Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 48 (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 48
Afbeelding van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 48Toon afbeelding van titelpagina van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 48

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.70 MB)

Scans (16.95 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 48

(1927)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 69]
[p. 69]

Jan van Hout's rapporten en adviezen betreffende het Amsterdamsche tuchthuis uit de jaren 1597 en '98,
Medegedeeld door A. Hallema.

De bekende Leidsche secretaris-dichter Jan van Hout heeft in het laatste kwart der 16e eeuw verschillende rapporten en adviezen uitgebracht naar aanleiding van hetgeen hij zag en hoorde op zijn dienstreizen, die het der Leidsche regeering beliefde hem op te dragen. Die bezoeken golden zoowel de steden en gewesten van de Noordelijke als van de Zuidelijke Nederlanden, ‘om zich aldaar omtrent plaatselijk godsdienstige, -sociale en -rechtstoestanden op de hoogte te stellen, waaraan de stad Leiden een voorbeeld zou kunnen nemen’, gelijk ik op een andere plaatsGa naar voetnoot1) schreef.

Jan van Hout's biograaf, Prof. Dr. J. Prinsen, schreef in een beknopte levensschets van dezen beroemden Leidenaar, dat ons helaas zoo weinig bewaard is gebleven van Van Hout's ervaringen, die hij van andere plaatsen meenamGa naar voetnoot2): ‘de notities, die hij zelf over dergelijke zendingen gemaakt heeft, zijn tot heden niet teruggevonden’Ga naar voetnoot3). Voorzoover nu betreft zijn bevindingen inzake de Amsterdamsche tuchthuistoestanden uit de eerste jaren van het

[pagina 70]
[p. 70]

bestaan dezer strafinrichting, mag in dat tekort onzer kennis thans voorzien heeten door de publicatie der hierachter volgende bescheiden; overigens is de bovengeciteerde verzuchting nog alleszins gerechtvaardigd, wat des te droeviger stemt, naarmate men uit het teruggevondene van zoo beperkten omvang zijn daaraan omgekeerd evenredige groote historische waarde leert kennen.

En wat nu in het bijzonder de daarin gerapporteerde bevindingen en besproken zaken betreft, deze verkrijgen voor ons te meer waarde, wijl het Amsterdamsche tuchthuisarchief sedert vele jaren spoorloos is verdwenen en evenmin van elders iets van belang aan handschriftelijk materiaal over de oudste vaderlandsche, speciaal Amsterdamsche tuchthuistoestanden is gevonden, dat over het ontstaan der inrichting, de daarin gevolgde werkwijze en het succes van het er toegepast nieuw strafstelsel kan inlichten. Verder erlangen deze bescheiden, in samenhang met de desbetreffende meeningen van Van Hout's letterlievende vrienden, zooals bijv. D.V. CoornhertGa naar voetnoot1) en de gebroeders SpieghelGa naar voetnoot2), een niet licht te onderschatten beteekenis, wijl het geheel der daarin vervatte denkbeelden een stevigen grondslag heeft gelegd voor het in geestelijken zin hecht opgetrokken tuchthuiswezen, waaraan de Amsterdamsche gerechtsleden zeker wel het meest eervolle en het werkzaamste aandeel hebben gehad. Van Hout heeft zulks opgemerkt en daarvan met enthousiasme verteld!

Doch eerst zij medegedeeld, wat aanleiding gaf tot Van Hout's zending met het bovenomschreven doel en wat hem persoonlijk in dit onderzoek zoo zeer aantrok. De achteruitgang en armoede, die in en om het Leiden van ± 1570 en later hand over hand toenamen, hadden de criminaliteit, inzonderheid onder de jeugd en jongeling-

[pagina 71]
[p. 71]

schap, onrustbarend doen stijgen. De oorzaak dier economische inzinking lag in de droevige tijdsomstandigheden als gevolg van den oorlog, de belegeringen van de stad door de Spanjaarden, de langdurige guerilla tusschen burgers en huursoldaten en, - niet te vergeten -, in de slapte in de draperie, de lakennering, welke eens den roem der sleutelstad uitmaakte. Er waren toen volgens een bekend spreekwoord dier dagen, dat Prof. Blok aanhaaltGa naar voetnoot1), in Leiden zooveel bedelaars gehuisvest als in geheel Holland samen. De algemeene ellende binnen de muren dier stad verklaart ook het zeer merkwaardige Rapport over Armenzorg, dat door Prof. Prinsen mede aan Jan van Hout wordt toegeschrevenGa naar voetnoot2).

Om aan de toenemende baldadigheid, dieverij en andere anti-sociale neigingen verderen voortgang te beletten, moesten Leidens vroede vaderen wel naar krasse en afdoende middelen omzien, ten einde de ongewenschte elementen door tijdelijke verwijdering uit de samenleving onschadelijk te maken. Doch de plaatselijke gevangenis voldeed daarvoor niet meer, evenmin als men tevreden was over het ter plaatse vigeerende strafrecht, gelijk dat was gecodificeerd in de elkaar opvolgende stedelijke keurenGa naar voetnoot3). Intusschen was het ook hier bekend geworden, dat binnen Amsterdam een tweetal strafgestichten, een voor mannen, Tucht- later ook Rasphuis genoemd, en een voor vrouwen, Spinhuis geheeten, was geopend, waar men probeerde, om inzonderheid jeugdige personen, die nog slechts één of enkele malen wegens lichte vergrijpen met den strafrechter in aanraking waren gekomen, weer op het rechte pad te brengen.

Want nieuwe inzichten op het stuk der publieke straffen hadden zich in den loop der 16e eeuw baan gebroken, hier te lande zoowel als buiten onze grenzen, tengevolge

[pagina 72]
[p. 72]

waarvan de oprichting van een nieuw soort strafinstituten werd voorbereid. De Nederlanden zijn daarin, voorzoover we thans weten, inzonderheid ter beteugeling van de losbandigheid en verruwing der Jeugd, voorgegaan. Want reeds in 1530, den 12den Juni, werd in de vroedschap van Gouda voorgesteld, ‘omme een vast huys ofte camer te doen maecken by der stede, dair men den inobidienten ende quaetwilligen kinderen ende anderen personen ter castymente soude moegen leggen’Ga naar voetnoot1). Ofschoon dit voorstel toen nog aangehouden werd ter fine van advies, werd er reeds den 3den October d.a.v. wegens de groote klachten, ‘die daegelicx vallen onder den rebelligen ende inobidienten kinderen ende jonghe luyden, die hoirluyder ouders groete overlast andoen’, gevolg aan gegeven en werden er ‘eenighen huysen’ door de stedelijke regeering tot dat doel in gereedheid gebrachtGa naar voetnoot2) en vervolgens daarvoor gebruiktGa naar voetnoot3). Engeland kreeg zijn oudste tuchthuis in het Londensche Bridewell als house of correction, dat in Februari 1555 in gebruik werd genomen, terwijl Nürnberg voor de Duitsche landen daarop volgde door de oprichting van zijn Spinnhaus in 1588Ga naar voetnoot4). Maar het model voor geheel West-Europa inzake den nieuwen vorm van gevangeniswezen werd en bleef vele jaren het in Februari 1596 geopende Amsterdamsche Tuchthuis, ‘Muster von Sauberkeit, Zucht, Ordnung und fleissiger Arbeit’.

Binnen zijn muren werd de verbetering van het strafstelsel ter hand genomen, voorzoover dit langs den weg van het materieele recht hervormd kon worden in een doelmatiger strafgesticht. Een verstandiger inzicht inzake straf en de toepassing der vrijheidstraffen in 't bijzonder

[pagina 73]
[p. 73]

drong zich op den voorgrond en beheerschte weldra de conclusies van verschillende Gerechtscolleges, eerst ten aanzien van kinderen, wegens hun onmondigheid, daarna ook ten opzichte van volwassen veroordeelden, die anders wel voor lijf- en levensstraffen in aanmerking zouden komen, doch ‘schoon bekwaem om te arbeiden echter seer sober van verstand’ waren; in 't algemeen van allen, wien men in rechten op te weinig gronden een voldoende toerekeningsvatbaarheid kon toekennen, maar naderhand ook van andere categorieën van niet te zware misdadigers en wetsovertreders. De lichamelijke straffen immers hadden een dikwijls hoogst bedenkelijke, of wel in 't geheel geene uitwerking gehad, tot afschrik en voorkoming, noch tot vergelding. En de meer humane beoordeeling des persoons van den misdadiger, zoowel als die omtrent ieder speciaal geval door de Hollandsche strafrechters, inzonderheid te Amsterdam, golden wel in de eerste plaats de jeugdigen van jaren, die nog voor verbetering vatbaar bleken en hoop gaven op een beter leven. Een nieuw soort gevangenis, beter dan de bestaande, in den vorm der tucht- en spinhuizen, zou tot die correctie moeten meewerken en arbeid, passende opvoeding naar lichaam en geest, geregelde levenswijze, orde, tucht, ja een strenge discipline zouden de aangewezen middelen vormen, om dit schoone doel te bereiken.

Leiden nu wilde ook van deze nieuwe sociaal-nuttige strooming profiteeren, doch had voorlichting noodig van de meer ervaren zusterstad Amsterdam. Jan van Hout was onder de ambtelijke en meest vooruitstrevende burgers der sleutelstad een der eersten, die op middelen zon, om de talrijke bedelaars en landloopers, diefjes en dieveggen, jeugdige misdadigers en werkschuwen, in 't algemeen de minst gevaarlijke maar toch wel anti-sociale elementen der stad door gedwongen arbeid, het leeren van een ambacht en geregelde werkzaamheden van den slechten weg af en op den goeden te brengen. De financieele toestand van Leiden was daarbij niet rooskleurig en het schepencollege was er met werk overladen door opeenhooping van werkzaamheden, zoodat de wensch naar

[pagina 74]
[p. 74]

sneller recht ten behoeve van de maatschappelijke veiligheid der burgers van alle kanten werd vernomen.

Om zich nu te overtuigen, ‘van wat grooter nutschap ende vordernisse doprechtenge van zodanige Tuchthuys alreets aldaer (t.w. te Amsterdam) was gevonden’, achtten de Leidsche vroede vaderen het raadzaam, dat Jan van Hout, die voor andere zaken, rakende de belangen zijner woonplaats, toch te Amsterdam moest zijn, eens poolshoogte nam, op welke wijze het Amsterdamsche voorbeeld voor Leiden navolging verdiende. Zoo vinden we Van Hout den 9den November 1597 voor het eerst bij en in het Amsterdamsche tuchthuis, om den opzet en de werking van het gesticht in oogenschouw te nemen. Hij kreeg gelegenheid verschillende vragen te stellen aan het college van regenten, van enkele bescheiden inzage te nemen en uit het hartelijk afscheid kan men de gevolgtrekking maken, dat zijn indrukken van het nieuwe strafinstituut gunstig waren. (Zie het voorloopig rapport I.)

Dit was trouwens niet de eerste maal, dat Van Hout door Leidens Magistraat met dergelijke eervolle opdrachten werd belast, om elders de belangen der stad te behartigen, een onderzoek in loco in te stellen naar de inrichting en werkwijze van gestichten en instellingen en daarvan rapport uit te brengen aan het stedelijk bestuur. Zoo vinden we hem blijkens de Gerechtsdagboeken, ten Leidschen archieve aanwezig, in 1586 te Utrecht, om bij Leicester protest aan te teekenen tegen diens plannen, om 's lands hoogeschool naar de oude Bisschopsveste te verplaatsen; zoo was hij te Antwerpen in 1595 en te Rotterdam in 1596 voor ‘der stede saicke ende welvaeren’ en reisde hij in de jaren 1597 en '98 tot twee- of driemaal toe alleen, of in gezelschap van andere Leidsche deputaten uit den Magistraat en het Gerecht, naar Amsterdam in verband met een te Leiden op te richten tuchthuis.

Want het eerste bezoek had een gunstig advies ten gevolge, dat de stedelijke regeering aanspoorde, om ook te Leiden den bouw van een dergelijk strafinstituut voor te bereiden. Het verslag der besprekingen in de Groote Vroedschap heb ik onder II mede doen afdrukken, al betreft het niet rechtstreeks het Amsterdamsche tuchthuis.

[pagina 75]
[p. 75]

Doch de navolging van het Amsterdamsche voorbeeld diene hier als model gesteld te worden, waarnaar ook andere steden in Holland, Utrecht en Zeeland zich later richtten. Naar aanleiding van de in den Breeden Raad gehouden besprekingen besloot men nu tot de tweede reis in Januari 1598, die overigens mede ten doel had, plaatsing in het Amsterdamsche tuchthuis te verkrijgen voor een 4-tal Leidsche burgers, die het Gerecht niet aan lijf en leden wenschte te straffen of op andere wijze in 't publiek als eerloos wilde verklaren wegens door hen begane wanbedrijven. Tevens zou het bezoek aan het gesticht, waarvan zooveel roem uitging, thans een meer officieel karakter dragen. No. III geeft van dit bezoek een uitvoerig en duidelijk relaasGa naar voetnoot1).

Ook thans werd men voldoende ingelicht en kregen de Leidenaars naast een veelzijdigen blik op het werk van het tuchthuis een hoogen dunk van de aldaar toegepaste straf. Verder slaagde men in de plaatsing der gevangenen, hetgeen naderhand een aanleiding te meer zijn zou, om met den bouw van de Leidsche inrichting niet lang te wachtenGa naar voetnoot2). Wederom werd de Breede Raad bijeengeroepen en het thans ingediende rapport besproken en werden plannen tot den bouw uitgewerkt en vastgesteld, op welke wijze de uitvoering er van op de minst kostbare wijze zou plaats vindenGa naar voetnoot3) (12 Maart 1598).

Doch om al deze zaken voor te bereiden, was nogmaals de voorlichting door de practisch ervaren tuchthuisregenten van Amsterdam gewenscht. De voor die voorbereiding aangewezen ‘bouvaderen’, waartoe ook Jan van Hout

[pagina 76]
[p. 76]

behoorde, besloten daarom den 22sten Maart nogmaals de reis te ondernemen naar 's lands metropool en van dit laatste bezoek is het rapport onder IV, hierachter afgedrukt, de vrucht.

Over de beteekenis der stukken is hiervoor al een en ander onder de aandacht van belangstellenden gebracht, terwijl de stukken overigens te zeer voor zich zelf spreken, om die beteekenis nog nader hier te verduidelijken. Waar een ter dege georiënteerd deskundige als Prof. Von Hippel indertijd verklaarde: ‘Eine wirklich sachmännische Beschreibung der alten Amsterdamer Zuchthäuser fehlt meines Wissens bisher vollständig’, zulks vooral ten gevolge van het verloren gaan van het tuchthuisarchief, is de vondst van Jan van Hout's copieën in een Register van Rapporten en de minuten in een bundel losse bescheiden, verzameld in een legger ‘Tuchthuis 1598’, ongetwijfeld van belang te achten. Omtrent de herkomst der stukken kan nog meegedeeld worden, dat I zoowel in de kladnotities van Jan van Hout opgenomen is, welke hij vermoedelijk bestemd heeft voor een verzameling gegevens voor een geschiedenis van het Leidsche tuchthuis, alsook in het net overgeschreven in het ‘Register met verschillende rapporten over de jaren 1597-1625’Ga naar voetnoot1). II maakt als origineel extract uit de Groote Vroedschapsresoluties eveneens deel uit van de losse stukken in den legger ‘Tuchthuis 1598’ zondere nadere aanduiding, terwijl III weer alleen in het bovenvermelde Register met RapportenGa naar voetnoot2) en het laatste nummer enkel voorkomt in den bundel losse bescheiden.

Door verklarende voetnoten heb ik getracht de moeilijkheden, waarop men zou kunnen stuiten bij de lezing van den tekst, uit den weg te ruimen.

Ten slotte betuig ik mijn oprechten dank aan den Heer Gemeente-archivaris van Leiden, wiens welwillendheid mij de raadpleging der stukken mogelijk maakte.

 

A.H.

[pagina 77]
[p. 77]

I.

Ten laetsten alsoe ic ooc angenomen hadde, om my, daer zynde, wat te informeren opte gelegentheyt van het tuchthuys, ende de vordernisse, ordre ende tonderhout vandien, hebbe ic zulx aen Burgermeesteren ooc versocht, die my daer inne ende in tgunt ic vorder mocht begeren, alle vruntlicke behulp ende vordernisse toegeseyt. Ende mitter daet gepresteert hebben, als zeyndende strac om eenige vande vaderenGa naar voetnoot1), tot opsicht van het voorsz. tuchthuys gestelt, om hemGa naar voetnoot2) aen te seggen ende te belasten, my van alles openinge te doen. Dan zoe de zelve, zoe mits de marctdach als de slachtytGa naar voetnoot3), nyet en waren te becomenGa naar voetnoot4), doen hemGa naar voetnoot5) bevel van my ten twe uyren naer de middach ten eynde voorsz. in het tuchthuys te verwachtenGa naar voetnoot6).

Volgende den welcken zyn de voornoemdeGa naar voetnoot7) Baersdorp ende ic naer middage ten twe uyren gegaen naer het voorschreven tuchthuys, twelc begrepen es ter plaetse, daer tclarissen convent geweest ende aldaer staende es inden.............Ga naar voetnoot8), alwaer comende, vonden

[pagina 78]
[p. 78]

aldaer Ysbrant Harmansz.Ga naar voetnoot1), ende...........Ga naar voetnoot2), buyten vadersGa naar voetnoot3) van tvoorsz. tuchthuys. Ende mit de zelve daer op in tsamenspraec tredende ende gevraecht zijnde, op wat ordre tselve was gefondeertGa naar voetnoot4), mitsgaders op de nutticheyt ende voortgang vandien, ooc op de gebreecken, die hem daerinne zijn bejegent ende tgunt vorder, tselve angaende, in consideratie mocht comen, gaven ons ter antwoorde, dat zy alsnoch geen ordre opt beleyt vandien van Burgermeesteren wegen en hadden ontfangen, mer alleen generale last, om tselve mitter daet in twerc te stellen ende uyt de ouffeninge de ordre te ramen ende mitter tyt te maecken, deur dien opt begin tusschen Burgermeesteren ende Regierders verscheyden gevoelen waren geweestGa naar voetnoot5). Maer datter wel waren gemaict ende geraemt verscheyden voorslagen, vande welcke wy visie ende copie versocht hebbende, hebben ons de selve gewillichlicken mede gedeelt, die ic, om de memorie te bewaren, goet gevonden hebbe te insereren in myn jegenwoordige verbael ende waren tot vieren in getale, hier naerGa naar voetnoot6) onderscheyden met A.B.C.D. ende vanden volgenden innehouden.

[pagina 79]
[p. 79]

Ende mit hem vorder vande gelegentheyt ende vordernisse des voorsz. tuchthuys spreeckende zeyden, dat de tuchtelingen waren gecomen tusschen de tsestich ende tseventich personenGa naar voetnoot1). Zommige, die daer inne gebrocht zyn, door dien zy bevonden waren zonder anhoutGa naar voetnoot2) ende als vagabunden te loopen; sommige die daer inne by sententie van Schepenen voor eenighe Jaren waren gecondemneert; eenige, naeGa naar voetnoot3) die alvoren waren openbaerlicken geschandaliseert als gegeesselt ende gebrantmerct; zommige, die ten versoucke van hare vrunden ende magen daer ingebracht waren mits haer dissoluyt ende ongebonden levenGa naar voetnoot4).

[pagina 80]
[p. 80]

Ic zach een vonnisse, houdende condemnatie van twaelff JaerenGa naar voetnoot1) mit de clausule, dat vier de laetste Jaren zouden mogen werden vercort opte verclaringe ende getuych vande binnenvaders van hem naerstich, eerlicken ende tuchtelicken aldaer te hebben gedragen, ende zulcx naer gedaen betooch vande goede hope van beteringe. Opte vrage, by my voorgeworpen, namelic off het nyet beter en waer, tselve tuchthuys aen twe off drie classen te verdeelenGa naar voetnoot2) mit behoirlic onderscheyt tusschen geschandaliseerde boevenGa naar voetnoot3) ende der goeder luyder kinderen, die daer opt begeren vande vrundenGa naar voetnoot4) werden gebrachtGa naar voetnoot5). Gaven ter antwoorde, dat zy de scheydinghe aen classen ooc zouden goet vinden, mer nopende tonderscheyt vande gescandaliseerde, dat zy de potboevenGa naar voetnoot6) ende gelycke quaetdoenders veel tractabelder vonden dan goeder luyder kinderen, ende dat het grotelic zyn bedencken hadde. Want aldaer nyemant en werde gebrocht dan voor tlaetste Remedie ende dat die daer van zodanigeGa naar voetnoot7) innequamen,

[pagina 81]
[p. 81]

meest haer ouders geslagen of mishandelt, haer sloten opgeslagen, haer penningen fortselickenGa naar voetnoot1) daer uytgenomen ende gelycke grove feylen bedreven hadden.

Over de welcke de Justitie, zoe sy in handen vandien geraect hadden, strenge straffe zoude hebben moeten doen, indienGa naar voetnoot2) die by desen middele niet en werden verschoont. Dat den arbeyt, die zy deden, alsnoch stontGa naar voetnoot3) de zwaerste mit Raspen van bresilhoutGa naar voetnoot4) ende mit wercken van fusteynen off bombasynen. Angaende het Raspen, twelc, zoe wy zagen, gedaen werde by twe personen mit een sage off raspe, bestaende van twaelff zagen besyden den anderen; ooc eene, die wy zagen van tien. Haer dachwercGa naar voetnoot5) de meeste tsamenGa naar voetnoot6) tsestich ponden sdaichs, de minste veertich ponden. Dat thuys hadde van tpont een halff blancGa naar voetnoot7) voorden arbeyt. Dese arbeyders werden verscheijdelic gebruyct, nair zy naerstich off loy waren.

[pagina 82]
[p. 82]

De sommeghe stonden vier paren byden anderen in een huysGa naar voetnoot1), ander stonden paer en paer in haer huyskensGa naar voetnoot2). Al de huyskens hebben haer in ende uytgang op een gemeene plaetse, groot by Raminge vyff roeden in tviercantGa naar voetnoot3). Ende werden alle de huyskensGa naar voetnoot4) van buyten gesloten mit grendelsloten, in vougen, datse de binnenvader vande zelve gemeene plaetse mach aff sluyten. Zy mogen haren arbeyt afdoen voor drie uyren nair middach ende es hem de overende tyt vry, om te leesen, schrijven, zy off over te brengen mit toegelaten ouffeninge des LichaemsGa naar voetnoot5). Die qualic wilden, werden boeyen aende beenen gesloten mit achterslepende ketenen, tsamen wegende dertich, veertich ende meerder pondenGa naar voetnoot6). Daer wasser een van byde tachtich ponden swaer. Ic vont ooc een persoon aldaer, die de boeyen ende een keten om beyde de beenen hadde. Daer wasser ooc, die gansch nyet geboeyt noch geketent en waeren. In vougen dat de boeyen en ketenen

[pagina 83]
[p. 83]

zoe wel zyn tot hun straffe, als het onthouden van spys. Gebruycken ooc geesselen, zonder twelc, zoe de vaders zeggen, thuys nyet te houden isGa naar voetnoot1). Zy comen ooc des avonts byden anderen in een school, zoe om de gemeene gebeden te doen, als om te leeren lesen en schryvenGa naar voetnoot2). Haer spys es, behalven potspys goet Roggenbroot mit goede boter ende goede caes, elc hun behoirlicke portie. Sondaichs ende Donderdaichs hebben zy elc van (hen) wat vleys, ooc twemael ter weec wat vis. Hun dranc es bier van XXX st., uyt eender handt gesodenGa naar voetnoot3). Zy slapen twe ende twe op een bedde van canefasGa naar voetnoot4), mit stro gevult. Daer zyn camerkens tot zes toe, die elc mer een bedde hebben, mer daer drie off vier bedden innestaen. Elcke camerken heeft zyn secreet. Daer en es noch geen ziec camer, mer werden de ziecken eenich gemac aen gedaen tot haer ordinarys plaetsenGa naar voetnoot5).

 

De meesterenGa naar voetnoot6) verclaerden, dat zy goetachten, dat in het tuchthuys nyemant en sonde behooren te comen, om den tuchtelingen de schaemt niet te doen verliesen, mer

[pagina 84]
[p. 84]

dat het qualicken te doen esGa naar voetnoot1). Zouden ooc goet vinden, de selve tuchtelingen mit eenderhandt te doen cledenGa naar voetnoot2).

Ten laetsten hebbe ic van hem een offscheyt genomen mit een begeren, zoe ic yet angaende de ordre van tuchthuys beworpGa naar voetnoot3), off by gescrift stelde, dat ic hem zulcx soude willen communiceren. Zy wilden van haer zyde gaerne van gelycken doen ende diesangaende mitten anderen houden goede onderlinge correspondentieGa naar voetnoot4); ten eynde zoe heerlicken begonnen werc, twelc zoe grotelic was, streckende tot vorderinge van tgemeene beste, mit de meeste nut ende vruchten mocht werden beleyt ende in twerc gestelt.

J. van Hout,
(15)97
9(en dag) 11(en maand).
Oud-Archief van Leiden. Legger ‘Tuchthuis 1598’, no. 771; Register van Rapporten, 182 B., fol. 262 vo.
[pagina 85]
[p. 85]

II.

Nadien ter Vergaderinge van die vande grote VroetschappeGa naar voetnoot1) der stadt Leyden, als tlichaem vandien representerende, ter gewoonlicke plaetse opt Raedhuijs vandien gehouden, bider monde van Mr. Niclaes van Seyst, Raedt ende PensionarisGa naar voetnoot2), geopent en voorgestelt was, in wat vougen, nu een jaer off twee geledenGa naar voetnoot3), binnen der Stadt in Amstelredamme opgerecht es geweest zeeckere tuchthuijs, waerinne duer arbeijt, soberheyt van spys ende dranc ende andere middelen, ontsich veroorzaeckende, oock haers ondancx tot leetwesen ende beteringe van leven werden gebrocht, niet alleen die persoenen, de welcke in handen van de Justitie gevallen zijnde, aen haer leven werden verschoont, maer ooc gestelt andere, diemen mit minder als lyffstraffe malcanderen opten hals placht te bannen. Ende beneffens de zelve ooc andere moetwillege, dertele ende ongebonde goederluijden kinderen, die uyt der straffe ende tontsich van haere ouders, vrunden ende voochden zijn gewassen ende die doer haeren snooden voorgang andere haers gelycke jonge luyden zijn tot groote argernisse, mit verclaringe, van wat grooter nutschap ende vordernisse doprechtenge van zodanige Tuchthuys alreets aldaer was gevonden. Ende in deliberatie off beradinge geleyt zijnde, off men binnen deser stede tot gelycke ziecte van bedorven ende ontuchtige jongerluyden, alhier, - - Godt betert - -, niet dan te veele zyndeGa naar voetnoot4), niet en zoude mogen ende behooren te

[pagina 86]
[p. 86]

gebruycken gelycke medicijne, te meer mits eenige merckelicke zwaricheyden. die ter voorschreven vergaderinge waren geopent, (daerinne) hem tcollegie van Schepenen deser Stede jegenwoordelycken was bevindendeGa naar voetnoot1). Es naer onderlinge beradinge mit eendrachtige ende gelyc over een comende stemme goetgevonden, geresolveert ende besloeten, datmen mitten eersten ende zoe rasch mogelicken es, binnen deser stede, ter plaetse, diemen daer toe bequaemst zal vinden, zal voortvaeren tot maeckinge ende timmeringe van zodanige Tuchthuys. Ende om tzelve werc te bereyden ende voor teerste te prepareren, te weten, te ramen de plaetse, daer zodanige gebou zal werden opgerecht, de forme ende tweesen, hoe ende in wat vouge tzelve zal dienen angeleyt ende mittertyt volbout, den gront off platte forme vandien te doen bewerpen, een raminge te maecken vande costen, die daer toe van noode zullen zijn, waer ende hoe de zelven costen zullen werden gevonden ende off raedsaem zal zijn, daer toe te versoucken eenege contributienGa naar voetnoot2) van tplatten landt, van Rynlandt ende RynlandtsgevolchGa naar voetnoot3). Syn byde

[pagina 87]
[p. 87]

meerderheyt van stemmen gecommitteert, gelyc daertoe gecommitteert werden mitsdesen: Claes Adriaenss., eerste ende presiderende BurgermeesterGa naar voetnoot1), Mr. Symon Franss. vander Merwen, eerste SchepenGa naar voetnoot2) ende Pieter Jorijss. van Artevelt, oudt Vroetschap, mit last om haer gebesoingeerde de voornomde vande Groote Vroetschappe eerstdaechs te doen rapportGa naar voetnoot3). Aldus gedaen opt Raedhuys opten XXVIIen Januarij ao XVcXCVIIJ.

My tegenwoordich,
J. van Hout.
Oud-Archief van Leiden. Legger ‘Tuchthuis 1598’. Extract uit de Groote Vroedschapsresoluties.

III.
Tuchthuys t'Amsterdam.

Op Donredage, den XXIXsten January XVcXCVIIJ zijn Meester Symon Frans zoon vander MervenGa naar voetnoot4), eerste Schepen ende Jan van Hout, SecretarysGa naar voetnoot5), als Gecommitteerden van tCollegie van Schepenen der voorschreven Stede, des avonts tusschen zeven ende acht uyren mitter vroonschuyteGa naar voetnoot6), binnen doer getrocken naer Amsterdam,

[pagina 88]
[p. 88]

alsoe de meeren mit het ys noch waeren beleyt, omme volgende de brieven van credentie, hem tot dien eynde by Burgermeesteren, opt versouc van tCollegie van Schepenen voorscreven, mede gegeven, mit den vaderen off Regenten van het tuchthuys aldaer te treden in communicatie ende onderhandelinge, off haer E. gelieven zoude, eenige gevangen borgerenGa naar voetnoot1), diemen om de eere, reputatie ende het respect van hun ouderen, vrunden ende gemaechtaeldenGa naar voetnoot2), voor zoe veel mogelic was, te conserveren, nyet gaerne tot openbare schandalen, - - hare overtredinghen ende bedreven moetwillen zulcx verdient hebbende - - en zoude brengen, aldaer inden tuchthuyse te ontfangen, ende voor haren arbeyt te tracterenGa naar voetnoot3), mit toesachGa naar voetnoot4) ende anbiedinghe, dat de wijle binnen deser Stede by die vanden breden Raedt goet gevonden ende eendrachtelicken besloten was, ooc een tuchthuys te bouwen.

Datmen tselve, in wesen ende gebruyc gebrocht zynde, wederomme te vreden zoude syn, voor gelycke tyt van die van Amsterdam gelyck getal van personen alhyer te ontfangen, inne te nemen ende te tracteren om haren arbeyt. Ende mit eenen, omme tvoorschreven tuchthuys nyet alleen te inspecteren ende hem opte gelegentheyt, geregeltheyt ende tgebruyc vandien te informeren, mer ooc mitten voorsz. vaderen ende Regenten daerop ende

[pagina 89]
[p. 89]

opte forme van tgebou mitten ancleven vandien ende tgeene diesaengaende off dienstich off ondienstich zoude zijn, naerder ende perticulierlicken te confereren ende communiceren. Ende tot Amsterdam angecomen zynde op Vrydage den XXXen January tsmergens omtrent acht uyren, hebben hem de voornomde vander Merwen ende Van Hout deur behulp van Pieter Stevenszoon Staft, maeckelaer aldaer, stracx geaddresseert aen Ysbrant Harmanszoon ende Ysbrandt Ben, vaderen van het tuchthuys, ende de zelve heure voorsz. brieven van credentie gelevert, voorgaende last geopentGa naar voetnoot1). Ende dien conformelicken versouck ende anbiedinge gedaen hebbende, hebben hem verclaert op tversouc, voor zoe veel teerste poinct angaende, was nyet te connen doen zonder voorgaende communicatie ende last van hare Burgermeesteren, mit een ansegginge, dat zy verduchten, dat den tyt daer toe ongelegen zoude syn, mits de veranderinge van Burgermeesteren alsdoen voorhanden zijndeGa naar voetnoot2). Mer zoe veel als angaet het twede poinct, hebben middeler tijt den voornomden Gecommitteerden ten genougen openinge gedaen vande geheele gelegentheyt van tvoorsz. tuchthuys, mit verclaringe op elc poinct, dat hem diesangaende door den zelven es affgevordert. Ooc vruntlicke aenbiedinghe, van willich te zijn, tallen tyden, des versocht zynde,

[pagina 90]
[p. 90]

daerop mit den Gecommitteerden deser Stede te treden in nairder conferentie ende dezelve mit hun goeden raedt ende advis in alles ten dienste en vorderlicken te zijn. Twelck byde voornomde Gecommitteerden van der Stede wegen overdanckelickenGa naar voetnoot1) angenomen zijnde, mit versouc van diesangaende onderlinge correspondentie te houden ende dat zy hem vande goede genegentheyt van die van Leyden tot vordernisse van heurluyder tuchthuysGa naar voetnoot2) mochten verzeeckert houden. Zijn gesamentlicken gegaen naer het Raedhuys aldaer, om aen Burgermeesteren te hebben acces, daer toe geen gelegentheyt en was, deur dien Burgermeesteren onledich waren in tdoen van der Stadt ReeckeningeGa naar voetnoot3). Ende alsoe zy mit den anderen opt Raidthuys bleven teeren, zoe bespraecken de voornoemde Gecommitteerden ende de voorsz. vaderen malcanderen, om opt scheyden vande maeltyt te wachten, ende zulcx opten Dam voor het Raedthuys deGa naar voetnoot4) verschijnen nair middage ten halff twe uyren. Ende zijn daer mede gescheyden, hoe wel de voornomde Gecommitteerden de voornomde vaderen dienstelicken versochten, by hem ter maeltyt te blijven. Naer middage ten voorgestelden uyre ende plaetse weder bijden anderen gecomen zijnde, omme als vooren acces te hebben, zijn Burgermeesteren schielicken van het Raidhuys gescheyden, ter wylen de vaderen voorsz. den voornomden Gecommitteerden eens leyden in het geschilderde camertgenGa naar voetnoot5), zomen tselve aldaer nompt. Syn daerom de voornoemde vaders opt versouc vande voornoemde Gecommitteerden mit ende beneffens den zelven gegaen naer twoonhuys vande Heere Burgermeester HooftGa naar voetnoot6) de welcke - - zoe hy verclaerde - - geen middel

[pagina 91]
[p. 91]

hebbende, om zyn medebroeders zoe meer yetGa naar voetnoot1) te connen vergaderen, deur dien zy gescheyden waren zonder meninge, van dien dach weder byden anderen te comen. In vougen, dat hem ygelicken begeven hadde, daer hij zyn perticuliere zaecken halven te doen mocht hebbenGa naar voetnoot2); den voornomden vaderen ende Gecommitteerden tyt ende uyr voorstelden op sanderen daichs, wesende Zaturdage den laetstenGa naar voetnoot3), des mergens ten halff acht uyren. Ende nair de voornomde Gecommitteerden ende vaderen byde voornomde Burgermeester Hooft mit een Imbyten tsynen huyse waren vereert, hebben zy aenden zelven Burgermeester Hooft oorloff genomen ende zyn mit den voornomden vaderen weder gegaen naer het tuchthuys, omme vorder te zien, nyet alleen het tractement der tuchtelingen van spys ende dranc des avonts, mer ooc de ordreGa naar voetnoot4) van haerluyder school ende leeringe. Twelc hem vertonende, zyn aldaer gebleven tot omtrent den zevenen inden avont. Ende mit den voornoemde vaderen gesamentlicken van daer scheydende ende gebracht zynde tot voorde drie moer janen opten ouden dycGa naar voetnoot5) - - daer de voornoemde Gecommitteerden gelogeert waren - -. Hebben de vaderen, om vorder ende op alles mit hem te mogen communiceren, bij hem te gast gebeden, gehouden ende inder vruntschappe getracteert. Opten voorsz. laetsten Januarii, des mergens omtrent ten acht uyren opt Raedthuys verschenen ende ter vergaderinge van Burgermeesteren toegelaten zijnde, hebben nair voorgaende sommiere openinge van onsen last, den voornoemden vaderen sdachs te vooren voorgehouden, van Burgermeesteren in effecte verstaen,

[pagina 92]
[p. 92]

dat, hoe wel zywel geneycht waren, om die van Leyden in alle gebuyrsame vruntschap te bejegenen, zy nochtans in tversouc, zoot leyt, nyet en zouden connen bewilligen om der consequentien wille, als wesende genouch gelyc versouc anderen Steden geweygert, gelijc de voornomde vaderen voorgaende ooc hadden verclaert. Ende geene tuchtelingen van buyten ontfangen, dan mits ter redelicheyt hun montcosten betalendeGa naar voetnoot1). Te min, zoe sy vande vaderen bericht werden, dat zij den tuchtelingen altans weynich te arbeyden hadden te geven, alsoe aldaer geen bresyl meer te becomen en was; ooc nyet verwacht en werde, dan mit de eerste schepen. Datter ooc inden tuchthuyse weynich plaetse was, om meer andere te ontfangen, mer dat die daer toe notelicken zoude moeten werden bereyt gemaict, daer byvougende, dat het weynich reden zoude syn, eenen anderen te geryven mit ontryvinge van hem zelven. Dat zy oock waren in teynde van haren dienst, de welcke op eenen dach nair geexpireert was, ende zulcx in desen nyet gaerne eenige resolutie namen, daeraen hare nacomelingen in dienste eenich wangenougen zouden mogen nemen. Opt welck de voorschreven Gecommitteerden weder zeyden, dat zij te vreden waren, als boven verhaelt es, in tijden en wijlen gelyc getal ende gelijcken tyt weder in te nemen ende tselve apparentlicken nootshalven zouden moeten doen, omme den nieuwen ancomelingenGa naar voetnoot2) een voorschrift te geven met den geenen, die nu den arbeyt ende de tuchtinge bekent geweest ende eenichsints angenomen wasGa naar voetnoot3). Eyntelicken verclaerden de voornoemde Heeren Burgermeesteren van Amsterdam, dat zij nyet ongeraden vonden, dat de voorsz. Gecommitteerden met den vaderen vanden tuchthuyse

[pagina 93]
[p. 93]

daer op zouden mogen treden in onderhandelinge, gelyc by eenige andere alreets was gedaenGa naar voetnoot1). Ende hyer mede een vruntlic affscheyt nemende mit over ende weder anbiedinge, van te willen continueren in tonderhout vande onderlinge oude vruntschap ende gebuyrsaemheyt, hebben den vaderen voornoemt affgevraecht, hoe zy de betalinge vande montcosten ter redelicheyt zouden begroten, ten eynde onsen principalen daer van oock getrou Rapport zouden mogen doen. Hebben ons rondelicken verclaert, dat zy van niemant noch minder en hadden gehadt dan hondert guldens in tjaer ende dat, hoe wel zy in desen nyet volcomelicken en waeren gelast, zoe gaven zy soe veel wel van hem ende maicten hem genouch starc, om de gene, diemen hem van stadtswegen zoude mogen toeseynden, tot drie off vieren toe, elc voor hondert guldens tsiaers in te nemen ende te tracteren volgende de ordonnantie van den huyse, mits dat het personen zouden zyn, mit geenige dollicheyt off bijsinnicheyt besmetGa naar voetnoot2). Ende daer mede een eynde van tbesoinge maickende, hebben den voornoemde vaderen in de voorsz. herberge weder genodicht, omme stats wyn, daer mede de Heeren Burgermeesteren der Stadt van Amsterdamme voorscreven den voornomden Gecommitteerden hadden vereert ende beschoncken, mitten anderen te helpen drincken. Twelc doende ende oorloff nemende, zijn de voornoemde Gedeputeerden van Amsterdam gescheyden tusschen twaelff ende een uyren, haer reyse nemende deur het Ye naer Haerlem, deurdien den noortoosten wint het gebroocken ys aen den anderen weder vestichde ende het weer hem

[pagina 94]
[p. 94]

tot meerder vorst scheen te willen begeven. Ende mit tsluyten vander poorten deur Haerlem gepasseert zynde, quamen omtrent ten elff uyren inder nacht voor deser Stede, daer wy verbeydende tot des morgens, zyn omtrent ten zes uyren binnen deser Stede weder gekeert. Twelc doende de voornomde van der Merwen ende Van Hout mit een BosdragerGa naar voetnoot1), hebbende uyt ende onledich geweest drie dagen ende twe nachten, die zy gereyst hebben, elc van hem tot drie gulden sdaichs; ooc reysende nachten. Ende voor de bosdrager XXX sts. sdaichs ende uytgeleyt aen vrachten VIII gl. VI st. Ende alle tgunt voorsz. es, mynen Heeren vande Gerechte voor hun wedervaren in dezen rapporterende ende relaterende mit haerluyder onderteyckeningen, versoucken ter zaicke voorsz. ordonnantie van betalinge opten Tresorier ordinarysGa naar voetnoot2) ende was onderteyckent

(w.g.) S. van Merwen.
J. van Hout.
Oud-Archief van Leiden. Legger ‘Tuchthuis 1598’. Register van Rapporten, 182 B, fol. 317 vo.-321 vo.

IV.
Opten 23sten Marty XCVIII.

Syn wy smergens ten zes uyren mitten veerschuyte geryst uyt Leyden naer Amsterdam, om tadvis vande vaders te becomen.

Ten 1en op den gront van ons voorgenomen gebouGa naar voetnoot3),

[pagina 95]
[p. 95]

te weten of huns bedunckens daer inne eenige veranderinge zou dienen gedaen ende de welcke.

 

(2o). Sonderlinge, of zy goet vinden, dat alle de tuchtelingen byden anderen zouden wonenGa naar voetnoot1) ende in een graet gehouden werden, dan of daer inne dienen gehouden yet in gradenGa naar voetnoot2).

 

(3o). Of de tuchtelingen byden anderen en behooren te eeten, doch uyt onderscheyden tafel voorschreven, dan of ooc er elc in tbysonder te doen eeten.

 

(4o). Of niet goet zal zijn, de zelve eegadelickenGa naar voetnoot3) te cleeden en scheeren ende veranderinge in namenGa naar voetnoot4).

 

Omtrent ten twaelf uyren tot Amsterdam gecomen zijnde, hebben wy gesproocken IJsbrant HarmanszGa naar voetnoot5), dewelcke tonsen versoucke vergaderinge van zyn medebroederenGa naar voetnoot6) hebbende doen leggen, zyn wy omtrent ten een uyren gegaen in het tuchthuys, daer ons de drie vaders, mit namen de voorss. Ysbrant Harmansz, Ysbrand

[pagina 96]
[p. 96]

Ben ende...........Ga naar voetnoot1) verwachteden. Ende de zelven tbewerp van de plattegront vertoont ende de gelegentheyt van alles verclaert hebbende, gaven ons ter antwoorden, dat belangende de secrete gang rontsomme zoe goeden voornemen was, als men zouden willen bedencken. Dat ooc de drie classen of verdeelingen bij hen geacht werden voor een geheel goede ende nodige zaecke, maer dat de zelve III classen of verdeelingen altyts verscheydenGa naar voetnoot2) zouden moeten blijven, zonder immermeer byden anderen te comen, ooc den anderen niet te mogen zienGa naar voetnoot3), wanneer andersins daervan de vrucht ende goede hoope, diemen uyt zodanige scheydinge hoopt ende teynde, waerom zule gedaen wert, zoude verliesen. Vondt daeromme fortGa naar voetnoot4) ende nodich, dat elc zal moeten blyven ter plaetse, daer hy eerst werd gestelt, zonder vande zelve plaetse, hoe hy hem ooc zouden mogen dragen, te veranderenGa naar voetnoot5). Ende dat zulx in elcke plaetse verzwaringe van werc most werden gewendGa naar voetnoot6) ende ooc vorder peenen ende straffen gebruyct, om by middel van dien de trapGa naar voetnoot7) loye of onweligeGa naar voetnoot8) ter tucht te brengen.

En datmen zulx de zelve behoort te doen eten apart ende in tbysonder, van daer zy wercken of slapenGa naar voetnoot9).

[pagina 97]
[p. 97]

De gemeene privaten vonden zy ooc geheel ongeraden, mer dat elcke wercplaets zijn secreet in tbysonder most hebbenGa naar voetnoot1), de welcke notelicken van den anderen mosten werden gescheyden, omme twee ende twee of vier ende vier tsamenGa naar voetnoot2) te arbeyden, altijds hoe minder hoe beter. Want de meeste zwaricheyt te plachtenGa naar voetnoot3) es, zy by de anderen comen, twelc zelden gebeurt zonder eenich secreet besprec en yet aen te rechten. En dit voorzoveel de oude of bedaechden aengaet, want vande jonge en es de zelve zwaricheyt niet, als connen die byden andereGa naar voetnoot4).

Wy sloegen ooc voor, dat naedemael zodanigen zwaricheyt was gelegen, omme twee aan twee te binden en daar by meer te voegen van de paren, tsamen arbeydendeGa naar voetnoot5). Hier op gaven zy ten antwoorde, dat zy zulx ooc al hadden versochtGa naar voetnoot6), mer groote verachteringeGa naar voetnoot7) daermede gedaen aen de arbeyt, deurdien de II hantwerckende aen een arbeyt, aenden anderen wennen ende veranderende, niet zooveel en connen doen, als om te gaan, op wiens handt zy gewoon zyn.

Het eenpaerlicken cleden vonden zy voer goet als ooc het scheeren. Mer belangende het veranderen vande namen verclaerden tselve ooc wel goet te vinden ende nut, eenige

[pagina 98]
[p. 98]

practicGa naar voetnoot1) te hebben, mer mit weynich vruchts, zoot bijnaest onmogelic schijnt voor henluyden, te zwygen ende zodanigen secreet naemGa naar voetnoot2) in hun crop te houden of te verbergen.

RedenGa naar voetnoot3) ons immers, de buyten muyr wel vast ende versekert te maecken voor het uytbreecken. Twelc belangende het binnenwerc ten zulcken zwarichheyt niet en es, want zulcx doende, zouden zy alleen byden anderen comen, hoewel zy goetvinden, dat die ooc zware genouch werden gemaect ende mit plancken gevoert, omme mitten anderen niet te connen spreecken, of yet quaets besluyten. Wel es waer, datmen dan zo niet en can van anderen scheyden, of zy en connen malcanderen wel toeroupen, mer zo tselve niet secreet en can te werc gaen, zo mach men zulx ooc ende uyten hooren, twelc dan een zodanigen zwaricheyt niet en es. Men moetse so cort houden mit het opsluyten, dat het comen opte pleynen hem een weldaet ende manieren van spelen gaen zy. En naer zij ons de gelegentheyt vant voers. tuchthuys geheelicken hadden vertoent, hebben wy van hemluyden een vruntlic affscheyt genomen, mit bedankinge van haer goeden raet ende advys ende aenbiedinge, dat wy zulx gaerne in gelycke ende in eender zaecken wilden verschulden ende mit hen houden goede correspondentie, twele zijluyden zulc ooc in vruntschap hebben angenomen.

Ende zijnde zulx ten eynde, hebben wy ons begeven naer den poorten, omme naer huys te keren.

Oud-Archief van Leiden. Legger ‘Tuchthuis 1598’, bundel losse bescheiden.
voetnoot1)
Vgl. mijn art. ‘Een geruchtmakend vonnis in 1598 te Leiden gewezen’, in afl. 3, jrg. XXXIV van het Tijdschrift voor Strafrecht.
voetnoot2)
Vgl. Nieuw Nederl. Biogr. Wdb., dl. III, kol. 608-611.
voetnoot3)
Dr. Prinsen, t.a.p.
voetnoot1)
Zie in dit verband de inleiding mijner publicatie van D.V. Coornhert's teruggevonden handschrift ‘Boeventucht’ in Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, dl. XLV, afl. 1; verder Letterk. Bijbl. N.R.C. 5 en 12 Februari, 1927.
voetnoot2)
Vgl. over Spieghel en zijn kring in dit opzicht het Jaarboek van Amstelodamum, jrg. 1926.
voetnoot1)
Zie diens Geschiedenis eener Hollandsche Stad, dl. II, blz. 266.
voetnoot2)
Uitgegeven in Bijdr. en Meded. Hist. Gen., dl. XXVI, bl. 113 vlg. Zie daarnaast De Beweging, 1908, blz. 251.
voetnoot3)
Over de Leidsche gevangenis- en tuchthuistoestanden zie men verder mijn desbetreffende studie in het Leidsch Jaarboekje, jrg. 1926, blz. 26-71.
voetnoot1)
Vgl. Rechtsbronnen der stad Gouda, ed. Mrs. L.M. Rollin Couquerque en A. Meerkamp van Embden, blz. 574, (O.V.R.).
voetnoot2)
L.c., blz. 575.
voetnoot3)
L.c. blz. 459: wie de boeten niet betalen kon, ‘sall geleghen werden in een castiementshuysken XIIII daghen langh te water ende te broode’....; afgelezen 17 Juni 1573.
voetnoot4)
Vgl. Dr. R. von Hippel, ‘Beiträge zur Geschichte der Freiheitsstrafe’, Zeitschr. f.d. ges. Strafrechtswissenschaft, 18ter Band, SS. 425 und 429 flgg.
voetnoot1)
Vgl. verder over de meening van den hierin genoemden burgemeester Cornelis Pietersz. Hooft inzake ‘de principale oorsaecke van de fundatie vant tuchthuys’ diens redevoering, in den Oud-Raad gehouden op 26 Januari 1598 en gedrukt in ‘Memoriën en Adviezen van Cornelis Pietersz. Hooft, ed. Dr. H.A. Enno van Gelder, Werken Hist. Gen. 3e Serie, Nr. 48, blz, 81, 82.
voetnoot2)
Vgl. over de kwestie der gevangenen mijn hiervoor genoemd art. in het Tijdschr. v. Strafrecht.
voetnoot3)
Vgl. daarover verder mijn reeds eerder aangehaald art. in het Leidsch Jaarboekje 1926.
voetnoot1)
Legger ‘Tuchthuis’ 1598, nr. 771. Register van Rapporten, 182 B, 5e rapp. fol. 262 vo.; Leidsch Archief.
voetnoot2)
Fol. 317 vo.-321 vo.
voetnoot1)
Regenten, vgl. de Inleiding hiervoor.
voetnoot2)
Lees: hun.
voetnoot3)
Jan van Hout was nl. des Zondags 19 October 1597 afgereisd van Leiden, des avonds van dien dag ‘mits een brave wint’ reeds te Amsterdam aangekomen en zich ‘op maendage des mergens goets tyts laeten vinden aen Jan Jansz. van Baersdom, eerste burgemeester deser stede’.
voetnoot4)
Convoceeren.
voetnoot5)
Hun.
voetnoot6)
Ook hieruit blijkt weer overduidelijk, hoezeer de tuchthuisregenten als stedelijke ambtsdragers ondergeschikt waren aan de burgemeesters der stad; cf. ‘De regeeringe van Amsterdam soo in 't civiel als crimineel en militaire, (1653-1672), ontworpen door Hans Bontemantel, ed. Dr. G.W. Kernkamp, dl. I, p. 101, 133, 134, 165.
voetnoot7)
Nl. de eerder in het rapport genoemde Jan Jansz. van Baersdorp, eerste burgemeester der stad.
voetnoot8)
In het hs. open gelaten, hoewel de Heilige Weg, waaraan het vroegere Klarissenklooster, nu tuchthuis, stond, toentertijde een bekenden naam had.
voetnoot1)
Een der eerste tuchthuisregenten.
voetnoot2)
Hier moesten oorspronkelijk de namen der twee andere tuchthuisregenten zijn ingelascht, doch Van Hout, die zijn rapporten en relazen meestal uit het geheugen neerschreef, zal zeker deze namen vergeten zijn.
voetnoot3)
Aanvankelijk aldus genoemd in tegenstelling met den internen ‘binnenvader’, pater familias, oeconomus, ‘zipier’. Later sprak men steeds van regenten, praefecti, praesides, ‘Männer guten Namens und Gerüchtes, welche die Verwaltung und die Aufsicht über den Strafvollzug der Anstalt als Ehrenamt führten und für diesen Zweck regelmäszig wöchentlich im Hause zusammenkamen’. (Von Hippel, S. 451).
voetnoot4)
D.w.z. welke huisreglementen, gestichtsvoorschriften er nageleefd moesten worden.
voetnoot5)
Over dat verschil van gevoelen inzake de meest geschikte dienstvoorschriften hoop ik uitvoeriger te handelen in mijn schets ‘Boeventucht in theorie en practijk’ of ‘De voorgeschiedenis der Vaderlandsche Tuchthuizen’.
voetnoot6)
Aangezien de inhoud dezer ordeningen voor een aparte en gedetailleerde bewerking in aanmerking kwam, heb ik deze belangrijke stukken hier niet opnieuw doen afdrukken. Zie mijn ‘Boeventucht’ enz., aangeh. in noot 5 vorige blz., Jaarb. v. Amstelod. jrg. 1926. In alphabethische orde waren deze ontwerpen als volgt geïnsereerd, (fol. 263 vo.-283 vo.):
A. ‘Bedenking opde grontvesten vant Tuchthuys, (was gestelt byde hand van hr. (J.) Lourysz. Spiegel);
B. ‘Staet te letten,’ enz. (was gescreven byde hand van Doctor Sebastiaen);
C. ‘Ontwerp vande wyse ende forme des tuchts inden tuchthuyse’, (als voren);
D. ‘Aenden Ew. h. den H. Schoudt, Burgerm. ende Schepenen der stadt Amstelredam,’ (van een der eerste tuchthuisregenten).
voetnoot1)
‘Im Rasp-Hause waren im Jahre 1598 gegen 70 Betten, eine stattliche Zahl, wenn man bedenket, dasz man am 3. Februar 1596 mit 12 Gefangenen begonnen hatte’, citeert Dr. E. Rosenfeld, Zur Geschichte der ältesten Zucht-Häuser, S. 14. Blijkens een Itinerarium van den Duitscher Caspar von Widmarckter, gouverneur van den zoon van Landgraaf Maurits von Hessen-Kassel waren er in 1611 eveneens 70 geconfineerden. Vgl. nog Moes, Amsterdamach Jaarboekje, 1898, bl. 7-12.
voetnoot2)
Onderhoud, verdienste; ook: zonder werk.
voetnoot3)
Lees: nadat.
voetnoot4)
Deze vier klassen kunnen ingelijst worden in het schema, dat indertijd door Von Hippel uit verschillende schrijvers werd samengesteld. Z.H.gel. maakt nl. de volgende klassificatie der geconfineerden: I. de van overheidswege gedetineerden en II. de op verzoek geplaatste tuchtelingen. Bij I onderscheidde hij dan respectievelijk: a. de arbeidsschuwe bedelaars, vagebonden en lediggangers; b. die een liederlijk, ongebonden leven hadden geleid en gedebaucheerd waren, de z.g. ‘luxuriae’, zooals Pontanus ze aanduidde; c. sommige geesteskranken, de z.g. ‘malesani’, welke door het tuchthuis ad sanitatem mentis moesten gebracht worden, misschien ook te beschouwen als simulanten; d. de misdadige en anti-sociale elementen, waaronder inzonderheid dieven.
voetnoot1)
Zulk een lange confinementsduur kwam dus niet eerst op het einde der 17de eeuw voor, gelijk Von Hippel voornamelijk op gezag van Commelin aannam, doch reeds een eeuw vroeger; cf. Von Hippel, S. 447. Daarom behoeft ook zijn §; ‘Die Dauer der Detention’ S. 449 flgg. eenige aanvulling.
voetnoot2)
Reeds toen wilde de ver vooruitziende en practische Van Hout een klassificatie-systeem invoeren in de tuchthuizen, als er thans met ietwat gewijzigde motieven nog in de tuchtscholen en overeenkomstige dwang-instituten bestaat.
voetnoot3)
D.w.z. zij, die het ‘merkteeken der schande’ aan zich droegen, hetwelk ze hadden ontvangen op de publieke terechtstelling, aan geeselpaal of op het plankier van een schavot.
voetnoot4)
Naaste bloedverwanten of voogden.
voetnoot5)
Het hier bedoelde onderscheid tusschen de crimineel en correctioneel veroordeelden werd eenige jaren daarna voor de Amsterdamsche tuchthuisinrichtingen in de practijk toegepast door de oprichting van het seperaat of geheim tuchthuis (1603); vgl. Von Hippel, S S. 449, 458.
voetnoot6)
Dieven, inbrekers, zij, die meest uitgingen op het plegen van diefstal in vereeniging.
voetnoot7)
D.w.z. de op verzoek geplaatsten.
voetnoot1)
Met geweld; vgl. Verdam, Mnl. Wdb. i.v. fortselike.
voetnoot2)
Weshalve, by aldien; vgl. Verdam, Mnl. Wdb. i.v.
voetnoot3)
Lees: bestond uit.
voetnoot4)
Brazielhout, zoo genoemd omdat vele der voor de rasperij gebruikte houtsoorten uit Amerika (Zuid-A., Brazilië) werden aangevoerd. In verschillende tuchthuisarchivalia vond ik genoemd: Brazilie- en Pernambukhout, eveneens Campechie-, Geel-, Sint Martens-, Tartubes-, Pok-, Roozen-, wit en rood sandel- en Zassefrashout. In 1599, den 27sten Januari, werd namens burgemeesters en schepenen van Amsterdam afgekondigd: ‘Also bij extrevientie bevonden is, dat de rasperije vant Bresilienhout sunderlinge dienstich is tot castydinge ende oeffeninge vande geenen, die int tuchthuys deser stede moeten wercken, Soo ist, enz.’, waarna volgt een algemeen verbod, dat na Mei van het genoemde jaar door geen particulier persoon ‘eenich bresilienhout zal mogen geraspt worden’; cf. Oud-Archief, Gem. Amsterdam; Archief Burgemeesters, L.T. 7-9, doss. a.
voetnoot5)
Voeg in: was voor.
voetnoot6)
D.w.z. voor elk paar raspers; vgl. wat Von Hippel volgens de oudste tuchthuisreglementen en Commelin's ‘Beschrijvinge’ opmerkte: ‘Das normale Arbeitspensum fur 2 Mann betrug wöchentlich 300 Pfund Holz; an jedem zweiten Tage waren 100 Pf. abzuliefern’; Beiträge, S. 460.
voetnoot7)
D.i. ⅜ stuiver of voor 100 pond 37½ st., terwijl deze verdiensten in Wagenaar's dagen nog slechts 30 stuivers per 100 pond beliepen.
voetnoot1)
D.w.z. in een gemeenschappelijke verblijf- en werkzaal.
voetnoot2)
Hier bedoeld als cellen voor twee personen.
voetnoot3)
Deze ‘Raminge’ van 5 roede in 't vierkant komt mij wel wat te groot voor, in aanmerking genomen, dat Van Hout hier schatte met de Rijnlandsche roede (3,767358 M), waardoor de grootte van het plein op ± 350 M2 gesteld kan worden, terwijl volgens de opmetingen van Kool (vgl. diens ‘Bijdrage tot de geschiedenis van het vroegere gevangeniswezen’, in Schat der Gezondheid, jrg. 1865) de open plaats van het Mannentuchthuis in 1844 ‘50 à 60 voeten ter lengte en breedte’ mat. Als deze opmeting volgens den Amsterdamschen voet geschiedde (A.v. = 0,214 M), zou de oppervlakte op zijn hoogst ± 290 M2 bedragen. Maar het verschil kan vermoedelijk verklaard worden uit de omstandigheid, dat in het jaar, toen Van Hout dit zijn rapport schreef (1597), het separaat tuchthuis nog niet bestond en de ruimte van het hierbij behoorende recreatieterrein dus nog bij dat van het ‘openbaar’ mannentuchthuis was inbegrepen.
voetnoot4)
Gevangenkamertjes, cellen, 9 aan elke zijde, alsmede de kerk, de school, de waag en eenige andere vertrekken. Vgl. de afmetingen dezer cellen bij Kool, l.c. en verdere beschrijving bij Von Hippel.
voetnoot5)
Dit is het oudste getuigenis van recreatie voor gevangenen.
voetnoot6)
Die ketenen en baeien zijn te Amsterdam niet lang in gebruik geweest, wel in het Leidsche en Utrechtsche tuchthuis gedurende de 17de eeuw.
voetnoot1)
Cf. bij Von Hippel de §, waarin de ‘Disziplinarstrafen gegenüber faulen und unbotmäszigen Elementen’ behandeld worden; S. 466 flgg.
voetnoot2)
Vgl. art. 1-4 der ‘Ordnung und Gebräuche des Zuchthauses zu Amsterdam, welche durch die Fundatores und Regentes desselben gemachet sind,’ bij Von Hippel, S. 474.
voetnoot3)
Von Hippel meldde omtrent de kwaliteit van dezen drank: ‘Unter dem Bier ist eine schlechte Sorte Dünnbier zu verstehen; cf. S. 439.
voetnoot4)
Grove soort linnen, uit hennep vervaardigd.
voetnoot5)
Von Hippel schreef wel: ‘In Krankheitsfällen trat die erforderliche Behandlung ein’, maar in het eerste decennium werd er nog niet gezorgd voor een apart ziekenvertrek voor de tuchtelingen. Immers in de bij Von Hippel afgedrukte Ordnung (l.c.) lezen we ‘Es wird auch ein Balbier gehalten, welcher sie kurieret, wenn sie krank sind, alsdann werden sie mit der Arbeit verschonet, bis sie wieder gesund sein’ (art. 10). Intusschen is mij gebleken uit enkele bescheiden, zoowel in het Amsterdamsche als in het Leidsche Archief, dat deze ziekenvertrekken (drie in getal, maar klein) er wel waren omstreeks het midden dier eeuw.
voetnoot6)
Regenten; anders de titel der suppoosten.
voetnoot1)
M.a.w. dat toen reeds het gruwelijke ‘bekijken’ der gevangenen om redenen van financieelen aard ten bate van het gesticht niet te keeren was; cf. art. 25 der bij Von Hippel afgedrukte ‘Ordnung der Zuchtkinder’, S. 479.
voetnoot2)
Von Hippel sprak als zijn vermoeden uit: ‘Wahrscheinlich hat eine solche Anstaltstracht in Amsterdam bereits in alter Zeit existiert’, maar hieromtrent ontbreekt alle zekerheid.
voetnoot3)
Ontwierp.
voetnoot4)
Hieruit blijkt, hoe de huiswetten en gestichtsregels van de eene stad naar de andere werden verzonden, zoodat de Amsterdamsche tuchthuisordeningen als modellen golden voor Bremen, Danzig e.a. Hanzesteden, terwijl zelfs een stad als Warschau die uit de tweede hand ontving van het Danziger tuchthuisbestuur, om ook binnen haar muren zulk eene inrichting te doen verrijzen en in werking te stellen volgens de Hollandsche exploitatie-wijze. Ik zou zulk een verband en wederzijdsche uitwisseling van huiswetten ook nog kunnen aantoonen voor een overeenkomstig plan, gelijk dit beraamd werd tusschen de stedelijke besturen van Gouda en Antwerpen (1612-'13), Amsterdam-Delft-Bremen-Kopenhagen (1630), doch dat vinde elders meer gedocumenteerd zijn plaats.
voetnoot1)
Vgl. omtrent de ‘Groote Vroedschap’, ‘Vroedschappe ende Veertigen’ of ‘Breede Raed’, waarin ook de zittende burgemeesters en schepenen waren begrepen, P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche Stad, dl. III. bl. 139.
voetnoot2)
Vgl. omtrent Mr. Nicolaas van Zeyst, Blok, l.c. blz. 99, 100, 107.
voetnoot3)
Volgens Pontanus en Wagenaar was het Amsterdamsche Tuchthuis reeds in April 1595, voorzoover het de gebouwen betrof, klaar, terwijl Wagenaar volgens het ‘Register der inkomende Tugtelingen’ den datum 3 Februari 1596 citeerde, waarop de eerste 12 geconfineerden zouden zijn ingesloten.
voetnoot4)
Vgl. mijn art. ‘Een geruchtmakeud vonnis, in 1598 te Leiden gewezen’, in het Tijdschrift voor Strafrecht, deel 34, afl. 3.
voetnoot1)
Nl. door eene opeenhooping van werkzaamheden in verband met de snelle bevolkingstoename, die niet snel genoeg afgedaan konden worden, tengevolge waarvan op 7 Nov. 1598 het college der vredemakers, uit burgemeesters en schepenen bestaande, in 't leven werd geroepen. Vergelijk de functie zijner leden bij Blok, l.c. bl. 173.
voetnoot2)
De gelden, benoodigd voor den bouw en de in-werking-stelling onzer oudste vaderlandsche tuchthuizen werden aanvankelijk het meest gevonden door de stichting van fondsen, gelijk andere godshuizen die hadden, door de naasting van klooster- en kerkegoederen na de godsdienstverandering, uit bijdragen van de stedelijke regeeringen, vrijwillige giften, loterijen (o.a, te Dordrecht in 1615 voor het op te richten tuchthuis aldaar) en door het heffen van contributiën, wanneer ook de aangrenzende gebieden er voor hun misdadige en sociaal-schadelijke inwoners gebruik van maakten. Naast dit voorbeeld wijs ik hier nog op het tuchthuis van Delft, dat tuchtelingen uit Delfland en dat van Rotterdam, hetwelk de kwaadwilligen uit Schiedam opnam, waarvoor deze heerlijkheden een vaste bijdrage in de exploitatie-kosten verschuldigd waren.
voetnoot3)
Bedoeld werden Den Haag en Haagambacht, waaruit de Leidsche schepenen van ouds konden bannen; vgl. Blok, l.c. bl. 171.
voetnoot1)
Vgl. Blok, l.c. bl. 78, 93.
voetnoot2)
Ibid., bl. 174.
voetnoot3)
Het hierna onder III volger de rapport was er het uitvloeisel van.

voetnoot4)
Bij Blok, l.c. luidt deze geslachtsnaam Van Merwen, terwijl dezelfde geleerde ook het sterfjaar van Symon Fransz. van Merwen op 1587 stelt, toen deze nog leider der stadswerken en vroonmeester was. Of was bedoelde Symon Fransz. van Merwen een naamgenoot en bloedverwant van den schepen van dien naam in de hier afgedrukte stukken?
voetnoot5)
Jan van Hout trad hier dus in de plaats van de beide Leidsche regeeringsleden, den burgemeester Claes Adriaensz. en den oud-vroedschap Pieter Jorisz. van Artevelde, aangezien de secretaris als beter ter zake kundig reeds eerder het Amsterdamsche tuchthuis had bezocht.
voetnoot6)
Vaartuig, dat binnendoor ging over het vroonwater.
voetnoot1)
Dat waren die gedetineerden in Leidens Gravensteen, wier vonnis ik uitvoerig behandelde in het eerder aangehaald artikel in het Tijdschr. v. Strafrecht.
voetnoot2)
Bloedverwanten; vgl. Verdam, Mnl. Wdb. op ‘maechtale’.
voetnoot3)
Door straffen arbeid in het tuchthuis te verbeteren. Cf. Von Hippel: ‘Im Mittelpunkte des gesammten Anstaltslebens der Amsterdamer Zuchthäuser stand ein intensiver Arbeitsbetrieb’. S. 458. Doch reeds eerder dan Z.H.gel. verder op de aangehaalde plaats veronderstelde, was de moeizame en buitengewoon zware bewerking van hardhoutsoorten hiervan het voornaamste der ‘tuchtmiddelen’: ‘Schon 1599 aber finden wir das Raspeln von Farbhölzern eingeführt, welches von nun an als die praktisch wichtigste Zuchthausarbeit erscheint’. 1599 had hierin 1597 kunnen luiden.
voetnoot4)
Toezegging.
voetnoot1)
Thans noemt Van Hout twee regenten van het tuchthuis. Het kan ook zijn, dat er destijds nog slechts twee regenten aan het hoofd van het gesticht waren geplaatst. Aan dezen deelden de Leidenaars het eerst hun commissie mee. In het vorig rapport wendde Van Hout zich wel eerst tot Amsterdams eersten burgemeester, maar bij die gelegenheid had hij ook behalve de tuchthuiszaken nog andere belangen te behartigen, die meer de stedelijke regeering raakten.
voetnoot2)
Dit gesprek had nl. plaats op den voorlaatsten Januaridag, terwijl Bontemantel's aangehaalde ‘Regeeringe van Amsterdam’ enz. op bl. 91 van de editie Dr. Kernkamp van deze burgemeestersverkiezing het volgende mededeelt: ‘Werden alle jaeren op Vrouwenavont-lichtmisse, sijnde den eersten Februarij bij de meeste stemmen door Burgemeesteren, Scheepenen, Oud-Burgemeesteren en Out-Scheepenen gecooren dry aencomende Burgemeesteren, die niet jonger wesen mogen dan veertich jaeren’; enz.
voetnoot1)
Met groote dankbaarheid.
voetnoot2)
Immers de plannen omtrent den bouw van het Leidsche tuchthuis hadden reeds een vasten vorm aangenomen.
voetnoot3)
Vgl. over de behandeling dezer jaarlijksche rekening Bontemantel, l.c. I, bl. 111-113, 115.
voetnoot4)
Lees: te.
voetnoot5)
Het is niet duidelijk, welk vertrek van het Amsterdamsche raadhuis hiermee bedoeld kan zijn.
voetnoot6)
Cornelis Pietersz. Hooft.
voetnoot1)
Nog opnieuw.
voetnoot2)
In te lasschen: zoodat of ten gevolge waarvan hij -
voetnoot3)
Nl. den 31sten Januari 1598.
voetnoot4)
Den gang van zaken, het profaan en godsdienstig onderwijs betreffende; vgl. art. 3 der latere ‘Ordnung’: ‘Im Winter wird täglich von der Zeit an, da es anfängt finster zu werden, bis 7 Uhr fur die Jugend Schule gehalten, um Lesen und Schreiben zu lernen, worinnen sie von einem Meister der Werke unterwiesen werden’.
voetnoot5)
Een zeer bekend logement ‘De Drie Morianen’ te Amsterdam; vgl. Van Lennep en Ter Gouw, De uithangteekens enz.
voetnoot1)
M.a.w. op het Leidsche voorstel van later te hunnent een gelijk aantal tuchtelingen uit Amsterdam te verplegen, kon reeds direct niet nader worden ingegaan.
voetnoot2)
De nieuw te benoemen burgemeesters als verantwoordelijke hoofden van het tuchthuis.
voetnoot3)
M.a.w. Van Hout en zijn metgezel drongen er juist op aan, dat de nu nog zittende burgemeesters het verzoek zouden inwilligen, opdat het tot een voorbeeld mocht strekken aan de nieuwe functionarissen.
voetnoot1)
Hieruit zou dus afgeleid kunnen worden, dat soortgelijke overeenkomsten, als er nu een met die van Leiden stond gesloten te worden, ook reeds tusschen Amsterdam en andere steden in de Republiek waren aangegaan, totdat bijkans iedere stad van eenige beteekenis in den loop der 17e eeuw haar eigen tucht-, werk- of spinhuis kreeg.
voetnoot2)
Dit wijst er op, dat de zgn. ‘malesani’ toen nog niet in den Amsterdamschen tempel van St.-Raspinus ad sanitatem mentis werden gebracht en dat men zulke patienten in de eerste jaren van het bestaan des huizes terecht streng weerde.
voetnoot1)
Als gewapend geleide.
voetnoot2)
Vgl. omtrent dezen functionaris Blok, l.c. bl. 174.

voetnoot3)
Plattegrond, bestek, dat door Jan van Hout was ontworpen, door dezen in de vergadering der Groote Vroedschap zoowel als in die van het Gerecht van Leiden was overgeleverd en door het laatste college in zijn bijeenkomst op den 20sten Maart 1598 eenstemmig werd goedgevonden. Op die zelfde zitting werden ook de ‘bouvaderen’ benoemd, welke de leiding zouden krijgen bij de oprichting van het Leidsche tuchthuis. Het waren successievelijk de vroedschap Pieter Jansz. van Cortevelt, de schepen Mr. Symon Fransz. van der Merwen, Jan Marcus van Yperen, gasthuisvoogd van het St.-Katharinegesticht en de secretaris Jan van Hout. Zij kwamen voor het eerst in comité bijeen op den dag, voorafgaande aan de hier bedoelde reis naar Amsterdam. Hier werd het bewuste ontwerp van Van Hout nogmaals aan bespreking en critiek onderworpen ‘of het goetduncken zoude, yet daer by of af gedaen te werden, of yet anders daerinne te bedingen, volgende de carte, dewelcke by hem daervan was beworpen ende in gescrift gestelt’. Die plattegrond zal in mijn hiervoor aangekondigd werk afgedrukt worden.
voetnoot1)
Hier wordt het eeuwenoude probleem: cel of gemeenschap? voor het eerst in duidelijk Hollandsch gesteld!
voetnoot2)
Klassen; zie hiervoor bl. 79, noot 4, over de klassificatie in de oudste tuchthuizen.
voetnoot3)
Vgl. Verdam, Mnl. Wdb. op ‘egalike’.
voetnoot4)
Vgl. ons tegenwoordig nummerstelsel in de huidige gevangenissen.
voetnoot5)
De in de beide vorige rapporten genoemde tuchthuisregent.
voetnoot6)
Hieruit blijkt, dat er in Maart 1598 te Amsterdam reeds meer dan twee tuchthuisregenten waren, nl. drie.
voetnoot1)
Ook thans wordt, eigenaardig genoeg, deze derde regent weer niet genoemd.
voetnoot2)
Streng gescheiden.
voetnoot3)
M.a.w. het klassestelsel moest in geval van invoering streng en consequent toegepast worden, anders zouden de nadeelen grooter zijn dan de voordeelen.
voetnoot4)
Eigenlijk: sterk; hier: het veiligst en meest raadzaam.
voetnoot5)
M.a.w. eenmaal geclassificeerd, bleef de tuchteling, waar hij was geplaatst.
voetnoot6)
Elke klas moest beantwoorden aan haar eigen systeem van werkverschaffing en straffen.
voetnoot7)
Zeer; vgl. ook onze uitdr.: te lui, om te loopen. Fr. trop.
voetnoot8)
Onwillige.
voetnoot9)
Cellulaire insluiting bevalen de Amsterdamsche tuchthuisvoogden ook dien van Leiden aan, een nieuw bewijs voor de stelling, welke het eerst door Von Hippel werd geponeerd: ‘Während wir bisher gewohnt sind, das System nächtlicher Isolierung der Gefangenen auf die Anstalten San Michele in Rom (1704) und Gent (1775) zurückzuführen, wäre dasselbe somit nach Amsterdam in eine wesentlich frühere Zeit zurückzuverlegen.’ Z.Hgel. grondde deze meening voornl. op de indrukken, vastgelegd in diverse reisverhalen en andere gedrukte bronnen der 17de eeuw (cf. S. 455/6), doch reeds in de 16de eeuw was het een principe van het Amsterdamsche tuchthuissysteem.
voetnoot1)
Naar het Amsterdamsche voorbeeld; vgl. Von Hippel, l.c.: ‘in jedem Zimmer war ein Abtritt. In diesen Räumen arbeiteten, aszen und schliefen die Gefangenen’.
voetnoot2)
Nl. aan de raspzaag.
voetnoot3)
Duchten.
voetnoot4)
Aan dezen scheen dus toegestaan te worden in gemeenschap te mogen verkeeren. Verderfelijk was intusschen, dat men ze bij elkander, te A. drie tegelijk in één bed, liet slapen. Vgl. ‘Ordnung’, art. 8.
voetnoot5)
Van Hout wilde dus de tuchtelingen twee aan twee gebonden in vereeniging laten werken op de wijze als de kettinggangers in Indië worden te werk gesteld.
voetnoot6)
Geprobeerd.
voetnoot7)
Nadeel.
voetnoot1)
Beteekenis, voordeel, aanwinst.
voetnoot2)
Gestichtsnaam of -aanduiding.
voetnoot3)
Adviseerden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Anne Hallema

  • Jan van Hout


editeurs

  • Anne Hallema


plaatsen

  • over Amsterdam


datums

  • 9 november 1597

  • 27 januari 1598

  • 29 januari 1598

  • 23 maart 1508