Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 43 (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 43
Afbeelding van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 43Toon afbeelding van titelpagina van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 43

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

Scans (9.57 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 43

(1922)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 16]
[p. 16]

Brief van Frederik Hendrik, (27 Maart (1624)),
Medegedeeld door Dr. P.J. Blok.

Eigenhandige brieven van onze Oranjevorsten vóór Willem III in het Nederlandsch zijn niet zeer talrijk. Van prins Willem I zijn slechts weinige tot ons gekomen en hij schreef zijn persoonlijke brieven bijna zonder uitzondering in zijn gewone taal, het Fransch, soms in het Duitsch, dat hij natuurlijk ook goed kende. Van Maurits hebben wij er meer: hij schreef heel goed Hollandsch. Van Frederik Hendrik, die evenals zijn vader in het Fransch, alleen bij uitzondering in het Duitsch placht te schrijven, bezitten wij er enkele Hollandsche.

Frederik Hendrik noemde zich gaarne een geboren Hollander, een Delvenaar. Als kort na zijn optreden als stadhouder zijn vertrouwde raad Dimmer van prinses Amalia spreektGa naar voetnoot1) als van ‘Uwer Excellenties gemaal’, voegt hij dezen toe, dat hij ‘een Hollander was, geboren van Delft; dat men se daer heet: vrou, huysvrou off wijff, dat hy van de Duitsche pracht niet en wist’. Hij sprak met de ingeborenen gewoonlijk Hollandsch, aan het hof zelf, waar het van Fransche edelen en officieren wemelde, gewoonlijk Fransch. Het Hollandsch, dat hij schreef - en voor dien tijd, mag men wel aannemen, ook sprak - had een Duitschen tint, ofschoon minder dan dat van zijn vader. Dat blijkt uit onderstaanden

[pagina 17]
[p. 17]

brief. Eenige doorhalingen wijzen erop, dat hij niet gewoon was in het Hollandsch te schrijven.

Ik vond den brief op aanwijzing van mej. dr. Drossaers, commies aan het Rijksarchief, die zoo goed was op mijn verzoek daar naar losse brieven van Frederik Hendrik te zoeken, in de beroemde collectie Beeldsnijder (Aanw. Rijksarchief 1883, doos IV). De brief, origineel, leek mij buitengewoon merkwaardig, niet zoozeer wegens belangrijke historische feiten, die erin zouden worden toegelicht, dan wel wegens den toon, wegens de intieme verhouding tot den adressant, wegens de bijzonderheden over het gewone leven aan het hof van prins Maurits en de manier van doen en spreken van den briefschrijver zelven.

De adressant is, helaas, onbekend. Het moet een Hollander, een intieme vriend van den Prins - zoo wordt hij sedert ongeveer het begin van het Bestand betiteld, al is hij feitelijk nog slechts ‘graaf Henry de Nassau’ - geweest zijn. Als zoodanig komen in aanmerking Van der Myle, die echter in Den Haag woonde, en de Nederlandsche hoofdofficieren als Wyts, Stakenbroek, Herman Otto van Styrum of de Hollandsch sprekende Oostenrijker, kolonel SmeltzingGa naar voetnoot1), met wie hij als generaal der ruiterij jaren lang intiem had omgegaan; ook 's Prinsen luitenant-gouverneur in Sluis, Philips de Zoete de Lake genaamd Haultain, die daar sedert 1615 het bevel voerde, zou het kunnen zijn. Wie van hen het was, daaromtrent vind ik geen enkele aanwijzing. Een der vele Nassau's of der andere Duitsche vorstenzonen in het leger kan het niet geweest zijn: hij zou hen niet met ‘Monsieur’ betiteld hebben. Het moet iemand geweest zijn, die gewoonlijk aan het hof van prins Maurits kwam maar door toevallige omstandigheden, misschien garnizoensdienst elders, afwezig was. Gewoonlijk staan de adressen achter op de brieven zelf, die gevouwen en gezegeld zijn. Deze brief is ongevouwen en ongezegeld, zonder adres achterop, zoodat hij waarschijnlijk met een pakket dienstbrieven is

[pagina 18]
[p. 18]

medegegaan. Dat zou aan Philips Haultain kunnen doen denken.

Als datum staat er alleen onder: ‘27 Martii’, zonder jaartal. Het kost echter niet veel moeite het juiste jaartal te vinden. Dat het een brief uit den tijd na het Bestand is, is duidelijk, want de Koningin van Boheme is in Den Haag, waar zij in Februari 1622 op haar avontuurlijke vlucht na den noodlottigen slag bij den Witten Berg (8 Nov. 1621) was aangekomen. Wij zijn dus aangewezen op de jaren 1622-24, want in 1625 lag prins Maurits einde Maart op zijn sterfbed en huwde Frederik Hendrik een paar dagen later Amalia van Solms. Hij is in dezen brief ongehuwd en de toon past niet bij die ernstige omstandigheden. Nu is a priori 1622 niet waarschijnlijk als te kort na de aankomst der Boheemsche koningin, die in dezen brief midden in een druk uitgaanden en plezier makenden hofkring optreedt. Wij hebben dus 1623 of 1624 te nemen. Het moet 1624 zijn, want aan het slot van den brief wordt gesproken van het verblijf in Den Haag van hertog Christiaan van Brunswijk, den jongen avontuurlijken veldoverste, die niet in het voorjaar van 1623, toen hij bij Hameln en Rinteln en in oostelijk Westfalen rondtrok, maar wel degelijk in dat van 1624 in Den Haag was, waar hij toen den geheelen winter had doorgebrachtGa naar voetnoot1). In het voorjaar van 1624 ook schreef Dorothee van Dorp uit Den Haag aan Constantijn Huygens, haar vriend, dat er geruchten over een huwelijk van ‘prins Heyndery’ met Amalia van Solms liepen en dat de lakeien al ‘vernieuwd’ wordenGa naar voetnoot2): de geruchten, waarover de Prins in den brief spreekt. Eindelijk, de toespeling in het begin van den brief op de verwachtingen van hulp uit Engeland en Frankrijk past geheel op het voorjaar van 1624Ga naar voetnoot3). Den 10den Juni werd met Frankrijk het subsidietraktaat van Compiègne gesloten.

[pagina 19]
[p. 19]

Wij mogen dus zonder bezwaar aannemen, dat dit het jaar is en de brief dus op 27 Maart 1624 moet gedagteekend worden.

Over den toon van den brief en de omgeving, waarin hij geschreven werd, nog het volgende.

Het hof van prins Maurits was aanvankelijk vrij ruw geweest. Behalve Louise de Coligny en hare stiefdochters, die gewoonlijk afwezig waren en later trouwden, was er gebrek aan vrouwen. Margaretha van Mechelen, 's Prinsen geliefde, woonde te Rijswijk en vertoonde zich niet aan zijn hof. Er werd veel gegeten, gedronken en gespeeld, zoodat Louise zich er herhaaldelijk over uitlaat, dat de toon daar haar niet bevalt. Frederik Hendrik deed druk mede aan dat leventje, al woonde hij bij zijn moeder in het paleisje aan het Noordeinde, waar zij sedert 1590 verblijf hield, als zij niet - zooals soms jaren achtereen - in Frankrijk aan het elegante hof van Hendrik IV vertoefde. Bekend is het verhaal, dat Maurits eenmaal aan den Franschen gezant Du Maurier deed over een maaltijd, waarna de gasten, met name zijn Nassausche neven, het licht uitbliezen om elkander in het donker met stoelen en banken te lijf te gaan; het plezier eindigde voor de meesten met min of meer ernstige kneuzingen, gaten in het hoofd, arm- en beenbreuken, waarbij 's Prinsen chirurgijn handen vol werk kreegGa naar voetnoot1). De talrijke Duitsche, Fransche, Engelsche, Nederlandsche officieren van prins Maurits maakten het niet veel beter.

Dat veranderde na het Bestand. Toen kwam de Koningin van Boheme, de elegante en lichtzinnige Engelsche vrouw van den Winterkoning, met haar gevolg sedert het voorjaar van 1622 den toon veranderen. Nauwelijks was in November het leger in de winterkwartieren - in den winter werd slechts bij uitzondering wat ondernomen - of het vroolijke leventje begon in Den Haag. Vroolijke maaltijden, dolle jachtpartijen en rijtochten in den omtrek, gemaskerde en gewone bals, liefhebberij-tooneel, tooneelvoorstellingen door beroeps-

[pagina 20]
[p. 20]

acteurs, carroussels, spiegelgevechten, ijs- en sneeuwvermaken volgden elkander op; St. Nicolaas, Driekoningenavond, Valentijnsdag, Vastenavond gaven gereede aanleiding tot allerlei feesten en grappen. De Koningin en hare hofdames leidden dat alles onvermoeid en de groote kring van officieren en edelen, hooge ambtenaren van den Staat en staatslieden, allen met hunne dames, namen er gaarne deel aan. Het drukke hofleven nam na Paschen een einde: dan kwamen ernstiger zaken, de weldra te beginnen veldtocht.

De ernstige, vóór zijn tijd verouderde Prins van Oranje nam geen overwegend aandeel aan die dartelheden. Frederik Hendrik daarentegen, die de 40 jaren naderde, zat er middenin. In de laatste maanden van het jaar werd hij, mèt Zijne Excellentie en den veldmaarschalk Ernst Casimir van Nassau, den Frieschen stadhouder, nog druk bezig gehouden door de voorbereiding in den Raad van State van den Staat van Oorlog, het budget voor het volgende jaar, dat in December aan de Staten-Generaal werd aangeboden. Ook in het begin van het jaar leverde de onderhandeling met de provinciën daarover nog veel bezigheid voor hem op. En dan kwam de niet minder drukke tijd van de voorbereiding van den volgenden veldtocht, waarbij Maurits met zijn broeder en zijn neef, de drie hoofden van het leger, de plannen overlegden waarbij de overige hoofdofficieren eerst laat, gewoonlijk eerst bij het begin van den veldtocht zelven, de hun bij de uitvoering toegedachte taak vernamen. Dat alles was tegen Maart afgeloopen en dan deed Frederik Hendrik onbezorgd mede aan de pretmakerij, te midden waarvan wij hem den hier volgenden brief zien zitten schrijven in zijn ‘cabinet’ in het paleis aan het Noordeinde, dat hij in 1620 bij den dood zijner moeder geërfd had.

De brief is, doch in slecht uitgewerkt ‘facsimile’, uitgegeven in de weinig bekende Facsimile's van onuitg. brieven, bij Houtman, 1ste afl., no. 6. Fruin noemt hem ‘curieus’ en waard om in Groen's Archives gedrukt te worden (Verspr. Geschr., IV, blz. 101).

P.J.B.

[pagina 21]
[p. 21]

Monsieur. Ick hebbe u brief wel ontvangen. Tis te verdriten, dat eerlick luden so in de mond van al de verletGa naar voetnoot1) commen, want veel die sullen geloven, dat waer is, ende die goede luiden blameeren; maer tis aen anderen ooc wel geschiet, diet ooc hebben moeten verdragen. Ick twifel niet, of ghj sijt genoec gewerschout van de goede hoope, die men van Engelant begint te hebben. Men verhoopt, dat den Coninck hem haest viant van Espagnen sal verclaren. Van Vranckrick is mede secours van geldt ende van volc te verwecten, so dat het tegens de somer ons al van de hant sal afgaen so ick hoopGa naar voetnoot2).

U lesten brief van de 12 Martii stilo veti (sic) heef mj wel roodt doen worden, dat ick sie, dat men so veel soternien van hier onbiet, die niet waer en sijn. Tis wel waer, dat ick in die galerie van men moierGa naar voetnoot3) wat hebbe doen vermaken. Dat ick de schilderjGa naar voetnoot4) van frelle van SolmesGa naar voetnoot5) hebbe, is oec waer, maer niet met al die sirconstantie, die ghj daerbi scrift. Ick hebbe die van de RingravinGa naar voetnoot6) mede ende die van die ConinginneGa naar voetnoot7). Die drie die hangen bij eenGa naar voetnoot8). Ben ick nu genoomen naer een van die twee, ick ben seer hoverdick, dat ick aen sulken scoone dames gelike. Van kleeren, van koetsen

[pagina 22]
[p. 22]

te doen maken weet ick niet van te spreken noc van bij die dames teeten ende savens so laet blieven. Ick wilde van al men hert, dat het moct waer sin, maer so veel faveur is mj niet toegelaten. Komt selver eens hier ende besiet, hoe ter toe gaet. Tis nu de beste tijt ende waer men tminste heeft te doenGa naar voetnoot1). Dat ghj scrift, dat ick de naemGa naar voetnoot2) op min hoet draege, die u dat scriven, die weetent niet. Wel tis de naem van joufrou HoedoeartGa naar voetnoot3), die min valentinGa naar voetnoot4) is. Ghj sult opt lest bevinden, dat deen so waer is als dander, alsmede van dat kindt, dat die van Emmerick is gecommenGa naar voetnoot5). Ick sweer u, dat men die vader groodt ongelick doet, want dat kint is so veel aen heurGa naar voetnoot6) als aen uGa naar voetnoot7). Waer dat waer, ick sou geen Josef meer weesenGa naar voetnoot8). Tis de groote gouvernanteGa naar voetnoot9), so ick

[pagina 23]
[p. 23]

verstae, die dat so heef geseit, ende dat doer tanseggen van PretorianiGa naar voetnoot1), hebbe ic verstaen.

Ick wordt noc root, als ick hier in min cabinetGa naar voetnoot2) die scilderieGa naar voetnoot3) aen sie. Scrift mj toe, wie u dat heeft ontboode; ick en salder niet van seggen, maar oft eens aengingGa naar voetnoot4), so moetet niet in schilderie geschieden maer met wat lichamelicks; daer so ick veel beter sin in hebben ...........Ga naar voetnoot5): dat sulde wel geloven.

Mevrou van BrederodeGa naar voetnoot6) is hier met heur jongste susterGa naar voetnoot7) ende de Frele van Groenstein, de wedewe, die wat verdoetGa naar voetnoot8) met dander suster. Al dat geselschap gaet alle dage in de comedieGa naar voetnoot9) met de ConinginGa naar voetnoot10). Dan hebbe ick ooc altemet tgeluck een fraie dame bj de hant te leien gelick den Prins van OranjeGa naar voetnoot11) seidt. Ick en kan u niet meer scriven dan alenelick, dat al wat hier is van mans, die vrien al te male: den HertocGa naar voetnoot12) van

[pagina 24]
[p. 24]

BronswikGa naar voetnoot1), van WeimerGa naar voetnoot2), LandgrafGa naar voetnoot3), noc meer anderen,

[pagina 25]
[p. 25]

ende ick mede; begerde te weeten, wie, so comet selven sin. Gelooft, dat ick ben

 

U Liefde seer geafectioneerde om u te dinen

 

F. Henry de Nassau.

 

A.R.A., Collectie Beeldsnijder, Aanwinsten 1883, doos IV.

 

den 27 Martii

voetnoot1)
Brieven van Nicolaas van Reigersbergh, uitg. Rogge, blz. 51.
voetnoot1)
Aardige briefwisseling met hem in Huygens' Briefw., uitg. Worp, I en II.
voetnoot1)
Zie hierachter, blz. 23, noot 12.
voetnoot2)
Huygens' Briefw., uitg. Worp, I, blz. 155.
voetnoot3)
Waddington, La république des Provinces Unies, I, p. 71 suiv.
voetnoot1)
Du Maurier, Mémoires sur la Hollande, p. 120.
voetnoot1)
Valets.
voetnoot2)
Zie boven, blz. 18.
voetnoot3)
Moeder. Louise de Coligny had in het paleis aan het Noordeinde een schilderijengalerij van bescheiden omvang, die onder prinses Amalia zeer werd uitgebreid.
voetnoot4)
N.I. het portret.
voetnoot5)
Amalia, toen hofdame van de Koningin van Boheme, die sedert 1622 in Den Haag was.
voetnoot6)
De freule van Salm, ook aan het hof van Boheme verbonden.
voetnoot7)
De Koningin van Boheme zelve.
voetnoot8)
Er was blijkbaar verteld, dat hij zijn eigen portret naast dat van Amalia had laten ophangen. Er liepen in het voorjaar van 1624 in Den Haag praatjes over een aanstaand huwelijk van Frederik Hendrik met Amalia. Vgl. Huygens, Briefw., uitgave Worp, I, blz. 155 (brief van Dor. van Dorp): ‘Men seit vor seker, dat prins Heyndery naer Paeschen sal trouwen met frelle van Solms. Clevile is gekomen. De lakeyen syn al vernieut’. Wie ‘Clevile’ is, weet ik niet.
voetnoot1)
Tegen Paschen (in 1624 op 28 Maart st. v., 7 April st. n.) waren de ernstige bezigheden in Den Haag afgeloopen. Zie boven, blz. 20.
voetnoot2)
Van Amalia van Solms.
voetnoot3)
Oudart?
voetnoot4)
Blijkbaar behoorde de Engelsche Valentijnsdag (14 Febr.) tot de aan het hof gevierde feesten, door de Engelsche Koningin van Boheme daar in zwang gekomen. Men koos dan een meisje als ‘valentin’ en wisselde met haar kleine geschenken en beleefdheden.
voetnoot5)
‘Die van Emmerick’ is blijkbaar de burgemeestersdochter aldaar, die de moeder moet geweest zijn van jhr. Frederik van Nassau, geb. ± 1617 - hij was 1634/5 te Parijs om zijn opvoeding te voltooien - eerst ‘commandeur van Buren’ betiteld en 1640 heer van Zuylesteyn, door Frederik Hendrik als zijn bastaardzoon erkend. Er was nu blijkbaar een tweede kind, dat ook aan F.H. werd toegeschreven.
voetnoot6)
Lees: mj?
voetnoot7)
Deze afwijzing is wat onduidelijk gesteld en het onmiddellijk volgende geeft ook te denken. Het is wat zelfironie.
voetnoot8)
Dat Frederik Henderik in het geheel geen kuische Jozef was, wist iedereen: ‘il aimait les femmes mais non pour les marier’ zegt Du Maurier, p. 152. Ook Friedrich van Dohna zegt in zijn Mémoires, S. 18, dat F.H. ‘aimait beaucoup plus les femmes qu'il ne les estimait’. Hier schijnt hij te bedoelen, dat hij - gelijk Jozef - van getrouwde vrouwen niet wilde weten; dan zou de Emmeriksche na de geboorte van Jhr. Frederik getrouwd zijn. Maar wij weten verder niets van haar af.
voetnoot9)
Sophia Hedwig, vrouw van Ernst Casimir, die sedert 1620 gouverneur van Friesland was?
voetnoot1)
Officieren van de prinselijke garde?
voetnoot2)
De bovengenoemde galerij liep denkelijk daarop uit.
voetnoot3)
Van Amalia enz.
voetnoot4)
Oho!
voetnoot5)
Minder oorbare toespeling.
voetnoot6)
Waarschijnlijk de eerste vrouw van Johan Wolfert van Brederode: Anna van Nassau, zuster van den lateren veldmaarschalk Willem van Nassau-Siegen en van Johan Maurits den Braziliaan en 1619 met Brederode gehuwd. Het zou ook kunnen zijn, dat ‘wedewe’ bij Mevr. v.B. behoort. Dan zou het moeten zijn Margaretha van Daun, weduwe van Walraven van Brederode (gest. 1620).
voetnoot7)
Dit zal wel zijn Sophia Margaretha, geb. 1610; de andere misschien Louise Christina, geb. 1608.
voetnoot8)
?
voetnoot9)
Reeds toen was er blijkbaar een comedietroep in Den Haag.
voetnoot10)
De Koningin van Boheme.
voetnoot11)
Maurits natuurlijk.
voetnoot12)
De jonge hertog Christiaan van Brunswijk (geb. 1599), de ‘tolle Halberstädter’, werd voor zijn mededinger bij Amalia gehouden. Friedrich van Dohna vertelt in zijn Mémoites, p. 18, de anecdote van het juweel en de haren van den jongen hertog. die zij droeg op bevel der Koningin, wier hofdame zij was, en die Elisabeth van haar trouwen vereerder Christiaan gekregen had. F.H. zag dit en maakte jaloersch een vinnige opmerking, waarop Amalia de versierselen in zijn bijzijn in het vuur wierp en zoo hem deed ‘redoubler l'amour et l'estime qu'il avait pour elle’.
voetnoot1)
Hij was 1619 als ritmeester in Staatschen dienst getreden (Ten Raa en De Bas, Staatsche leger, III passim) en vertoefde sedert meermalen aan het Haagsche hof, waar hij zich na 1622 op oud-ridderlijke wijze aan den dienst der avontuurlijke en schoone Koningin van Boheme had gewijd. ‘Pour Dieu et pour Elle’ stond naast zijn zinspreuk: ‘Gottes Freundt und Pfaffen Feindt’, op sommige zijner vaandels en op de munten, die hij als postulaat van Halberstadt liet slaan; hij droeg haar handschoen op zijn helm en ondernam zijn beroemde krijgstochten in Duitschland vooral in haar belang en dat der haren, gesteund door Engelsche en Staatsche subsidiën. Maart 1622 was hij in de streek van Paderborn en oostelijk Westfalen (Mittendorf, in Archiv des hist. Vereins fur Niedersachsen, 1845, S. 15 ff.), 9 Juni werd hij bij Hochst door Tilly geslagen; hij trok daarna met Ernst van Mansfeld door den Elzas naar de Nederlanden, waar zij 29 Aug. bij Fleurus de Spanjaarden onder Cordova versloegen - daar verloor hij zijn arm, dïe hij onder trompetgeschal en tromgeroffel liet afzetten - om vervolgens eind Sept. Bergen-op-Zoom te helpen ontzetten. Hij ging dan in het najaar van 1622 naar Nedersaksen terug en werd er in het vroege voorjaar van 1623 kreitsoverste. Hier bleef hij het geheele voorjaar bij Hameln, Rinteln en Hadersleben als veldoverste van zijn ouderen broeder, den regeerenden hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel. Daar bracht Tilly hem 27 Juli 1623 bij Stadtlohn een zware nederlaag toe. Hij vluchtte met het overschot zijner troepen over Bredevoort naar Arnhem. De Staten-Generaal namen hem met de 3000 man voetvolk, 300 ruiters en 300 dragonders, die hij nog bij zich had, in dienst (Mittendorf, S. 92 ff.; Ten Raa en De Bas, l.l.). Zijn bandelooze benden werden spoedig door de Staten ontslagen. Hij trok toen met 1200 man en 1000 ruiters naar Oostfriesland en dankte er 5 Jan. 1624 die troepen af. Hij keerde toen naar Holland terug, ‘wo er im Haag verweilte’ (S. 93), totdat hij begin 1625 naar Frankrijk toog om er troepen te werven. Hij was dus Maart 1624 in Den Haag. Hij stierf reeds 6 Mei 1626 te Wolfenbüttel.
voetnoot2)
Hertog Bernhard van Saksen-Weimar (geb. 1604) diende aanvankelijk onder zijn broeder Wilhelm, later met dezen onder hertog Christiaan van Brunswijk, met wien hij uit de nederlaag bij Stadtlohn (27 Juli 1623) ontsnapte naar Gelderland en, ofschoon te Deventer in garnizoen gelegd, als zoovele officieren dikwijls naar Den Haag kwam. Wilhelm was bij Stadtlohn gevangen geraakt en naar Stiermarken gevoerd (Rose, Herzog Bernhard der Grosze, I, S. 92 ff.). De op blz. 109 bij Ten Raa en De Bas, III, genoemde Saksen-Weimar moet Bernhard zijn geweest. Tijdelijk in Staatschen dienst getreden (ib. S. 106), deed hertog Bernhard in Januari 1624 van Den Haag uit een reis naar Weimar (ib. S. 103). Hij kwam spoedig naar Den Haag terug om er de uitwisseling van zijn broeder te bewerken. Hij verliet Den Haag eerst half April 1624 om ter zee over Hamburg weder naar Weimar te gaan; storm dreef dit schip naar de Engelsche kust en hij kwam eerst 8 Mei te Weimar aan. Ook hij was dus einde Maart 1624 in Den Haag. Hij is de later zoo beroemde veldheer uit den 30-jarigen oorlog en stierf 1639. - Men zou echter ook kunnen denken aan zijn broeder Johan Ernst, die sedert 1621 in vasten Staatschen dienst was (Ten Raa en De Bas, III, passim).
voetnoot3)
Het zal Philips van Hessen geweest zijn, die sedert 1620 als hopman in het Staatsche leger diende (Ten Raa en De Bas, III, blz. 162).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • P.J. Blok

  • Frederik Hendrik van Oranje, prins van prins van Oranje, graaf van Nassau


editeurs

  • P.J. Blok


datums

  • 27 maart 1624