrijheid hopen te verkrijgen.
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 78.
| |
| |
| |
XXV.
11 November 1675.
Secrete resolutie der Staten-Generaal, waarin aan admiraal De Ruyter last gegeven wordt, ‘alle bedenkelijke en meest krachtige devoiren en goede officien bij den Heere Prinsse de Montesarchio, commanderende de Spaansche galeyen, ende alomme daar zulks van vrucht zal weezen, onophoudentlijk aan te wenden, ten einde de voorschreeve Hongarische predikanten van de galeijen verlost, ende in volkoomen vrijheit gestelt moogen werden, zonder daarvan eenighzints in gebreeke te blijven; geconsidereert haar Hoog Moog. de voorschreve zaake ter harten gaat, ende ten hooghsten ernst is’ etc.
Medegedeeld bij Sprenger van Eyk, a.w. Bijl. blz. LIII-LV; Brandt, a.w. blz. 933-934. Copie: O.S. 's-Grav. Acta Deputatorum Synodi Noord en Zuidhollandiae. Tom. IV, fo. 56-57. Vgl. hier II, 16.
| |
XXVI.
(Weenen), 22 December 1675.
Dépêche van den gezant Gerard Hamel Bruyninx.
W.e.g.h. Op huyden ontfang ik verseeckering van den heer Hof-chancelier nae iterative instantien, om antwoort bij sijn Keyserlijke Majesteyt ende de hoghe ministers, dat syn Keyserlijcke Majesteyt met ten eersten sal antwoorden op haer Ho. Mo. intercessionael schrijven tot lossinghe van de hongarsse praedikanten van de galeeren ende vordere herstellinge van voorgenome harde proceduren tegens die vande religie nae 't evangelium in Ungaren: soo verre dat sy verhopen datmen alle intercederende Koninghen, Staten, Chur- ende Fürsten, ende
| |
| |
derselver alhier aenwesende ministers, by communicatie van 't keyserlycke decreet contentement ende satisfactie sal geven. Ondertusschen dat syn Keyserlijcke Majesteyt reciproquel versocht, dat haer Ho. Mo. ordre souden believen te stellen, dat de catholise - - roomsgesinde - - binnen Uytrecht, ende Overyssel, so hardt niet souden werden getracteert, als geschiede. Waer op ick antwoorde, dat niet te twijffelen was, als dat haer Ho. Mo. gesupponeert eenigh hardt tractament, sulcx sonder difficulteyt souden inwillighen, als billijk ende redelyck so wanneer syn Keyserlycke Majesteyt van sijner zyde preuve van moderatie, sagtmoedigheit ende christelijcke liefde tegens den evangelise in Ungaren gegeven sal hebben: ende wat myn belangde, dat ick daertoe soude bybrenghen 't geen mijn meugelijk soude wesen, met denselven iever, als ick haer Ho. Mo. billijke, redelijke ende christelijke ordre hadde geexecuteerd, opdat eenmael dat woeden van christen tegen christen gematight mochte worden. - Hieromme, ende omdat de Ungarse persecutie na behoren mochte worden gemodereert, so versoek ik, dat haer Ho. Mo. myn ordre believen te geven, dat ik dit hof mag verseekeren, dat haer Ho. (Mo.) binnen Uytrecht, Overijssel ende andere plaetse van haren staat, alle billijke redelijke ende mogelijke moderatie sullen gebruyken, ende om daer van een levendighe preuve te geven, dat haer Ho. Mo. ordre hebben gestelt, om te examineren, waerinne haere gravamina bestaan, so haest die ingekomen sullen sijn, want sulcx billijk ende redelijk is, uyt desen naturlijcken reghel, bij onsen heylandt ende salighmaker ons zelfs gerecommandeert: 't gheen ghy niet wilt, dat U geschiet, doet dat aen andere niet. Hiermede etc.
A.R. 's-Gravenh. Stat. Gen. 6080 en 7178, concept aldaar Leg. 90. (Register van uitgaande brieven van Hamel Bruyninx 3 Jan.-22 Dec. 1675.)
| |
| |
| |
XXVII.
4 Januari 1676.
Resolutie van de Staten-Generaal op No. XXVI.
Ontvangen een missive van den resident Hamel Bruynincx geschreven tot Weenen den twee en twintichsten december laestleden, geadresseerd aen den griffier Fagel, houdende advertentie van 't gene hij aen 't keizerlijcke hof heeft gedaen ende verricht, tot bevorderinge van de lossinge van de hongarsche predikanten van de galeyen, ende de herstellinghe van de voorghenome harde proceduyren tegens die van de religie naer het evangelium in Hongarien, ende wat hem daeromtrent was bejegent. Waerop gedelibereert etc., dat copie vande voorsz. missive gesteld sal werden in handen van de heeren van Heuckelom ende andere haer Ho. Mo. Gedeputeerden tot de buytenlandtsche saecken, om te visiteren, examineren, de retroacta nae te sien, ende van alles rapport te doen; ende hebben dien onverminderd de Heeren Gedeputeerden van alle de provincien de voorsz. missive copielijck overghenomen, om in den haren breeder ghecommuniceerd te werden.
Extracten uyt 't Register der Resolutien van de Hoogh Mog. Heeren Staten Generael der Vereenigde Nederlandsche Provincien. (S.l. et a.).
| |
XXVIII.
(Weenen) (?), Januari 1676.
Dépêche van den gezant Gerard Hamel Bruynincx.
W.e.g. Heer. Dese neffensgaende deductie1) tot verdedigingh, dat de Ungarsche predikanten aen de misdaedt van rebellie niet schuldigh sijn, by myn opgestelt ende sijn Keyserlycke Majesteyt in eyghen handen overgelevert, hebbe ick haer Ho. Mo. onderdanigh willen toe seynden
| |
| |
ende mijnen plicht daeromtrent willen afleggen, desen dus tot gheen anderen eynden dienende, als om de selve t'accompaigneren, onder den heer van der Dussen, die sich met het overbrenghen van dien heeft geschargeerd; sal ik hiermede etc.
A.R. 's-Gravenh. Stat. Gen. 6080.
| |
XXIX.
25 Januari 1676.
Resolutie van de Staten-Generaal op No. XXVIII.
Ontvangen een missive van den resident Hamel Bruynincx, geschreven sonder expressie van tijdt ende plaets, ende daernevens een deductie tot verdediginge dat de hungarische predikanten aen de misdaet van rebellie niet schuldigh zijn, bij hem opgestelt, ende aen sijne Keyserlijcke Majesteyt in eygen handen overgelevert. Waerop gedelibereert etc., dat de voorsz. deductie gestelt sal werden in handen van de Heeren van Heuckelom ende andere haer Ho. Mo. Gedeputeerden tot de buytenlandtsche saecken, om te visiteren, examineren, ende alhier ter vergaderinge rapport te doen.
Extracten etc.
| |
XXX.
Weenen, 23 Januari 1676.
Dépêche van den gezant Gerard Hamel Bruynincx (fragment).
Ho. Mo Heeren - ... Naer lang toeseggen ende hoopgeven tot verlossinge van de hungarsse evangelise predikanten, heeft mijn heer de hofchancelier gisteren lathen antwoorden, dat syn Keyserlijke Majesteyt zijn resolutie daromtrent genomen ende een decreet gevat hadde, dat ik dat konde lichten bij den secretaris Abele, maer die heeft mijn gisteren en van dagh laten wethen, dat hy daer noch gheen kennisse van hadde, sulcx dat ik bij desen niet vorder daer omtrent kan adviseeren,
| |
| |
voor dat ik het decreet gesien sal hebben, overmits ik veel mael ondervonden hebbe, dat de toesegginge favorabelder syn als de resolutien ende de decreten.
A.R. 's-Gravenh. Stat. Gen. 6080.
| |
XXXI.
7 Februari 1676.
Resolutie van de Staten-Generaal op No. XXX.
Ontvangen drie missiven van de heer resident Hamel Bruynincx, geschreven uyt Weenen, een van den drie en twintighsten, ende twee van den ses en twintighsten Januarij laestleden, een van de selve geadresseert aen den Griffier Fagel, alle houdende advertentie. Waerop egeen resolutie en is gevallen.
Extracten etc.
| |
XXXII.
Weenen, 24 Januari 1676.
Instructie van Leopold I voor den geheimen raad in de zaak van vrijstelling der Hongaarsche predikanten tegen een reversaal ‘de se non vindicando, nec revertendo’.
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 143.
| |
XXXIII.
Weenen, 2 Februari 1676.
Dépêche van den gezant Gerard Hamel Bruyninx.
Ho. Mo. Heeren, Mijne Heere. Ik hebbe van mijne schuldighe plicht geoordeelt U Ho. Mo. met dese weinighen te berichten, dat sijn Keyserlycke Majesteyt op U Ho. Mo. intercessie heeft geresolveert, dat die ad triremes gecondemneerde hungaerse praedicante tegens een revers de se non vindicando los gelathen sullen worden, ende
| |
| |
dat den secretaris Abele myn daervan by simple copye communicatie gegeven, ende daer beneffens een beslothe missive aen de regeringe te Graz toegesonden heeft. Doch hiermede niet te vrede konnende syn, hebbe ik versocht extensie ende exhibitie van het decreet in forma, om U Ho. Mo. te communiceeren; ende daer beneffens opene brieve van requisitorien ad omnes magistratus etc. om het voorsz. decreet sijn effect te doen hebben, 't geen mijn so wel 't een als 't ander by den heer Chancelier toegeseght is geworden. Hiermede etc.
A.R. 's-Grav. Stat. Gen. 6080.
| |
XXXIV.
14 Februari 1676.
Resolutie van de Staten-Generaal op No. XXXIII.
Ontvangen twee missive van den resident Hamel Bruynincx beide geschreven tot Weenen tweeden deser, houdende advertentie, ende onder anderen dat sijne Keyserlijcke Majesteyt op haer Ho. Mo. intercessie gheresolveert hadde, dat die ad triremes gecondemneerde hongaarsche predikanten tegens een revers de se non vindicando losgelaten zouden werden: waer op egeen resolutie en is gevallen.
Extracten etc.
| |
XXXV.
Weenen, 8 Februari 1676.
Keizerlijk decreet, in naam van Leopold I opgesteld voor vrijlating van de Hongaarsche predikanten, aan G. Hamel Bruynincx gericht.
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 148-149, ook aanwezig: A.R. 's-Gravenh. Stat. Gen. 60801).
| |
| |
| |
XXXVI.
Weenen, 15 Februari 1676.
Leopold I deelt Kramprich mede, dat hij de Hongaarsche predikanten heeft begenadigd.
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 150.
| |
XXXVII.
Weenen, 5 Maart 1676.
Open brief van Leopold I van de begenadiging der Hongaarsche predikanten.
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 160.
| |
XXXVIII.
's-Gravenhage, 9 Maart 1676.
Kramprich aan den Keizer. - Kramprich bericht Leopold, dat hij met Fagel heeft geconfereerd, nadat hij de begenadiging officieel heeft vernomen, om de zaak der Nederlandsche Katholieken te bevorderen (tegen de ‘schultheissen’). Hij zal zich echter tot de Staten-Generaal wenden, wanneer Gelderland het voorzitterschap zal hebben, wegens de welwillende houding van het laatste jegens de Katholieken.
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 161.
| |
XXXIX.
Weenen, 20 Maart 1676.
Decreet van Leopold, gericht ‘universis et singulis principibus, ecclesiasticis et secularibus, archiepiscopis, episcopis, ducibus, marchionibus, comitibus,
| |
| |
baronibus, nobilibus’ etc., waarin hij o.a. zegt, dat ‘cum nobis intuitu officiorum ex parte charissimorum amicorum et confoederatorum nostrorum Generalium Foederati Belgii Statuum interpositorum, benigne placuerit decreverimusque, ut Hungarici religionis Protestantis pastores, tum nuper ad triremes relegati, tum in carceribus aliis modis detenti in libertatem asserentur’.
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 162-163. Ook aanwezig: A.R. 's-Gravenh. Stat. Gen. 6080.
| |
XL.
Weenen, 20 Maart 1676.
Reversaal, geteekend eenerzijds door Christophorus de Abele, keizerlijk raadsheer, anderzijds door Gerard Hamel Bruynincx, Nederlandsche gezant, volgens hetwelk de verbannen predikanten ‘voluntati caesareae regiaeque tu ae Maiestatis humillime obtemperantes promiserunt, sicut hisce promittunt, quod neque se vindicaturi, neque in regnum Hungariae, aut alia haereditaria regna ac provincias redituri sunt, nisi ex concessione atque placito suae caesareae regiaeque Maiestatis’.
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 163-164.
| |
XLI.
Weenen, 20 Maart 1676.
Commissoriaalbrief van Hamel Bruyninx voor eenige van zijne deputaten, die met het keizerlijk decreet naar Buccari en Theate vertrekken, om enkele Hongaarsche predikanten, daar in de gevangenis zijnde, te bevrijden.
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 164-165.
| |
| |
| |
XLII.
Melasso, 25 Maart 1676.
Paspoort door admiraal De Ruyter afgegeven voor 26 Hongaarsche predikanten, waarin hij hen aan ‘Freund und Bunds verwandte obgedachten Hochmögende Herren Generaal Staaden der Vereinigten Niederlanden zu Wasser und Land’ aanbeveelt.
(Gelijktijdige vertaling blijkbaar van Nederlandschen tekst.)
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 169-170.
| |
XLIII.
Weenen, 2 April 1676.
Leopold deelt Kramprich het begenadigingsdiploom mee, en geeft hem opdracht van de gelegenheid gebruik te maken, dat de staten-generaal daartegenover aan de Katholieken ‘mehrere Freyheit als bishero beschehen verstatten und zuelassen wolle’.
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 171.
| |
XLIV.
's-Gravenhage, 13 April 1676.
Kramprich aan den Keizer. Hij wil aan de Staten-Generaal een memoriaal indienen, waarin hij opnieuw zal aantoonen, dat de Hongaarsche predikanten alleen om rebellie waren vervolgd en dat de Keizer door hun begenadiging uitsluitend tegenover de Nederlanden zijne tegemoetkoming wilde toońen. Het doel van deze memoriaalbrief zou zijn ‘erstlich, dass sie (nl. de Staten-Generaal)
| |
| |
resolvirten, Ehrwürdige Kayserliche Mayesthät wegen Losslassung der Predicanten zu danken, zum anderen sich zu dergleichen Freyheiten für die Catholische undt zu Abschaffung der schulteissen inquisition zu reclären’. (Hierbij komt als bijlage een Fransch memoriaal van Kramprich d.d. 13 April 1676, aan de Staten-Generaal gericht, dat echter op raad van Fagel later werd ingediend.)
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 174-178.
| |
XLV.
Weenen, 2 April 1676.
Dépêche van den Gezant Gerard Hamel Bruyninx.
Ho. Mo. Heeren, Mijne Heeren. Naer 't bekome van simple communicatie van het keijserlyck decreet, inde saeck vande hungarse predicanten volgens mijn laetste bericht onder dato den 2en febr. lestleden, soo hebbe ick daernae op mijne gestadighe devoiren het voorsz. keyserlyck decreet in forma bekomen1), ende also ik, hierdoor seecker synde van de keiserlycke meyninghe, oordeelde, dat d' executie van dien nodigh was, ende ondienstigh insagh die aen andere te lathen berusten, mar dat het oock nodigh was dat ick die in mijn macht ende geweldt hadde; soo hebbe ick aenstonts aengehouden, dat mijn literae caesareae patentes requisitoriales ad omnes magistratus, judices etc. cum clausulis mandati et requisitionis souden moghen werden verleent; maer in 't begin niet anders bekomende als literas patentes sonder de voorsz. clausulen, soo hebbe ick daerover den hoffchancelier geremonstreerd, dat sulcx niet alle was, ende dat men daermede tegens den onwillighen ende partijdighe niet voort souden komen; daer en boven dat men hadde ver- | |
| |
geten formulam renversalium secundum tenorem decreti caesarei de non vindicando daer neffens te vougen, hoewel ik sulcx versocht hadde, ende niet anders als hoogh nodigh geoordeelt konde worden, op dat men eenmael door het werck soude komen; oversulcx daerenboven versocht, dat de brieven van requisitie ende 't renversall1) mochten worden gedepescheert, naer het ontwerp, als ick hem ter handt stelde. Waerop eindelijk deser daghen gevolght is, dat ik de depesches volgens de neffensgaende copije hebbe bekomen, niet zonder moeyte ende verscheiden memorien aenden hoffchancelier die sich hieromtrent wel heeft gethoont ende gedraghen. Hierdoor dan in staet synde om d'executie te lathen bevorderen, soo hebbe ick van daegh eenighe
Ungaren gecommitteert van beyde de confessies om het Keyserlyck decreet ter executie te stellen, ende de effective verlossinge van de gevangene praedicanten te bevorderen, 't gheen ick hope dat met Gods hulpe - - die syn genadighe aenschijn soo verre heeft lathen blijcken - - in korten volkomentlijk sal volghen. Wij hebben hier volkomen naerricht vande verlossinge van die ghenige praedicanten, die op de Napelsse galeijen sijn gevonden, door intercessie van den heer Admiraal de Ruyter. Maer aengesien noch een eenighe gevangenen ende geaffligeerde hier ende daer in Hungaren sich bevinden ende ook ettelijcke 18 te Buccari aen de Golff - - toe gehoort hebbende den graeff van Serin, nu syn Keyserlycke Majesteyt bij confiscatie toekomende - - gelijck ook noch twee in seeckere have in Italien genaemt Theate, soo hebbe ick van daegh de nodighe ordre tot derselver verlossinge als oock van die noch meer hier ende daer gevonden ende naergevorscht souden konnen worden, als voorgestelt ende afgeveerdight. Godt geve daer toe sijne verdere genaed ende seghen. Amen. - Dewyl u Ho. Mo. myn de goetheyt so verre hebben believen te bewijsen, by derselver resolutie van den 9en Maart 1676, - - daer ik deselve onderdanigh voor bedancke - - dat sy myn - - op myn versoeck - - verloff vergunt hebben,
| |
| |
om een keer derwaerts te moghen doen, soo sal ick het ampelder rapport omtrent dese saeck, als ook 't gheene deselve vorder is raekende, ende U Ho. Mo. voor te brenghen, ende in deliberatie te geven is, tot myn overkomste reservere, door dien ick alles bequamer tot bericht van U Ho. Mo. ende tot dienst van Gods kercke naer het evangelium in Hungaren, selfs mondelingen sal voor ende aenbrengen konnen. Hiermede etc.
A.R. 's-Gravenh. Stat. Gen. 6080.
| |
XLVI.
14 April 1676.
Resolutie van de Staten-Generaal op No. XLV.
Ontvangen een missive van den resident Hamel Bruynincx, geschreven tot Weenen den tweeden dezes, houdende advertentie: waerop egeen resolutie en is gevallen.
Extracten etc.
| |
XLVII.
's-Gravenhage, 20 April 1676.
Kramprich aan den Keizer (fragment.) Hij zal binnen enkele dagen het bedoelde memoriaal ter Generaliteit indienen. (Vgl. hier XLIV.)
Medegedeeld bij Thury, Adatok.... p. 178-179.
| |
XLVII.
1 Augustus 1676.
Resolutie van de Staten-Generaal.
Is ter vergaderinge gelesen de requeste van Andreas Laskaliski1), Jonas Colledanus, ende Johannes Lani,
| |
| |
evangelische predicanten uyt Hungarien verdreven, gesecondeert met een brief van recommendatie vande heere Churfurst van Brandenburch, geschreven tot Ceulen aende Spree, den 9en Junij lestleden, bedanckende voor eerst haer Ho. Mo. van dat de supplianten door derselver voorspraecke van haere miserien ende elenden waeren verlost, en ten anderen versoeckende, dat die vande Evangelische religie in haere kercken in Hungarien vooruit inde te maecken vredenstractaten geconsidereert ende geincludeert mochten werden, ende ten derden, dat de supplianten inde iegenwoordige haere ongelegentheyt met geldtmiddelen mochten werden gesubsidieert, ende geassisteert, breder inde ordinaris notulen huyden vermelt. Waerop gedelibereert sijnde, is goetgevonden ende verstaen, de supplianten mits desen toe te leggen de somma van twee hondert guldens, te vinden uyt het provenu vande presenten, die den grooten Prince van Souho Capiteyn Generael van het geheele coninckrijck van Congo door sijne affgesanten den 26en November 1671 aen haer Ho. Mo. heeft vereert ende laeten overleveren, ende sullen tot dien eynde de voorszeide presenten tot gelt gemaeckt; ende daeruyt de voorszeide 200 guldens aende supplianten ter handt gestelt, ende de overschietende penningen inde secrete casse opgesloten werden, om bij haer Ho. Mo. verder daerover gedisponeerd te werden, soo als deselve t' sijner tijt sullen vinden te behooren.
Secr. Res. - R.A. Utrecht. Stat. arch. 637.
| |
XLIX.
1 Augustus 1676.
Resolutie van de Staten-Generaal.
(Vgl. hierboven No. XLVIII, waarvan het eerste gedeelte woordelijk werd aangehaald.)
Waerop gedelibereert sijnde, is goetgevonden ende verstaen, dat de voorszeide requeste ende missive copielijck gestelt sullen worden in handen vande heeren van
| |
| |
Heuckelom ende andere haer Ho. Mo. Gedeputeerden tot de Buytenlantsche saecken om te visiteren, examineren, de retroacta nae te sien, nopende de gelegentheyt ende toestant van die vande evangelische religie uit coninckrijck van Hungaren, den resident Hamel Bruyninx gegenwoordich alhier inden Hage sijnde, mondelinge te hooren, sijn bericht in te nemen ende van alles rapport te doen, ende wert de supplianten tot een subsidie toegelecht de somma van twee hondert guldens eens te betalen uyt fonds als bij een aparte resolutie staet vermelt.
R.A. Utrecht. Stat. arch. 635.
| |
L.
's-Gravenhage, 10 September 1676.
Kramprich aan den Keizer (fragment.)
Allerdurchleuchtigst etc. Kayser undt König etc. Allergnädigster Herr, Herr etc. - ...Acht Ungarische Prädicanten, so durch dieses Staats intercession von Ehrwürdige Kayserliche Mayesthät die Befreyung von denen Galeren erhalten, seint in diesen Landt ankommen. Sie haben ein Buch, worin auf unterschiedtlich blätteren die Abriss zu sehen, wie Sie in Ungaren gefangen, grausamb tractirt undt auf die Galeren geschickt worden, wass Sie alda für Tormenten undt Persecutionen ausgestandten, mit diesen abrissen reissen Sie durch dass Landt und verursachen vielle bitterheit wider die Catholische, sie sambten damit viell geltss und sollen auch vorhabens seijn, der Staaden General fürschreiben zu begehren, dass Sie wider nach Ungaren gehen mögen. Ich werdt sehen, wie einem undt anderen vorzukommen, undt ob nit aus diesem ubel etwass guthss entstehen könt, dass ist dass durch dieser Prädikanten ahnleitung man einige gnadt für Sie, undt einige Freyheit für die Reformirte in Hungaren begehren, undt hingegen einige Freyheit reciproce für die Catholische alhie offeriren mocht, womit es dan zu solcher proposition kommen könt, worzu Ehrwürdige Kayserliche Mayesthät in dero gnädigsten rescript vom 19en Decembris 1675, zu
| |
| |
incliniren scheinen. Womit mich zu beharrlichen Kayserlichen Hulden undt Gnaden unterthenigst befehle etc.
Thury'sche verzameling No. 108. Hoogeschool-bibl. Pápa.
| |
LI.
14 September 1676.
Resolutie van de Staten-Generaal.
Ontvangen een missive vande hungarische predicanten, geschreven in haer ballingschap tot Turin1) den 17en July lestleden, bedanckende haer Ho. Mo. als autheurs van hare verlossinge vande galeyen ende uyt haere miserien, ende versoekende dat deselve bij sijne Keyserlijcke Majesteyt gelieffden te intercederen, ten eynde sij luiden ende oock de andere hier ende daer noch verstroyde hungarische predicanten aldaer weder mochten keeren, ende oock becomen de liberteijt om het evangelium te vercondigen met restitutie van haere kercken ende ecclesiasticque goederen, voor eenige jaeren haer affgenomen, sijnde de voorszeide missive gesecondeert met een brieff van recommendatie van Burgermeesters, Schouten ende Raden der Evangelische Steden van Eedtgenootschap Zurich, Bern, Basel ende Schaffhuysen, gegeven in haer aller namen onder het secreet segel der voorszeide stadt Zurich den 14en Julij lestleden stilo loci. Waerop gedelibereert etc., dat de voorszeide missive ende den brieff van recommendatie mitsgaders het schriftelijck rapport vanden resident Hamel Bruynincx, raeckende de voorsz. hungarische predicanten copielijck gestelt sal worden in handen vande heeren van Heuckelom ende andere haer Ho. Mo. Gedeputeerden tot de buytenlantsche saecken, om te visiteeren, examineren ende volgens ende in conformité van haer Ho. Mo. resolutie vanden eersten augusti lestleden de retroacta naer te sien, nopende de gelegentheijt ende toestant van die vande evangelische religie int Coninckrijck van Hungarien, den voornoemde resident Hamel
| |
| |
Bruynincx, tegenwoordich alhier inden Hage wesende, nader mondelinge te hooren, sijn bericht in te nemen ende van alles rapport te doen, ende werdt aen Basilium Köpeczi, Stephanum Parenszazi1), Johannem Szomodi, Stephanum Battozkessi2), Franciscum Ottrokoczi, Balthasarum Nicletium, Johannem Zalonesai3), Thomam Steller, acht vande voornoemde hungarische predicanten met de voorszeide missive ende brieff van recommendatie herwaerts gecomen tot een subsidie toegelecht de somma van vierhondert guldens eens, te betalen uyt het restant van het provenu vande presenten, die den grooten prince van Souho, Capiteyn Generael van het geheele coninkrijck van Congo, door sijne affgesanten den 26en November 1671 aen haer Ho. Mo. heeft vereerd ende laeten overleveren, breeder gementioneert in haer Ho. Mo. resolutien vanden eersten ende achsten Augusti lestleden.
Secr. Res. - R.A. Utrecht. Stat. arch. 637. Ook als gewone resolutie Stat. arch. 635.
| |
LII.
19 September 1676.
Resolutie van de Staten-Generaal.
Is ter vergaderinge gelesen de memorie vande acht alhier aenwesende hungarische soo predicanten als rectoren, versoeckende dat haer Ho. Mo. de supplianten gelieven te verleenen brieven van voorschrijvens aen sijne Conincklijcke Majesteyt van Groot Brittannien, ten eynde de supplianten deste vrijmoediger hare saecken sijne Majesteyt mogen comen voor te dragen, ende een goede uytcomste inde selve becomen. Waer op gedelibereert etc., dat copie vande voorszeide memorie gestelt sal worden in handen vande heeren van Heuckelom ende andere
| |
| |
haer Ho. Mo. Gedeputeerden tot de buytenlantsche saecken om neffens derselve supplianten voorige missive ende het schriftelyck rapport vanden resident Hamel Bruyninx, de voornoemde hungarische predicanten concernerende ende inde notulen vanden 14en deser breder vermelt, te visiteren ende te examineren ende in conformité van haere Ho. Mo. resolutie vanden eersten Augustus lestleden, de retroacta nae te sien, nopende de gelegentheyt ende toestant vandie vande evangelische religie int Coninckrijck van Hungarien, den voornoemden resident Hamel Bruynincx jegenwoordich alhier inden Hage wesende mondelinge te hooren, sijn bericht inte nemen ende van alles alhier ter vergaderinge rapport te doen.
R.A. Utrecht. Stat. arch. 635.
| |
LIII.
14 October 1676.
Resolutie van de Staten-Generaal.
Ontvangen een missive vanden resident Hamel Bruynincx, geschreven tot Delft den 6en deser, geadresseert aenden Griffier Fagel, houdende daernevens twee proiecten van twee missiven d'eene aen sijne Keyserlijcke ende de andere aen sijne Conincklijcke Majesteyt van Groot Brittannien ten behoeve vande hungarische predicanten. Waerop gedelibereert etc., dat beijde de voorszeide proiecten vande brieven van voorschrijvens gestelt sullen worden in handen vande heeren van Heuckelom ende andere haer Ho. Mo. Gedeputeerden tot de buytenlantsche saecken, om te visiteeren, examineren ende van alles ter vergaderinge van haer Ho. Mo. rapport te doen.
Eodem die. - Is gehoort het rapport vande heeren van Heuckelom ende andere haer Ho. Mo. Gedeputeerden tot de buytenlantsche saecken, hebbende ingevolge ende tot voldoeninge van derselver resolutie commissoriael van den 19en September lestleden gevisiteert ende geëxamineert de memorie van acht alhier aenwesende hungarische predicanten ende rectoren, versoeckende, dat haer Ho. Mo.
| |
| |
de supplianten gelieven te verleenen brieven van voorschrijvens aen sijne Conincklijcke Majesteyt van Groot Brittannien ten eynde de supplianten des te vrijmoediger hare saecke sijne Majesteyt mogen comen voor te dragen. Ende een goede uytcomste inde selve becomen mitsgaders der supplianten voorige missive met het schriftelijcke rapport vanden resident Hamel Bruynincx, de voornoemde hungarische predicanten concernerende ende in de notulen vande 14en desselve maents breder vermelt, hebbende oock in conformité van haer Ho. Mo. resolutie vanden 1en Augusti lestleden de retroacta naegesien, nopende de gelegentheydt ende toestant vandie vande evangelische religie int coninkrijck Hungarien, alsmede mondelinge gehoort den voornoemde resident Hamel Bruynincx ende daernevens overgelevert ende ter vergaderinge laeten lesen een proiect van een missive van voorschrijvens aen sijne Conincklijcke Majesteyt van Grootbrittannien ten behoeve vande voornoemde hungarische predicanten, bij den voornoemde resident Hamel Bruynincx op ordre vande gemelde heeren haer Ho. Mo. Gedeputeerden ontworpen ende opt papier gebracht. Waerop gedelibereert sijnde, hebben haer Ho. Mo. de voorsz. missive soo als deselve aen het eynde deses staet geinsereert haer wel laeten gevallen, ende is voorts goedgevonden ende verstaen, dat deselve inde fransche tale getranslateert ende de Ungarische predicanten met het bericht vanden voornoemde resident Hamel Bruynincx, daerin vermelt, ter handt gestelt sal worden om aen sijne Conincklijcke Majesteyt by deselve overgelevert te worden. Ende is wijders mede goetgevonden ende verstaen, dat copie vande voorszeide missive aen hoochsgedachte sijne Conincklijcke Majesteyt doorde voornoemde Ungarische predicanten zal werden ter handt gestelt aenden heere van Beuningen, haer Ho. Mo. extraordinaris ambassadeur aen meer hoochsgedachte sijne Conincklijcke Majesteyt van Groot Brittannien, ende denselven daernevens
aengeschreven de voorszeide hungarische predicanten daer omtrent de behulpsame handt te bieden ende, sooveel eenichsints mogelijck sal wesen, te seconderen.
| |
| |
| |
LIV.
Proiect missive
aen sijne Conincklijcke Majesteyt van Groot Brittannien in causa Hungarorum Predicantium bijden resident Hamel Bruynincx opt begeren vande heeren van Heuckelom ende andere haer Ho. Mo. Gedeputeerden tot de buytenlantsche saecken ontworpen ende overgegeven in handen vanden heer Griffier Fagel den 6en October 1676. Doordien ons genoechsaem gebleecken is, dat de vyanden vande evangelische religie bijde switserse ende auchsburchsche confessie in Hungaren, woeden ende rasen, omde evangelische kercke aldaer t'eenemael uyt te roeyen ende te verdelgen, ende tot dien eynde de gesamentlijcke evangelische predicanten alle tesamen ende yeder int bisonder sonder onderscheyt door sub ende obreptie niet alleen bij sijn Keyserlijcke Majesteyt als Coninc in Hungaren, ondernomen hebben de beswaren met den laster ende schult van rebellie, maer oock alle middelen ende wegen van verdediginge, soodanich te verhinderen ende aff te snijden, datmen daer onovertuycht ende onoverwonnen heeft veroordeelt ende schuldich verclaert, gelijck als onsen resident Hamel Bruynincx aen het hoff van sijne Keyserlijcke Majesteyt ons heeft te kennen gegeven ende oock overgesonden een seer wijtloopich bericht bij hem tot justificatie vande onschult vande voorszeide hongarische predicanten opgestelt, hetwelcke wij goetgevonden hebben tot U Conincklijcke Majesteyts informatie hiernevens te voegen, oordeelende den voornoemden onsen resident, dat deselve hungarische predicanten aende misdaet haer te last gelegt t'eenemael vrij ende onschuldich sijn ende datmen uyt dien hoffde swarichheyt heeft gemaeckt de gegeven sententie tegens haer te executeren, maer onder schijn van konincklijcke genade haer heeft soecken te bewegen tot het teyckenen van seeckere concept van renversael, waerbij sij niet alleen souden verclaeren, dat sij schuldich waren aende rebellie haer te laste gelecht, maer oock verbinden soude opde bedieninge van haer predickampt te renuncieren, haer daer van te onthouden, dat
t'eenemael aff te staen,
| |
| |
tot dien eynde te lande uyt te gaen ende daer niet weder in te comen op conincklijcke ongenade, ende de hoochste straffe, doch dat sulcx - - als een saek van d'uijtterste conscientie - - bij veele ende verscheyde onder haer met een ongemeene stantvasticheyt tot de gevanckenisse, galeye, banden van yser, den bloede ende doot toe is geweygert, soo sijn wij daer door met een christelijck medelijden tegens haer soodanich bewogen geworden, dat wij d'intercessie voor haer bij sijn Keyserlycke Majesteyt met ernst hebben laeten ondernemen ende door aenhouden tot vrijstellinge van haere personen, restitutie van haer affgenomen kercken, vrije bedieninge vande voorszeide evangelische religie, off wel in allen gevallen een naerder ende onpartijdich ondersoeck over schult off onschult, maer aengesien wij tot noch toe niet verder van sijne Keyserlycke Majesteyt hebben connen verwercken, als haer ontslaginge vande galeyen ende gevanckenisse ende derhalven onse schuldige compassie verder hebben willen doen blijcken ende onse conscientien ontlasten omtrent de plicht, waer aen een geloffsgenoot tegens gelooffsgenoot naer de wet van een christelijcke lieffde, broederschap ende gemeynschap der heylighen is verbonden. Daer en boven oock door onse vordere intercessie bij sijne Keyserlijcke Majesteyts goedertierentheyt, billickheyt ende gerechticheyt van meening sijn te doen aenhouden om verdere vergunninge vande voorsz. resterende versochte pointen, dat oock gedeputeerden vande voorszeide ontslagen hungaerse predicanten ons daer en boven te kennen hebben gegeven, dat sij haer geerne mede aen U Conincklijcke Majesteyt souden addresseren, omt' faveur van U conincklijcke intercessie bij sijne Keyserlijcke Majesteyt ootmoedich te versoecken ende mede te mogen genieten, ten eynde sij aen haer kerck ende hare kercken aen haer weder gegeven mochten werden, met toelatinge van een vrije, onbecommerde ende publicque bedieninge van beyde de evangelische religien in Hungaren, soo ende
gelijck sij die voor de voorszeide beschuldinge hebben genoten, ende mitsdien ons versocht ende gebeden hebben, om onse brieven van voorschrijvens aen U Conincklijcke Majesteyt, soo hebben wij haer oock daermede niet connen
| |
| |
weygeren aende handt te gaen, ende U Conincklijcke Majesteyt vrundtelijck nabuyrlijck goetgevonden te versoecken ende te bidden de voorgemelte gedeputeerden vande voorszeide ontslagen predicanten goedertierentlijck te doen hooren, haer in haeren noodt ende versoecken sodanich te helpen ende bij te springen, als het U Conincklijcke Majesteyt uijt een christelijcke ende godsalige beweginge sal oordeelen te behooren, ende connen goetvinden etc.
Secr. Res. - R.A. Utrecht. Stat. arch. 637.
| |
LV.
26 April 1677.
Resolutie der Staten-Generaal.
In zijn geheel medegedeeld bij Knuttel. Acta der part. syn. van Zuidholland 1621-1700. Dl. V, blz. 186-187. Vgl. hierachter II, No. XXI.
| |
LVI.
Memorie van Gerard Hamel Bruyninx1) (fragment.)
Memorie van de pointen aen Haer Excellentien den Heer Grave van Koninxech, rijcx vicechancelier, ende den Heere Baron Hoogher hoffchancelier, daertoe by sijn Keyserlycke Majesteyt gecommitteerdt ende geordonneert, den 4en Septembris laestleden bij Haere Hoogh Moogh. extraordinaris gedeputeerde Hamel Bruynincx voorgedraghen ende aen deselve gerecommandeert, dat sijn Keyserlycke Majesteyt, ten fine van favorable dispositie, gerefereert mochte worden met de redenen daertoe dienende, bijgebracht ende gededuceert.
6o.2) Ten sesten wordt sijn Keyserlijcke Majesteyt in
| |
| |
den naeme van haer Ho. Mo ten hooghsten vrundelick nabuyrlick bedanckt over en van weghen de goedertieren loslathinghe der Ungarsen predikanten uyt hare banden ende ijsers; ende dat deselve aen Haere intercessie soo veel heeft believen te defereren, 't gheen sij in gelijcke ende andere occasien overbiedighst sijn danckbaer te erkennen ende te verschuldighen. Doch aengesien haer Ho. Mo. sich volkomentlijck verseeckert houden van de onschuldt ende onnoselheijt deser luyden omtrent eenighe misdaedt van rebellie ende andere haer ten last gelegt, soo vinden sij haer in conscientie verobligeert, deselve soo verre vorder aen te nemen, dat sij andermael met haere intercessie op het vertrouen, dat sij hebben geset op de goedertierentheydt, redelijckheydt, billijckheydt, rechtveerdigheydt ende andere ongemeene christelijcke deughden van sijn Keyserlycke Majesteyt, bij deselve andermael vrundelick nabuyrlick dorven inkomen ende in Christi naeme ende om syne verdienste, die voor ons heeft geleden, als wij syne vianden waeren, vrundtelijck nabuyrlijck te versoecken ende te bidden, dat sijn Keyserlijcke Majesteyt believe den roem van sijne goedertierne sachtmoedigheydt, godtvresende medogentheydt ende christelijcke liefde teghen sijne onderdaenen syn vollkomenheden ende volmaecktheydt te geven door het vergunnen en verleenen van verloff en vrijheydt aen de losgelathen en in ballingschap onswervende evangelise praedicanten: om vrij, onbekommert ende ongemolesteert in haer vaderlandt het Koningkrijck Ungaren bij vrouw, kinderen, vrunden ende maghen te mogen komen, gaen, staen, blijven ende woonen. Daerenboven om haer leer en predickampt in kerken ende scholen onder haer respectieve gemeynten te moghen bedienen, waernemen ende bekleeden, als voor dat van haere verstooringe; ende voorts alles te moghen doen, waertoe sij volgens beroep ende ampt sijn verplicht. Dien volghende dat haer afgenomen kercken, schoolen, huysen ende goederen, daeraen behoorende, weder ingeruymt
ende gegeven moghen worden, onder aenbiedinghe van vernieuwinghe van eedt tot verbintenisse van trouwe ende gehoorsame onderdaanigheijdt, die sij aen sijn Keyserlijcke Majesteyt als
| |
| |
haeren Koningh schuldigh sijn, bij aldien syn Majesteyt sulckx oordeelen te behooren.
Naedemael haer Ho. Mo. seeckere ende gewisse naericht hebben, van dat de Ungarse beweginghe onder de handt van verscheyde machtighe en redoutable machten worden gewoedt ende naer alle apparentie in een groote vlamme van oorlogh, gevaerlijcke verwijderinghe ende schadelijcke verwarringhe tusschen syn Majesteyt en sijne onderdaenen staen uyt te bersten, ten sij de onlusten ende de oorsaecken van dien als noch tijdelijck bijgeleght ende weghgenomen worden; soo hebben deselve als goede vrinden, naebuyren ende geallieerde sijn Keyserlijcke Majesteyt daervan kennisse ende trouwhartighe waerschowinghe willen doen mits desen. Ende dewijlen oock haer Ho. Mo. daerbij merckelijcke sijn geinteresseert, uijt oorsaecke van de alliantie, verbintenisse ende goede vrundtschap, waerinne sij teghenwoordigh met sijn Keyserlijcke Majesteyt staen, ende waerom sij te samen behooren te blijven, indien sij haer waerachtigh interesse wedersijdts naer behooren willen betrachten; ende dat mitsdien de Ungarse beweginghe tot gheen verwijderinghe konnen uytbersten, sonder haer Ho. Mo. daervan de smerten ende onheylen ten deelen te doen gevoelen; soo hoopen en vertrouwen sij, dat sijn Keiserlyck Majesteyt sich wel sal lathen gevallen, dat sij sich daer ontrent bekommeren en deselve in bedencken lathen geven, off het voor sijn Majesteyt ende sijne geallieerde in 't gemeyn ende een ieder in 't bysonder niet dienstigh, noodigh ende raetsaem is, dat de Ungarse onlusten ende oorsaecken van dien hoe eer hoe beter weghgenomen, de gevaeren voorgekomen ende daerdoor de gemiscontendeerde ontwapent ende het dierbare vertrowen tusschen koningh ende onderdaenen herstelt worde.
De gerechtigheijdt van saecke is haer Ho. Mo. onbekent, sij sijn oock van gheene meyninghe sich daerinne te engageren, dat meer is, sij hebben al te goedt gevoelen vande rechtveerdigheydt ende goedheydt van sijn Majesteyt, als dat sij souden konnen gelooven, dat sijn Majesteyt willens wethens en met voorbedachten raedt syn onderdaenen soude willen verongelijcken.
| |
| |
Ondertusschen konnen sij niet voorbijgaen om het interest dat sij daerinne hebben - - als dat sijn Majesteyts wapenen teghens de overweghende macht van Vranckrijck niet en worden gediverteert - - sijn Keyserlijcke Majesteyt te gemoedt te voeren, dat den vreden, die een koningh aen sijn onderdaenen geeft, om een borgerlijcken oorlogh bij te legghen ende te eyndighen, vrij van grooter aengelegentheydt is, als het verkrijgh van verscheyde niewe staeten; dat de grootste overwinninghe in domesticque verwarringhen daerinne bestaet, dat men niet en behoeft te overwinnen; datmen beter, wijser ende voorsichtigher doet, door den vreden veel liever als met de wapenen, sich in sulcken ghevallen dat ghenige te onderwerpen, 't gheen men ten schoonste genomen tegemoet siet, met gewelt te boven sullen konnen komen. Dat een koningh in burgerlijcken oorlogh teghens sijn onderdaenen altijdt verliest, nimmermeer windt, schoon hij overwindt. Dat de desperatie van soodanighen wilden aert is, dat die niet te temmen sij; oversulcx dat het altijdt voor een koningh gevaerlijck sijn onderdaenen tot desperatie te brenghen, voornamentlijck die gheene, die een rugghe van een seer machtighen erffvyandt ende van anderen hebben, die een indispensabel interest in haer bescherminghe opnemen. Dat het oversulcx in burgerlijcke onlusten altijdt voor den koning lofflijcker, heerlijcker, geruster ende seeckerder is te vergheven als te straffen. Dat sijn Keyserlijcke Majesteyt sich van dese salutaire maxime door gheen contrarie raedt behoort te lathen diverteren; alsoo veelmaels 't particulier interesse dat van een prins te rugghe doet stellen ende 't selve, om 't vuijl te bedecken, met de verw van sub ende obreptie kunstigh aengestreecken wordt; de waerheijdt ende de gewisheijdt van 't een ende 't ander hier voorgestelde soude met veel andere bondighe redenen ende exempelen konnen worden bekrachtigt, bij aldien haere Ho. Mo. niet verseeckert waeren, dat sijn Keyserlijcke Majesteyt van soodanighen wijse
ende trowen raedt was gedient, dat het onnoodigh ende vergeefs soude sijn eenighe verdere erinneringhe niet en doen uyt een albemoeyende drifft, maer uyt een hertelijcke wel gemeynde affectie ten
| |
| |
gemeynen besten van sijn Keyserlijcke Majesteyt ende haeren staet, bestaende in 't noodigh gebruick van de gemeyne waepenen teghens Vranckrijck. Waeromme sij dan sijn Majesteyt vrundtelijck nabuirlijck versoecken, sij willen haer versoeck niet aff ende de voorsz. moetroeringhe niet in de windt slaen. Ende lathen haere Ho. Mo. sijn Majesteyt vorder versoecken deselve believe haer een positijff antwort te lathen toekomen, opdat de voorsz. in ballingschap omswevende predikanten haer moghen verblijden in de keiserlijcke genade, off troosten in haer onschuld, met gedult ende vertrowen op Godt, affwachtende de kroone der heerlijckheijdt, die belooft is aen alle diegheene, die daer om Christi willen ende sijn waerheydt, die naer het evangelium is, komen te lijden, ende daerbij volstandigh verblijven in gedult en christelijcke lijdtsamheydt; sijn Majesteyt believe verseeckert te sijn, dat sij niet alleen dese lijdende predikanten, maer oock haer ende haeren gantsche staeten, alle kercken ende christelijke gemeijnten, alomme door de gantse christenheydt sullen verblijden door een genadighe en goedertierene resolutie, die deselve op dese vrundelijk nabuirlijcke intercessie, dit versoeck, dese bede, jae oock smeeckinghe sullen komen te nemen. Nademael het gerucht van haer lijde ende elendt door de gantsche wereldt is verspreijdt ende aller herten met medelijden ende ontferminghe sijn ontsteecken; sulcks dat, gelijck de ontferminghe ende 't medelijden aller vroome ende veele hondert duysende evangelise christenen, gebeden ende suchten voor dese lijdende praedikanten in Ungaren tot Godt heeft doen senden: alsoo sal oock die blijdtschap, die sij sullen ontfanghen door de genadighe ende goedertieren resolutie van sijn Keiserlijcke Majesteyt tot haer herroepinge ende herstellinghe, aller loff en dancksegginghe tot Godt doen uytstorten; met inborstighe gebeden voor het welvaeren ende voorspoet van sijn Keyserlijcke Majesteyt persoon ende regeeringe.
A.R. 's-Gravenh. Stat. Gen. 7178.
| |
| |
| |
LVII.
4 October 1677.
Resolutie van de Staten-Generaal.
Ontvangen een missive van haere Ho. Mo. extraordinaris envoyé aen het hoff vanden Keyser, geschreven tot Weenen den 19en Septembris lestleden, ende daernevens twee bijlagen, geadresseert aenden Griffier Fagel, houdende, dat hij sijne credentialen aen sijne Keyserlijcke Majesteyt hadde overgelevert ende naer het affleggen vande curialia commissarissen hadde versocht ende geobtineert, ende voor desselve openinge hadde gedaen van de poincten, die hij voor te dragen hadde ende deselve oock in geschrifte naderhandt hadde overgeleverd, nevens de voorseide missive sub litt. A. gevoeght. Waerop gedelibereert etc., dat copie vande voorszeide missive met de bijlagen van dien sub litt. A. gestelt sal worden in handen van de heeren van Heuckelom ende andere haere Ho. Mo. Gedeputeerden tot de buytenlandtsche saecken, om te visiteren, examineren ende van alles alhier ter vergaderinge rapport te doen.
Secr. Res. - A.R. 's-Gravenh. Stat. Gen. 2329.
| |
LVIII.
1677, Nederland.
De laatste proclamatie van de Hongaarsche predikanten tot de protestantsche mogendheden, o.a. de Staten-Generaal, welke met deze woorden eindigt: ‘si vero nec nostrae, nec vestrae preces quicquam apud Serenissimum Regem nostrum valeant, nos causam nostram Omnipotenti Deo qui est Rex Regum committimus unice. Is videat et judicet. Amen’.
Medegedeeld bij Georgius Hornius, Historia Ecclesiastica... Continuatio à Melchiore Leydecker. Leiden, 1687, p. 143-146.
| |
| |
| |
II. Kerkelijke Lichamen.
Synodale Resolutiën.
I.
Friesland. Leeuwarden, 1 Juni 1675 en vlg. d.
Art. 37. (Voorspraeck voor de geloofsgenooten in Ungarien.) Domini Deputati Synodi hebben overgelevert copia missive vande Heeren Staten en Volmachten deser provincie aen de Heeren Gecommitteerde ter Generaliteit wegens dese provincie, welcke achter de acten mede geregistreerd sal worden1). Waeruit gesien wort het geluckig succes, dat D. Deputati, gesterckt met de broederen praedicanten van Leeuwarden, hebben gehadt in haere voorsprake bij de Staten deser provincie ontrent de hooge noodt van onse geloofsgenooten en bedroefde broederen in Ungarijen: voor welcke genomene moeyte D. Deputati ende de heeren praedicanten van Leeuwarden hertelijck zijn bedanckt geworden.
| |
II.
Heerenveen, 29 Mei 1676 en vlg. d.
Art. 17. (Herstellinghe vande kercke in Ungarijen.) Overslaende de 36. art. wordt in den 37. art. gewaagd vande hooge nood onser geloofsgenoten in Ungarien, de Ed. Mo. H.H. Commissarissen hebben belieft hiervan onderrigtinge aen dese vergaderinge te doen, bekent makende dat alle predicanten aldaer op de galeyen geweest sijnde, op vrije voeten sijn gestelt geworden, hetwelck met verheuginge bij dese christelijke vergaderinge verstaan en aangenomen is.
| |
| |
| |
III.
Franeker, 17 Juni 1679 en vlg. d.
Art. 11. (Noodtlijdende kerken in Ungarien.) Na gedaen gebet a R.D. Praeside is men voortgevaren tot het lesen van d'acten synodi praecedentis, gecomen zijnde tot d'elffte art. heeft de correspondent Zuydt-Hollandiae gementioneert vande lijdende en bedroefde kercken in Hungarien ende gerecommandeert, om voor deselve Godt de Heere vieriglick te bidden, ten eynde d'Alderhoochste haer verlichtinge gelive te geven uijt de handen harer verdruckers, desgelijcks hebben oock dese selve gerecommandeert d'Eerwaardige broederen Correspondenten Noort-Hollandiae et Groningae, 't welke eenpariglick van de broederen onser Synode is aengenomen.
| |
IV.
Harlingen, 8 Juni 1680 en vlg. d.
Art. 6. (Het bidden voor de vervolghde broederen in Hungarien.) De ijverige voorbede van de suchtende en door onweder van vervolginge voortgedrevene kercken in Hungarien wert alsnoch aen den Eerwaardigen respectiven predicanten van onse provincie op het ernstighste gerecommandeert om daerin met alle wackerheyt voort te gaen: te meer, dewijle wij besonderlick van de Eerwaardige Correspondent van Noort-Hollant worden geinformeert, dat die noodtlijdende broederen alrede succes van haer ijverige smeekinge en onse voorbeden begonden te gevoelen, bevindende dat het harde jock, dat haer druckt eenichsins gelindert en versacht wierde.
| |
V.
Dokkum, 31 Mei 1681 en vlg. d.
Art. 3. (Voorbede voor de Ungersche praedicanten.) Rackende de Ungersche noodlijdende praedicanten is door
| |
| |
D. Correspondens Noord-Hollandiae rapport gedaan aan het Eerwaardige Synodo, dat de saacken vande kercken aldaar voornaementlijck merkelyk waaren gevordert ende wort vorders versocht aan de leden Synodi, de saacken op het serieuste voort te setten door gebeden ende andersints.
I-V. A.v. Pr. K. Utrecht.
| |
VI.
Gelderland.
Arnhem, 21 Augustus 1677 en vlg. d.
Art. 45. (Ungarische praedicanten.) Rev. D. Correspondens Zuydt Hollandiae heeft oock dese christelijke synodus versocht te willen aennemen, gelijck in sijnen synodus geschiet was, voor de verdrevene broeders de Ungarische praedicanten vierichlijck te bidden, ten eynde sy mogen in haeren dienst herstelt worden, ende dese christelijcke synodus believe aen te houden bij de Staten deser provincie, dat doch dat heylsaem werck van haere herstellinge op alle bedenckelijcke wijse mach bevordert worden. Dese christelijcke synodus neemt den bedroefde staet van haere verdruckte broeders met hertelijcken beweginge aen en sal niet naelaten dach en nacht voor haeren vrede te bidden en last haere Gedeputeerde bij de Ed. Mo. Heeren Staten deser provintie alles wat mogelijck is tot bevorderinge van den welstant deser haeren broederen bij de handt te nemen.
A.v. Pr. K. Utrecht.
| |
VII.
Groningen en Ommelanden.
Appingedam, 29 April 1678 en vlg. d.
Art. 63. (Predikanten in Hongarijen.) D. Correspondens
| |
| |
Zuit-Hollandiae heeft den christelijcken synodus uit haer acten voorgedraegen de groote elende en elendige vervolginge in Hungarien soo in opzicht vande protesteerende (sic!)1) predikanten, sijnde ballingen, als oock de gemeente Jesu Christi aldaer, met versoeck dat in desen synode an de respective classen dese nootlijdende protesterende (sic!) predicanten en gemeinten soo mochten worden gerecommandeert, dat sij derselver in haare publieke gebeden indachtigh mochten sijn; is dit selve van de aenwesende broederen angenomen om een jegelick in sijn classe dit bekent te maken.
| |
VIII.
Groningen, 5 Mei 1679 en vlg. d.
Art. 43. (Hungarien.) Ad (art.) 63, waerdoor de protestantse gemeynten en predicanten in Hungarien den broederen sijn gerecommandeert, derselver in publiq gebeden te gedenken: heeft de heer professor Alting bekent gemaeckt, door missive naerichtinge te hebben van dat eenige der predicanten uit hare ballingschap tot hare gemeynten waren wedergekeert en alsoo die droevige kercken eenige verquickingen hadden, edoch onseecker van dien troostelijcken voortgank is nochmaels de christelijcke voorbeede bij d'aenwesende broederen aen respective classen te recommandieren aengenomen.
| |
IX.
Groningen, 10 Mei 1680 en vlg. d.
Art. 38. Ad art. 43. Spreeckende van de verdruckinge der protestantsche gemeinte ende predicanten in Ungarijen. Alsoo verstaen wort, dat dieselve eenige verlichtinge en herstellinge becomen hebben, edoch onseker, is nochmaels
| |
| |
de christelijcke voorbede voor deselve bij d'aenwesende broederen, om de respective classen te recommandeeren, aengenomen.
| |
X.
Appingedam, 2 Mei 1681 en vlg. d.
Art. 35. (Hungarien). Ad art. 38. Spreeckende van de verdruckingen der protestantsche gemeinten en praedicanten in Hungarien heeft D. Correspondens van Noorthollant verhael gedaen, dat brieven in haeren synodo waeren voorgelesen, meldende dat de exuleerende predicanten alle wederomme hare gemeinten waeren toegevoecht ende in haere diensten herstelt, eene derselven alleen uitgenomen. Het christelijcke synodus heeft sulcks met blijdtschap haeres herten ende dancksegginghe tot den goedertierenen Godt aengehoort en verders voor de bewaeringe en welstaendt van dese haere medebroederen in den gebede aen te houden geresolveert.
| |
XI.
Groningen, 24 April 1682 en vlg. d.
Art. 35. (Verdruckte gemeinte in Ungarijen.) Ad art. 35. Spreeckende vande verdruckingen der gemeynten en predicanten in Ungarijen hebben d'Eerwaardige Heeren Correspondenten uit Zuid- ende Noort-Hollandt verhaelt, dat het nu aldaer in Ungarien in beter en geruster staet bevonden wierde, soo dat oock in Hollandt de gebeden voor die verdruckte kercken in dancksegginghe verandert waeren.
| |
XII.
Appingedam, 30 April 1683 en vlg. d.
Art. 35. (Staat der kercke Christi nl. in Hongarije.) Ad art. 35. Ter oorsaecke vande staet der Ungarische kercke, die nae alle gegevene blijcken nu droeviger
| |
| |
dan ooeijt te vooren was, is gesproocken van alle de desolatien, benautheden, verdruckingen, vervolgingen en dangereuse conditien der suchtende duyve Jesu Christi bekans in alle gewesten der werelts, op dat doch een ieder leeraer met hertelijcke smeeckingen in den publijcken godsdienst geweldelick aenstae, om de vreede van Jerusalem en welstaent van Zion.
| |
XIII.
Groningen, 28 April 1684 en vlg. d.
Art. 25. (D'kercken in Ungarien.) Ad art. 35. De resolutie synodi, om niet alleen alle nootlijdende gemeinten door d'geheele werelt verstroit, maer insonderheit d'kercke Christi in Ungarien, welke boven maeten vervolght ende verdruckt wort, in de publique gebeden in de bescherminge des Allerhoogsten tot haer vertroostinge te bevelen, is overall in dese landen in practique en sal daerin ijverick aengehouden worden.
VII-XIII. Oud-Synodaalarchief, 's-Gravenhage.
| |
XIV.
Noord- en Zuidholland.
(Zuid-Holland.) Woerden, 10-20 Juli 1674.
Art. 13. Mededeeling over een brief van G. Hamel Bruyninx gezant te Weenen, behelzende verslag van den toestand van de Hongaarsche gereformeerden. Hij verzoekt de synode o.a. voor hem eene machtiging voor intercessie bij de Staten-Generaal te doen verkrijgen. Dit verzoek werd niet toegestaan.
Medegedeeld bij W.P.C. Knuttel. Acta der particuliere synoden van Zuid-Holland, Vde Deel (1673-1686), blz. 55. (Rijks gesch. publ. Kl. S. 15. 's-Grav. 1915.)
| |
| |
| |
XV.
20-21 November 1675.
(Acta Deputatorum Synodi (Noord- en) Zuyd-Hollandiae.)
Fo. 52-53. (Hongarische predicanten.) Is van deputatus Amya bekent gemaeckt, dat hem een brief was toegekomen van D. Ridderus, synde geweest als correspondens op de synodus van Uytrecht, waer in sijn Eerwaarde schreef, dat aldaer was ingekomen een seer droevigh relaes van de toestand van verscheiden predicanten uyt Hongarien gevanckelijck weghgevoert ende gebracht op de galeyen van Napels, met een ootmoedigh versoeck van dat alle broederen ende medegenoten des geloofs haer doch de behulpsame hand wilden bieden, om uijt soo droevigen gevanckenisse, haer alleen maer ter oorsaecke van de belijdenisse der waerheyt overgekomen, mochten verlost ende daer in ondertusschen gesoulageert worden, dat dit die eerwaardige synodus bewogen had, om dese saeck niet alleen te recommandeeren aan de commissarissen, die uyt naem van de Heeren Staten van Uytrecht aldaer saten, ende geerne aengenomen hadden, alle mogelijke dewoiren aen te wenden bij haer principalen, ten eynde dit aen haer Ed. Ho. Mo. bekent gemaeckt ende daer met een goeden ijver behertigt soude mogen worden; maer ook aen alle de correspondenten met versoeck, dat se elck aen de gedeputeerden van haer respective synoden wilden schrijven, om hierin mede 't haere te willen doen aldaer ende op sulcken wijse, alsse nodigh ende dienstigh souden oordeelen, om een favorable resolutie, ten goede van die soo jammerlijck verdruckte predicanten bij haer Ed. Ho. Mo. uyt te wercken. Waerover alsoo deputatus Amya verhaelde, dat hij met den heer raetpensionaris gesproken ende daeruyt verstaen had, dat die saek alrede ter vergaderinge van de Staten Generaal gedient had ende dat daerover efficacieuse resolutien genomen waeren, waervan de copyen souden konnen gelicht worden: soo hebben de gedeputeerde haer gesamentlijck ter griffie van de Staten Generael begeven,
| |
| |
daer haer wel visie van gemelte resolutie vergunt is, maer alsoo se om redenen secreet waeren, soo en konden se de copye daervan niet machtigh worden, voordat daertoe speciael consent van haer Ed. Mo. soude sijn.
| |
XVI.
17-18 December 1675.
Fo. 56-57. (Hongarische predicanten.) Is wederom ingekomen een brief van de gedeputeerde des eerwaardigen synodi van Uytrecht, behelsende 't selve versoek omtrent de hungarische predicanten, 't welck van onsen correspondens in die synodus uyt haar Eerwaarden naem te vooren aen ons gedaen is, ende dieswegens soo sijn wij gegaen om de resolutie van haer Ed. Ho. Mo. volgens 't voorgaende goedvinden van den heer raetpensionaris te lichten, maer doe noch niet konnende verkregen worden, soo isse naderhand den deputatus Amya behandigt, luydende als volgt.
(Secr. Res. van de Staten-Generaal 11 Nov. 1675. Vgl. hier I, XXV.)
In gevolge van dese resolutie heeft men naderhand vernomen, dat de bovengemelte hungarische predicanten door den lieutenant admirael de Ruyter van de galeyen verlost, ende op onse vloot overgenomen sijn1).
XV-XVI. O.S. 's-Gravenh.
| |
XVII.
(Noord-Holland.) Amsterdam, 27 Juli 1676 en vlg. d.
Art. 7. Bij het oplesen van desen articulus hebben D.D. Deputati Synodi alsmede D.D. Correspondens Zuidt-Hollandiae et Ultrajecti mondeling verhaelt ende
| |
| |
omstandiger opgelesen, 't gene sich heeft toegedragen omtrent het lossen vande hungarische predicanten, die om den name Jesu tot een ellendige slavernije op de galeyen waren gedoemt, namentlijk, dat D.D. Deputati Synodi Zuijt- en en Noort-Hollandie van zijn weledele den heere raatpensionaris hadden verstaan, dat hare Ho. Mo., door een christelijcke mededoogentheyt bewogen zijnde ende door eenen heyligen ijver aangedreven, hadden geresolveert te schrijven aan den edelen heer leutenant admirael generael de Ruyter hoog-loffelijken memorie, doenmaels in de middellantsche zee, ten dienste van den Staat ende deselfs hooge bondgenooten tegen derselver vijanden agerende, dat zijn Edele alle goede devoiren by den Prince de Montesarchio ende andere, by dewelcke yet heylsaams te verrichten was, tot lossinge vande voornoemde belyders der waarheyt souden aanwenden, 't welck soo gewenschten uytslach heeft gehadt, dat alle de voorsz. vrijgelatene des Heeren Jesu oock in hare vryheyt herstelt zijn ende dat hare zielen en lichamen door de christelijke barmhartigheyt, ende goet tractament vanden selven saligen heer de Ruyter sijn verquikt geworden, ende van zijn Edele gescheyden zijnde na Switserlandt sijn gereyst ende by missive hertelijcke danckbaarheyt hebben betoont aan de eerwaardige synodus van Zuyd-Hollandt1).
A.v. Pr. Utrecht.
| |
XVIII.
(Zuid-Holland.) Dordrecht, 6-18 Juli 1676.
Art. 14. Mededeeling over de bevrijde Hongaarsche predikanten. (De inhoud komt overeen met art. 7, Synodi Noordhollandiae 1676, met dit verschil echter, dat de gedeputeerden der synode over hen met den raadpensionaris Fagel bij gelegenheid zullen confereeren.)
Medegedeeld bij Knuttel, Acta.... 145.
| |
| |
| |
XIX.
16 September 1676.
(Acta Deputatorum utriusque synodi.)
Fo. 67. Art. 10. (Hungarische predikanten.) Ad art. 14 Synodi Suyt-Hollandiae overeenkomende met art. 7 Synodi Noort-Hollandiae en sprekende vande hungarische predikanten den edele heer raatpensionarius meent, dat op de aenstaende vredehandelingh daer niets van dient voor te komen, maer dat door andere wegen en middelen geern alles tot haer hulp wil contribueren, als hebbende medelijden met de hungarische kerken en dese arme ballingen.
| |
XX.
17 Maart 1677 en vlg. d.
Fo. 73. Art. 1. (Hungarische predicanten.) Ad art. 14 Synodi Suyt-Hollandiae overeenkomende met art. 7 Synodi Noort-Hollandiae van de hungarische predicanten maekt deputatus Amia bekent, dat brieven uyt Engelant van haer Eerwaarden hadt ontvangen en alsoo men hoorde, dat de vrede tusschen sijn Keyserlijke Majesteyt en de genoemde hungarische rebellen tot noch toe onseekker was, soo hebben deputati den heer raatpensionaris versoght, dat wilde helpen sorgh draegen, dat den heer resident Hamel Bruyninghs mocht geinstrueert worden met alle nodighe maght om bij sijn Keyserlijcke Majesteyt in faveur van de hungarische kerken en predikanten te doen, wat mogelijk was. Waerop sijn Edelheyt antwoorde, dat den gemelten heer resident reets daertoe commissie was gegeven en dat geern 't sijne soude helpen doen, indien 't de noot vereyschte, om den heer resident noch meerder instructie te doen hebben.
XI-XX. O.S. 's-Gravenh.
| |
| |
| |
XXI.
(Zuid-Holland.) Delft, 13 Juli 1677 en vlg. d.
Art. 10. Mededeeling over de hongaarsche predikanten, tevens eene resolutie der Staten-Generaal s.d. 26 April 1677. Strekkende om door Van Beuningen de intercessie van den Koning van England bij den Keizer te verzoeken; tevens wordt Hamel Bruyninx te Weenen gelast aldaar ‘alle krachtige devoiren aen te wenden’.
Medegedeeld bij Knuttel, Acta.... 186-187.
| |
XXII.
(Noord-Holland.) Hoorn, 10 Augustus 1677 en vlg. d.
Art. 7. Angaende de middelen tot lossinge der slaven in Turkijen en der hongarische predicanten op de galeyen, waervan art. 7, heeft de weledele heer Commissaris Van Halewijn op 't 1e lit verclaert... Wat het 2e aangaet rapporteerden (D.D. Deputati Synodi), dat 8 Gecommitteerden van deselve predikanten uyt aller name in collegio deputatorum in den Hage naer een seer beweeglijck vertoogh van hare uytsteekenden geledene ellenden versocht hadden, dat haer Eerwaarden bij den staet wilden intercedeeren voor hare kercken, die nu van hare leeraars berooft waren en desgelijcks voor hare restitutie, datse hare kercken weder mochten geschonken worden, alhoewel een acte hadden moeten onderteyckenen de non vindicando et non revertendo, dit versoeck door R.R.D.D. Deputatos den wel-eedele heere raetpensionaris Fagel voorgedragen sijnde, oordeelde zijn WelEedelheyt, dat op den aenstaende vrede handel daervan niet diende voor te komen, maer dat door andere wegen en middelen geerne alles wilde contribueren, als hebbende medelijden met d'hungarische kercken en dese arme ballingen. Maeckte oock haer Eerwaarden bekent, dat de heer resident Hamel Bruyning, agent vanwegen onsen
| |
| |
staedt bij zijn Keyserlijcke Majesteijt alreets commissie was gegeven, om bij zijn Keyserlijcke Majesteijt in faveur vande hungarische predicanten en kercken alles te doen, wat mogelijck was, en dat sijn WelEdelheyt selve verder het zijne gaerne soude toebrengen, indien 't de noot vereyscht, om gemelde heer resident noch meerder instructie te doen hebben. Hadden oock D.D. Deputati conjunctim cum D.D. Deputatis van Zuythollant den weledelen heer resident begroet ende saecke serieuselijck gerecommandeert, dewelcke seer omstandelijck, zoo mondelingh als bij schriftelijcke memoiren, vertoont hadde zijn WelEdelheyt onvermoeiden en gantsch cristelijcke devoiren, tot hiertoe onder Godts zegen niet zonder alle vrucht geweest; voorts met sulcken hertelijcke beweginge beloovende daerin te sullen continueren, dat D.D. Deputati in 't een en 't ander niet alleen ten vollen vergenoegen maer ook daerdoor sonderlinge gestigt waren. D.D. Deputati sijn hier op nomine Synodi voor hare yverige devoiren bedanckt en blijven gelast alsoo te continueren. De respective classen sijn oock gevraecht, of eenige voorslagen hadden ten gemelden eynde, en verclaerden alle tot redres der hungarische zaecken niet te hebben dan hare godtvruchtige gebeden, waerin niet wilden nalaten te volharden.
A.v. Pr. K. Utrecht.
| |
XXIII.
8-9 September 1677.
(Acta Deputatorum utriusque synodi.)
Fo. 92-93. (Hongarische predicanten.) Ad art. 10 Suyd-Holland, Noort-Holland vero 7, spreeckende vande Hongarisse predicanten en kerken etc. antwoorde sijne Edelheyt, datter nu al ordre was gesteld ende selfs daerover geschreeven aen den Kayser na Weenen ende alles gedaen, wat in desen gedaen konde worden: souden eghter de voorgaande brieven geern helpen vernieuwen ende de sake, des versoght sijnde, wijders bevorderen.
| |
| |
| |
XXIV.
15 December 1677 en vlg. d.
Fo. 97. (Hongarisse predicanten.) Ad artic. 10 (Suyd-Holland), Noort-Holland 7. Van de hongarisse predicanten etc. heeft sijn Edelheyt de sake wederom aengenomen ende dat de brieven souden gerepeteert worden, sijnde oock te vooren geschreven aen d'heer van Beuningen.
| |
XXV.
16-17 Maart 1678.
Fo. 103-104. (Hungarische predicanten.) Ad artic. 10 (Suyd-Holland). Spreeckende vande hungarische predicanten etc. antwoorde syn Edelheyt, dat sulcx geschiet was, dat de brieven waren gerepeteert en gesonden, ende na Engelant ende na den Keyser.
23-25. O.S. 's-Gravenh.
| |
XXVI.
(Zuid-Holland.) Leiden, 11-23 Juli 1678.
Art. 5. Mededeeling over de hongaarsche predikanten. (Vgl. art. 7 Synodi Noordhollandiae 1678 en Memoriaalboek der Gedeputeerden.)
Medegedeeld bij Knuttel, Acta.... 234.
| |
XXVII.
(Noord-Holland). Enkhuizen, 1 Augustus 1678 en vlg. d.
Art. 7. (Slaven in Turekijen en hungarische predicanten.) Ad art. 7 (Synodi praecedentis) sprekende van het lossen der slaven in Turckijen ende van hungarische predicanten
| |
| |
hebben D.D. Deputati gerapporteert etc. 2, aengaende hungarische predicanten hadden oock Deputati utriusque synodi, den heer raetpensionaris Fagel begroetende, versocht, dat desen staet geliefde te continueren in hare voorgaende ijver ten beste van die ellendige ballingen ende die bedroefde ende geaffligeerde kercke. Waerop de heer raetpensionaris antwoorde, dat hij niet en wiste, wat daer in meerder soude gedaen worden, datter geschreven was aen den Keyser te Weenen, aen den ambassadeur van Beuningen in Engelant, doch nam syn Edelheyt aen om niet te sullen stilsitten in dat pieuse werck, dat bovengemelte brieven door sijn voorsorge souden worden vernieuwt ende gerepeteert, gelijck oock daernae uyt den mont van sijn Weledelheyt hebben verstaen sulcx geschiet te sijn. - D.D. Deputati worden voor hare moeyte hertelijck bedanckt vanden christelijcken synodus ende siet deselve synodus voor tegenwoordich niet verder daer in te doen, maer alleen blijft D.D. deputatis aanbevolen om een wakent ooge te houden op alle voorvallen in desen, ende daer in dan pro re nata te handelen.
A.v. Pr. K. Utrecht.
| |
XXVIII.
21-22 September 1678.
(Acta Deputatorum utriusque synodi.)
Fo. 112. Art. 2. (Hongarise predikanten.) Art. 5 Synodi Suydt-Hollandiae accorderende met art. 7 Noorthollandiae, raackende de hongarise predicanten, deputati vinden geraden te wachten op gelegentheit, om met vrucht iets ten goede van die verdreven broederen te konnen ondernemen.
| |
XXIX.
9-11 November 1678.
Fo. 118-119. Art. 2. (Hongarise predicanten.) Ad
| |
| |
art. 5 Synodi Suidthollandiae en art. 7 Noorthollandiae aangaande de hongarise predicanten, alhoewel op nieuws geen nader aensoeck was gedaan, hebben echter Gedeputeerden met den heer raatpensionaris daarover geconfereert en vernomen, of er niet ietwes tot vertroostincq van die ellendige broederen verder soude kunnen worden gedaan, waarop sijn Edelheyt deesen raadt gaf, namentlijk, dat Deputati daar over eens souden spreecken met sijn Excellentie den heer van Beverning, tegenwoordich sijnde inden Hage, en beloofde dat selfs oock te sullen doen, en soo sich eenige goede occasie opdeede, daaraan favorabel de hant te houden, doch indien niet, meinde, dat men dan geen grooten ophef daar van behoorde te maacken. Gedeputeerden, deese goede occasie niet willende laten voorbij gaan, hebben haar op staande voet geadresseert aan den heer van Bevernincq en sijn Eccellentie de saacke van die ellendige ballingen ten allerhoochsten en met seer beweeglijcke termen gerecommandeert. Waarop van zijn Excellentie tot antwoort kregen, dat hij verscheide malen van deese saacke hadde gesproocken met de ambassadeurs van sijn Keyserlijck Majesteit, als oock met die van de Coningen van Engelant en Sweden, dat uut de laatste hadde verstaan, dat den resident van Sweden aan het keizerlijck hof seer groote devoiren hadde aangewent tot hare herstelling en het soo verre hadde gebracht, dat daar over een groot conseil in den raadt des Keizers gehouden was, waar in de bescheidenste wel tot moderatie en sachticheyt helden; maar dat de jesuiten het soo hadden weten te dirigeren, dat dien heilsamen raadt verworpen was en in de oude hardicheyt wiert voortgegaan. Wat de ambassadeurs des Keisers aanginch, als sijn Excellentie te Nimwegen daarvan met haar sprak en voor de Ungaren intercederde, seyden die, dat die menschen niet tot oorsaacke van religie, maar om rebellie en correspondentie met den vorst van Sevenbergen wierden vervolcht. Sijn Excellentie verhaalde oock, dat laatst een Ungarisch
predicant was bij hem geweest, die met een deftige en cierlijcke latijnsche oratie hem om hulpe voor hem en sijn medebroederen had aangesocht, maar dat hij hem dit tot antwoort hadde gegeven, namentlijk, dat de
| |
| |
Keiserse voorwenden, dat sij enckel om rebellye wierden gestraft, dat het derhalven nootsaackelijck was dat die tegenwerping wiert opgelost, sou haar iets tot haare verlichtinch worden uutgewrocht, doch dat die geseide predicant niets daarop had weten te antwoorden en sedert oock niet weer verschenen was. Sijn Excellentie herhaalde ten laatsten, indien die tegenwerping met bondige redenen kan beantwort worden, dat dan wel wat goets te verrichten sach, en beloofde bij alle gelegentheyt daartoe te sullen vigileren. Waerop Deputati hebben goetgevonden te vernemen, of noch eenige Ungarische predicanten in 't lant sijn, en soo ja, haar hiervan te verwittigen.
| |
XXX.
8-11 Maart 1679.
Fo. 129. Art. 1. (Hungarische predicanten.) Ad art. 5 Synodi Suydthollandiae en 7 Noorthollandiae, spreeckende vande hongarise predicanten, hebben Gedeputeerden nochmaals met sijn Edelheyt den heer raadtpensionaris over deese personen gesproocken en uut hem verstaan, dat hij volgens sijne belofte daerover met sijn Excellentie Bevernincq hadde geconfereert en al deselfde antwoorde met gedeputeerden van hem gekregen hadde; dat daar op sijn Edelheyt hadde bekent gemaackt aan sijn Excellentie, dat de heer Hamel Bruyninck, resident van deesen Staat aan het keizerlijck hof, een wijtluftige memorie raackende den toestant der hongarise kercken hadde overgesonden en dat hij die sijn Excellentie ter hant zou stellen, indien hij sach daarmede iets ten goede van die ellendige broederen te verrichten. Waar op deputati sijn Edelheyt hebben bekent gemaackt, dat de hongarise predicanten een breede Apologie1) in druck
| |
| |
hadden uutgegeven, waar in sij haar selven hadden gesuivert van de lasteringe haar te last geleit, namelijck, dat se niet om religie, maar om rebellie wierden vervolcht. Hebben oock deputati geresolveert, dit ter gelegener tijt sijn Excellentie Beverninck te vertonen en de aanbieding van den heer raadtpensionaris te rememoreren.
XXVIII-XXX. O.S. 's-Grav.
| |
XXXI.
(Zuid-Holland.) Gouda, 11-21 Juli 1679.
Art. 6. Over de hongaarsche predikanten. (Vgl. Art. 8. Syn. Noordholl. 1679 en Memorialboek der Gedeputeerden.)
Medegedeeld bij Knuttel, Acta.... 279-280.
| |
XXXII.
(Noord-Holland.) Edam, 1 Augustus 1679 en vlg. d.
Art. 8. (Hungarische predikanten en kerken.) Ad art. 7 (Synodi praecedentis) sprekende van 't lossen der slaven in Turckijen en vande hungarische predicanten, hebben D.D. Deputati gherapport als volcht.... Wat het tweede lidt aengaet, de hungarische verdruckte predikanten en kerken, daerover hadden haer Eerwaarden conjunctim cum Deputatis synodi Zuyt-Hollandiae begroet de heer raetpensionaris Fagel, gelijck ook op desselfs aenradinghe de heer ambassadeur van Beverningh doenmaels in den
| |
| |
Haegh sijnde. Welke laetste betuycht hadde, dat hij op aensoek van een der hongarische exulerende predicanten, tot Nimmegen aen hem gedaen, om in haer faveur en tot haer herstellingh alle officien aen te wenden, bewogen was gheworden om daer af te spreken met de heer engelsche ambassadeur Jenkins, van welke hij tot antwoort ghekregen hadde, dat de heer ambassadeur van Sweden aen 't keyserlijcke hof, nu allereyts soo krachtighe en rigoreuse instantien te Weenen daertoe had ghedaen, datter selfs een groot conseil over was aenghestelt. Daer in wel de heeren politijcke neygden nae de sachte kant, en tot de herstellinghe. Doch de ghenoemde geestelijcke en wel bijzonderlijck de jesuiten hadden 't door haer bitterheyt overdwerst, voorgevende, dat het maer waeren een hoop rebellen, gheen faveur weerdich. Zulks datter voortaen niet voordeelichs voor haer te doen scheen, of die blame van rebellije moste eerst op goede gronden van hen sijn afgheweert en men most hen onder een ander naem doen doorgaen, welke antwoorde van sijn Excellentie van Beverningk met de heer raetpensionaris ghecommuniceert sijnde, soo voegde die daerop tot antwoort, datter een ample deductie in gheschrifte was van de heer resident van onsen staet tot Weenen, Hamel Bruyninghs, tot defensie van ghemelte ballingen en religionsverwanten, die in desen ghevallen te passe konde komen: en van welke hij ook beloofde sich te sullen dienen, ende die andere mede te suppediteeren tot promotie van dit pieuse werk en soulagement dier verdruckte ballingen en kerken. De christelijke synode hertgrondelijck bewogen over dese verbrekingh van Joseph en daerbij van ter sijde verstaende, datter al eenighe der exulecrende predicanten in haere kerken souden sijn wederghekeert en herstelt, bedankt D.D. Deputatos voor haer trouwe en ijverighe devoiren alrede in dese saeke aenghewent en versoekt se om verder alsoo te continueren tot beste van Godts kerke.
A.v. Pr. K. Utrecht.
| |
| |
| |
XXXIII.
6-7 September 1679.
(Acta Deputatorum utriusque synodi.)
Fo. 146. Art. 1. (Hongarise predicanten.) Ad art. 6 Synodi Zuidhollandiae, overeenkomende met art. 8 Synodi Noorthollandiae ende handelende vande hongarise praedicanten, waer omtrent de Deputati wierden versogt, om in haren ijver ende goede diensten verder te continueren ende voor al te tragten, informatie te hebben van den tegenwoordigen toestand dier praedicanten ende gemeinten. Deputati hebben aangenomen, na vermogen te sullen vernemen na de hongarise praedikanten ende gemeinten, ende heeft D. van der Lee in 't bisonder op sig genomen om over dese personen ende gemeinten te spreken met de heer professor Wittichius, vertrouwende bij hem de naaste informatie te sullen erlangen.
| |
XXXIV.
6-8 December 1679.
Fo. 157. Art. 1. (Hongarische praedicanten.) Ad art. 6 Synodi Zuyt-Hollandiae en (art.) 8 (Synodi) Noorthollandiae sprekende van de hongarische praedicanten, hebben deputati tot nog toe geen nader informatie dienaangaande konnen krijgen. Had ook in 't bisonder D. van der Lee met de heer professor Wittichius over het selve subject gesproken: maar insgelijks niet naders uit hem konnen vernemen. Dog also der een gerugt was, datter eenige hongarische studenten tot Leiden op d'academie wierden verwagt, so heeft D. van der Lee aangenomen om verder te vigileeren ende op de volgende conventus rapport te doen.
| |
XXXV.
20-22 Maart 1680.
Fo. 163. Art. 1. (Hongarische praedicanten.) Ad art. 6
| |
| |
Synodi Zuid-Hollandiae overeencomende met art. 8 Synodi Noort-Hollandiae, handelende vande hongarische praedicanten, heeft D. van der Lee gerapporteert, dat wel met de heer professor Wittichius had gesproken, maar tot nog toe geen nader bescheit van die praedicanten hadde becomen.
XXXIII-XXXV. O.S. 's-Grav.
| |
XXXVI.
(Zuid-Holland.) Rotterdam, 9-19 Juli 1680.
Art. 5. Over de hongaarsche predikanten heeft men vernomen, dat ‘eenige predicanten alleenlick bij ooghluyckinghe haeren dienst’ waarnemen.
Medegedeeld bij Knuttel, Acta.... 314.
| |
XXXVII.
(Noord-Holland.) Alkmaar, 5-15 Augustus 1680.
Art. 8 (fragment.) (Hungarische predicanten en kerken.) Daarna ook sprekende vande hungarische predikanten en kerken zijn ter occasie vande resumptie van desen articulus eenige brieven van eenige dier predikanten selfs in synode voorgelesen, in dewelke deselve met danksegginge tot God bekent maakten haar gelukkige herstellinge, in soo verre, dat slechts een van die exulerende predikanten, hoewel al in Hungarien aangekomen, noch niet was herstelt, waartoe sij nochtans goede hoope hadden. De synodus verblijdt haar hierover, dankt God desgelijx met en voor haar over sulken gewenschten uytkomste en acht dat dese art. hiermede voldaan is, recomanderende niet te min de kerken, datse in hare gebeden bij God de kerken van Hungarien gelieven gedachtigh te zijn.
A.v. Pr. K. Utrecht.
| |
| |
| |
XXXVIII.
(Zuid-Holland.) Gorinchem, 8-18 Juli 1681.
Art. 5. De inhoud komt overeen met die van art. 8 Synodi Noordhollandiae, 1680.
Medegedeeld bij Knuttel, Acta.... 356-357.
| |
XXXIX.
Overijsel.
Zwolle, 8-12 Juni 1675.
Art. 9. (Slaven.) Volgens art. 5 worden de gebeden voor de gevangen slaven in Turkijen bij de leden der respective classen gecontinueert. Sal men ook voortaan neffens de gevangen slaven in Turkijen de verdrukte kerken in Hungarien in de publike gebeden indagtig sijn.
| |
XL.
Vollenhove, 30 Mei-1 Juni 1676.
Art. 7. (Slaven.) Art. 9, handelende van de gebeden voor de gevangen slaven in Turkijen, en de lijdende en strijdende kerken onder de vianden der waarheit, wort van alle de respective classen gepractiseert, en nemen ook an, daarin te continueren.
| |
XLI.
Deventer, 19-22 Juni 1677.
Art. 8. (Bidden voor de slaven.) Ad art. 7, belangende het bidden voor de slaaven in Turkijen en d'noodtlijdende kercken, wort van alle de classen gepractiseert, nemen oock an, daarin te continueren.
| |
| |
| |
XLII.
Kampen, 4-7 Juni 1678.
Art. 8. Ad art. 8, sprekende van het bidden voor de slaven in Turckien, en andere nootlijdende kercken, wort gepractiseert en verders de Eerwaardige broederen gelast, om daarin met allen ijver te continueren.
XXXIX-XLII. A.v. Pr. K. Utrecht.
| |
XLIII.
Utrecht.
Utrecht, 7-11 September 1675.
Art. 41. Is men getreden ad particularia. (Missivens voorgelesen noepens de verdruktene in Hungarijen, en gevangene predikanten op de galeye tot Napels.) Heeft (men) daarenboven een missive geleesen van de Ed. Mo. Heeren Staten van Friesland aen den selven Gecommitteerden ter vergaderinge der generaliteyt, raeckende den droevigen en ellendigen toestant der verdruckte broederen in Hongarien, waervan copie is versocht en is oock toegestaan, en is boven de voorsz. missive noch een andere brief vertoont en geleesen dien aengaende, gedateert den 6en Junii deses jaer 1675 uyt de galeye tot Napels van een gevangen predicant als een slaef op de geseide galeye, verhalende haere gevanchenisse en verdruckinge, welcke missive door D.D. Deputatos synodi sal worden vertoont aen haer Ed. Mo. en oock gonstich voorschrijven verzocht van haer Ed. Mo. aen den selve gecommitteerde ter vergaderinge ter generaliteyt op dat die bedroefde herten mochten gereddet en met onderstant gesoulageert worden. Sullen oock D.D. Deputati Synodi hujus provinciae over dat subject schrijven aen de respective gedeputeerde van de andere correspondeerenden synoden, en haere behulpzame hant versoecken, om dat het werck van barmharticheyt voort te setten, daer in waer het behoort.
| |
| |
| |
LXIV.
Art. 42 (fragment.) (Een missive gesonden aen de Generaliteyt voor de bedructe in Hungarijen.) Rapporteerden dergelijcken haer Weledelheden, dat insgelijcke hadden aen haer Ed. Mo. voorgedragen de saecken van de bedruckte broederen in Hongarien, en speciatim die vervoert en op de galeye gesmeeten waeren, dat haer Ed. Mo. hadden geresolveert in serieuse termen te schrijven aen haere gecommitteerden ter generaliteyt. Waervoor de WelEd. Heeren Commissarissen met alle ootmoedige gediensticheyt hertelijck sijn bedanckt.
| |
XLV.
2-3 November 1675.
Acta deputatorum Synodi Ultrajectinae.
Fo. 624. Art. 41. [Spreeckende] van de bedruckte broederen in Hongarijen ende op de Napelschen galey, of haar Ed. Mo. al [geschreven] hadden aengaande de zelve aan hare gedeputeerden [ter] vergaderinge van de generaliteit, item te schrijven aan de gedeputeerden vande correspondeerenden synoden, ten eynde deselve zouden de Staten van hare provincien verzoecken, om insgelijck aan hare gedeputeerden ter generaliteit te schrijven.
Fo. 625. Notandum. Dat de brief geschreven aan de corresponderenden synoden over de hongarische broederen, sittende op de Napelsche galey, geinsereert is in de laatste sessie van onse conventien, fol. 6551).
| |
XLVI.
Fo. 665. (Briev geschreven aan de gedeputeerden vande corresponderende synoden over de gevangene hongarischen
| |
| |
broederen sittende op de Napelsche galey.) Eerwaardige, godtzinnige ende hooggeleerde heeren ende broederen. Datelijck in den aanvang van het eerwaardige synodus van Utregt, aldaar gehouden in September lestleden, is aan dezelve deur de heeren professoren Burmannus ende Leusden overhandigt seeckere missive van eene der bedruckte Hongarische broederen, zittende jegenwoordig op de Napelsche galey in eene deer[lycke] slavernie [behelsende] eene beweeglijcke narratie ende verhaal van [haere bovengemelde] ende erbarmelycke toestandt, in welcke sij (daar) doenmaals bevonden door de vreedtheyt van de roomsche praelaten na een langduijrige gevangenisse in Hongarien ende onlijdelijcke beswaarnissen [op den galeyen] na Napels gesonden. Dito missive [door] onze eerwaardige synode niet zonder groote ende weldige beweginge ende roeringe der gemoederen zoo van kerckelijcke als politijcke, daar na gewoonte tegenwoordig, gelesen ende aangehoort zijn, heeft bovengemelte synodus d'aanwesende Heeren politijcke commissarissen nietemin ernstlijck als ootmoediglijck versogt ende gebeden dat hare Edelheden de moeijte geliefden te nemen, om daarvan bij d'eerste gelegentheyt rapport te doen ter vergaderinge van haar Ed. Mo. de Heeren Staten ende met eene te versoecken dat haar Ed. Mo. in serieuse termen wouden schrijven aan hare gedeputeerden ter vergaderinge vande generaliteit ten eynde dat hare Edelheden met de gesamentlijcke gedeputeerden van d'andere provincien, zodanige middelen beramen mogten als tot verlossinge van onse bedroefde medebroederen nodig vinden zullen te behoren, 't welck hare Ed. Mo. niet alleen gewillig hebben aangenomen, nemaar oock aan ons verclaart, dat al bereydt te dier oorzake bezending gedaan hebben aan Zijn Hoogheyt, den Heere Prince van Orange, om met hoog-gemelte sijn Hoogheyt daar over te spreecken. Dit hebben wij Eerwaardige Heeren ende Broederen U U. Eerw. neffens de gedeputeerden van d'andere corresponderenden synodus willen bekent maacken,
ende daerbij te gelijck gedienstelijck te versoecken, dat U Uwe Eerwaarden de goedheyt wouden hebben, om hare devoiren bij d'onse te voegen, en specialijck om de Staten van Uwe provincie onder- | |
| |
danigh te bidden, dat hare Ed. Mo. en Gro. Mo. oock aan hare gedeputeerden ter vergaderinge van de generaliteit geliefden te schrijven, ten eynde hare Edelheden neffens de gedeputeerden van d'andere provincien wouden bedagt wesen op zodanige [middelen, als na haar] hoogwijs oordeel d'efficacieuste [mogten wesen voor] een spoedige ende haastige relaxatie ende verlossinge van onse bedroefde ende elendige hongarische broederen, welcke als boven al geseit is ........ in Hongarien ............ hebben moeten ............ ende ........ na Napels met onlijdelijcke beswaernissen .............. van het .............. nu al een geruymen tijdt op de galey in slavernie geseten hebben, verstooten van hare gemeinten ende familien, welcke, als men wel (kan) dencken hare tegenwoordigheyt wel van node hebben, wij en willen, ja konnen niet twijfelen of Uw Eerw. zullen haar zelven(?) geern ende gewillig neffens ons in dese voegen, als wetende dat wij met die bedroefde herten sanguine Christi conglutinati simus, als eens die brave Salvianus zeyde; meer materien ende redenen zullen wij daar niet bijvoegen, opdat wij niet en schijnen aan Uwe gewoonlijcke goedwilligheyt enigermate te twijfelen. D'Heere, van wie ende door wie alle dingen zijn, wille U Uwe Eerwaarden in hare respective gemeinten, familien ende personen (zegenen), 't welck wenscht. Actum Utregt, den 3en November 1675. Nomine deputatorum synodi Dominicus Blaesius, synodi p.t. deputatus.
| |
XLVII.
Utrecht, 5-9 September 1676.
Art. 41. (Van de verdruckte broederen in Hungarijen.) In den welcken gesproocken wort van dien missive, die R.D. Correspondens Frisiae hadde opgelesen, behelsende den droevighen toestant der verdruckte broederen in Hungarijen ende den last D.D. Deputatis gegeven, om te schrijven aan de gedeputeerden der correspondeerende synoden, om de behulpsame hant te voegen by de onse tot lossinge van die op de galeyen gebannene predicanten,
| |
| |
hebben D.D. Deputati synodi gerapporteert, dat achtervolgende desen last hadden geschreven aen de respective corresponderende synoden ende berichten hare Edelheden de Commissarissen, dat hare Ed. Mo. de Heeren Staten van dese provintie hierover geschreven hadden aen hare Gecommitteerden ter generaliteyt, op dat de generaliteyt desen aengaende hare officien souden doen aen sijn Keyserlijcke Majesteyt ende vorsten van 't rijck, ten eynde sij mochten verlost worden uyt hare slavernije ende weder herstelt in hare kercken: voor welcke goede voorsorge ende dewoiren dese christelijcke synodus hare Ed. Mo. van herten bedanckt. R.D.D. Correspondentes van Suyd- en Noord-Hollant hebben uyt hare acten oock getoont wat devoiren dien aengaende waren gedaen a D.D. Deputatis Synodi van Suyd- en Noord-Hollant, en dat eydenlijck gemelte predicanten door den manhaften heer Michiel De Ruyter zaliger, luytenant admirael, op ordre van hare hare Ed. Ho. Mo. door een brieff van hare Ed. Ho. Mo. hierover aen den heer De Ruyter toegesonden, waren verlost.
| |
XLVIII.
Utrecht, 11-15 September 1677.
Art. 39. (Vande verdrukte broederen in Hongarijen.) Nae aenroepinge vanden name des Heeren zijn de handelingen vande sevende sessie geresumeert, en daar na gebesoigneerd over den 41en artikel synodi praecedentis, handelende vande verdruckte hongarise broederen, werd de respective classen opnieuws weder gerecommandeert, om in hare gebeden altijd indagtig te zijn de uytstekende geledene ellende vande hongarise broederen, en ernstige en ieverige gebeden te doen tot solaas en herstellinge van deselve, als mede voor de verdrukte kerken in Hungarijen. - En is de vergaderinge hierover voorgecomen, dat den heere Hamel Bruyninx envoyé by zyn Keyserlijcke Majesteyt in mandatis gegeven was, omme aen dat hof ten beste vande voornoemde verdrukte broederen te insteeren, waarvan de synodus een goeden uytslag te gemoet siet.
| |
| |
| |
XLIX.
Utrecht, 10-19 September 1678.
Art. 42. Ad art. 39 (Synodi praecedentis). (Hungarische predicanten.) Sprekende vande verdrukte hungarise broederen, word de respective classen opnieuws wedergerecommandeert, om ieverich in de gemeynte voor deselve Godt Almachtich te smeken, dat haer in hare ellende wil troosten, ende een gewenste herstellinge verlenen.
| |
L.
Utrecht, 9 September 1679 en vlg. d.
Art. 49. Ad art. 42 (Synodi praecedentis). (De verdruckte hungarise broederen.) Waer in gesproken wort van de verdruckte hungarise predicanten, wiert uyt de actis synodi Noorthollandiae door D.D. Correspondens illius synodi deser synode gecommuniceert, dat reets verscheyde predicanten in Hungarijen waren herstelt in haren dienst, evenwel blyft den broederen predicanten der respective classen deser provintie gerecommandeert door vierige gebeden by Godt aen te houden, ten eynde het Godt Almachtig gelieve die kercken, die nu soo lang met verdruckinge geworstelt heeft, in een volle ruymte en vryheyt te herstellen.
| |
LI.
Utrecht, 7 September 1680 en vlg. d.
Art. 31. Ad art. 49 (Synodi praecedentis). (Bidden voor de hungarise predicanten.) Handelende van het bidden voor de verdruckte ungarische predicanten D. Deputati raporteren het selve den classibus te hebben ge(re)commandeert, gelijck oock bleeck by het oplesen van de acta vande drie respective classen, onderwijlen dewijl dat D. Correspondens Zuydt- en insonderheyt Noort-Hollandiae ons singulere openinge gedaen heeft uyt haer eernoemde
| |
| |
acta, aengaende den tegenwoordigen staet van die broederen, besonders hoe dat haer Eerwaarden door Godts genadigen zegen - - uyt geseyt een - - in de ampten van haer bediningen waren herstelt, soo heeft de christelijcke synodus sonderlingh genoegen scheppende in Godts vaderlijck goetheyt, in die acte uytgedruckt, de voorsz. acte door den scriba van dit eerwaardige synodus in dit haer synodeelboeck goedgevonden te laten insereren met versoeck, dat wanneer dese saek in verder recommandatie soude mogen werden opgebracht, dat oock dan met enen niet alleen gebeden, maer ook dancksegginge aen Godt voor sijn goetheyt aen die broederen gedaen moghten werden belast. Die acta van Noorthollandt luydt als volght. (Vgl. II, XXXVII).
XLIII-LI. A.v.Pr.K. Utrecht.
| |
Classicale notulen.
LII.
Amsterdam.
12 October 1676.
Fo. 145. (Ongarische predikanten.) D.D. Franciscus Foris Otrokócsi, Johannes Szomoti, Stephanus Beregszászius, Stephanus Batorkeszi, Johannes Jablaizai1), Balthazar Nietletzius2), ongarische predikanten van de galeyen, op welke sij door de vijanden vande evangelische kerken wegens het waarnemen van den heiligen kerkendienst sijn gebannen geweest, verlost sijnde, bedanken dese vergaderinge voor hare goede sorge, tot hare en harer medebroederen vrijheid gedragen, versoeken oock harer ten goede, en tot herstellinge harer diensten bij alle gelegentheijd mogte geijvert worden, en in hare ballingschap eenen subsidium (mogte) verhandreykt (worden): is aen- | |
| |
genomen in onse gebeden hare noode gedenken en rapporteert Rev. D. Dankers, synodi nostrae deputatus, dat nevens sijne deputatus ende D.D. Deputati Synodi Suyd-Hollandiae tot bekominge van dit godvrugtig oogmerk alrede bezig sijn, sijn haer Edelheden tot bijstand in dese droevige ongelegentheijd twee hondert caroli guldens toegeteld; sal oock hare noodt verder de kercken deses classis worden gerecommandeert, om eenige almoesen tot onderstand der genoemde heeren ballingen aen Rev. D. Quaestor Eleomosynarum Clercqius te bestellen.
| |
LIII.
13 October 1676.
Fo. 147. D. Dankers, versogt sijnde door de hungarische predikanten, daervan in actis van gisteren, stelt voor uyt derselver naem, dat sij verstaen hebbende, dat door den godvrugtigen heer vande Edele Mogende Heeren der admiraliteit, onder het beleyd vanden saligen held De Ruyter, hare verlossinge sij te wege gebragt, versoeken de raed deser vergaderinge, of niet nodig ware, dat hare Eerwaarden sig bij dat Edele Collegie vervoegden, om hare dankbaerheyd voor soo onwaerdeerlijke weldaed te betuigen: is haer geraden dit voorslag te voltrecken, en hare Edelheden tot assistentie D. Dankers toegevoegt, 't welck oock geschiet is, het selve bij hare Ed. Mo. seer wel opgenomen, en D. Dankers voor genomene moeyte door dese vergaderinge bedankt.
LII-LIII. Cl. A. Amsterdam.
| |
LIV.
Utrecht.
8-9 Augustus 1676.
Art. 14. (Hungarische predikanten.) Nae aenroepinghe van Godts heilige naem sijn op haar versoeck binnen gestaen drie hungarische predikanten van de aughsburghse
| |
| |
confessie, uit haer vaderlant en van hare kercken gebannen, versoeckende dat oock bij dese vergaderinge devoir tot herstellinge vande evangelische kercken in haer lant mochte worden gedaen, en sij in hare tegenwoordige nootdurfticheyt eenigh subsidie mochten genieten. De vergadering heeft haer bekent gemaeckt, dat de sake vande hungarische kercken alrede wort behertight, en in den aenstaende synode alhier sal dienen. Tot subsidie is haer gegeven 3 ducatons.
| |
LV.
1-2 Juni 1680.
Art. 19. (Hongarise kerken.) Wort volgens last vande synode gerecommandeert aan de classe, het bidden voor de hungarische kerken.
LIV-LV. Cl. A. Utrecht.
| |
Kerkeraadsnotulen.
LVI.
Amsterdam.
31 October 1675.
Fo. 125. (Hungaarsche predicanten.) Twee broeders diaconen binnen gestaen sijnde, hebben de eerwaardige vergaderingh in bedenking gegeven off het niet raadsaem ware door gecommitteerden deser vergaderingh de Heer burgermeester Hudde te begroeten, opdat waer het mooglijk de lossinge der Hungersche predicanten vande galeije staetsgewijse mogte bevordert worden, is goet gevonden, dat daerover met de heer burgermeester Hudde door D. praesidem en sijn ouderlingh sal gesprooken worden.
| |
LVII.
7 November 1675.
Fo. 127. (Hungaarsche predicanten.) Ds. Coop à Groen
| |
| |
en sijn ouderlingh frater Witte hebben gerapporteert met de heer burgermeester Hudde en volgens de raad van sijn Achtbaerheyt met de heer van Castricom noopende het stuck van de lossinge der hungaarsche predicanten gesprooken te hebben en hadden die beijde heeren burgermeesteren aengenomen aen die haer saak gunstiglijk te gedencken.
| |
LVIII.
12 December 1675.
Fo. 135. (Hungaarsche predicanten.) In de eerwaardige vergaderingh ingelevert sijnde een latijnsche missive vande hungaarsche predicanten op de galeyen van Napels, klagende over hare seer jammerlijke toestant en versoekende, dat dogh na vermogen hare verlossinge moght bevordert worden, is goet gevonden Ds. Lijcochten dese brieff in handen te geven, om 't sij hier bij de Hoogachtbaere Heeren van deze stadt, of ook in den Hage, als sijn Eerwaarde aldaar als deputatus synodi sal moeten sijn, het beste in dese sake te doen.
| |
LIX.
5 Maart 1676.
Fo. 156. (Hungarische predicanten.) D. Somer heeft de eerwaardige vergaderingh bekent gemaeckt, dat de heer Admirael De Ruyter, gelijck uyt seeckere sijne missive1) bleeck, alle mogelijcke devoiren tot verlossinge van de gevangen hungarische predicanten hadt aengewendt, en soo verre daer in was gevordert, datter goede hoope van een gewenscht succes sich opdeedt.
| |
LX.
8 October 1676.
Fo. 205. (Hungarische predicanten.) Zijn voor dese
| |
| |
vergaderinge verschenen ses hungarische predicanten, voor desen ballingen ende gebannen op de galeyen maer door den heer Admirael De Ruyter hooglofflijcker gedachtenisse verlost, versoeken dat door alle mogelijcke middelen, de vrijheyt van hare kercken ende persoonen soude mogen bevordert ende eenige subsidien voor haer ende hare medebroederen soude meugen gegeven worden. De eerwaardige vergadering, aengehoort hebbende haren voorstel, hebben uyt innerlijcke ontferminge ende mededogentheyt over hare persoonen en vervolginge en over de droevige toestant van haer ende hare medebroederen geresolveert, dat haer versoeck door den presidem bij de Edelachtbare Heeren Burgermeesteren voorgestelt sal worden, opdat hare vrijheyt ende hare gereformeerde kercken bij alle gelegentheyt staatsgewijse soude mogen gevordert worden. - Ten anderen, dat haer Edelgrootachtbaerheden haere persoonen gelieffden te ondersteunen met een liberale subsidium. - Ende dat dese zaake de eerwaerdige classis op het favorabelste zal voorgedraegen worden, voor dewelcke sij selven sullen hebben te compareren, ende dat oock de diaconen deselve zaake sal worden gerecommandeert ende uijt onsse kerckenraetsbeursse werden gesubsidieert als oock den eerwaardige broederen predicanten ende ouderlingen elck hare liberale onderstant en gifte een ijder int bijsonder sal worden gerecommandeert.
| |
LXI.
15 October 1676.
Fo. 208. (Hungarische predicanten.) Noopende de hungarische predicanten rapporteert Ds. Beucholt nevens sijne ouderlingen, de eerwaerdige heeren burgermeesteren met de hungarische predicanten gecongratuleerd te hebben, aengaende beyde de leden, waervan in voorigen actis, maar dat sij tot antwoort hebben gegeven, dat de heeren burgermeesteren het versoeck aengaende het eerste lidt sullen ter plaatse daer het behoort favorabel helpen voortsetten; maer dat sij aengaende het tweede lidt ofte subsidium daerinne niets en souden doen, de eerwaardige
| |
| |
vergaderinge oordeelt dit hierbij te laaten berusten. - Oock rapporteert Ds. Beucholt met de broederen diaconen gesprooken te hebben, de welcke hebben aengenommen ijetwes daerinne te doen.
| |
LXII.
22 October 1676.
Fo. 210. (Hungarische predicanten.) Noopende het subsidium voor de Hungarische predicanten, waervan in actis den 8en October 1676 is bekent gemaackt, dat de eerwaardige broederen de predicanten tegen aanstaande donderdagh gesamentlijck een goede somma sullen hier inbrengen, ende worden de eerwaardige broederen ouderlingen versocht, oock tegens dien tijt gereet te sijn, op sulcken wijse als haer Eerwaarden sullen goet vinden. Oock wert gedaen een versoeck uyt haeren name enige letteren van voorschrijving en recommandatie van dese kercke aen de kercken en gereformeerde leeraaren in Engelant. De eerwaardige vergaderinge heeft geresolveert, dat haer Eerwaarden een voorschrijvinge en letteren van recommandatie met eenige herhalinge vande ontferminge ende weldadigheden, die sij alhier en van onsen kercken, classe en andersints genoten hebben, sal gegeven worden, met versoeck, dat sij aldaer met sodanige liefde ende barmharticheyt mogen onthaelt werden, welcke voorschrijving geschieden sal door D. praesidem en scribam.
| |
LXIII.
29 October 1676.
Fo. 212. (Broederen diaconen.) Twee broederen diaconen maakten de eerwaardige vergaderinge bekent, dat sij in haere vergaederinge voor de hungarische uijt zeeker beurssien bij haer ende oock van haer particulier een subsidium hebben versamelt, en versoeken, dat sij dat op aanstaande dingsdagh comen ontfangen, het welcke haer door Ds. Beucholt sal aengeseyt worden.
| |
| |
| |
LXIV.
Fo. 212. (Hungarische predicanten.) Is voorgelesen de attestatie ten behoeve vande hungarische predicanten en geresolveert haer deselve te behandigen, ende tegelijck de gelden bij de predicanten ende ouderlingen ingebracht, bedragende een somma van vierhondert acht guldens en seven stuyvers.
| |
LXV.
5 November 1676.
Fo. 214. (Hungarische predicanten.) Ds. Beucholt heeft de hungarische predicanten het voorgaende van de broederen diaconen bekent gemaackt.
LVI-LXV. K.A. Amsterdam.
| |
LXVI.
Notulen der diaconie te Amsterdam.
Fo. 292. 13 October anno 1676 is Ds. Beuckholt als gecommitteerde wegens de eerwaardige kerckenraet inde vergaderinge van de broeders diaconen verschenen met 6 predikanten, soo gestaen hebben in Ongarien en om de religie van daer neffens meer andere sijn verdreven en op de galeyen sijn gebannen, doch door voorspraecke van wijlen de edele heer admirael De Ruyter, door order van haer Ho. Mo. de Staten Generael gedaen, daervan verlost, nadatse uytgestaen hadden veel ongemacken en ontfangen hadden veel quadt tractementen en vermits nu noch 30 sterck sijn en van haer goederen sijn beroofft, soo versocht Ds. Beuckholt, dat de broeders diaconen aen voorsz. predikanten in dese hard noot de behulpsame hand wilden bieden, waerop bij omvrage is geresolveert, haer Eerwaarden te assisteeren met f 120. - uyt de penningen, soo deese diaconie voor de vluchtelingen sijn gegeven, en dat daerenboven een bos in de camer gestelt sal worden, waerin ieder broeder na zijn believen en discretie sal gelieven te geven.
| |
| |
| |
LXVII.
22 October 1676.
Fo. 292. Vorders soo heeft Ds. Beuckholt gevraecht wat de broederen diaconen hadden geresolveert te doen omtrent de verdrevene ongerse predikanten, waerop door de edele praeses frater Barthout Ockers wierdt geantwoordt, dat bij de broederen was geresolveert een bos te setten, om door ieder broeder na sijn discretie daer its in te laten geven, en om uyt seeckere penningen aen dese diaconie gegeven, om die aen verdrevene predikanten te geven, mede aen haer Eerwaarden its toe te laten komen. Waerop door Ds. Beuckholt gevraecht sijnde, of de som niet mocht weten, soo is door de voorsz. edele praeses frater Ockers daerop geantwoordt, datter vermits het bosseerdach was, wenich broeders praesent waren, opdat vermeende de bos door al de broederen noch niet versien was, dat op heden en toekomende dinsdach noch stont te geschieden, als wanneer sijn Edele voorstelt de vergadering vande broeders diaconen soude bekent maecken, waerop door Ds. Beuckholt wierdt geantwoordt, dat sulcx aende eerwaardigen kerckenraet soude raporteeren en maeckte met eenen bekent, dat bij de eerwaardige kerckenraet mede was geresolveert ten fine als boven een bos te setten, om door ieder broeder in 't particulier daer its te geven, en dat oock noch eenich gelt bij de broederen predicanten was, daervan bij haer Eerwaarden was geresolveert mede aen voorsz. predikanten te geven f 50. - en dat het classis onder Amsterdam sorterende daertoe mede had gecontribueert ruim 100 gl.
| |
LXVIII.
Fo. 293. Welck voorstel van Ds. Beuckholt door de edele praeses frater van Hoorn de broederen 27 October 1676 bekent gemaeckt sijnde, soo is daerop bij omvrage geresolveert, de resolutie, bij dese vergadering op 13 van dese loopende maent genoomen, dat men de verdrevene ongerse predikanten met f 120. - uyt eenige penningen
| |
| |
aen dese diaconie gegeven, om aen vluchtelingen of verdreven predikanten te geven, soude assisteeren, aen de eerwaardige kerckenraet bekent te maecken, en sijn daertoe gecommitteert fratres Nooten en Marcus.
| |
LXIX.
Fo. 293. Opt voorstel door de edele praeses frater van Hoorn gedaen, of men het gelt soo voor de ongerse predikanten is gegeven, door enige broeders haer Eerwaarden aen haer Eerwaarden logement sal laten brengen of dat men hetselve door haer Eerwaarden uyt dese kamer sal laten halen, is geresolveert, datmen hetselve door haer Eerwaarden aenstaende dinsdach sal laten uyt de Kamer halen.
| |
LXX.
Fo. 293. Op den 29en October 1676 sijn de edele fratres Lourens Jansen Nooten en Jan Marcus volgens resolutie vande Camer geweest inde vergadering vande eerwaardige kerckenraet en hebben daer bekent gemaeckt, dat de broeders diaconen geresolveert hebben, om aen de ongerse verdrevene predikanten te geven f 120. - uyt soodanige penningen, als tot sulcken einde aan dese diaconie sijn gegeven, waerop door de eerwaardige preses van de vergadering van de eerwaerdige kerckenraet gevraecht sijnde, of de broeders diaconen oock begeerden dat gemelte ongerse predikanten, geassisteert met een predicant, uyt de eerwaardige kerckenraet inde Camer van de broeders diaconen souden verschijnen. Daerop voorss. gecommitteerde fratres hebben geantwoort daertoe niet gelast te zijn, maer ord(er) te hebben de voorss. predikanten te versoeken, dat haer Eerwaerden geliefden in completen getale aenstaende dinsdach 3 november tevens ten half ses uren aen de Camer deser diaconie te comen en hebben daermede beleefdelijck haer afscheit van de eerwaardige kerckenraet genomen.
| |
| |
| |
LXXI.
Fo. 293. Op den 3en November 1676 sijn de voorss. ongerse predikanten in de Camer deser diaconie verschenen, als wanneer door de edele praeses frater Johannes van Hoorn een korte, bondige en welspreeckende oratie in duyts wierdt gedaen, ende substantie van die door dien enige van voorss. predikanten geen duyts verstonden, door sijn Edele in latijn herhaeld sijnde, wierden door sijn Edele die voor verhaalde f 120. - neffens noch f 148. -, soo de broeders gesamentlijck tot een vrijwillige giffte aen voorss. predikanten vereert hadden, maeckende samen f 268. -, haer Eerwaarden overgelevert, het welck door haer Eerwaarden met blijtschap ontvangen en met een oratie in latijn tot dancksegginge beantwoort sijnde, sijn vertrocken.
LXVI-LXXI. K.A. Amsterdam.
| |
Kerkeraadsnotulen.
LXXII.
Utrecht.
5 October 1674.
Alsoo men met de grootste droefheyt hoort van de vervolghinge der gereformeerde kercken in Opper- en Neder-Hongarijen, sullen de broederen in de publijcke gebeden daaraan serieuselijck gedenken.
| |
LXXIII.
8 Februari 1675.
De heer professor Leusden heeft bekent gemaeckt, dat alle de kercken in Hungarien de gereformeerde sijn ontnomen en alle de predicanten verdreeven sijn, of in de gevanckenisse sijn geworpen, en dat den sweedtschen ambassadeur bij den keyser heeft versocht, dat de luiterse predicanten mochten gerelaxeert worden. Waerop de vergaderinge goedtgevonden heeft, de directores nevens de
| |
| |
heer professor Leusden, als ouderling, te committeren, over die saeke de achtbaere burgermeesteren te begroeten en te versoecken, dat het haer Achtbaere believen, 't selve door mijn heere de Staten van dese provincie te brengen in de generaliteyt, ten eynde soo iets effectivelix te verrichten tot verlichtinge en verlossinge van de voorsz. broederen.
| |
LXXIV.
15 Februari 1675.
Rakende de ungarsche verdruckte kerken is door deputatos gerapporteert, dat de achtbaere heeren burgermeesteren aengenomen hebben, in die saecke haer devoir te sullen doen, en hebben eenige broederen bekent gemaeckt, dat in die saeck al iets gedaen was, namelijck, dat van dese provincie daerover aen de generaliteyt was geschreven.
| |
LXXV.
6 September 1675.
De professor Burmannus heeft voorgelesen een missive1) van seker predikant in Hungarien, genaamd Franciscus Foris Otrokócsi, in welke verhaald word hoe deerlik ... predikanten van Hungarien, onder welke.... gereformeerde .... luthersche waren, voorleden .........2) uit Hongarien uitgevoerd waren ende gebragt op de galeien van Napels, alwaar sij alle ongemak ende verdruckinge waren lijdende, onder praetext van rebellie, maar in der daad om de waarheid des evangeliums; met versoek om bij de H.H. Staten-Generaal aan te houden om een ernstige intercessie by syne Keiserlicke Majesteit, ende dat wij met eenen eenig subsidie tot solaas van de voornoemde ellendige predikanten wilden oversenden. De vergaderinge verstaat, dat de voornoemde missive sal werden in onse nederlantsche tale overgeseten gedrukt,
| |
| |
daar nevens dat men aan onse H.H. Staten sal versoeken, dat iets effectyffs daarin gedaan werde ende gelast de directores daarin steeds aan te houden ende trachten te weten, wat in die sake bij de generaliteit werd gedaan, ende dat daarvan aan de vergaderinge rapport gedaan werde: mede dat dese sake door deputatos in de synode, die op morgen beginnen sal, kennisse gegeven werde, om ook het hare te doen. Aangaande het subsidium werd goedgevonden, dat elk predicant in sijn wijk de welhebbende lieden sal aanspreken, ende dat de professor Burmannus hetgene gegeven wort sal ontfangen ende overmaken. Daarover sal ook dit versoek aen de synode gedaan worden. Sal ook van de voornoemde missive aen de fransche ende luthersche kerk copie gegeven worden.
| |
LXXVI.
13 September 1675.
Is gerapporteert aangaande de predikanten van Hongarien, waarvan in de voorgaende acten, dat de sake den eerwaardigen synodo van Utrecht is bekend gemaakt, ende dat de H.H. Commissarissen van hare Ed. Mo. in de synode voornoemd deselve in de vergaderinge van de Staten van Utrecht hadden gebragt, ende dat hare Ed. Mo. hadden aangenomen, ernstelik daarover te schrijven aan hare gedeputeerde ter vergaderinge van hare Ho. Mo. de Heeren Staten-Generaal.
| |
LXXVII.
11 October 1675.
Alsoo op nieuws seer droevighe tijdinghe1) van de
| |
| |
hongarische predicanten aangekomen sijn, als dat 2 à 3 wegens groot ongemack en hardt tracteren op de galeyen gestorven sijn, sal door de eerwaardige schriba aan D. van Halen, nu in 's-Gravenhage sijnde, geschreven worden om te vernemen, wat bij haar Ho. Mo. in dese sake gedaan is, en verder na uijterste vermoghen aldaar te recommanderen en dese vergaderingh dan nader te informeren.
| |
LXXVIII.
8 November 1675.
(Hungerse predicanten.) Sal door directores gesproocken werden met de heeren burgemeesteren ten eynde vernomen mochte werden, wat bij de Heeren Staten-Generaal gedaen is in de saeck van de hungerse predikanten.
| |
LXXIX.
15 November 1675.
(Hungerse broederen.) Aengaende de gevangen hungarse broederen is gerapporteert, dat de Heeren Staten haere gedeputeerde hadden gelast by de vergaderinge van haer Ho. Mo. de Staten-Generaal te procureeren, dat aen de heer admirael De Ruyter geschreven werden ende voorts alles gedaen, wat tot goede uytkomste van de ellendige broederen soude kunnen werden gedaen.
| |
LXXX.
22 November 1675.
(Hungerse broederen.) Aengaende de saecke van de
| |
| |
hungerse broederen blijft alle de broederen aenbevolen, om alle devoiren aan te wenden tot solaes ende verlossinge van de selve, zoo bij de burgemeester als by anderen. Is oock goetgevonden D. Best te versoecken, dat het sijn Eerwaarde believe aen ymant in Engelandt te schrijven, ten eynde dese saeck in het parlement, dat tegenwoordigh vergadert is, bekent te maecken ende haer Edelen intercessie te versoecken. Daer nevens sal men Syn Hoogheyt, die hier staet in korten tijd te komen door te passeren, daar over begroeten.
| |
LXXXI.
29 November 1675.
(Hongarise broederen.) Betreffende de ellendige hongarise broederen is voorgelesen een missive van D. Lantman by welcke bleeck, dat by de Heeren Staten groote devoiren wierden aengewent tot de verlossinge ende soulagement vande voornoemde geloofsgenooten.
| |
LXXXII.
22 Mei 1676.
(Hongarische predicanten op de galeyen.) Is gelesen een brief1) vande hungarise predicanten die wegens de belijdenis op de galeyen tot Napels geworpen sijn geweest, inhoudende een narratie vande swar afflictien van haer
| |
| |
geleden, en de genadige verlossinge uit de sware bandenen, met eenen een danksegginge aen dese vergaderinge voor derselver dewoiren tot hare verlossinge gedaen, met versoek, dat dese vergaderinge hetsij bij hare Ho. Mo. of daer 't soude konnen met vrucht geschieden, believe op de beste wijse te helpen versorgen, dat haere vrijheid mogte gegeven werden, om weder uit haer bannissement tot haer vaderland te keeren, de vrijheid vande religie ook mede voor de gansche gemeinte aldaer te mogen genieten en in haer diensten weder toegelaten te mogen werden. Is geresolveert dat de directores den Heer Praesiderende van haer Ed. Mo. en de Heeren Borgemeesters en daer verder met vrugt iets gedaen soude konnen werden dese sake te recommanderen, dat alles mogte bij den Keiser aengewent werden, op dat alsoo de kerken van Hungarien in haer voorige vrijheid mogen werden herstelt.
| |
LXXXIII.
29 Mei 1676.
(Hongersche predicanten.) Het versochte van de hungersche predicanten is gerecommandeert en wel opgenomen, om bij haere Ho. Mo. hetselve te recommandeeren.
| |
LXXXIV.
5 Juni 1676.
(Hungersche predicanten.) Aengaende de hungarische predicanten is gerapporteert, dat een request aen de Staten was ingelevert ende had de heer Ruysch aengenomen die saeck ernstigh te recommandeeren, om in de Staten-Generaal te brenghen.
| |
LXXXV.
17 Juli 1676.
(Hungarise broederen.) Sal men aen de eerwaardigen gedeputeerde van onsen synodus versoecken datse op de aenstaende vergaderinge die in den Hage wesen sal alle
| |
| |
de gedeputeerde uit de corresponderende synodus tot revisie etc. gelieven te spreecken vande hungarisse broederen, hoe men voor de selve best soude konnen verkrijgen vrijheyt om tot hare gemeyntens weder te komen, als mede van exercitie van religie voor de gemeyntens aldaer, gelijck voor desen gehadt hebben.
| |
LXXXVI.
25 Augustus 1676.
Sijn agt ongarische predicanten binnen gestaan, ses vande gereformeerde religie Basilius Köpeczi, Stephanus Beregszazi, Johannes Szomodi, Stephanus Batorkeszi, Franciscus Otrokoczi, Johannes Jablonczai, ende twee van de augsburgse confessie Balthazar Nicletius ende Thomas Steller, de welke, om den name Jesu Christi ende sijns evangeliums wille in sware gevanckenisse ende daarna over de tien maanden op de napolitaansche galeien als slaven in boeien geseten hebbende, door Gods bysondere goedertierenheid op voorschrijven van hare Ho. Mo. verlost waren, ende door den viceroy van Napels, den heer admiraal De Ruiter zaliger gedachtenisse, in vrijheid geschonken. Haar oogmerk was, volgens schriftelijkke commissie uit den naam van 30 van hare medebroeders, geteikend Stephanus Sellyei tot Zurich, den 20en Juli N. St. Ao. 1676, na den Haghe te trekken, om hare Ho. Mo. te danken voor soo groote gunste ende weldaad, ende met eenen ootmoedelik te verzoeken, dat by sijne Keyserlycke Majesteyt verder souden gelieven te intercederen, om de vrijheid van de kerken in Ongarien. Hebben mede dese vergaderinge bedankt voor haar christelik medelijden ende bijstand ende devoiren, bij hare Ho. Mo. aangewend, terwijl sij nog in hare banden waren. Tegenwoordig ook versoekende onse adresse bij haar Ed. Mo., alsoo men verstond dat de H.H. Staten vergaderd waren. Sijn D. Praeses ende Scriba met haar na de Statenkamer gegaan, maar die vergaderinge even gescheiden sijnde, hebben alleen met de heer Ruisch ende de heer van Reynoude aan hare huisen gesproken,
| |
| |
daar d'ongarische broederen hare danksegginge hebben gedaan, ende de sake vande ongarische kerken welgemelte heeren gerecommandeerd, welke van hare Hoog Edelheden gunstelik is aangenomen, met beloften van sulks na vermogen te sullen helpen bevorderen1).
LXXII-LXXXVI. K.A. Utrecht.
| |
Aanhangsel.
LXXXVII.
Fragment uit het dagboek van Admiraal Michael De Ruyter Az.
Fo. 60. Den 31en desember op dysendach, ick sant een galgoodt met 30 ryemen met een bryef aen den vysamijrael met last, dat hij mijn bryeven syto soude senden, savonds ten 8 uren.................... door den vysamijrael met mijn brieven, die maer een en waar van haer hooch mogende gedateert den 11en November in den hage, allen sprekende van ons beste te doen om eenyge hongarysche predycanten die tot napels op de galeryen gebracht sijn dat de vyseroey dye gelyefde te ontslaen en in hare vryheyt te stellen daer wy van haerten ons beste om sullen doen.
Fo. 78. Den 10en febrywary op maendach, wij sonden een foluecke met een bryef aen den vyseroey en een bryev aen den consel en maeckte ons aryvyment aen haer bekent, dien avont ten 6 uren is den heer consel met een luytenant generael aen mijn boort gecomen en bracht een bryef van den vyseroey aen mij, die op onse comste seer verblijt waren, wij deden voort alle devoort
| |
| |
om op naer de stadt napolys te laveren om ons vater en ballast (in te nemen) en verstont door den consel van dalen, dat de hongaryse predycanten op eden alle haer vryheyt becomen hebben en met een eersten aen myn boort gesonden sullen werden, dye wij met verlangen tegemoet sullen syen, wy deden voort onse best al dyen nacht om op te laveren den 11en dato.
Fo. 78. Den 11en febrywary op dysendach. Item den 11en smorgens waren wy die nacht 1½ myl de baey ingeavansert, ick ontfynck een brief op antwort van den mynen van gijster avont en sijn noch dijen avont noch de baey gecomen, de vyseroey is noch met vele groote aen myn bort gecomen en ons bewyllecompt en beloofde....1) de 26 hongaersche predycanten noch den avond aen boort gecomen en lagen soo dye nacht tot den 12en dato.
Fo. 78. Den 12en febry(wary) op wonsdach. Item den 12en smorgens vroech hebben wij de voorseyde predicanten verdeelt op onse schepen, daer is een luyters predicant by my aen boort, genaempt Samuel Nycolaeys, op heden heb ick den vyseroey den markys de Los Veles wesen becomenteeren ende handen te kussen en te bedancken, dat hij de arme gevangen predycanten hadde in vryheyt gestelt.
A.R. 's-Grav.
| |
LXXXVIII.
Aanteekening in het Copijboek van brieven ontvangen door De Ruyter.
Fo. 61. Den 5en Januarij 1676, ontvanght d'Heer lt. Admirael Generael eene missive van den heere Marquis de Villa-Franca, vice-roy van 't eijlant Sicilien, geschreven in Melaso, den 4en Januarij, houdende advertentie, en
| |
| |
onder anderen, dat sijne Excellentie verstaen hadde, dat den prince de Montesarcho met vijff schepen van oorloge uyt Palermo was vertrocken, en wijders op 't versoeck van hem lt. Admirael Generael instandigh geschreven te hebben aen den heer Marquis de Loz Velez, viceroy van Naepels over de relaxatie van de hungarische predicanten; gemerckt met No. 34.
A.R. 's-Gravenh. |
-
1)
- De godsdienstige politiek van Leopold in Hongarije wordt tot 1670 uitvoerig behandeld bij B. Obál, Die Religionspolitik in Ungarn nach dem westfälischen Frieden während der Regierung Leopold I. Halle, 1910, (ook als Inaug. Diss.)
-
2)
- Overigens hadden zij in dit geval op grond van de ‘gouden bul’ van 1222 het recht van gewapend optreden tegen den koning. Zie Obál a.w.S. 187.
-
3)
- Vgl. hierover uit de Hong. litteratuur: K. Rácz, A pozsonyi vértörvényszék àldozatai 1674 - ben. Dl. I. (3de uitg.) 1909. Dl. II. (2de uitg.) 1899.
-
1)
- O. Krauske, Der grosse Kurfürst und die protestantischen Ungarn, in Sybel's Historische Zeitschrift, 1887. S. 464-496.
-
2)
- E. Thúry, Adatok a magyar protestáns gályarablelkészek történetéhez. Budapest, 1912. (Overdruk uit het tijdschrift ‘Történelmi Tár’, Jaarg. 1909-1912.)
-
1)
- Vgl. hierachter I, 8; II, 1.
-
1)
- Vgl. den brief van Franciscus Fóris Otrokócsi aan Prof. Heidegger te Zürich. Amsterdam, 11 Oct. 1676. (Thury'sche verzameling, Pápa.)
-
2)
- Hierachter I, 10. Mr. Berns, Rijksarchivaris te Leeuwarden, heeft mij medegedeeld, dat de Staten van Friesland buiten dit besluit geene andere desbetreffende resolutiën hebben genomen.
-
2)
- R. Fruin, Geschiedenis der staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek, uitg. d.H.T. Colenbrander. 's-Gravenh., 1901.
-
1)
- Alleen acht predikanten gingen naar Nederland en Engeland. Vgl. de lijst in ‘Kort en waaragtig verhaal van de laetste vervolginge der evangelise leeraaren in Hungarien’, Amsterdam, 1677, 1686, en den herdruk door A. van Toorenenbergen. Harderwijk, 1870.
-
2)
- Zijne afschriften-verzameling berust in de Hoogeschoolbibliotheek te Pápa.
-
1)
- Medeged. door F.A. Lampe-(P. Ember), Historia Ecclesiae Reformatae in Hungaria et Transylvania. Utrecht, 1728, p. 447-449.
-
2)
- Medeged. door G. Brandt, Het leven en bedrijf van den Heere Michiel de Ruiter. Amsterdam, 1687 (1e uitg.) blz. 940-941. J.P. Sprenger van Eyk, De martelaars der prot. kerken in Hongarije. Dordrecht, 1845. Bijl. blz. LXVII-LXVIII. Vgl. hierbij Lampe-Ember, a.w. p. 467-469. P. Bod, Historia Hungarorum ecclesiastica. Leiden, 1888-1890. Tom. II, p. 87-89.
-
3)
- Uit de mededeelingen van Brandt blijkt, dat De Ruyter al voor de ontvangst van de officieele opdracht aan de bevrijding der Hongaarsche predikanten bezig was en deze onderhandelingen op den al gekozen weg verder leidde. Hij beriep zich nooit op zijn officieele opdracht, maar verlangde van de Spanjaarden de vrijlating der Hongaarsche predikanten als eene persoonlijke tegemoetkoming.
-
4)
- Brandt, a.w. blz. 930-964. Kocsi Csergö's Narratio brevis bij Lampe-Ember, a.w. p. 746-919.
Otrokócsi's Furor Bestiae bij A. van Poot, Nauwkeurig verhaal van de vervolginge aangerecht tegen de Evangelise Leeraaren in Hungarien. Amsterdam, 1684, blz. 1-145. Uit de Hongaarsche litteratuur b.v. E. Thury, A gályarabok kiszabaditása (De bevrijding der galeislaven) in: Protestáns Szemle. Jaarg. 1909-1910. Vgl. hierbij noch mijn artikel De schrijver van A. van Poot's Nauwkeurig Verhaal (1684) in Nederl. Arch. v. Kerkgesch. N.S. Dl. XIV, blz. 75-90.
-
1)
-
Nederl. Arch. v. Kerkgesch. N.S. Dl. XIV, blz. 89. Acta Comitialia Hungarica Soproniensia (S.l. 1681) p. 40, 43, 50. Vgl. nog Articuli Dominorum Praelatorum, Baronum, Magnatum et Nobilium, Coeterorumque Statuum et Ordinum Regni Hungariae etc. in generali eorum conventu anno MDCLXXXI. Sopronio celebrato conclusi et ab ipsa Sacra Caesarea Majestate ratificati et confirmati (S.l. 1681) p. 25-28. (Beide boeken in Leiden, U.-B.)
-
1)
- P.L. Muller, Nederlands eerste betrekkingen met Oostenrijk. (Verhandel. d. Kon. Akad. v. Wetensch. Afd. Letterkunde, Dl. V. Amsterdam, 1870.)
-
1)
- H.C. Rutgers, Kerkelijke deputaten. Kampen, 1910. Het is merkwaardig, dat de gedeputeerden van Zuid- en Noordholland, welke voor twee jaren waren gekozen en van welk college jaarlijks alleen de helft aftrad, zich heel anders gedroegen.
-
2)
- E. Troeltsch, Die Sociallehren der christlichen Kirchen und Gruppen, (Gesammelte Schriften I). Tübingen, 1912. S. 724 ff. Het schijnt, dat Knuttel in de inleiding van zijn Acta der particuliere synoden van Zuid-Holland 1621-1700, Dl. VI, (Rijks Gesch. publ. Kl. S. 16), 's-Gravenh. 1916, hiervan niets heeft begrepen: in verband met een uitvloeisel van deze idee, nl. finantieele ondersteuning, spreekt hij over ‘bedelzucht’ e.d. Wat bl. XII betreft moet ik opmerken, dat de geldelijke ondersteuning van Nederlandsche zijde niet eens een tiende deel van die van Zwitserland heeft bereikt. Daar komt het echter hier ook niet op aan; ik wil maar alleen opmerken, dat er helaas dikwijls in dergelijke kwesties ook andere vragen - om niet te zeggen - belangen gemoeid waren.
-
1)
- Aan onze meening doet 't geen afbreuk, dat de naam van den bijna negentigjarigen Voetius († 1676) nergens werd genoemd. Hier moet de houding van den Kerkeraad, de Vroedschap, die van de Prov. Staten in het oog worden gehouden, als levensuitingen van het Calvinistisch kerkideaal.
-
1)
- Vgl. hierachter II, 73. Deze brief was blijkbaar aan Prof. Leusden te Utrecht geadresseerd. Hoewel Tarcali's naam in het album van de Utrechtsche Universiteit niet voorkomt, wel daarentegen in Groningen (1670), Franeker (1672), Leiden (1675), is 't niet onmogelijk, dat hij ook aan de Universiteit te Utrecht een kort bezoek heeft gebracht, waardoor hij met Prof. Leusden kennis maakte. Juist uit zijne inschrijving te Leiden (14 Febr. 1675) kunnen wij vaststellen, dat deze brief uit Leiden werd gedateerd.
-
1)
- Deze resolutie kwam ter Generaliteit niet in behandeling. De Gedeputeerden uit Friesland hebben blijkbaar om redenen, in de inleiding aangehaald, niet raadzaam geacht het in de zitting te brengen.
-
1)
- Vgl. hier II, 75. De titel van dit pamflet luidt als volgt: ‘Een brief van een Gereformeert Predikant in Hungaryen aan twee Professoren van Utrecht, verhalende hoe hij nevens veel andere Predicanten om de Religie eerst in deerlijcke Gevanckenisse en daarna op de Galeyen van Napels is geworpen’. Utrecht, Johannes Ribbius.... 1675. 1 fol. blz. Zie: Catalogus van de tractaten, pamfletten enz. aanwezig in de bibliotheek van Isaac Meulman, bewerkt door J.K. van der Wulp. Amsterdam, 1866-1868. Dl. II, No. 5367.
-
1)
- Vgl. No. 20. Deze deductie is onder I, 21 vermeld.
-
1
- Op dit exemplaar is aangeteekend door Hamel Bruyninx: ‘Rtum 25 Janu.’ (Receptum 25 Januarii.)
-
1)
- Keizerlijk decreet van 8 Febr. Vgl. hier I, 35.
-
1)
- Keizerlijk decreet van 20 Maart. Vgl. hier I, xxxix.
-
1)
- De eerste (misschien ook de tweede) naam schijnt mij niet juist weergegeven te zijn. Wie echter hier bedoeld werd, kon ik tot nu toe niet vaststellen.
-
1)
- Vgl. den brief der Hongaarsche predikanten aan Hamel Bruyninx, Lampe-Ember, Hist. Eccl. Ref. in Hungaria. (Utrecht, 1728) p. 494-496.
-
2)
- Op dit punt ontving H.B. nooit eenig antwoord. Vgl. de dépêche van 2 December l.j.
-
1)
- De uitdrukking ‘protesteerende’ werd nog in deze tijden voor ‘protestanten’ gebruikt, maar meestal van katholieke zijde.
-
1)
- Deze laatste zin werd blijkbaar eenige maanden later bijgevoegd, omdat de bevrijding eerst op 11 Febr. 1676 heeft plaats gehad.
-
1)
- Apologia Ministrorum Evangelicorum Hungariae ad innocentiam suam orbi christiano declarandam opposita Iudicio Tribunalis Posoniensis, a quo Perduellionis crimine contra Regiam Majestatem iniquissime accusati et condemnati, non modo toto Regno proscripti sunt, sed exemplo a Pietate et Mansuetudine Christiana prorsus alieno, magnam partem ad Triremes Hispanicas damnati. (S.l. 1677.) Zie: Szabó, K. - Hellebrant, A. Régi Magyar Konyvtár. (Oude Hongaarsche bibliotheek.) Budapest, 1879-1898. Dl. II, No. 1400. Van dit werk heeft Leusden te Utrecht, 1678, een herdruk laten maken. Zie aldaar Dl. III, No. 2938. Vgl. Lampe-Ember, Historia Eccl. Ref. in Hungaria et Transsylvania. (Utrecht, 1728), p. 486. Gedeeltelijk uitgegeven in Georgius Hornius, Hist. Eccl... Continuatio à M. Leydecker. (Leiden, 1687), p. 124-146.
-
1)
- Abusievelijk in plaats van 665.
-
1)
- Medegedeeld in Van Poot's Nauwkeurig verhaal van de vervolginge .... in Hungarien. Amsterdam, 1684, blz. 118-119.
-
2)
- De punten zijn uit het handschrift.
-
1)
- Hier werden brieven door Hongaarsche predikanten uit Napels geschreven bedoeld, nl.: Twee brieven geschreven Uyt de Galeyen van Napels, de eerste aen twee Professoren Franciscus Burmannus ende Johannes Leusden, de andere aen de Hungerse studenten tot Utrecht studerende. (Drukkersmerk). Tot Utrecht, Gedruckt bij Willem Clerck, Boeckdrucker en Boekverkooper op de Neude, in Kintjes-haven. Anno 1675. (Kon. Bibl. te 's-Gravenhage, Pamflet No. 11262.) De hollandsche tekst is herdrukt bij A. van Poot. Naauwkeurig Verhaal ... (Amsterdam, 1684), blz. 444-450; ook bij Sprenger van Eyk. De martelaars der protestantsche kerken van Hongarije. Dordrecht, 1845. Bijl. D.
-
1)
- Deze brief, die verloren is gegaan, was afkomstig van Otrokócsi. Burman schreef nl. d.d. 3 Juni 1676 aan Prof. Heidegger te Zürich: ‘Ad unanimas quas 26 ipsis Reverendis Fratribus manu domino Otrokócsi Venetiis accepi literas, rem universam cum Reverendo presbyterio nostro communicavi, qui mox decreverit et nunc in eo sunt, ut postulatum Reverendorum dominorum fratrum, ad Illustrissimos et Potentissimos Dominos Ordines Generales desolvatur, et ut illorum intercessione prioris beneficii detur usus, et restituantur Reverendi domini fratres ecclesiis, qui pridem restituti sunt libertati. - Initio Julii cogitur synodus Hollandica. Operam dabo, ut et illi exhibeantur his literae, et cum ipsis res ipsa’, (Thury'sche verz. Pápa). Vgl. II, 17, 18.
-
1)
- Een ander onderwerp werd in deze zitting niet behandeld, om welke reden deze dan ook als van feestelijk karakter moet worden beschouwd, zooals b.v. Zürich hen ontving.
-
1)
- Hier zijn blijkbaar enkele woorden uitgevallen.
|