Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 46 (1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 46
Afbeelding van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 46Toon afbeelding van titelpagina van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 46

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.91 MB)

Scans (17.89 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 46

(1925)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 53]
[p. 53]

Inventarissen van Franeker burgers en boeren omstreeks 1550,
Medegedeeld door A. Hallema.

Het publiceeren van de vele in 's Rijks en Gemeente-Archieven verscholen inventarissen is in de laatste jaren aanmerkelijk toegenomen en de waarde van deze gegevens werd en wordt dan ook in ruimen kring algemeen erkend. Immers zij leveren onschatbaar statistisch materiaal voor onze economische geschiedenis, hetzij plaatselijk of gewestelijk, dan wel in verband met meer algemeene kultuurtoestanden uit vorige eeuwen. Toch staat het wel vast, dat 16e eeuwsche boedellijsten nog niet in zulk een groot aantal door den druk verspreid zijn geworden, dan dat we van dit materiaal voorloopig genoeg zouden hebben. Ik heb dan ook gemeend, de hierna volgende inventarissen in het licht te mogen geven, vooral omdat het hier betrof stukken van onderscheiden herkomst, als ‘buelcedelen’, overgelegd door in of onder den klokslag van Franeker wonende burgers en boeren en waarvan de ‘boedelherden’ landlieden en stedelingen, rijken en minderbedeelden waren, hetgeen de cultuur-historische beteekenis der stukken verhoogt.

Verder zou er nog gewezen kunnen worden op de beteekenis van dit materiaal voor de geschiedenis der woninginrichting, de locale historie, de numismatiek, de kennis der 16e eeuwsche Hollandsche taal, die toen ook reeds algemeen door de Friezen gebruikt werd, althans voor hen de officiëele schrijftaal was geworden, doch lezing der inventarissen zal voldoende van het nut hunner publicatie overtuigen.

[pagina 54]
[p. 54]

Daarom acht ik het eer gewenscht, iets omtrent de er in voorkomende hoofdpersonen en er uit blijkende toestanden te zeggen en de bronnen aan te wijzen, waaraan deze uitgave is ontleend.

 

Volgens een verdeeling der stad Franeker in het jaar 1536 waren er destijds in totaal 381 huizen en 63 kamers binnen de wallen bewoondGa naar voetnoot1). Ik schat het aantal inwoners voor dat jaar op ± 2000, naar een berekening, welke men meer uitgewerkt en gemotiveerd kan vinden in mijn studie ‘It opkommen en de histoaryske bitsjutting fen de Fryske stêdden foar 1550, (haedstik III, De bifolking fen ús Fryske stêdden yn'e foarste helte fen de 16e ieu’)Ga naar voetnoot2). De stad heette toen nog meermalen ‘buren’, een term, die op de late stadwording in Friesland wijst. De leidende figuren binnen deze dorpsche stad waren de overgebleven loten van den Frieschen adel als Jarich van Dekama, Hans van Ostheim, Eelck Hottinga, Julius van Botnia, vermengd met geïmmigreerde Saksen als Jonker Bunauw, Brugslegel, enz. Daarnaast ontstond een middenstand, waarvan bijv. typen waren de gezeten burgers Peter Ens, Poppe van Doijum, Sem Ysbrandtsz.

Van de laatste categorie was Poppe van Doijum wel een der eersten. In het eerste kwart der 16e eeuw woonde en boerde hij op zijn sate te Doijum onder Franeker als eigenerfde boer. Ook in 1527 scheen hij daar nog verblijf te houden, blijkens zijn onderteekening ‘Poppa in Doyem’ onder één der gecopiëerde documenten in het oudste Privilegieboek der genoemde stadGa naar voetnoot3). Na 1530 vond ik hem in elk geval gevestigd binnen de

[pagina 55]
[p. 55]

wallen van Franeker, eerst als bouwmeester en raad der stadGa naar voetnoot1), ten slotte zelfs als burgemeesterGa naar voetnoot2). Ook in het kerkelijk leven binnen de Franeker parochiale grenzen bekleedde hij een plaats als die van een vromen burger en een man van aanzien. Immers in 1533 kwam hij als Gildebroeder van ‘Onze Lieve Vrouwen ter Noots altaer’ ter vergadering met de autoriteiten der stad ter verkiezing van een prebendaris op dat altaarGa naar voetnoot3), terwijl hij in 1546 genoemd werd als een der broeders van het ‘Zoete Name Jhesus-gilde’Ga naar voetnoot4) en eveneens in datzelfde jaar ten raadhuize verscheen met het geheele stadsbestuur en den pastoor, ‘omme voor den coster, organist ende schoelmeesters van sinte Martens Kercke in Franeker een ordonnantie ende regel te mogen maeken ende stellen’ enz.Ga naar voetnoot5).

Hij kon in den beschreven tijd dus meetellen als een man van gezag en invloed. Ook zijn familiekring getuigt hiervan. Hij was nl. getrouwd met Bauck Popma, dochter van Rienck en Riem van Adelen. Na den dood van Poppe, op het einde van 1547 of in het begin 1548, hertrouwde zijn weduwe met den veel jongeren Douwe Andla, wiens levensjaren tusschen 1517 en 1590 lagenGa naar voetnoot6). In Bauck's eerste huwelijk met Poppe schonk ze dezen een zoon, Orck geheetenGa naar voetnoot7), in den hierna volgenden inventaris ook genoemd. Deze kreeg later tot echtgenoote Doedt Hesselsdr. van Aysma, die hem overleefde.

Uit deze bloedverwantschap blijkt ook weder, dat we

[pagina 56]
[p. 56]

het gezin van Poppe van Doijum kunnen rangschikken onder de patricische familiën van dien tijd, welker leden zich langzamerhand, naast en in verbinding met den geboren Frieschen landadel, tot regenten en bestuurders van de plaats hunner inwoning en daarbuiten wisten op te werken. Gelijk ik boven reeds aantoonde, onderscheidde Poppe zich zelf in diverse locale ambten als zoodanig tusschen de jaren 1530 en 1548; ook vinden we op het jaar 1549 een zijner bloedverwanten, Orck van Doyem, als secretaris van de stad HarlingenGa naar voetnoot1), terwijl zijn zoon later een bekwaam rechtsgeleerde en verdienstelijk staatsman werd, die o.a. met Eilardus Reinalda als zaakgelastigde tot den vredehandel met Spanje in 1588 optrad, gezamenlijk voor het kwartier der steden en dat van ZevenwoudenGa naar voetnoot2).

Van 's mans distinctie legt ten slotte ook de inhoud van zijn boedel getuigenis af. Men vond er een groote hoeveelheid gemunt goud en zilver, dat internationaal gangbaar was, gedreven en gesmede sieraden van deze metalen, voorts een aantal geldswaardige stukken, terwijl ook de andere losse goederen als huisraad, keukengerei en linnengoed benevens het vaste bezit in landerijen de gegoedheid van den overleden eigenaar bewezen.

Volgens de bovenaangehaalde verdeeling der stad Franeker in vier ‘ferndells’ of wijken vond ik zijn woonstede binnen de wallen aan de toenmalige ‘Hoochstraet’, thans Voorstraat genoemd. Daar ook de in den hierna afgedrukten tweeden inventaris genoemde Mr. Dirck van Delft, bij zijn leven secretaris der stad Franeker, op deze hoogte woonde, en van diens huis eveneens de indeeling wordt gegeven, kan wel in globalen zin vast-

[pagina 57]
[p. 57]

gesteld worden, hoe destijds de huizen in de deftigste wijk der stad en toebehoorende aan de voornaamste inwoners, er uitzagen. We krijgen dan het volgende beeld. Het bewoonde perceel in zijn geheel bestond uit een huis en schuur, ook de twee samenstellende eenheden van des pastoors huisGa naar voetnoot1) zoowel als van de adellijke woningen der Botnia's, Herema'sGa naar voetnoot2) en Martena's. Het huis op zich zelf was ingedeeld als volgt: aan den eenen kant voor- en achterkamer, al of niet gescheiden door een kantoortje, ‘tresoir’, of soortgelijk tusschenvertrekje, terwijl de andere woninghelft werd ingenomen door een voorhuis, een zeer groot en ruim vertrek, wat reeds blijkt uit den aanzienlijken goederenvoorraad, die daarin geborgen werd, en voorts door een daarachter gelegen keuken met een bij- of achterkeuken. Beide helften werden in den regel gescheiden door een gang, die echter in Poppe's huis niet werd genoemd. De zolder boven de vertrekken werd eveneens gebruikt tot bewaarplaats van winterbrand en provisie, alsmede tot het opbergen van buiten gebruik gestelde goederen. Aparte slaapkamers bestonden in deze woningen nog niet, maar uit de voorraadsstaten zou men kunnen afleiden, dat het dienstpersoneel meest in de keukens sliep, terwijl de familie den nacht doorbracht in de achterkamers. Groot waren de huizen toen ook nog niet en eerst volgende eeuwen zouden ter plaatse bovengenoemd deftiger en royaler ingerichte heerenhuizen doen verrijzen, toen de bloei der stad en de welvaart harer inwoners geweldige sprongen in voorwaartsche richting maakten. Maar ook juist daarom hebben de hier gepubliceerde gegevens uit de eerste helft der 16e eeuw, toen de stad nog een typisch landelijk karakter vertoonde, te meer waarde.

 

De tweede inventaris betreft den nagelaten boedel van

[pagina 58]
[p. 58]

Mr. Dirck van Delft. Ook zijn levensgeschiedenis is spoedig geschreven, al is hij ons daarom niet minder waard. Want zijn werk heeft te waardeeren beteekenis voor de kennis der Friesche geschiedenis. Hij is het namelijk geweest, die de oudste losse stukken uit het Franeker stadsarchief nauwkeurig heeft gecopiëerd in het boven aangehaald Privilegieboek, zoodat, buiten het vele, dat in originali verloren ging door de nonchalance der regeerders, ten gevolge van brand, door den alvernietigende tand des tijds, er ook nog veel behouden is gebleven, dat thans als historisch materiaal voor de kennis der Friesche en Franeker toestanden tusschen de 14e en 16e eeuwen een onmisbaar bezit uitmaaktGa naar voetnoot1).

Wat zijn persoon betreft, daarover zijn we wegens totaal gebrek aan bronnen slecht ingelicht. Uit den inventaris en de door hem in het Privilegieboek gecopiëerde stukken, blijkt het volgende. Hij was de tweede secretaris der stad Franeker, wiens naam bekend is geworden, - de eerstvermelde is Marten Douweszn., die als zoodanig voorkomt op het jaar 1521Ga naar voetnoot2). In tegenstelling met zijn voorganger was Mr. Dirck of Theodoris Gerritsz. van Delft geen Fries, maar een Hollander, afkomstig uit Delft, waar hij ook nog in 1550 bezittingen had volgens opgaven uit zijn boedel. Daar had hij misschien ook zijn ‘voorwijff’ Joost(gen) getrouwd, eveneens in den inventaris genoemd, terwijl hij na haar dood, misschien te Franeker, in het huwelijk trad met eene blijkens den naam inheemsche vrouw, Appollonia LijuwedochterGa naar voetnoot3). Beide echtgenooten schijnen voorkinderen

[pagina 59]
[p. 59]

te hebben gehad. De eerste door hem geteekende en in het Privilegieboek geregistreerde akte is van 6 Februari 1530, de laatste van 11 December 1548Ga naar voetnoot1). Hij stierf in 1550. Ook zijn gerechtelijke inventaris, tusschen 17 en 19 Mei van dat jaar opgemaakt, wees uit, dat hij weleer als gezeten burger en ambtenaar had meegeteld onder de voorname, vermogende en invloedrijke ingezetenen van de dorpsche stad. Juist in een tijd, toen in zulke plaatsen van een bepaalden ambtenarenstand nog geen sprake kon zijn, waren bekwame krachten als die van mr. Dirck welkome aanwinsten voor de jonge stedelijke gemeenschappen, aangezien zij de stad konden dienen, onaf hankelijk van eenige belooning, met het aanzien van hun stand, het gewicht hunner ongesalariëerde betrekking en den invloed van hun persoonlijkheid en kennis. Hierin heeft mr. Dirck zich voorwaar niet onbetuigd gelaten en zijne verstandhouding met alle lagen der maatschappij van zijn tijd, blijkens de gegevens van den inventarisGa naar voetnoot2), hebben hem ongetwijfeld aanzien en populariteit bezorgd.

Ook zijn nalatenschap getuigt van rijkdom en een voor dien tijd toegelaten weelde. Hij vertegenwoordigde als type van welgestelden stadsambtenaar en Poppe van Doijum als eigenerfde boer-rentenier-stadsregent ‘the high standing’ en had voorzeker uit Holland zijn smaak voor schilderijen en beeldversiering binnenshuis meegebracht, terwijl overigens meubelen en gerei tamelijk veel overeenkomst vertoonden met die der gezeten burgers dezer streken. Alles was in de eerste plaats ingericht op het gerief en de behoefte en daarnaast werd aan den smaak der bewoners zijn rechten in de stoffeering hunner huizen toegekend.

 

Ten slotte heb ik naast deze inventarissen van twee vermogende burgers binnen de wallen der stad een paar ‘buelcedelen’ laten opnemen van landlieden van dien

[pagina 60]
[p. 60]

tijd, welke onder den rook der stad woonden. Hierin treft zoowel de overeenkomst met de eerste, wat betreft een nog sterker sprekende voldoening aan de dagelijksche behoeften, als de tegenstelling er mede door het gemis aan alle comfort en genotmiddelen. Tevens leert men er eenigszins door kennen de inrichting van het Friesche boerenbedrijf van dien tijd.

 

De inventarisatie geschiedde toen als thans door openbare ambtenaren (burgemeesters of secretarissenGa naar voetnoot1) der stad) bij overlijden van den erflater, zoo diens rechthebbenden of erfgenamen niet aanwezig of niet meerderjarig waren. Omstreeks 1530 was namelijk een request aan den Stadhouder, President en Raden der Keiz. Majest. in Friesland gezondenGa naar voetnoot2), waarin door de Secretarissen en, ‘Scrivers’ van de Steden en Grietenijen der Vijf Deelen (Franekeradeel, Barradeel, Menaldumadeel, Hennaarderadeel, Baarderadeel) een memorie van doleantien was opgesteld, verlangende voorziening tegen het schrijven van instrumenten enz. door priesters en andere ongepractiseerde personen, welk recht alleen voor de secretarissen werd opgeëischt en ten aanzien van andere officiëele stukken enkel voor die personen, welke daartoe door het plaatselijke recht worden geordonneerd en gecommitteerd. Het desbetreffende artikel voor de inventarisatie daarin luidde als volgt: ‘Datt oeck alle inventarissen van weeskinderen goederen bij den voorsz. secretarissen gemaeckt zullen worden in tegenwoordicheyt des aldermans, borgermeesters ende grietsluyden oft hunne gecommitteerden; oick alle scheydinge ende deylinghen te boeck geregistreert zullen wordden, om alst noede zij, den weesen oft anderen daer aff copie te geven, oick onder behoerlycken salarys, byden hove daerop tor-

[pagina 61]
[p. 61]

donneren.’ Hierdoor zou een einde gemaakt worden aan de inventarisatie door geestelijken, die in vroeger tijden de eerst aangewezenen voor dit werk geweest waren en alsdan dikwijls de Kerk bevoordeelden ten koste van de rechthebbenden en naastbestaanden.

Overal waar tweeërlei of meer soorten van kinderen waren of de echtgenoot(e) twee of meerdere malen in het huwelijk was getreden, en waarbij de eerste vrouw(en) of man(nen) goederen in de huwelijksgemeenschap had(den) ingebracht, was inventarisatie op last, na onderzoek en aanwijzing van het betrokken plaatselijk gerecht geboden, aldus verder een keizerlijk placcaat van het jaar 1529Ga naar voetnoot1). Dit zagen wij uitgevoerd bij de inventarisatie der nalatenschappen van Poppe van Doijum en Mr. Dirck van Delft. Ook bij de overige nog verder medegedeelde boedelbeschrijvingen komt dat uit, vooral in die gevallen wegens de aanwezigheid van voorkinderen. Schematisch aangegeven was aldaar de familieverhouding aldus:

Geval A.  
Reyleff Gerlofsoen, boer op Lutje-LollumGa naar voetnoot2) onder Franeker, overleden aldaar 1557, huwde driemaal en wel:{ I met Trijn Harmensdr. (overl. vóór 1551); 4 kinderen: Pieter, Klaas, Geert en Trijn, voor welke tot voogden benoemd waren Jan Claesz. te Miedum onder Tzum, Claes Harmensz. te Holprijp, eveneens onder Tzum.
 
Alle drie partijen verzochten aan het stedelijk gerecht beschrijving des boedels. II met Elizabeth Symonsdr. (overl. vóór 1551); 1 kind: Symon, waarvan voogd was Jan Claesz. Grande te Schalsum.

[pagina 62]
[p. 62]

Zijn derde en laatste vrouw overleefde hem en legde de ‘bueleedt’ af.{ III met Hill Reynsdr. (overleefde hem); 1 kind; voogd: Anne ClaeszoenGa naar voetnoot1).

Geval B. ‘Lobbrich toe Lollum’ was gehuwd geweest met zekere Folckert, die vóór 1551 reeds overleden was. Uit dit huwelijk waren geboren drie kinderen, die persoonlijk of door hun rechthebbenden deel hadden aan den boedel, beschreven onder inventaris IV hierachter, en welker voogden aan het stedelijk gerecht inventarisatie verzochten.



illustratie

Overigens spreekt de inhoud der stukken voor zich zelf. Door verklaringen in een aantal noten aan den voet der bladzijden heb ik getracht de meest voorkomende moeilijkheden op te helderen. De handschriften, waaraan ik deze inventarissen ontleend heb, maken samen uit de nrs. 62, 66 en 71 van de losse stukken uit het Oud-Archief der Gemeente Franeker. Het eerste is een origineele copie van de hand van mr. Dirck van Delft, terwijl de andere eveneens gecollationeerde copiëen zijn, doch uit veel lateren tijd. Het schrift is bijna overal duidelijk.

A.H.

[pagina 63]
[p. 63]

I.
Den xiiien Januarii anno xvc ende xlviii. Inventaris, gemaeckt by my, Pieter Gysbertszn. Ens, burgemeester in Franeker, als commissaris daertoe geordineert ende committeert, by Trecht der stede van Franeker, ende dat ter Instantie ende tot versouck van Bauck Orck te Doyems, naegelaeten weduwe, ende tot versouck van Yge Pierszn. ende Wybe Riemersma, van alle alsulcke goederen, als wy bevonden hebben ten huyse van wylen Poppa van Doyem.

Eerst:

 

Thuys ende schuyer, daer wylen Poppa vuyt gedragen is.

(Aen golt):

Acht angelottenGa naar voetnoot1), vyff gouden leeuwen, vyf dubbelde ducaeten, Een henricus nobel, vier engelsche croonen, vier portugaelsche cruysaeten, Twee hongersche ducaeten, noch een ytaliaensche ducaet, Een davidts genutte harpeGa naar voetnoot2), vyff halve realen, vier gouden zonnen croonen, Een gouden vlies, vier enckel gouden korvorstersGa naar voetnoot3) gulden, Een halve philippus guldenGa naar voetnoot4).

[pagina 64]
[p. 64]

(Aan zilver)Ga naar voetnoot1):

Vier Jochendalers,
Een groote ryem myt zestien zilvere vergulde slageGa naar voetnoot2), op een roodt boort.
Noch een Ryem middelbaer op een gruen boort myt xxiv heele slagen, ende een halff, myt een armbandt vergult.
Een gouden verhevenGa naar voetnoot3) vrouwe ryngh.
Een zwart gettenGa naar voetnoot4), vyftich myt vijff zilveren steenen ende een agnus deiGa naar voetnoot5).
Noch twee gruene boortgens myt zilver beslagen, elck belast myt een enckel gulden, het een is om godswille wedergegevenGa naar voetnoot6).
Een drynck hoorn, beneden myt zilver beslagen.
Twaelff zilvere lepelen myt vergulde schildehouders daerop behalven een.
Een zilveren vergulde craechaeck.
Omtrent ii loot aen gebroken zilverGa naar voetnoot7).
Een oldt poeck myt een zilvere plaet ende myt een scheedt myt een teppelGa naar voetnoot8) ende myt een bandt van zilvere.
[pagina 65]
[p. 65]

Aen gelt in Poppes tasch bevonden:

Twee jochendalers, twee zonnen croonen.
Een salnytGa naar voetnoot1). Een ducaet. Een andries gulden, een philippus gulden. Een halve reaal. Drie horens guldens. xxxv st. ende i blanck aen bruijn geltGa naar voetnoot2); noch sijn Signet ende zegelGa naar voetnoot3), beijde van zilver.

Aen huysrente bryven:

Een brieff van een enckel gulden renten op Wybren Schroers huys, geteyckent myt A;
noch Een rentebrief van ii ffl. renten op Fedde Tymermans huys, myt b geteyckent;
noch een rentebrief van ii ffl. renten op Gale cupers huys, geteyckent myt C;
noch een rentebrief van ii ffl. renten op Lolcke Gortmaekers huys, myt D geteyckent;
noch een rentebrief van ii enckel gld. renten uuytet huys voorsz., geteyckent myt E;
noch een rentebrief van een ffl. renten uuyt Lyeuwe Cupers huys, geteyckent myt f;
noch een rentebrieff van een ffl. renten uuyt Tryn Feycke dochters huys, geteyckent myt g;
noch een rentebrief van drye ffl. renten uuyt Watze Hemkes huys, geteyckent myt h;
noch een rentebrief van een ffl. renten uuyt Sicke Hemmes huys, geteyckent myt J;
noch een rentebrief van v enckel gulden renten op Epe Reymers huys, geteickent myt k;
noch een rentebrieff van een ffl. renten op Claes Oeges huys, geteickent myt l;
[pagina 66]
[p. 66]
noch een rentebrief van ii ffl. renten op ForisGa naar voetnoot1) Wevers huys, geteyckent myt m;
noch een rentebrief van een enckel gulden rente op Huyp Dollincx huys, geteyckent myt n;
noch een rentebrieff van i ffl. renten op Ebel Wybes huys, geteyckent myt o;
noch een rentebrieff van een ffl. renten op Claes Welmaekers huys, geteickent myt p;
noch een rentebrief van ii ffl. renten op Jan Smidts huys, geteyckent myt q;
noch een rentebrieff van een i ffl. renten uuyt Taetz Andries dochters huys, geteyckent myt r.

 

Noch een Coopbrief van Een Camer, staende in de groote steychGa naar voetnoot2), geteyckent aldus Ø.

Int voor Camerken:

Een bedde myt een puel ende drie dekenen, myt een wytlynghGa naar voetnoot3), twee laekenen, twye oirkussens myt overtogen.

Een groot zittenGa naar voetnoot4). Een bemaeldeGa naar voetnoot5) viercante taeffel, twee bonettenGa naar voetnoot6). Een vuyerbeckenGa naar voetnoot7). Een paer schunen ende toffelen van TrypenGa naar voetnoot8). Thien taeffereelkensGa naar voetnoot9), groot ende cleyn over malcanderen. Een holten bemaelde crucifix. Drie beslotenGa naar voetnoot10) bouckenGa naar voetnoot11).

[pagina 67]
[p. 67]

Int voorhuys:

Twee tresorenGa naar voetnoot1), een oldt ende een nye, Een groote kisteGa naar voetnoot2), Een lange beslotenGa naar voetnoot3) taeffel, Drie groote traillideGa naar voetnoot4) stoelen, Een hoepgisGa naar voetnoot5), driefoetGa naar voetnoot6) ende een Driecante, Twee leeren emmersGa naar voetnoot7), Een vensterrijsGa naar voetnoot8), Zes banckwercks kussenen, vier stuelkussens, Zes tavereelen in borden en raemtenGa naar voetnoot9), Een bemaelde brieffGa naar voetnoot10), Een mangelbort myt een stock, Een breede stove.

De gueden inde groote kiste:

Een vliech netGa naar voetnoot11), twee verheven metzlienGa naar voetnoot12) beckens, drie tinnen halve kannen. Drie cleyne wijnkannen. Een mengelenGa naar voetnoot13), twee halve mengelens, zeven cleyne slopkensGa naar voetnoot14). Drie tinnen zoltvaten, iii tinnen bekerkens, vier groote tinnen plateelenGa naar voetnoot15), vyff middelbaer, ende zes cleyne plateelen, vier tinnen schuttelen myt oiren, ende zeven zonder oiren, noch vyff schuttelen sonder oiren, iv tinen saucierenGa naar voetnoot16), drie tinnen koppen, noch een soltvat gelyck een kelck, noch iv metzlien candelaers, noch een vuyer

[pagina 68]
[p. 68]

test, noch een coperen pan ende twee metzlien blaekers.

Een harnasch myt een helmet.

xii tGa naar voetnoot1) rauw gaern.

xxx ellen gebleeckt linne laekenen.

Aen cleeren:

Een blaeuwe twynenGa naar voetnoot2) tabbert myt zwart pelssen vuer. Een zwarten Dagelycxe Tabbert myt zwart pelssen vuer.
Een nye ossettenGa naar voetnoot3) pantrockGa naar voetnoot4) myt wit pelssen vuer ende een olde ossette pantrock myt gelycke vuer.
Een zwart CamelottenGa naar voetnoot5) wambais myt een paer zwarte hozen.
Noch een roodt hemde rock.
Een zwart ossetten wambais myt een paer zwarte hozen.

Int oltste tresoir:

Een pot olde boucken ende brieven.

Int beste tresoir:

Een bouck van medicinenGa naar voetnoot6).
xxi slaepelaekenen, noch ii benaeyde slaeplaekens ende twee pueldoucken, leggende in een cofferken inde groote kaste.
[pagina 69]
[p. 69]
Noch zes pueldoucken, xix kussentogen, zoe guedt ende quaet alsse zijn, zeven taeffellakens, negen voorlakenen.
xiv kussens innertogen, zeven kantdoucken.

Inde koken:

Twee nye bedden myt zes dekenen, twee strycklaekenen.
Een groot spyntgenGa naar voetnoot1) myt twee duren, Een schyfftaeffelGa naar voetnoot2), Een kistgen myt brieven,
noch ii groote beckleendeGa naar voetnoot3) stuelen, ii vrouwen beckleende stuelen.
Een hoepte triefoet, ii cleyne stroostoelen, vyff olde stuelkussens.
Een byl, een dissel, een zaech, Een vleijschgaffelGa naar voetnoot4).
Twee zyden specks, acht hepeGa naar voetnoot5) rooktvleysch ende ii tasschen,
vier scuyne hepen myt ii boltenGa naar voetnoot6), een holten huegelGa naar voetnoot7),
Drie ketelen, cleyn ende groot, een coperen pan, drie coperen potten, zoe alsse zyn, ii metzlien akerenGa naar voetnoot8) een groot ende een cleyn, noch ii Dagelycxe metzlien candelaers, vijff tinnen waterpotten, twee roesters, een schuymspaen, een ysseren lepel, Een ysseren braetspit, Een hanghysser, een metzlien potdecxsel,
Een metzlien lavoirGa naar voetnoot9),
[pagina 70]
[p. 70]
xx roode taeffelborden, xviii witte, een vleysch vorcxken,
Een helbaert, een gavelijnGa naar voetnoot1),
Een karne, een vierderGa naar voetnoot2), drie kyntgisGa naar voetnoot3).
Een scherffbort, ii cleyne tobbekens, een vischemmer.
Een houwblock, een lanttaerne, twije emmers.

In after Camer:

Een vleijschfat myt vleysch, ii driefoeten, een hoopte triefoet, ii beckleende stoelen ende een kistgen, vyff olde stuelkussens, ii witlingen opte ii bedden inde koken, Een ijsseren candelaer, een barcktaeffelkenGa naar voetnoot4), noch ii bedden, ii dekenen, ii bedtcleerenGa naar voetnoot5), myt ii strijclaekens.

Opte solder:

Omtrent een schuyte turffs, omtrent ii hondert holts, omtrent een tonne koorns, een halff ton weytsGa naar voetnoot6) ofte daeromtrent,

noch wat groen erreten ende graeuwe erreten in vaeten,

Een wasch Tobbe myt drie olde smalleGa naar voetnoot7) tonnen.

Aen landen,

Een zaete lants, leggende toe Doyem, oppe WierickenGa naar voetnoot8)

[pagina 71]
[p. 71]

genaempt, geldende jaerlicx te huyer, xxx enckel gulden;

noch een zaete lants, leggende te Jorwert oppe HemGa naar voetnoot1), geldende jaerlicx te huijer thien enckel gulden,

noch een halve saete landts, leggende toe Jorwert inde buyrenGa naar voetnoot2), geldende jaerlycx te huyer xii enckel gulden,

noch een huyssteedt te Hitzum inde buyren,

noch thien enckel gulden renten uuyt die zaete, daer Bauck op woontGa naar voetnoot3), ofte zoeveel landen, als die zaete grooter is dan vijftich pondemaeten.

Actum uts.

 

Up huyden, den xven Januarii anno xvc ende xlviii, heeft Bauck Orcks weduwe by haer Jae woirdt verclaertGa naar voetnoot4), dat zy nyet en weet, datter eenijge goeden int voorsz. Inventaris verswegen ofte aftergeholden zyn ende Ingefalle datse eenige gueden versschinen kunnenGa naar voetnoot5), zoe wilse dselve aengeven.

Actum uts. by ons.

 

w.g. Pyeter Gysbertsz. Ens.

 

(In dorso:)

 

Inventaris van salige Poppa fan Doyems naegelaeten roerende ende onroerende gueden.

[pagina 72]
[p. 72]

II.
Inventaris, begonnen den xvii ende geeijndicht den xix May anno xvc ende vyftich, gemaect by mr. Willem Lambertzn. ende Roelandt van der Nijste, Burgemeester der stadt Franeker, dair toe bijden Olderman, Recht ende Raidt derselwer stadt gecommitteert zynde, van alle alsulcke gueden, als bevonden zyn inden sterfhuijse van wijlen Mr. Dirck Gerrijtzn. van Delft, by zijnen lewen Secretaris der stadt Franeker. Ende heeft Appollonia Lijuwedochter, nagelatene weduwe van wijlen mr. Dirck voorscr., een bueleedt gedaen in handen vanden Burgemeester voorscr. Ende bijden selwe aengenomen, oprecht aen te gewen de gueden, by wylen hair man voorscr. Aftergelaten, hair ende zijnen kijnderen tsamen ofte de kijnderen alleen toecomende ende hair anders geen dan de haires achter te zullen houden ende beswijgenGa naar voetnoot1). Toch bij alsoeGa naar voetnoot2), dat zy de gueden, by hair innegebracht, in de vrscr. inwentarie nyet en denct aen te gewen; ijmmers indien zij naderhandt ijet mochte geraecken te vernemen, dvoorgscr. kynderen alleen ofte mijt hair toecomende, dat zy sulcx aen zall gewen ende by dvoorscr. doen stellen.

Inden eersten thuijs, soe guedt ende quaedt alst staet, mytten schuijr.

Brieven ende Instrumenten:

Inden eersten een brieff, inhoudende, datt Ysrael Claeszoon, kistmaker, ende Trijn Wybedochter, echteluijden, dvoorgser. wijlen mr. Dirck Gerrijtzn. ende Apollonia Leodochter op vijff jaren wedercoop hebben vercoft drije enckel Gulden vrije jaerlijcke rente uuijt thuijs, dair zij inne wonen, voorden somma van zes ende dertich

[pagina 73]
[p. 73]

enckel Gulden nae vermogen de coopbrief, zijnde van dato den lesten Aprilis anno xvcxlvi.

Noch een coopbrieff ende quitantie, inhoudende, datt Sythe Jacobzn. dvoorgescr. wijlen Dirck van Delft ende Apollonia Leodochter op vijff jaren wedercoop vercoften een enckel Gulden jaerlijcxe renten uuijt zijn huijs, twelck hy staende heeft opten dijckGa naar voetnoot1), dair Sicke Jacobszn. inne woont, voorde somma van twaleff enckel Gld., hluijd de coopbrieff, zijnde van dato den xxvi Julii anno xvcxlviii.

Item een coopbrieff ende quitantie, inhoudende, datt Sijbe Hoytezn. ende Tied Tyzdochter, echteluijden, dvoorgscr. wijlen mr. Dirck van Delft ende Appollonia Lyuwedochter op vijff jaren wedercoop hebben vercoft twee enckel Gulden jaerlycxe renten uuijt thuijs, dair zij inne wonen, staende opten hoeck vande cleijne steegh, voorden somma van twentich enckel Gulden, nae inhoud de coopbrieff, zijnde van dato den xiie Julii anno xvcxliii myt tconsent daeroppe.

Item noch een coopbrieff, inhoudende, datt Faes Ulbethzoon ende Marij Thijsdochter dvoorscr. Dirck Gerrijtzn. ende Apollonia Leodochter, echteluijden, op vijff jaeren wedercoop hebben vercoft een enckel Gulden vrije jaerlijcxe renten uuijt hair huijs ende schuijr, dair zij inne wonen, voorden somma van twaleff enckel (gulden)Ga naar voetnoot2), hluijt de coopbrieff, zijnde van dato den xxvviiien Januarii anno xvcxlix.

Item een coopbrieff ende quitantie, vermeldende dat Syba Folckertzn., goldtsmidt, ende Anna Eelcke dochter de voorseijde Dirck van Delft ende Appollonia Leodochter op vijff jaren wedercoop hebben vercoft vyff Carolus Gulden jaerlycxe vrije renten op ende uuijt thuijs, dair zy inne wonen, staende opten HoochstraetGa naar voetnoot3) voorden

[pagina 74]
[p. 74]

somma van vyftich Carolus Gulden, nae vermogen de coopbrief, zijnde van dato den xxvie Nowembris anno xvc ende xlvGa naar voetnoot1).

 

Silwerwerck, twelcke Appollonia voorscr. seijd wijlen Joost, tvoorwijff van wijlen mr. Dirck, toebehoort thebben:

 

Twee silweren cruesen, een zilveren zoutvat, een hoornken mijt silwer beslagen, een silweren riemthijenGa naar voetnoot2) op rood fluweel, een clenodie van paerlemoer in silwer besloten, zes silweren lepelen van een slachGa naar voetnoot3) mijt noch een silwer lepel ende twee gitten pater nosters.

 

Golden ringen, dwelcke bij affirmatie voorscr.Ga naar voetnoot4) dvoorgescr. wijlen Joost hebben toebehoort gehat:

Een lattGa naar voetnoot5), mijt noch een cleijn latt, een cleijn buegelringh, een buegelringh aen tweeën geknipt. Een ringh myt een canuvGa naar voetnoot6), een ringh myt een paerl, een cleijn rinxken myt twee cleyne gesteenten, twee scorthaecxGa naar voetnoot7) haecken myt een silweren naeldt, een fluweelen buijdel myt silweren knoopen en dopthijes.

 

Aen geldt is by dvoornoemde Appollonia voortgebracht geweest:

Dertien Jochum dalers ende een halwe daler, twintich

[pagina 75]
[p. 75]

golden fransche croonen, een dubbelde ducaet, een angelot, twee hollandsche golden rijders, een wilhelmus schild, vier cleyne crusatenGa naar voetnoot1), twee enkele ducaten, een engelsch croon ende twee halwe, drije Philippus guldens ende drije halwe, drije veneetsche cronen, Twee halve croonen, acht geldersche gouden rijders, drije goud gl., vier Deventer Gulden, een carolus Gulden ende een hoorns Gulden, een silweren carolus Gulden, een halwe daler, een silwer veneetsch penning, vier silweren griphoenenGa naar voetnoot2), vijff silweren vliesGa naar voetnoot3), twee spaensche realen.

In tcantoirGa naar voetnoot4):

Een oldt cantoir, met een oldt tafelcleedt, een spijne inden muijr gevast, zes groene kussens, een golt gewicht mijt een schrijflaedt.

Linwerck:

Een dwaelGa naar voetnoot5), zes tafelaickens, negen serwetten, elleff slaeplaickens, vijff puelduecken, achttien kussens uuijttertogen, anderhalff dosijn serwetten, drije tafelaickens, acht mans hemden. Vijff bedden, groot ende cleyn, oudt ende nijw, onder malcanderen; negen kussens indertogenGa naar voetnoot6).

 

In 'tvoorhuys zijn dnascr. gueden bevonden geweest:

 

Drije bancken, twee scabellenGa naar voetnoot7), een glaeskas, twee vrouwen leenstuelen, een huepte vier voet, vier taferelen,

[pagina 76]
[p. 76]

een lanteern, een kasken myt sincte BarbarGa naar voetnoot1), een dronkerts bordGa naar voetnoot2), een hellebaerd ende een glavijnGa naar voetnoot3), een houten handt mijt een stickelGa naar voetnoot4), zes groene ende twee banckwercx kussens.

 

In den kuecken zijn bevonden geweest die gueden, die navolgen:

 

Twee kisten, een slaepbanck, twee groene stoelen, twee vrouwen houten stoelen, een spynthijen vast aanden muyr, twee cleyne tafereelkens, twee Cleijne manden mijt blauwe lijnen cleedthijens, een schoorsteen ijser, een vuyrbecken, een vlieg spijnt, een schoorsteen cleedt, een puyster, twee blaeckers, een zout vat, een puyster, een turfkist, een vuyrscop, dartien steenen kannen, groot ende cleijn, een schutlen, zes stuelkussens, een vrouwen leenstuelken, een groene kijndere driefoet, een viercante tafel, een tinnen zout vat, een web mijt twee stucken van een webGa naar voetnoot5), mijt noch twee stucxkes dopthyesGa naar voetnoot6).

 

Inden gangh zijn dnascr. gueden gesien ende gevonden geweest:

 

Een trap, een hennekoeGa naar voetnoot7), twee vaten, een vermaelt

[pagina 77]
[p. 77]

tafelsbladt, negen tinnen platelen, zes tinnen schuttelen, drye sauseren, elleff tinnen tafelborden, drije messchen kandelaers, een tinnen zout vat, vier tinnen coppen, twee tinnen waterpotten, een cleijn bank, een handt vatt mijt een messchen lavoir, een seedsGa naar voetnoot1), zewen messchen deckselen, groot ende cleijn; twee korwen, een kabazGa naar voetnoot2), een drijstallGa naar voetnoot3).

 

In den achter kuecken zyn dese nagementioneerde gueden bevonden geweest:

 

Een ketel, drije gootlingenGa naar voetnoot4), een vorgiet test, een coperen duerslachGa naar voetnoot5), een coperen pott en een bierpott, een coperen pan, een hangijser, twee ijseren lepelen, twee schuymspanen, twee messchen scrijfcandelars, twee hakmesschen, een vleeschgaffel, twee blijckenGa naar voetnoot6) blaeckers, drye witte houten platelen, twee treylkesGa naar voetnoot7), twee zouwenGa naar voetnoot8), een tobbe mijt een teemsGa naar voetnoot9), twee vischtobbes myt gaten, een oude stuel, een vuijrijser.

 

Inden aftercamer zijn dnagespecificeerde gueden bevonden:

 

Een ketel, vijff gootlingen, een messchen panne myt een ijseren stallGa naar voetnoot10), twee groote blaeckers, Twee cafforenGa naar voetnoot11), twee messchen cranssen, drije candelaers, drije schorsteen messchen kandelaers mijt tgeen daertoe behoirt, een

[pagina 78]
[p. 78]

messchen wywaters vat, een messchen vijsel, drije cleyne coperen potten, twee beckens, twee messchen stulpen.

Twee ijseren roosters, een cleijn roosterken, twee appel roosters, twee potzelen, een pans spitt, een ijseren pan, twee tanghen, een braedspit, twee huegelsGa naar voetnoot1) met een lat, twee branders, een vuyrijser, twee halve kannen, twee mengeles, een wijnkan mijt een pijpGa naar voetnoot2), een water vat. Een clock, zeven tinnen slopthijesGa naar voetnoot3), twee halve mengelens, ellef tafelkannen, drije tinnen cruesen ende een cleijn tinnen copthijen, drije groote platelen, noch zeven van een groot, daernae de grootste, noch drije van een groot, daernae noch vijff van eender sort, noch vier cleijne platelen, twee tinnen tafelborden, een coetzGa naar voetnoot4) mijt zijn gordijnen, zes banckwercx kussens, noch vier blauwe banckwercx kussens, een tafel mijt een cleedt, een houten pars, twee oude deventer stoelen, een oude leenstuel, een tafereel mijt ons lieff vrouwen ende Sinte Bernardus beelden, Een spiegel, een crucifix, een jhesusGa naar voetnoot5), twee ruijten, daer men de cafforen aen hangt, een spiegel, een puyster, vier dekenen ende een haerth, drye cleijne kisten, een banck, twee korfkens met blauwe lijnen cleedthijns, ijtlijck vlas ende geern, een rappierGa naar voetnoot6), twee drooplepelsGa naar voetnoot7) een scorstiencleedt.

 

Opten solder was noch een banck, twee oude kereckstuelen ende een vischben.

 

Ditt zyn de clederen, bij wylen mr. Dirck achtergelaten:

Twee tabbaerts, een spaensche mantel, twee camelotten paltrocken, een zatijnen ende een camelotten wambuis, een oude paltrock, een paer hosen.

[pagina 79]
[p. 79]

Verclaerde noch Appollonia ten dage voorscr. henluiden noch thebben omtrent vier lasten rogge.

InschuldenGa naar voetnoot1):

Juffrou Catrijn Camminga es van schattinge schuldich twee goud guldens min een stuver.

 

Heer Ynthije Laeszn., pastoor tot Midlum, twee golden croonen ende een Gellersche ryder.

 

Gerryt Wever ende Auck, zyn wijff, rest dartien goud gld. dair inne zijn drije betaelt, ende compt van een koe.

 

Jan van Oldenzeel, snyder, drije goud glds. vierdehalve stuver, ter cause van een vierendel van een oz.

 

Wigger, Douwe Pieterzoons wyff, vijff dalers van geleent geldt.

 

Yetthije Syrcx zoon vyftehalve goud gldn. nae vermogen trekenbouck.

 

Goffa van Roorda xxxvii Carolus gulden, vijfftehalve stuver, een halfblanck.

 

Meynck SteeboedGa naar voetnoot2), omtrent vyftien Carolus gulden, beyde van scattinge.

 

Cornelis Tichelaer rest noch vande coop van het tichelwerck.

 

Heeft Appollonia ende mede Cornelis verclaert, datt noch in Hollandt tot vijff jaren jaerlycx es te bueren omtrent elleff oft twaleff Carolus glds. van Lyffrenten opten stadt van Delft.

[pagina 80]
[p. 80]

Aldus gedaen op jaer, maent ende dach voorscr. ons tegenwoirdig.

III.
Inventaris, gemaect den vyften Octobris anno xvc een ende vijftich vanden gueden, die bevonden zijn inden sterfhuijze van wijlen Reijleff Gerlofzoen by mij Gaathije Pieterzoen, secretaris der stede FranekerGa naar voetnoot1), daertoe bijden gerechte der stede Franeker gecommitteert zijnde ende datt ter instantie ende tott versuck van Jan Claeszoen ende Claes Harmenzoen, als voermondt totten vier kijnderen de oudste, by wylen Trijn Harmensdochter geprocreert, Jan Granda, voermondt tott wijlen Reijleffs weeskijnt, by wijlen Elizabeth Symonsdochter geprocreert, ende Anna Claeszoen, uuyten name ende van weeghen Hill Reijnsdochter ende haer kyndt, bij d'voorgenoemden Reyleff getogen, ende ditt alles doir aengeven van dvoorgenoemden Hill, die daertoe in mijn Secretaris voirscr. Handen den bueleedt heeft gepresteert ende bijden selven eede aengenomen, oprecht aen te geven ende by desen doen stellen alsulcke gueden, als dvoirscr. Reijleff heeft achtergelaten, hem, zyn wijff ende kijnderen toecomende ende zyn deze die naevolghen:

Inden eersten thuijs, dair dvoorgenoemden wijlen Reijleff uuytgestorven is, groot elliff fack mijtt noch de camer daeraenGa naar voetnoot2).

[pagina 81]
[p. 81]

Twee merrien mijt twee hijnstvoelenGa naar voetnoot1), thien koeyen, van den welcken d'voornoemden Hill twee inden sterfhuijze heeft gebracht gehat, vier calveren, twee enter rierenGa naar voetnoot2) ende een enter stier, twee mestverckens, mijtt noch ijtlijcke eijndenGa naar voetnoot3) ende hennen.

Omtrent twaaleff koehoeijGa naar voetnoot4). Omtrent een quartierGa naar voetnoot5) koorn, omtrent twee tonne weijt, een schelffGa naar voetnoot6) boonen.

Zeven bedden, vande welcke Hill voorscr. seijde hairGa naar voetnoot7) innegebragt thebben, een bedtoeghGa naar voetnoot8) sonder veren; vijftien dekens, guedt ende quaedt, mijt noch twee, Hill voorscr. toecomende, als zij seijde; vier strijcklaickens mijt ijseren Rueden, een ende twintig kussenen indertogen, van dewelcke Hill voorscr. haer de twee seijde toe tcomen.

Linwerk:

Zeven ende dertich slaeplaickens, vanden welcke Hill seijde hair vier toe tcomen, item noch een slaeplaecken, zestien puelduecken, guedt ende quaedt, mijt noch een pueldueck, Hill toecomende; twentich kussens uuijttertogen, vanden welcken Hill de drije toecomen; twaleff tafellaickens, zeventhien handtduecken, vier mans hemden, twee craemdwalen; vijftien hoestdueckenGa naar voetnoot9), behalven de zeeven, Hill toecomende, zestien vrouwen mutsen, negen

[pagina 82]
[p. 82]

ellen lijven dueckGa naar voetnoot1), zestien ellen cleijn laicken, vier pondt cleijn vlas, twee pondt cleijn geern ende anderhalff pondt gesodenGa naar voetnoot2) gaern, twee pondt hiedeGa naar voetnoot3), ende een pondt vuijt luyckGa naar voetnoot4), twee ellen witlaeicken, een ellen fuerlaeckenGa naar voetnoot5).

Houtwerk:

Drije groote kisten, vanden welcken Hill d'eene toecompt; een tresoer ende een spijne, twee schijftafels ende een cleijn tafel mijt vier voeten; vier tralide stuelen, vanden welcken Hill seyde, hair den twee toe tcomen, mijt noch vijff Dewenter stuelen ende een kijntsstuelGa naar voetnoot6), twee huepte trifoeten, drije driestallen mijt noch vier cleijne kijndere trifoeten, ende vier stroenGa naar voetnoot7) stuelen, viertien stuelkussens, vanden welcken Hill de twee toecomen, een keesbord, een wiegh ende een stadbedGa naar voetnoot8), vier kijndts dekens, drije sacken, omtrent drije pondt veren.

Twee zwarte paltrocken, twee zwarte YessenGa naar voetnoot9) ende een lijffijes, twee paer heele hoes ende eene paer duersnedenGa naar voetnoot10) hosen, drie wambuissen ende een hemdrock, een hoijckGa naar voetnoot11), een tabbairt, twee rocken, een pels mijt laicken, twee cragen, een paer mouwen; een ooverlijff, derdehalff ellen paersen laicken, vijftien paer silveren haecken, een craegh haeck, een schorthaeck, ende twee

[pagina 83]
[p. 83]

schortelduecx ringen, noch een overlijff. Tvoorscreven vrouwe guedt is van wijlen TrijneGa naar voetnoot1) guedt.

Coperwerck:

Drije eerneGa naar voetnoot2) emmeren; vyf ketelen, zeven coperen potten ende een bierpot, een coperen pan.

YserwerckGa naar voetnoot3):

Een ketelringh, een hanger, een rooster, een tangh, een bijle, twee dissels, twee spijckerboren, een sage, een knijptangh, twee hairspittenGa naar voetnoot4) ende een hamer, drije zeeckelenGa naar voetnoot5), negen forcken ende een greep, twee scoppen, een kretGa naar voetnoot6), twee leppen, drije flaijleGa naar voetnoot7), een gijaeleGa naar voetnoot8), een clawGa naar voetnoot9), een wan, een rupelGa naar voetnoot10), daar Jacob deene helft van toecompt, een teem touGa naar voetnoot11), ende stock ploegh, ende eijdeGa naar voetnoot12) ende een haeck mijt tzeeltowGa naar voetnoot13), een wagen mijtten zylenGa naar voetnoot14), een pontgerGa naar voetnoot15) ende bijndGa naar voetnoot16), een back-

[pagina 84]
[p. 84]

troch, drije tobben, viertien tonnen, vijff halwe tonnen, drije ende twintich manden, twee platte tijnenGa naar voetnoot1), drije mulcken tijnen, twee kijnthijes mijt oren, twee groote halwe vaten ende een cleijn, vier keesvaten, vanden welcken Hill teen toecompt, een pars vatt, een kees paers, een karne, een karnewieghGa naar voetnoot2), twee bargetroggenGa naar voetnoot3) een dunghaeckGa naar voetnoot4), twee rijvenGa naar voetnoot5), drije leddersGa naar voetnoot6), vier koes clauwenGa naar voetnoot7), noch een oude karn vyff houten emmers, acht steenen kannen, cleijn ende groot, zes houten platelen, zeven steenen pannen, twee dosijn witte tafelborden; een scherfbord myt een kyndts tafel, een yseren kandelaer, zes steenen potten, zes houten schuttelen, zeven steenen coppen, vijff steenen schotelen, een dosijn houten lepelen, een datGa naar voetnoot8), een speetzGa naar voetnoot9), zes haspelen, drije spinrockens, een turfmandt, een cleermandt, twee hangel korven ende een naymandt, een halftonne ende een kijnthijen butter, vijff ende twentich kesen, vijf oude wielen mijt een slachterGa naar voetnoot10), ende twee oude berrienGa naar voetnoot11), een trillGa naar voetnoot12), een clinghGa naar voetnoot13) een sleede, omtrent een duisent steen, een deel dampenGa naar voetnoot14), een paerdt reijdGa naar voetnoot15), een deel balckhout mijt noch een deel oudt hout, buijtens huijs, mijt oock heeckenGa naar voetnoot16) ende

[pagina 85]
[p. 85]

heeckpaelen, een draegberrie, een sleijeGa naar voetnoot1), noch zes hondert bleecksteen, staende op Wybe werckGa naar voetnoot2), all betaelt zijnde, een halff ton mijt wat oudt ijser, een vierder zout ende twee oude under stellen sonder veren.

 

Es aen gereedt geldt bevonden geweest: een Henricus nobel, twee gouden leeuwen, een wilhelmus schildt, zeventhien kuerfurster guldens, een halwe kurfurster gulden, twee utersche guldens, een daler myt een vierendeel van een spaensche reael, van een stuver en blanck, ende een keijsers croon.

Inschulden:

Schelte kuper is schuldig twee gouden guldens ende vier stuvers.

UuytschuldenGa naar voetnoot3):

Sijmon Lamberts compt drije gouden guldens twee stuvers een halve  
Funger Bottes compt xxvii stuv.
Evert Melle, compt t'alreheijligen naestcomende xii stuv.
Lambert Heijnzoen anderhalf lopen weijt.
Dued Gerrijts een vierendel weyt.
Jan Haijeszoen Smidt viii stuver een halve.
Die schoenmaecker omtrent ii Phil. gl.
Aeff Dijnkes 1 stuv.
Yetthije schuijtmaker 1 stuv.
Die maijersGa naar voetnoot4) xvii stuv.

[pagina 86]
[p. 86]

Die priesters ende coster vanden maenlstandtGa naar voetnoot1) xix stuv. een halve.
Noelcke Reijnzoen van arbeytsloon een goud guld. acht st.
Buwe Tadezoen van arbeijtsloon een goud. guld.
Die halve huijrGa naar voetnoot2) xix dalers.
Acht halve cannen koytGa naar voetnoot3) de halve canne een braspenningh.

Aldus gedaan ten dage voorscr. bij mij,

 

w.g. Gaathije Pieterzoen.

IV.
Inventaris, gemaeckt bij mij Gaathije Pieterzn., Secretarius der stadt Franeker, daertoe bij den gerechte der selwer stadt gecommitteert zijnde den xxiv Januarii Anno xvc een ende vijftich, van alle alsulcke guederen, roerlijck ende onroerlijck, als wijlen Lobbrich toe Lollum heeft achtergelaten; ende dat ter instantie van Jan Jacobzn., als man ende voecht van Geert Folkerts dochter, zijn echte huijsvrouw, Nanne Hiddezn. ende Meijle Douwezn. Als voormomdtGa naar voetnoot4) tot Tied, Wijlen Sijmon Folckertszoons weeskijnt, Gerben en Pauwels Rommerts zoonen; als voermondt totten weeskynden van wijlen Cornelis Folkerts zoons wed., en zijn desen, die nae volgen:

[pagina 87]
[p. 87]

Inde eersten thuys, daer wijlen Lobbrich is uuijt gestorwen, staende toe Lollum.

Aen gereedt geldt drije ende tsestich gouden gulden drije stuwer een halwe, myt noch drye cleyne coelsche gouden penningen.

Omtrent thien oft twaleff koehoeij.

Item anderhalff pondmtenGa naar voetnoot1) landts, liggende aende zate, dair wijlen Lobbrich op plach te wonen ende noch vier eijnsen, dair bij liggende.

Twee horssenGa naar voetnoot2), twee koeijen, een stier.

Twee hocklingenGa naar voetnoot3), twee verckens, twee schapen.

Een paart, eynden ende hennen.

Twee bedden, die vercoft zijn, mijt noch drije, dwelcke de erwen myt malcanderen hebben gedeelt.

Een wagen.

Zestien dekens, drye ende twentich oerkussens en twee cleijne buyck kussens, vier en twintich slaeplaeckens, oudt ende nywe onder malcanderen, Acht puelduecken, thien tafelaikens, oudt ende nywe, dopthijes ende slecht werck, onder malcanderen, zes handdoecken.

Vijff strijcklaickens, drije strijcklaikens roeden.

Elleff ellen lywdueckGa naar voetnoot4), acht pondt geern.

Een weijnich vlas, en rol tows en een halff teemtow.

Een cleijn stuck faerlaicken.

Vier zijden speck en een deel vleijsch, een bodem ongelGa naar voetnoot5) en een stuck rueselGa naar voetnoot6).

[pagina 88]
[p. 88]

Derdehalff lopenGa naar voetnoot1) bonen, mytt noch een cleijn hoopke bonen, twee lopen weijt min een vierendeel, vierdehalff lopen rogge, vierthien lopen hawer.

Zewen Dewenter stuelen, vier drijstallen, twee stroen stoelen, drije banckwercx kussens, twintich stuelkussens.

Vier tinnen platelen, vijff tinnen schuttelen, een tinnen halffmengelen. Een tinnen kankeGa naar voetnoot2), een slopthijen, een zoutvat, acht tinnen lepelen.

Een groot ketel myt noch twie ketelen daernae, elcx minder dan d'andere naer advenant. Twee gootlingen, drije eerne emmers, zes coperen potten, cleyn ende groet, elcx nae ander, een bierpot, een coperen pan.

Een blaker, een schuymspaen, drije messchen kandelaers. Een messchen lidtGa naar voetnoot3), twee bierkannen, een ijseren ketelringh, myt noch een houten ketelringh, een ijseren lepel, twee tangen, twee roosters, een eijnser, een snijmes, een zichteGa naar voetnoot4) myt een haeck, een mes, een speetz ende degen, een vleyschfurck, een kueckrijffGa naar voetnoot5), twee scheren, een lamp ende twee roskammen, een saegh ende een bijll, een ijseren kandelaer, een potzeel.

Een groot schijftafel, twee andere tafelen, een grote kist ende een cleijne kist; twee tresoeren, een spijnthijen, een scherfbord, een roede schottel, een karn, vier holten emmeren, een holten nap, zeven houten platelen, drije tobben, ende een waschschamelGa naar voetnoot6), een boijtzGa naar voetnoot7), vijff drinck vaten, drije cleijne halwe vaten, een keerslaedtGa naar voetnoot8), drije Hamburger tonnen, een praem, een backtrogh, een oudt keespars, twee tynen, een houten kandelaer, een wan, een mostermuelen, een vleijschvat, een sleedt, vyff

[pagina 89]
[p. 89]

furcken, twentichGa naar voetnoot1) ende een brock mondtGa naar voetnoot2), een greep, een visch ben, een crans, een mangelbord, een naijcorff, een butter tijnke, een henne troch, een keesvat, een geern stock, twee oude zijlbagerGa naar voetnoot3), een eynde schutGa naar voetnoot4), een keesbord, een lochtstockGa naar voetnoot5), twee ende twentich ronde tafelborden, vyff steenen kannen, een steenen pott, zeven eerden pannen ende een deel steenen coppen.

Een clingh, een ruychschaeveGa naar voetnoot6), twee dyclotenGa naar voetnoot7), heecken heeckpalenGa naar voetnoot8), ijtlijck balckhoutGa naar voetnoot9) mijt noch ijtlijcke romGa naar voetnoot10) van cleijnder waerdije.

Ten dage voirscr. hebben Jan Jacobzoen mytten voorscr. voermondt een bueleedt gedaen en byden selven geassermeertGa naar voetnoot11), dat d'voirscr. ende geen andere gueden by wylen Lobbrich zyn achtergelaten; ende soe verre zy naderhandt eenige mogen vernemen, datt zy d'selve zullen aangeven ende by desen doen stellen.

Actum anno mense et die quibus supra, by my

 

w.g. Gaathije Pietersz.

voetnoot1)
In copie opgenomen in het ‘Privilegieboek van Franeker,’ I, fol. 48 en vv.
voetnoot2)
Zal binnenkort verschijnen als overdruk van een serie artikels in ‘It Heitelân’, het Friesche tijdschrift van het ‘Selskip for Fryske Tael- en Skriftenkennisse.’
voetnoot3)
Privilegieb. v. Fran. I, fol. 56; Schwartzenberg, Charterb. v. Vrieslandt, II, fol. 537.
voetnoot1)
Privilegieb. v. Fran. I, fol. 39.
voetnoot2)
Losse stukken, no. 54, Oud-Archief d. Gem. Fran.
voetnoot3)
Ibid., no. 42; ibid., nos. 129 en 793.
voetnoot4)
Een geestelijke broederschap, gelijk er ook te Sneek en Leeuwarden bestonden.
voetnoot5)
Oudste Kerkeboek van Franeker, Rijksarchief Leeuwarden. Vgl. ook De Vrije Fries dl. VII, bl. 86.
voetnoot6)
Vgl. De Haan Hettema en Van Halmael, Stamboek van den Frieschen Adel dl. I, bl. 5 en bijlage C op de familie Aebinga van Humalda. Ik raadpleegde het ex. met geschreven aant., aanwezig ter Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden.
voetnoot7)
Vgl. den nog in gebruik zijnden Frieschen eigennaam Oark.
voetnoot1)
Naamrol der Edele Mogende Heeren Raden 's Hoffs van Friesland sedert de aanstelling van 't zelve in den jare 1499 tot heden; met enige commissien, instructien en resolutien daartoe relatyf, nooit te voren gedrukt. Leeuwarden, 1742; bl. 13.
voetnoot2)
Vgl. speciaal over dezen Orck van Doijum, meestal aangeduid als Dr. Orck van Doyem: Oud-Archief Fran. nos. 256 en 306; Charterb. dl. III, fol. 1186, dl. IV, fol. 29; Singels, Invent. Oud-Archief Leeuwarden, bl. 196, 197, nos. 65c en 65d.
voetnoot1)
Vgl. Beneficiaalboeken van Friesland, ed. Van Leeuwen, fol. 254: ‘Alle dije huissteeden op de Dyck (tegenw. Dijkstraat), an de Noorder zijd van des Pastoors Schuur tot der Ooster Poort.’
voetnoot2)
Privilegieb. v. Fran., fol. 48, 73 en Fran. Gem. Arch., no. 44.
voetnoot1)
Reeds de volgende statistische gegevens bewijzen dit: aantal losse stukken Oud-Archief v. Franeker vóór 1500 slechts 6; aantal copieën Privilegieb. v. Fran. tot dat jaar 20; Oud-Arch. Fran. -1550 totaal 64 st.; Privilegieb. v. Fran. tot dat jaar 112. De compilators van de Friesche Charterboeken hebben het eerst van zijn werk kunnen profiteeren.
voetnoot2)
Vgl. Privilegeb. v. Fran. I, fol. 18.
voetnoot3)
Vgl. den heden nog in zwang zijnden Frieschen voornaam Lieuwe.
voetnoot1)
Privilegieb. v. Fran. I, fol. 33, 44, 122.
voetnoot2)
Vgl. de geldleeningen aan één der adellijke Roorda's, aan den Midlumer pastoor, maar ook aan handwerkslieden en dergel.
voetnoot1)
Vooral deze laatsten waren toen ook meermalen openbaar notaris, ‘geadmitteerd bij den Hove’.
voetnoot2)
Vgl. no. 39, Oud-Arch. Franeker. Het is een zeer belangrijk document omtrent de registratuur dier dagen. Cf. ook Charterb. III, 58 en Fran. Arch. no. 32.
voetnoot1)
Ordonnantiën van den Hove van Friesland op het jaar 1529. Volgens den inhoud van dit stuk traden de burgemeesters toen nog het meest op als commissarissen-boedelbeschrijvers en de secretarissen als hun griffiers.
voetnoot2)
Lutje-Lollum, een oostelijke uitbuurt onder Franeker in tegenstelling met den dorpsnaam Ruigelollum of kortweg Lollum in de gem. Wonseradeel.
voetnoot1)
Dit schema trok ik uit een in hetzelfde dossier voorkomende kwitantie-brief, welke als vallende buiten de inventarissen om die reden niet werd opgenomen. Ook bleek me uit datzelfde stuk, hoe de onder II genoemde Jan Claesz. Grande te Schalsum voor zijn pupil in ontvangst nam de ‘some van twee en 't sewentich gouden guldens en ijtlicke stuyvers nae breeder inhoudt ende vermoghen van sekere scheydbrief’. Uit dit gegeven valt gemakkelijk de verkoopswaarde van de geheele nalatenschap te berekenen, n.l. 7 × pl.m. 100 car. gl. + ongeveer 50 car. gl. aan schulden; immers er waren zes kinderen en de derde overlevende echtgenoote, die konden erven.

voetnoot1)
Gouden munt met het beeld van den Aartsengel Michael, vandaar den naam.
voetnoot2)
Ook wel: ‘Een david mytter harpe’. Genutten = genot hebben door of van. Vgl. J. Verdam, Middelnederlandsch Handwoordenboek, i.v.
voetnoot3)
Een Kurfürster gl.
voetnoot4)
Vgl. in 't algemeen voor de herleiding dezer en nog verder vermelde munten en muntwaarden: I.H. Gosses, Utr. en Friesch-Gron. geld van de 11e t.d. aanvang der 14e eeuw; P.O. van der Chijs, De munten der Nederlanden van de vroegste tijden tot de Pacificatie van Gend, Haarlem, 1851-'66, 9 dln. (speciaal dat deel, hetwelk over Friesland en de daar circuleerende munten handelt).

voetnoot1)
Dit opschrift komt in het origineel niet voor.
voetnoot2)
Muntslag, afslagen, aangehechte munten als versiersel.
voetnoot3)
Hier in tegenstelling met plat.
voetnoot4)
Get of git, schoone zwarte delfstof, zeer hard, ook wel zwart agaat, zwart barnsteen, bergwas genoemd; in dit geval een sieraad, bestaande uit 50 gitsteenen, 5 in zilver gevatte steenen met daaraan verbonden een dito Agnus Dei.
voetnoot5)
Agnus Dei, het Lam Gods, meestal in een ovaal medaillon om den hals of aan een halssnoer gedragen.
voetnoot6)
Sieraden in onderpand aangenomen tegen uitgeleende gelden.
voetnoot7)
Vermogende burgers hadden dikwijls baar goud of zilver in huis, om daarvan bij hun goudsmid voorwerpen te laten vervaardigen of munten te doen slaan door den stedelijken muntmeester.
voetnoot8)
Van dit woord vermeldden Verwijs en Verdam in hun Mnl. Wdb., dus de groote uitg.), dat het tot nog toe niet in het Middelned. was aangetroffen. Hier zouden we dan het eerste geval voor ons hebben. Zij vergeleken het met 't Mhd. Zipfel voor stop, ook tip.

voetnoot1)
Solnyt, solidus, schild.
voetnoot2)
Kopergeld, nu nog wel in tegenst. met z.g. ‘witgeld’ = zilvergeld gebruikt.
voetnoot3)
Cachet of zegelstempel. Ook een bewijs van Poppe's klinkende naam en invloed.

voetnoot1)
Lees: Floris.
voetnoot2)
Thans: Wijde Steeg, tusschen Voorstraat Z.Z. en Noord Z.Z.

voetnoot3)
Wit overtrek of slaaplaken.
voetnoot4)
Zit- of rustbank, groote stoel.
voetnoot5)
Hier zoowel beschilderde als bewerkte of ingelegde tafel.
voetnoot6)
Hoeden, mutsen, hoofddeksels.
voetnoot7)
Vuurpan of stoof; ook bedwarmer.
voetnoot8)
Trijp, trippe was ook een muil of pantoffel met houten zool.
voetnoot9)
Schilderstukjes.
voetnoot10)
Met haken of klammen gesloten in tegenstelling met een z.g. ‘open boek’.
voetnoot11)
Het meubilair en de andere goederenvoorraad doet dit vertrekje kennen als een zit- en slaapkamertje voor de gasten.

voetnoot1)
Hier: buffetkast, waarin ook wel waardevolle en kostbare voorwerpen werden geborgen.
voetnoot2)
Kast.
voetnoot3)
In tegenst. m. uittrekbaar of verstelbaar.
voetnoot4)
Met getraliede of gedraaide spaken.
voetnoot5)
Ronde, hoepvormige.
voetnoot6)
Kinderstoeltje, als zijnde gemakkelijk verplaatsbaar.
voetnoot7)
Brandemmers, die bij elken weerbaren burger in het voorhuis moesten gereed staan.
voetnoot8)
Kruishout onder het raam voor ventilatie.
voetnoot9)
Schilderwerk op hout en in lijst gevat.
voetnoot10)
Prent of teekenwerk.

voetnoot11)
Net of doekwerk tegen de vliegen.
voetnoot12)
Koperen.
voetnoot13)
Vochtmaat van 2 pinten of 1 Liter.
voetnoot14)
Hier voor slappe = ring, handvat, passant.
voetnoot15)
Schotels, meest platte schotels.
voetnoot16)
Sauskommen.
voetnoot1)
Onbewerkt garen van 12 schapenvachten, aangezien hier de letter t eene afkorting is van het Fr. toison, vacht, vlies; Vgl. nfriesch ‘in flues wol’, een vacht schapewol.

voetnoot2)
Getweernd, gedubbeld garen; fijn linnen.
voetnoot3)
Naam van zekere zijden stof, volgens het Groot Nederl. Wdb.; de bewerkers teekenden bij dit woord aan: ‘zeker lang in onbruik’. Het Mnl. Wdb., groote uitg., heeft het woord niet.
voetnoot4)
Manskleedingsstuk met panden, in tegenstelling met een ‘paltroc’ voor tabbaard, maar ook: kleeding voor soldaten.
voetnoot5)
Ook wel als ‘cameloot’ gespeld: een stof uit kemelshaar bereid.

voetnoot6)
In meerdere 16e eeuwsche boedelbeschrijvingen vond ik zulk een medicijnboek opgegeven, wel een bewijs dat het ‘dokteren’ op eigen houtje toen zeer in zwang was.

voetnoot1)
Etens- of provisiekast, ook spende en spinde genoemd; vgl. nfri. ‘spine’.
voetnoot2)
Schuiftafel.
voetnoot3)
Met rugleuning; vgl. nfri. ‘beklinings’.
voetnoot4)
Groote vleeschvork.
voetnoot5)
Ook: hiepe, huepe, heupe, hoepe, hope, eigenlijk de heup van een dier, achterschenkel, ham; vgl. nfri. ‘in hipe’ voor een groot stuk ergens van.
voetnoot6)
Bout.
voetnoot7)
Ook: hogel, ketelhaak.
voetnoot8)
Mv. van aker of eker, wateremmer.
voetnoot9)
Waschbekken.
voetnoot1)
Ook: gaveline en gaveleen, werpspiets, speer.
voetnoot2)
Oudfri. benaming voor een botermaat, ton; vgl. nfri. ‘fjirder’ en daarnaast Mnl.: vierdeel, vierdel, verdel, viertel.
voetnoot3)
Dit woord komt in het Mnl. niet voor. Het is een oudfri. benaming voor de helft der maat onder noot 2 genoemd. Vgl. nu nog de nfri. woorden ‘kyntsje’ en ‘kiensen’ voor ½ korf.

voetnoot4)
Scheepstafeltje, dat hing inplaats van op pooten te rusten, vgl. bark, zeker licht vaartuig; of wel een tafeltje van berkenhout. Komt in geen Mnl. Wdb. voor.
voetnoot5)
Beddecleet = deken, sprei. Beddecleder = beddegoed. Beddecleeren = (een enkele maal) nachtgewaad.

voetnoot6)
Tarwemeel.
voetnoot7)
Kleine, nauwe.

voetnoot8)
Een der saten te Doijum onder Franeker, thans niet meer onder dien naam bekend.
voetnoot1)
Aan de dijk, die oost van Jorwerd langs de voormalige Middelzee was aangelegd. Vgl. Nom. Geogr. Neerl. IV, 37, 145. 231.
voetnoot2)
In de buurt, de kom van het dorp.
voetnoot3)
De weduwe van Poppe van Doijum scheen na den dood haars mans weer naar de oude sate in de genoemde uitbuurt te zijn teruggekeerd, of de hier genoemde Bauck mag verondersteld worden te zijn geweest een ongenoemde dochter van Poppe, die als huwelijksgift o.a. 50 pondematen (± 15 H.A.) uit de ouderlijke woonstede had medegekregen.
voetnoot4)
Hieruit zou kunnen worden afgeleid, dat de weduwe geen ‘bueleedt’ afgelegd heeft.
voetnoot5)
M.a.w. aan het licht brengen, alsnog naar boven halen; vgl. Verdam, Mnl. Wdb. op verschinen: een boedel verschinen, hoewel het werkw. in ons geval transitief en overal elders intransitief met of zonder datief gebruik werd.
voetnoot1)
Verzwijgen, onder zich houden.
voetnoot2)
Evenwel, met dien verstande.

voetnoot1)
Tegenwoordige Dijkstraat, toen nog een veldweg uit het oudste stadsgedeelte naar buiten. Toch stonden er reeds enkele voorname huizen langs, o.a. huis en schuur van den pastoor, een adellijke woning voor Gerrolt van Herema, enz.
voetnoot2)
In het origineel niet voorkomende.
voetnoot3)
Thans Voorstraat.
voetnoot1)
Deze rentebrieven vormden destijds een uiterst soliede geldbelegging, die bovendien zeer rendabel was; immers de gemiddelde rentevoet in al deze gevallen was ca. 10%.
voetnoot2)
Riempje; vgl. F. Stoett, Middeln. Spraakl.
voetnoot3)
Van een soort.
voetnoot4)
D.w.z. ter bevestiging van vorenbedoelde verklaring, afgelegd door de overlevende weduwe Apollonia.
voetnoot5)
Ring zonder edelsteen, die den vorm eener maan had; meestal gespeld als latte; vgl. Kiliaen, i.v.
voetnoot6)
In dien vorm is dit woord vrijwel onbekend. Het staat hier vermoedelijk voor ‘canef’, ‘caneve’ = kaak, klamp, boutje, een ring dus met een dwarsbalkje.
voetnoot7)
Om er de breipen in te steken; bij ouderwetsche vrouwen nog in gebruik.
voetnoot1)
Zekere gouden munt met een kruis.
voetnoot2)
Een zilveren munt met de beeltenis van een griffioen.
voetnoot3)
Eig. vacht, vel, toison, (la toison d'or), uit Frankrijk herkomstige munt.

voetnoot4)
Het woord diende ter aanduiding zoowel van het meubel, dat schrijfgelegenheid aanbood, als van het vertrek, waarin dit geplaatst was.

voetnoot5)
Waarschijnlijk handdoek, hoewel ‘dwael’ een enkele maal ook voorkwam in de bet. van sprei, kleedje over de tafel.
voetnoot6)
Binnenslopen.
voetnoot7)
Voetbankjes.
voetnoot1)
St. Barbara was de patrones van verschillende handwerksgilden, doch men verzocht ook haar bijstand tegen het inslaan van den bliksem. Vandaar haar aanwezigheid in het voor huis, het dagelijksche woonvertrek der familie.
voetnoot2)
Presenteerbord, waarop wijnglazen of tinnen kroezen werden gezet.
voetnoot3)
Hetzelfde als glavelijn; zie hiervoor.
voetnoot4)
Een ‘stickele’ of ‘stickel’ was een dolk; met de ‘houten handt’ zal het handvat of de losse greep zijn bedoeld, zoodat dan de ‘stickel’ het lemmet, de bloote kling was en de ‘houten handt’ het hecht van de dolk.
voetnoot5)
Een stuk geweven stof.
voetnoot6)
Zgn. dopjesgoed, geweven stof met kleine wratachtige verhevenheden.
voetnoot7)
Nevenvorm van hennekijn, oostmnl. voor een klein zeil, (over den gangvloer dus), of oudfri. hennekou voor vogelkooi aan een der gangmuren.
voetnoot1)
Meestal seedse, zeedse of ceedse voor zetel, zitbank, stoel.
voetnoot2)
Zeldzame vorm voor kabas, mandje, hengselkorfje; cf. Kiliaen i.v.
voetnoot3)
Driepoot, kinderstoeltje.
voetnoot4)
Kookemmer met een zeel, meest van koper, vgl. nfri. ‘goatling’.
voetnoot5)
Voor: doreslach, vergiettest, zeef.
voetnoot6)
Van blik.
voetnoot7)
Voor: teil, teyle, ketel of aarden pot, pan of schotel.
voetnoot8)
Ofri. en nfri. voor een groote zeef.
voetnoot9)
Id. voor melkzeef.
voetnoot10)
Steel; vgl. nfri. ‘stâlle’ voor steel.
voetnoot11)
Komfoor, vuurpan.
voetnoot1)
Ketelhaak.
voetnoot2)
Inhoudsmaat voor wijn, bier, olie.
voetnoot3)
Ringetjes, handvatsels.
voetnoot4)
Bed.
voetnoot5)
Een Jezusbeeld.
voetnoot6)
Lange degen.
voetnoot7)
Lepel, om spijs te bedruipen.

voetnoot1)
Vorderingen.
voetnoot2)
Stadsbode.

voetnoot1)
Mr. Gaathije Pietersz., als secretaris van Franeker (1550-1555) de opvolger van mr. Dirck van Delft, voorts openbaar en bij den Hove van Friesland geadmitteerd notaris te Franeker; (Charterb. v. Friesl. III, 329); in 1553 was hij volmacht ten landsdage wegens Franeker (ibid. 314); in 1554 gildebroeder van den Zoeten Name Jhesus-gilde te Franeker (Oud Arch. ald. no. 72), teekende in het Privilegieb. v. Fran. als stadssecretaris voor het eerst een akte dd. 15 Februari 1550, het laatst eene dd. 7 Juni 1555 (Privilegieb. v. Fran., fol. 112, 123, 127). In het Charterb. vindt men zijn naam verkeerdelijk opgegeven als M.P. Gaathije, doordat de eerste beide initialen afgekort zijn uit ‘manu proprio Gaathije’, met eigen hand G.
voetnoot2)
Indien hier de gewone hooivakken of Friesche ‘gollen’ bedoeld zijn, was de schuur van aanzienlijke afmetingen. Hier woonde en verbleef, ook overdag, meestal het gezin. Dat verklaart de aanwezigheid van slechts één kamer, de slaapgelegenheid voor de familie en verder bergplaats van linnengoed, enz.
voetnoot1)
Hengstveulens.
voetnoot2)
Eénjaarskoeien.
voetnoot3)
Eenden.
voetnoot4)
Lees: koe's eten hooi (zooveel als één koe per winterstaltijd opvreet).
voetnoot5)
¼ last.
voetnoot6)
Hoop, stapel, hoeveelheid van onbepaalde grootte; vgl. nog een hooischelf.
voetnoot7)
Lees: het hare, het door haar gebruikte.
voetnoot8)
Bedzak.

voetnoot9)
Sprekende maar onbekende benaming voor neus- of zakdoeken.
voetnoot1)
Om er vrouwenlijfjes, zg. jakjes, van te maken.
voetnoot2)
Gewasschen en gebleekt maar nog ongeverfd.
voetnoot3)
Vlasafval.
voetnoot4)
Uitgeplozen vlas. Vgl. Mnl. Wdb. op ‘luken’ (vlas of hennep pluizen of uitplukken), spec. fri.
voetnoot5)
Ook ‘forelaecken’, ongebleekt, ruw laken.

voetnoot6)
Kinderstoel.
voetnoot7)
Strooien.
voetnoot8)
Rustbed, soort van ledikant, dat in de stad meer dan ten platten lande in gebruik was.
voetnoot9)
Jassen.
voetnoot10)
Halve, afgekorte, of wel hozen met langsneden er in, zooals toen de mode was.
voetnoot11)
Huik.
voetnoot1)
De eerste vrouw van den erflater (Zie Inleiding hiervoor).

voetnoot2)
Koperen, vgl. nfri. earnen = koperen.

voetnoot3)
Beter ware hier geschreven geworden: gereedschap voor het boerenbedrijf; men neme daarom ‘Yserwerck’ c.g.s.
voetnoot4)
Gereedschap voor 't slijpen van zeisen en sikkels; nfri ‘harspitten’.
voetnoot5)
Sikkels.
voetnoot6)
Mestkruiwagen.
voetnoot7)
Dit woord komt, mij bekend, nergens voor, noch in 't ofri., nfri. of mnl. Ik denk aan dorschvlegels.
voetnoot8)
Idem; bekend is een vorm ‘ghijlen’ voor koken, zieden, opborrelen; ‘gijaele’, dus een kookgelegenheid voor varkensvoeder, gelijk de boeren die nog wel gebruiken?
voetnoot9)
Clauw of omgebogen schoffel.
voetnoot10)
Vlasbank, waarop het vlas gerepeld, van de knop bevrijd wordt, nu repelbank. Vgl. nfri ‘rûpeljen’.
voetnoot11)
Nfri. ‘tiemtouw’, gebruikt bij het hooi-opperen.
voetnoot12)
Eg; vgl. nfri. ‘eide’.
voetnoot13)
Nfri. ‘zeeltouw’, waaraan een koe is vastgebonden.
voetnoot14)
Nfri. ‘silen’, strengtouwen, waaraan het paard voor de wagen trekt.
voetnoot15)
Nfri. ‘pountsjer’, bindstok, gebruikt bij een wagenvracht hooi.
voetnoot16)
Nfri. ‘bynt’, als onder 15).
voetnoot1)
Melkvaten, gebruikt bij het karnen, nfr. ‘tinen’.
voetnoot2)
Karnstok, gebruikt bij het polsen van de melk.
voetnoot3)
Varkenstroggen, nfri. ‘baerg’-varken.
voetnoot4)
Mesthaak of -hark. nfr. ‘dong’ voor mest.
voetnoot5)
Hark, rasp.
voetnoot6)
Ladder, nfri. ‘ljedder’.
voetnoot7)
Stalijzers, waaraan de koeien werden vastgezet. Het woord werd ook gebruikt voor mestharken of grepen.
voetnoot8)
Niet verder leesbaar.
voetnoot9)
Spiets.
voetnoot10)
Groote bijl, aaks, akst.
voetnoot11)
Draagbaar.
voetnoot12)
Schijf, katrolschijf, katrol.
voetnoot13)
Strijdwapen.
voetnoot14)
Balken en planken, om dammen en dergel. waterkeeringen te maken.
voetnoot15)
Paardetuig.
voetnoot16)
Hekken.
voetnoot1)
Groote houten hamer, om palen in den grond te drijven.
voetnoot2)
Tichelwerk tusschen Lutje Lollnm en de Franeker vaart; hier hebben we een bewijs voor de steenbouw der 16e eeuwsche boerenwoningen.

voetnoot3)
Schulden, debetposten.
voetnoot4)
Loon aan de grasmaaiers.
voetnoot1)
Ik zie in dit woord een verschreven vorm van ‘maenstont’, den dertigsten dag na iemands dood, waarop eene plechtige zielmis voor den overledene werd gelezen. Het gold hier wijlen Reyleff Gerolfsoen's nagedachtenis en zieleheil, waarvoor de kosten, aan de Kerk verschuldigd, werden uitgetrokken. In den regel werd binnen 2 à 3 maanden na den dood des erflaters inventaris gemaakt.
voetnoot2)
12 Mei en 12 November van elk jaar vervielen de halfjaarlijksche termijnen voor de huurbetaling.
voetnoot3)
Koyte, kueyte, keute, keut, een biersoort, meest van Haarlem afkomstig.

voetnoot4)
Hetzelfde als ‘momber’, uit ‘voremombaer’, voogd.
voetnoot1)
Friesche vlaktemaat. Een pondemaat land was oorspronkelijk zoo veel aan grond als voor een pond (talentum) uitgemeten kon worden. Later werd het een vlaktemaat van een bepaalde grootte, aldus: 1 pondemaat (nu nfri. ‘pounsmiet’) = 12 einsen (zie beneden) of unciae. Een einse had 20 penningen, de penning 12 roeden en de roede 12 voet.
voetnoot2)
Voor paarden; vgl. ors naast de metathesis-vorm ros.
voetnoot3)
Jonge runderen van het vr. gesl., die nog niet gekalfd hebben, nfri ‘hokkelingen’.
voetnoot4)
Stof voor lijfjes, vrouwenkleeding; zie hiervoor.
voetnoot5)
Yet, smeer, talk, reuzel, ook wel ander dierlijk vet.
voetnoot6)
Reuzel, speciaal varkensvet.
voetnoot1)
In Friesland was het lopen 1/36 last of ½ ton.
voetnoot2)
Kannetje, voor: kanneken.
voetnoot3)
Deksel.
voetnoot4)
Het nu nog in gebruik zijnde friesche woord voor sikkel.
voetnoot5)
Een keukenrasp, broodrasp.
voetnoot6)
Onderstel, waar de waschtobbe op rustte; ook nu nog in gebruik.
voetnoot7)
Ook wel ‘boetseel’, ‘butseel’, lederen wynzak, zoowel als vleeschzak of -mand.
voetnoot8)
Soort vuilnisblik; vgl. keren, keerden = vegen.
voetnoot1)
Het woord na ‘twentich’ is onleesbaar; mogelijk heeft er gestaan ‘lepelen’ of wel ‘schuttelen’.
voetnoot2)
Brokkenmand, korf voor de overschotjes.
voetnoot3)
Vgl. nfri. ‘sylbeage’ voor paardentuig.
voetnoot4)
Afschutting voor het gevogelte, inz. eenden, of te vergelijken met het nfri. ‘handesket’ op de koestal.
voetnoot5)
Lichtdrager, soort van flambouw, fakkel, kaarsenstander met pijp.
voetnoot6)
Soort groote schaaf; vgl. nfri. ‘rûch’ = grof.
voetnoot7)
Zware gewichten, om iets neer te drukken.
voetnoot8)
Eiken hekpalen.
voetnoot9)
Hier bedoeld in den zin van damleggers.
voetnoot10)
Lees: rommel.
voetnoot11)
Voor: geassermenteerd: beëedigd.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Anne Hallema

  • Pyeter Gysbertsz

  • Gaathije Pietersz


editeurs

  • Anne Hallema


plaatsen

  • over Franeker


datums

  • 1550

  • 13 januari 1547

  • 5 oktober 1550

  • 24 januari 1550