Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 49 (1928)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 49
Afbeelding van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 49Toon afbeelding van titelpagina van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 49

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.82 MB)

Scans (17.53 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 49

(1928)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 237]
[p. 237]

Onuitgegeven oorkonden uit de 13e eeuw, betreffende Zeeland (2e reeks),
Medegedeeld door Dr. Henri Obreen.

De hier volgende oorkonden sluiten zich aan bij die, welke ik in deel XLVII dezer Bijdragen (blz. 170 en vlgg.) het licht deed zien; zij zijn dan ook, ten vervolge op deze, doorloopend genummerd. Evenals toen, heb ik de stukken van toelichtende aanteekeningen voorzien, zoodat deze korte mededeelingen hier mogen volstaan.

Ook nu is het mij een aangename plicht mijn oprechten dank te betuigen aan de E.E.H.H. van het Groot Seminarie te Brugge voor de welwillende wijze, waarop zij mij wederom min taak vergemakkelijkten.

H.O.

XXIV.
Heer Gilles, heer van Scoude, belooft de abdij Duins te zullen waren in zeker bezit.

1244.

 

Ego Egidius, miles et dominus de Scoude, notum facio omnibus presentes litteras inspecturis sive audituris quod ego debeo garandizare fratribus ecclesie de Dunis contra omnes homines unam mensuram terre et dimidiam et duodecim virgas et dimidiam, ex parte Willemanni filii Egidii et heredum suorum. Et ne dictus Willemannus

[pagina 238]
[p. 238]

vel heredes sui predictis fratribus ecclesie de Dunis molestiam aliquam presumant inferre vel calumpniam, eis presentes litteras sigilli mei appensione contuli roboratas. Actum anno Domini MoCCo quadragesimo quarto.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Duins, nu Groot Seminarie te Brugge, inv. no. 774. - Onuitgegeven.
Het zegel aan uithangende staart afgevallen.)

Blijkens een oude inventaris-aanteekening, op den rug dezer oorkonde geschreven, was het bedoelde bezit gelegen in Kloosterzande onder Hulst, waar, zooals uit de oorkonden IV en XV reeds bleek, Duins gegoed was. Men vergelijke nog het volgende nummer (XXV).

De personen, waartegen de abdij gewaard werd, Willemannus, den zoon van Egidius, en zijn erfgenamen, zijn onbekenden.

Den heer van Scoude, den ridder Gilles, vinden wij nog in een oorkonde van 1248 (XXV), waar hij tegelijk als schout dier plaats voorkomt. Hij behoorde tot het Zuid-Bevelandsch geslacht van dien naam, waarover men het aangeteekende bij no. XXVIII kan raadplegen.

XXV.
Heer Gilles, heer van Scoude, oorkondt een gift, door derden aan de abdij Duins gedaan.

Mei 1248.

 

Ego Egidius miles, dominus et scouteta de Scoude, universis Christi fidelibus, presentibus pariter et futuris, presentes litteras inspecturis, eternam in Domino salutem. Universitati vestre significamus quod filii Willelmi Wrivers de Everswart et sorores eorum, videlicet Everdius, Hugo Both, Clais, Henricus, Bartholomeus, Agatha et Margareta, recognoverunt se vendidisse secundum legem patrie fratribus ecclesie de Dunis terram suam in Vrankendika iacentem, maris inundatione submersam, septuaginta sex circiter mensuras et septuaginta quinque virgas, paulo plus vel minus, pro quibus eis memorati fratres de Dunis

[pagina 239]
[p. 239]

duodecim libras et quinque solidos preter duos denerios ex integro persolverunt. Ut autem predicti fratres de Dunis a predicto Everdeio et fratribus suis et heredibus eius ab omni querimonia predictam terram pacifice possiderent, dederunt eis sepedictus Everdeius et fratres eius in vadium pro garanditione septem mensuras terre, iacentes infra dominium Willelmi filii Balduini de Everswarde, infra quatuor terminos subscriptos inclusas habentes, videlicet: Inclinhort ab oriente, Scoude ab occidente, Hinclin a parte australi et stratam comitis ab aquilone.

Huic venditioni et predictorum, Everdei videlicet et fratrum eius, guerpitioni interfuerunt scabini de Everswarde, scilicet Henricus Everdei, Harnout Scede, Wottinus filius Betten et Bartholomeus filius Willelmi Wrivers, qui erat unus ex predictis fratribus. Ego igitur Egidius miles, dominus et scouteta de Scoude, ad utramque partium petitionem presentes litteras sigilli mei munimine roboravi.

Actum anno Domini MoCCo quadragesimo octavo, mense Maio.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Duins, nu Groot Seminarie te Brugge, inv. no. 789. - Onuitgegeven.
Aan uithangenden staart een rond zegel in groene was. Schild op adelaar; wapen: besanten (4, 4, 4, 3). Rs.: + SIGILLVM EGIDII DE SCOVDE.)

Dit stuk is het tweede binnen enkele jaren, waarin heer Gilles, ambachtsheer van Scoude, ten bate der abdij Duins optreedt; en wel als scouteta, d.w.z. als ‘beleende ambachtsschout’, als ambachtsheer (zie: Gosses, Rechterl. organis. bl. 40-42). Heer Gilles verdwijnt daarna uit onzen gezichtskring, doch over zijn broeders zal bij no. XXVIII nog iets gezegd worden, over zijn zoon bij no. XXXIV.

De uitvaardiger der oorkonde verklaart, dat broeders en zusters uit het geslacht van Everswart (Everwaerde op Zuid-Beveland, aan de Hinkele) volgens de Zeeuwsche keur (secundum legem patrie) aan Duins ruim 76 gemeten lands onder Vrankendike hadden verkocht, welke evenwel waren ondergeloopen. Om te verhoeden, dat er later twist over dezen verkoop zou ontstaan, gaven voorn. gebroeders nu in pand zeven

[pagina 240]
[p. 240]

gemeten in het ambacht Everswaarde, waarvan de begrenzing nauwkeurig wordt opgegeven en op Beekman's kaart gemakkelijk kan worden nagezien. Merkwaardig is hierbij de vermelding van den heerweg (strata comitis), die dus destijds wel reeds door geheel Zuid-Beveland geloopen zal hebben en waarschijnlijk Middelburg tot eindpunt had. De schepenen van Everswaerde verklaren dat alles te hunnen overstaan had plaats gehad en onder hen vindt men een lid van het geslacht van Everswart, dat dus tot de nobiles behoorde (Gosses, a.w. bl. 110).

Frankendijk, waarover bij no. IV reeds gesproken werd, lag aan de overzijde der Honte, in het land van Saaftingen; de abdij had er van ouds bezit. Is het gewaagd te veronderstellen dat de Zuid-Bevelandsche van Everswaerde's er door erfenis rechten hadden verworven?

Over bezit van Ter Does onder Frankendijk zie men het aangeteekende bij no. XXXI.

XXVI.
Heer Hugo van Scoude, ridder, beoorkondt een overeenkomst, ten bate der abdij Duins gemaakt.

Juni 1256.

 

Ego Hugo de Scaude miles omnibus, tam presentibus quam futuris, presentes litteras inspecturis vel audituris, salutem et rei geste cognoscere veritatem. Universitati vestre notum facimus quod Petrus Valke et ZiardisGa naar voetnoot1), uxor eius, et Hymma, soror Ziardis, Willemanus filius Geilen, sororis dictarum Hymme et Ziardis, Everdei Wedeghe et Hymma uxor eius, filia dicte Geilen, omnem querelam, quam habuerunt erga ecclesiam de Dunis ex hereditate Poppe de Craihenspherte, patris dictarum Hymme et Ziardis, et fructibus inde perceptis de hofstede sive terra Wacers, et omnem querelam, quam habere poterant usque in presentem diem, in nostra presentia constituti, spontanea voluntate, liberam et quitam in perpetuum clamaverunt. Et ne dicta ecclesia a predictis heredibus dicti Poppe de Craihenspherte in posterum super predicta

[pagina 241]
[p. 241]

querela possit molestari, nos, ad preces dicte ecclesie et dictorum heredum, dicte (sic) Poppe de Craihensperte presentes litteras sigilli nostri munimine roboravimus. Datum et actum anno Domini moccolvjo, mense Junio.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Duins, nu Groot Seminarie te Brugge, inv. no. 869. - Onuitgegeven.
Aan uithangenden staart een rond zegel, beschadigd. Wapenschild op adelaar. Wapen: veertien besanten: 4-4-3-2-1.
Rs.: + S'....... MILITIS):

Heer Hugo van Scoude komt nog enkele maanden later, October 1256, bij het vredesverdrag met Vlaanderen voor (De Fremery, Suppl. Oork. no. 130). Blijkens zijn zegel behoorde hij tot het Zuid-Bevelandsch geslacht, waarover men zie het aangeteekende bij no. XXVIII.

Over het in de oorkonde genoemde goed is mij niets bekend, evenmin over de gevers, waarvan Petrus Valka nog in no. XXXI voorkomt.

XXVII.
Verklaring van heer Johannes van Waerde, ridder, ten behoeve van heer Willem van Staple, ridder, zijn zwager.

22 Januari 1259.

 

Universis Christi fidelibus presentes litteras inspecturis Johannes de Werde miles salutem in Domino sempiternam. Noverit universitas vestra quod cum ego Johannes de Werde miles laboravi in extremis, adhuc sane mentis ac compos rationis mee, dixi in anima mea dominum Willelmum de Staple militem recepisse a me quandam determinatam summam pecunie, postquam cum Agatha, sorore mea germana, matrimonium contraxisset. Pro qua summa pecunie dictus dominus W. de Staple miles quitum clamavit quicquid prefatam Agatham, sororem meam, uxorem antedicti domini W., contingere posset vel contingere

[pagina 242]
[p. 242]

potuerit a patre suo Wulfardo sive a matre sua Gertrude, hereditaria portione vel quocumque alio modo. Insuper dixi sepedictum dominum Willelmum jus habere vel habuisse in querela, quam moverat dum adviveret, adversus ecclesiam beate Marie de Thosan super quadam parte decime de Borgh et eius fructibus vel super rebus aliis quibuscumque. In cuius rei testimonium presentibus litteris sigillum meum dignumduxi apponendum. Datum anno Domini millesimo ducentesimo quinquagesimo nono, in die beati Vincentii martyris.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, inv. no. 894. - Onuitgegeven.
Aan uithangenden staart een rond zegel. Wapenschild op leeuw. Wapen: een dwarsbalk, waarover heen een St. Andrieskruis.
Rs.: + S'. JOHANNIS MILITIS DE WARDE.)

Heer Johannes van Waerde verklaart in dit stuk:

1o. dat heer Willem van Staple, toen hij met heer Jan's zuster Agatha huwde, een zekere som van zijn zwager had ontvangen, waarvoor zijn vrouw afstand deed van de nalatenschap harer ouders;

2o. dat heer Willem in zijn twist met de abdij Ter Does over de tienden van Burch (onder Groede, oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen) het recht aan zijn zijde had (vgl. no. XXXVIII).

De heeren van Waerde behoorden thuis op Zuid-Beveland, waar een plaats van dien naam (nu: Waarde) ten n.w. van Valkenisse aan de Honte te vinden is. Een Dankardus komt reeds omstr. 1223 als schout der plaats voor (De Fremery, no. 52) en in 1226 als getuige bij een grafelijke oorkonde voor Ter Does (Oork. Holl. I, no 297); zijn zoon Theodericus wordt vermeld in 1263 (no. XXXII) en 1269 (no. XVIII). Wulfardus, vader van den in boven afgedrukte oorkonde genoemden heer Johannes en van Agatha, wordt eveneens ± 1223 met (zijn broeder?) Dankardus schout genoemd. Heer Johannes was in 1269 reeds overleden, als zijne weduwe en dochter vermeld worden (no. XVIII); zijne zuster Clarissia huwde Gillis van Sabbinge (zie no. XXVIII).

Het bekende Zeeuwsche geslacht van Staple komt hier met heer Willem het eerst voor; wij vinden hem verder niet, doch

[pagina 243]
[p. 243]

wel zijn kinderen: Godfried, Willem en Bela (1266, no. XXXVIII en 1269, no. XVIII). Een zoon van evengenoemden Willem, Nicolaes, ging in 1290 tot de Vlaamsche zijde over; hij was gegoed in Valkenisse en aldaar deelhebbende in den tol op de Honte (Oork. Holl. II, nos 324 en 489).

XXVIII.
Gilles van Sabbinge en zijn vrouw geven een deel tienden en land, onder Groede gelegen, aan Ter Does.

23 Januari 1259.

 

Universis Christi fidelibus presentes litteras inspecturis Egidius de Zabbinghe ac Clarissia, uxor mea, salutem in Domino sempiternam. Noverit universitas vestra quod ego Egidius et Clarissia, uxor mea, ob remissionam (sic) peccatorum nostrorum et ad instanciam precum consanguineorum nostrorum, Hogonis videlicet filii Nicholai de Wale, Johannis de Scoude et Petri, fratris eius, et aliorum quorumdam, contulimus in puram elemosinam ecclesie beate Marie de Thosan quicquid dictam Clarissiam, uxorem meam, contingere posset vel contingere potuit a patre suo Wufardo (sic) sive a matre sua Gertrude de quadam parte decime de Borgh et eius fructibus et terris, infra possessiones de Groda iacentibus, dicte ecclesie de Thosan venditis a domino Johanne de Werde milite, fratre Clarissie supradicte. In cuius rei testimonium presentibus litteris sigillum meum una cum sigillis predictorum Johannis et Petri fratrum, qui interfuerunt elemosine prenotate, dignumduxi apponendum. Datum anno Domino millesimo ducentesimo quinquagesimo nono, in crastino beati Vincencii martiris.

(Oorspr. perk. Archief abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, inv. no. 895. Onuitgegeven.
Met twee zegels aan uithangende strooken; dat van Petrus de Scoude verdwenen.
1. Ovaal zegel. Een schild met klimmenden leeuw.
[pagina 244]
[p. 244]

Rs.: + S. EGIDII DE. ABBI...
2. Rond zegel. Een schild op adelaar; wapen: een dwarsbalk, vergezeld van bollen, 4, 3 boven, 2, 1 onder.
Rs.: + SIGILLVM IOA ..... COVDE.)

Deze oorkonde staat in nauw verband met de voorgaande, omdat hierbij de tweede zuster van heer Jan van Waerde, Clarissia, echtgenoote van Gilles van Sabbinge, aan Ter Does haar aandeel in de tiende van Burch schenkt.

Voor het geslacht van Sabbinge moge ik verwijzen naar het bijeengebrachte op no. IV. Hugo Nicolaeszoon van de Wale wordt hier het eerst vermeld, dan vinden wij hem in 1263 (nos. XIV en XXXII) en 1269 (no. XVIII).

Bij den naam van Scoude schijnen wij twee geslachten te moeten onderscheiden: een dat als wapen een St. Andrieskruis voerde en waartoe behoorde dominus Petrus de Scoude, vermeld in 1240 (hier no. VIII) en wellicht een naamgenoot, reeds genoemd in 1222 (De Fremery, no. 50); een ander geslacht, waarover zoo dadelijk meer, dat besanten als wapenteeken gebruikte. Onzeker is het, tot welke der beide families te brengen is: Petrus de Scoude van 1222 tot 1231 vermeld (De Fremery, no. 50, Oork. Holl. I, no. 278, De Fremery, no. 53, Oork. Holl. I, no. 297, Invent. Brugge, no. 653, gedr. Cron. no. 490); diens(?) zoon Johannes filius Petri de Scoude wordt 1256 onder de homines comitis Hollandie gerekend (hier no. XII).

Van het geslacht met de besanten vinden wij eerst den ridder Hugo de Scoude, in 1256 tweemaal genoemd (zie no. XXVI) en wiens niet met name genoemde kinderen in no. XXXII gememoreerd worden; het waren hoogstwaarschijnlijk de volgenden:

I. dominus Egidius, zie nos. XXIV en XXV; voor zijn gelijknamigen zoon vergelijke men het aangeteekende op no. XXXIV.

II. dominus Johannes de Scoude, die zijn wapen breekt met een dwarsbalk. Hij komt in bovenstaand stuk het eerst voor. Verder in 1261 (no. XXXI), 1262 (Oork. Holl. II, no. 83), 1263 (no. XXXIV), 1264 (no. XXXV), 1265 (De Fremery, no. 148 = Brugge no. 991; no. XXXVI). Hij huwde tusschen 1264 en 1265 Elizabeth, weduwe van Ziloef Boilin, die in 1264 nog leefde (no. XV); Elizabeth wordt nog vermeld nos. XXXVI en XXXVII.

III. Petrus brak zijn wapen met een barensteel. Hij komt in 1259 (stuk hierboven), 1261, 1262, 1263 en 1264 met zijn broeder Johannes voor, en wordt nog in 1269 (nos. XVIII, XX en XL) en 1276 (Oork. Holl. II, no. 324) vermeld; zijn zoon

[pagina 245]
[p. 245]

Johannes, genoemd 1289 (De Fremery, no. 260), koos 1290 de Vlaamsche zijde (Oork. Holl. II, nos 666 en 667).

XXIX.
De klerk Daniël, zoon van Alard van Duvenee, geeft Ter Does kwijting van ontvangen geld.

Duvenee, 24 Januari 1260.

 

Universis Christi fidelibus presentes litteras inspecturis Daniel, clericus, filius Alardi de Duvenhe, salutem in Domino. Noverit universitas vestra quod viri religiosi dominus N. abbas et conventus de Thosan persolverunt michi et coheredibus meis centum et duas libras hollandensium. Item tam pro restitutione quam pro elemosina, quam contulerat in testamento bone memorie A., pater meus, centum nonaginta octo libras et sex denarios holland. Item Johanni, fratri meo, centum libras veterum flandrensium, quas ei contulerat pater meus ut crucem suam acciperet et ad terram sanctam cum duobus famulis transfretaret. Predicti vero abbas et conventus persolverunt prefatam summam pecunie per manum fratris J., dilecti avunculi mei, monachi de Thosan, de octingentis libris holland., in quibus tenebantur patri meo omnibus computatis, quoniam eum Dominus per suam misericordiam de hac luce vocavit. In cuius rei testimonium presentibus litteris sigillum meum duxi apponendum. Actum et computatum apud Duvenhe anno Domini MoCCo sexagesimo, sabbato ante conversionem sancti Pauli, presentibus abbate sepedicto, B., genitrice mea, et omnibus coheredibus meis, excepto Poppone de Ierzeke, partibus dictam computationem et solutionem ratam habentibus.

(Oorspr. perk. Archief abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, inv. no. 914. - Onuitgegeven.
Aan uitgesneden strook in roode was het ovale zegel van den uitgever des briefs, geschonden. Een staande balk beladen met twee golvende lijnen;
[pagina 246]
[p. 246]
aan weerszijden van dezen balk twee staande vogels.
Rs.: .... NIELIS DE...........
In dorso met gelijktijdige hand: De computatione facta cum heredibus domini Alardi.)

Naar de plaats Duvenee, op Zuid-Beveland gelegen (zie de kaart van Beekman), noemde zich een geslacht, waaruit in de eerste helft der 13e eeuw een zekere Margareta waarschijnlijk met een onvrij man huwde. Zij had twee zoons: 1o. Alardus, in 1256 door Floris den voogd van Holland bevestigd in het leenbezit van twee derden der Vriezendijksche moeren (omtrent De Heen, ten n.w. van Steenbergen, te zoeken), hem door den Roomsch-Koning, graaf Willem II, vergund (Oork. Holl. II, no. 220), en, blijkens bovenstaande oorkonde, in 1260 reeds overleden; zijn weduwe Badeloghe wordt in 1267 genoemd (no. XXXIX); 2o. broeder Johannes, monnik van Ter Does, eveneens in bovenstaand stuk vermeld.

Alardus liet drie zoons na: 1o. Daniel clericus, 2o. Johannes, zie boven en nog no XLI, waarin 3o. Nicholaus

Dit en het volgende stuk zijn voor de kennis der nalatenschap van een privaat persoon in Zeeland van belang. In 1267 ontstond een nieuwe kwestie daarover, zie no. XXXIX.

XXX.
Uitspraak over de erfenis van Allard, zoon van Margareta van Duvenee.

24 Januari 1260.

 

Universis presentes litteras inspecturis Biggo et Johannes, filii Ymmen, Willelmus, filius Willelmi dicti Galli de Coudewerve, et Nicholaus, filius Nicholai de Duvenhe, salutem et rei geste cognoscere veritatem. Notum vobis facimus quod, cum Alardus, filius Margarete de Duvenhe, universe carnis debitum persolvisset, nos in arbitros seu mediatores electi sumus ut inter Badelogam, relictam eiusdem Alardi, ex una parte, et heredes ipsius, ex altera, de omnibus bonis, tam mobilibus quam immobilibus, divisionem legitimam faceremus. Die igitur statuta, cum in presentia partium predictarum aliorumque proborum virorum de dicta divisione facienda tractatum et colloquium

[pagina 247]
[p. 247]

haberemus inter cetera testamentum eiusdem A. fuit in omnium audientia recitatum, cuius summa, una cum exequiarum expensis, usque ad quadringentas viginti quinque libras holl. excrevit. Cumque frater Johannes de Duvenhe, monachus de Thozan, publice ab omnibus, quos causa tangebat, requisisset si voluntatis eorum foret testamentum persolvere memoratum, unanimiter responderunt quod, quicquid idem A. ore vel manu testamento legaverat, hoc vellent omnibus modis persolvere secundum ordinationem, quam idem A. in ultima expresserat voluntate. Conputatione igitur diligenti prehabita, taxatum fuit quod ipsa B. relicta pro portione ipsam (sic) contingente centum et viginti septem libras holl., heredes vero eius reliquas tricentas libras, preter duas, de testamento persolverent memorato. Preterea, cum ecclesia beate Marie de Thozan eidem Alardo in octingentis libris holl. ex mutuo teneretur, ulterius ordinatum fuit, assentientibus universis, ipso etiam Johanne de Duvenhe, monacho, hoc idem pro sua ecclesia acceptante, quod dicta ecclesia de Thozan ipsas quadringentas viginti quinque libras, que testamentum contingebant sibi, assumeret ac persolveret secundum quod in carta testamenti extitit ordinatum. Ex quia sepedicta ecclesia adhuc in trecentis septuaginta quinque libris obligata remansit, ulterius ordinatum fuit, immo diligenter et provide omnibus conputatis taxatum fuit, quod antedicta ecclesia de trecentis Lxxv libris ipsi Badeloge ducentas Lxxiij libras et heredibus reliquis centum et duas libras persolveret, secundum portionem quam cuilibet diligens conputatio assignabat. Preterea ordinatum est ut sepedicta B. litteras de communi debito penes se conservaret, ut eas singulis debitoribus, postquam debita persolverent, resignaret. Preterea nos Biggo et Nicholaus predicti et ego Heinricus, filius Nicholai de Duvenhe, interfuimus cuidam conputationi apud Duvenhe facte anno Domini MoCCoLXmo, sabbato ante conversionen sancti Pauli, per manum fratris Johannis predicti, in presentia domini N. abbatis de Thozan, et partium predictarum, in qua declaratum est quod dicta ecclesia persolverat Danieli, filio Alardi predicti, et coheredibus suis centum et duas libras holl. Item, tam pro restitutione quam pro elemo-

[pagina 248]
[p. 248]

sina, quam A. predictus in testamento contulerat, centum nonaginta octo libras et sex denarios holl. Item persolvit Johanni, filio Alardi, centum libras veterum flandrensium, quas ei contulerat pater suus ad visitandum terram sanctam, quas tamen dicta ecclesia solvere noluit, donec consilio et deliberatione prehabitis heredes ipsas dicto Johanni deliberari unanimiter petierunt. Lucrum etiam de quadam terra ab ecclesia de Thozan cum denariis sepedicti Alardi dicata, quod ipsi heredes aliquotiens requisierant eo tempore, consilio prehabito, quitum clamaverunt. Ut autem ea, que in presentia nostra et per nos provide gesta sunt, rata et firma permaneant, in testimonium premissorum presenti carte sigilla nostra duximus apponenda. Actum anno Domini Mo.CCo.LXmo, sabbato ante conversionem beati Pauli.

(Oorspr. perk. Archief abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, inv. no. 915. - Onuitgegeven.
De vijf zegels, aan koorden, bewaard.
1. Ovaal zegel. Een bloem of tak.
Rs.: S'BIGGONIS FILIMME...
2. Ovaal zegel. Een kasteel met drie torens, op de beide zijtorens een vogel, elkaar aanziende.
Rs.: IOHANNIS FILII IMME...
3. Rond zegel. Een burcht, waarop een haan.
Rs.: + S: BIGGHO ...... EWERVE
4. Zegel in schildvorm. Drie vogels, 2 en 1.
Rs.: * S. NICHOLAI. FILII NICHOLAI
5. Ovaal zegel. Een vogel op tak of hand.
Rs.: S. HENRICI FIL NICHOLAI.)

Zie de aanteekening bij XXIX. Wij leeren hier nog andere leden van het geslacht van Duvenee kennen, n.l. Nicholaus en Heinricus, zonen van Nicholaus.

[pagina 249]
[p. 249]

XXXI.
Johannes en Petrus van Scoude beoorkonden een gift van derden aan Ter Does.

3 Maart 1261.

 

Universis Christi fidelibus presentes litteras inspecturis Johannes et Petrus de Scoude salutem in Domino. Noverit universitas vestra quod Willemmus Widoghe et Petrus Valka, frater eius, soror eius, filii sororis eius, et omnes heredes Everdei Wedeghen, patris eorundem, vendiderunt ecclesie beate Marie de Thosan omnem terram, que eis jure hereditario competebat a prenominato patre eorum Everdeio. Preterea predictus Willemmus et coheredes eius vendiderunt prefate ecclesie circiter quatuor mensuras terre et dimidiam de terra, que quondam fuit Hugonis dicti Wielant, avi eorundem. Sane memorandum quod terra ista iacet in nova Vrankendike infra hos terminos, videlicet Hinwardinghe, Welle et Wulpe. De terra autem predicta donationem fecerunt coram hominibus comitis predictus W. et coheredes eius et festucando werpiverunt et warandizare secundum legem patrie ab omni querela promiserunt. Testes autem qui huic donationi interfuerunt sunt: Daniel dictus Vreet de Totelzende, Kempo et Witto de Valkenisse, Bertoen et Johannes, frater eius, de Mara. In huius rei testimonium presenti cartule sigilla nostra dignum duximus apponenda. Actum anno Domini MoCCo sexagesimo primo, feria Va ante quinquagesimam.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, inv. no. 925. - Onuitgegeven.
De zegels, aan uitgesneden strooken, zijn afgevallen.)

Deze afstammelingen van Everdeus Wedeghe (Widoghe), die hierbij aan Ter Does afstand doen van goed gelegen in Nieuw Frankendijk, vonden wij reeds vermeld in 1256 (no. XXV).

Van de getuigen vinden wij Daniel Vreet (Vroet) nog in 1269 (no. XIX); Kempo en Witto de Valkenisse komen veel-

[pagina 250]
[p. 250]

vuldig in onze stukken voor. De gebroeders Bertoen en Johannes zijn reeds bij no. X besproken.

De namen Hinwardinghe, Welle en Wulpe zoekt men op de kaart van Beekman vergeefs; de ligging van Nieuw Frankendijk is echter niet twijfelachtig.

XXXII.
Uitgebreide bepalingen in zake het bedijken van Hinkeline.

Mei 1263.

 

Allen Kerstinen ghetrouwen, die dese lettere zullen zien, Haer Godevaert van Cruninghe, riddere, Henric f. Henrics van den Wale, Hughe f. Clays van den Wale, Bigghe van Coudenwerve, saluut ewelike in onsen Here. Weet alle ghemeenlike dat van der dycage van Hincline tusschen den abt van der Does ende den convente, up een zide, ende die van der Mare ende van Coveringhe, Valkenesse ende Waerde, dats te wetene tusschen Willeme Bartoen ende zine broedre ende haer deelnemers ende arfnamen, Hughe Kempen, Janne, zinen zone, Witte ende Arnoude, zinen broeder, ende tseer Willems kindre van Staple ende hare deelnemers ende arfnamen, Diederike tser Dankards sone ende zine broedre, Pieter van der Vlake, tser Jans wedewe van den Waerde ende hare kindere ende alle der vorseider deelnemers ende arfnamen, up die ander zide, eene vorworde was ghemaect in deser maniere, dat die vorseide van der Mare ende Coveringhe, van Valkenessen, van den Waerde, Janne, Pieter, Gillise van Scoudee ende tseer Hughen kindre van Scoudee, daertoe bringhen zullen dat zi die vorseyde dycage payselike zullen laten maken ende zekerheden doen, alse wel van dien binnen haren jaren zijn, als van die te haren jaren comen zijn, datten vornomden abt ende den convente gheene moeyenesse hierna van desen dinghen van hemlieden zal comen. Ende waer dat sake dat dat gheviele, zi zullen se houden zonder scade. Voirt die van Valkenesse gaven den vorseiden abt ende convente duer haer lant ende duer haer

[pagina 251]
[p. 251]

ambocht van Valkenesse eenen waterganc ende scipleet ende eenen wech daer an, vier roeden breet, tote der Honte, ende daer of en zullen zi niet ghelden, maer die abt ende tconvent vorseit sullen cost doen int delven, ende zi zullen sluse moghenGa naar voetnoot1) maken in die dike up haren cost, beede up Honte ende up Hincline, sonder daerin onrecht ende scade te doene dien van Valkenesse; ende datten mach men hem niet wederzegghen. Ende nochtan en zullen zi gheenre cost doen in dycagen upte Honte sonder alse vele als behoren sal ter sluus, die men daer maken sal; dierghelike die van den Waerde gaven hem leeden duer tlant van den Waerde eenen andren waterganc ende scipleet ende eenen wech daer an tote der Honten, van der selver breeden, dat vorscreven staet, ende over elc ghemet zullen zi ghelden dertich scellinge inghels, willen zi desen wech ende den waterganc aldaer behouden. Nochtan es te verstane: est dat die van Valkenesse jof van den Waerde duer dese vornomde waterloepe jof duer enighen van desen haer lant utwatere, zo zullen zi na die groete van haren lande cost doen om den waterganc jof die wateringhe te vermakene. Voirt die abt ende tconvent zullen moghen sluse maken zonder wederzegghen in die dijke van den Waerde, beede up Hincline ende up Honte, ghelijc dat van dien van Valkenesse vorseit es. Ende die van Valkenesse ende van den Waerde zullen zekerhede doen van dien binnen haren jaren zijn, dat es te wetene tser Willems kindere van Staple ende tseer Jans van den Waerde; ende die ouder zijn ende hare jare hebben als dat abt ende tconvent vorseit nu ende hierna bi yement van den vornomden belet worde, zi en moghen te hare kerken nutscepe eewelike ghebruken der vorseyder weghen ende waterganghen wilken tijd dat zi willen. Hiertoe beloveden zi den dijc up Hincline ende den Middeldijc, na dien dat hi bedijct wort, dat zi dien heelen zullen ende gheheel houden ende niet mindren, noch oprel noch gordinghe daer in maken zullen, ende est dat zi maken oprel in den oest om haer coren te haelne of andersins om eenighen noet, altoes

[pagina 252]
[p. 252]

vor den winter zul sine wedermaken datter gheene vreese of en come. Waer dat sake dat van dier zide jeghen die Honte tlant worde invloets, die vornomde abt ende tconvent moghen na die grote van haren lande, dat zi hebben binnen Hincline, behouden wilse ende datse niemen beletten en mach, zine mogen nemen aerde of zoeden ende al haer behoefte in den landen van der Mare, van Couveringhe, Valkenesse, ende van den Waerde, zo waer dat zi willen. Hier boven zijn ghecoren twe goede lieden van sabtsGa naar voetnoot1) weghen ende des convents, dat es te te wetene Jo Henrijc Henrijcs sone van den Wale ende broeder Jan, convers van der Does, meester van der Groede, ende van der ander zide twe, wi Bigghe van Coudewerve ende Hughe Clays sone van den Wale, ende van beeden partien es ghecoren heere Godevaert van Cruninghe, ruddere, ende zoe wat dese vive, ofte drie van hem lieden, metter vorseyder dijcage ende den coste daer in te doene zullen ordineren, zal men houden onghequetset, in manieren dat men binnen desen jare den dijc of den dam over Hincline maken zal, ende ten andren jare eenen andren dijc of eenen andren dam, hetten zi dat openbare belet gheviele. Dat oec ghemarct dat die vorseyde manne, dier etoe ghecoren zijn, bi haren zegghe of hare ordinance den abt noch tconvent niet verbinden en moghen, noch bedvinghen, dat zi zorghe draghen van den achtersten damme of van den utersten vorder dan zire in gheland zijn, ghelijc dat zi moghen dandre deelnemers van den vors. werke. Voirt waer dat sake dat tvorseide wert belet bi tempesten of bi rampe, dat niet vuldaen en mochte worden, alle die vors. dinghen zullen quite wesen ende niet, ende gheene partie zal jeghen die andre verbonden wesen in die vorseide sticken. Voirt ter vorseyder dijcage zullen die abt ende tconvent moghen nemen in tlant haerlieder van der Mare, van Couveringhe, van Valkenesse ende van den Waerde al dat hem behoeft ten vors. werke, ende daer of mach hem niemen beletten. Voirt, als die dam of die dijc vulmaect zullen wesen, zullen die partien

[pagina 253]
[p. 253]

dien dam of den dijc houden elkerlijc also als hem wort ghewijst van den vorseyden keersmannen. Voirt ware datter eenich van den vieren vors. storve, die partie diene coes sal eenen andren kyesen in die stede, ende ware dat die vichte man storve dandre viere diere bleven zoudenGa naar voetnoot1) eenen vichten man kyiesen. Alle dese vorseide sticken belovede beede partien voir ons ende voir tsgraven manne, voir hemlieden ende vor hare nacomelinghe vaste te houdene, het es te wetene dat hier te vore gheseit es van den lande te gheldene dien van den Waerde, dat es te verstane van den lande besloten binnen den dijke; ende van den andren dat es buten den dijke en salmen niet ghelden. Dit was ghedaen int jaer ons Heren dusent twehondert drie ende tsestich, in die maent van Meye.

 

Mei 1263.

 

Wi, Henric bisscop van Ludyke, ende Otte, grave van Ghelre, monbaren van Holland ende van Zeland, allen den ghenen, die dese letteren zullen zien, saluut in onsen Here. Wetet alle ghemenlike dat wij die vorworden, die ghemaect zijn tusschen den abt ende tconvent van der Does ende onsen lieden van Beveland upte een zide, ende dien van der Mare ende Couveringhe, van Valkenesse ende van den Waerde upte ander zide, als van den dijcage van Hincline, wi houden ghestade ende makense vast ende willen dat men se houde onghequetst, noch bi yemen wort tebroken. Ende ware dat sake dat yemene bestoede dese vors. vorworde te breckene, die zouden wi scarpelike dvinghe die vorseyde vorworde te houdene. Ghegheven int jaer ons Heren dusent twehondert drie ende tsestich, in die maent van Meye.

 

Het volgende met een andere hand.

 

10 Mei 1263.

 

Allen Goeds ghetrouwen, die dese letteren sullen be-

[pagina 254]
[p. 254]

scouwen, Heynric, here van Breda, saluyt in onsen Here. Weet alle ghemeenlike dat wi die lettere, die aldus beghint: Allen Kersten ghetrouwen haer Godevaert van Cruninghe, ruddere, ende die aldus endet: dit was ghedaen in tjaer ons Heren dusent twehondert drie ende tsestich in die maent van meye, up die dicage van Hincline, wi houden ghestade ende confirmeren ende willen dat men se onghequetst houde. Waer dat sake dat yement ware, die dese voerseyde dikaghe wilde beletten, dien sullen wi dvinghe dat hie se houde. Dit was ghedaen int jaer ons Heren MoCCoLXIII, up den ascencioen dach.

(Oorspr. perk. Arch. Ter Does, nu Groot Seminarie Brugge, inv. no. 944. Ongezegeld. - Onuitgegeven.)

Deze drie belangrijke stukken sluiten zich aan bij nos. XIV, XVIII en XX, betreffende de bedijking der Hinkeline; men zie ook nos. XXXIV, XXXV en XLI.

Het eerste der boven afgedrukte stukken is een Nederlandsche vertaling van een in de noot op no. XIV vermelde, zwaar beschadigde oorkonde (invent. Brugge, no. 947); het tweede stuk een vertaling van het Latijnsche origineel, dat hier no. XXXIII wordt afgedrukt.

Wij hopen de geschiedenis dezer bedijking binnenkort elders breedvoerig uiteen te zetten.

Over de rechten der heeren van Breda in deze streken zie men het aangeteekende bij no. II.

XXXIII.
Hendrik, bisschop van Luik, en Otto, graaf van Gelre, voogden over Holland en Zeeland, bekrachtigen de bepalingen ter zake der bedijking van Hinkeline gemaakt.

Mei 1263.

 

Nos Henricus, Leodiensis episcopus, et Otto, comes de Ghelre, tutores Hollandie et Zelandie, universis Christi fidelibus, presentes litteras inspecturis, salutem in Domino. Noverit universitas vestra quod nos conventionem factam

[pagina 255]
[p. 255]

inter abbatem et conventum de Thosan et homines nostros de Bevelant ex una parte, et illos de Mera et Coveringhe, de Valkenesse, de Warde ex altera parte, super dicationem de Hincline ratam habemus et etiam confirmamus et volumus quod inviolabiliter observetur, nec per aliquem infringatur. Si qui vero dictam conventionem infringere attemptaverint, ipsos ad dictam conventionem observandam severissime compellemus. Datum anno Domini MoCCo sexagesimo tercio, mense maio.

(Oorspr. perk. Archief abdij Ter Does, nu Groot Seminarie Brugge, inv. no. 945. - Onuitgegeven.
Van de twee aan uithangende staarten bevestigde zegels is alleen een zeer klein fragment van dat van den bisschop over.)

Deze oorkonde is het oorspronkelijke van de Nederlandsche vertaling, in no. XXXII als tweede stuk opgenomen.

Het is bekend, dat de broeders Otto, graaf van Gelre, en Hendrik, bisschop van Luik, tijdens de minderjarigheid van graaf Floris V korten tijd de voogdij over Holland hielden (H. Obreen, Floris V, bl. 17).

XXXIV.
Leden van het geslacht van Scoude keuren de afdamming der Hinkeline goed.

13 Mei 1263.

 

Universis Christi fidelibus presentes litteras inspecturis Johannes de Scoude, Petrus frater eius, et Egidius, nepos eorumdem, salutem in Domino. Universitati vestre notum facimus quod nos domino abbati et conventui de Thosan et illis de Mera et Coveringhe et Valkenesse et Wardo licentiam concessimus faciendi aggerem sive dam in Hincline, et quicquid iuris vel occasionis habuimus ad impediendum dictam dicationem coram hominibus comitis quitum clamavimus et werpivimus, tam pro nobis quam pro filiis

[pagina 256]
[p. 256]

domini Hugonis de Scoude. Et si filii dicti domini H. cum ad etatem legitimam venerint, dictos abbatem et conventum super hoc impetierint vel molestaverint, nos ipsos indempnes conservabimus et conservare tenebimur. In huius rei testimonium et munimen presentibus litteris sigilla nostra dignum duximus apponenda. Datum anno Domini MoCCo sexagesimo tercio, dominica infra octavas ascensionis Domini.

(Oorspr. perk. Archief abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, inv. no. 949. - Onuitgegeven.
De twee zegels, aan uithangende staarten, bewaard.
1o. Rond zegel. Wapenschild. Wapen: een dwarsbalk, vergezeld van boven van 8 besanten, 4, 4, onder van 7 besanten, 4 en 3.
Rs.: + SIGILLVM. IOHAN ..... DE. SCOVDE
2o. Rond zegel. Wapenschild. Wapen: 14 besanten, geplaatst: 4, 4, 3, 2, 1, en in het hoofd een barensteel met 3 hangers.
Rs.: + SIG..... PETRI DE SCOVDE.)

Dit en het volgende stuk betreffen bemoeiingen der heeren van Scoude met de bedijking der Hinkeline. Zie over het geslacht het aangeteekende bij no. XXVIII.

XXXV.
Leden van het geslacht van Scoude doen afstand van zekere rechten, ten behoeve der bedijking van de Hinkeline.

Mei 1264.

 

Universis presens scriptum visuris Johannes de Scoude miles, Petrus, frater eius, Egidius, filius domini Egidii, fratris eorum, salutem in Domino sempiternam. Noverit universitas vestra quod dilecti nostri abbas et conventus de Thosan contulerunt nobis usum duarum mensurarum

[pagina 257]
[p. 257]

et viginti trium virgarum terre iacentis in extrema parte polri de Hinkeline ab oriente inter metam terminantem terras curtis de Crabbendic, que sita est in medio vliti de Scoude, ubi vlitus de Scoude cecidit in Hinkelina, et proximum fossatum ab occidente, ubi heininghe sita est super dikum, proprietate dicte terre sibi pleno jure per omnia reservata, hoc notato quod dictam terram nec arare, nec fodere debemus, nec etiam seminare, et dicti abbas et conventus memoratam terram utpote propriam, si ea pro dico reparando vel aliam ob causam indiguerint, in futurum absque alicuius contradictione libere poterunt venditare et ipsa plenissime ad utilitatem et commodum suum uti. Insuper concessimus illis de Crabbendic ut super dicum circa predictum locum faciant heininghe, ut per hoc curruum et animalium discursus et transitus arceantur. In huius rei testimonium et munimen presentibus litteris sigilla nostra sunt apposita. Datum anno Domini MoCCoLXo quarto, mense maio.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie Brugge, invent. no. 964. - Onuitgegeven.
De twee zegels aan uithangende staarten over.
1. Rond zegel. Wapenschild op adelaar. Wapen: Tien besanten: 4-3-2-1, doch de eerste besant vervangen door een zespuntige ster.
Rs.: + S ... ANN ..... MILITIS
2. Rond zegel. Wapenschild: veertien besanten, 4-4-3-2-1, in het hoofd een barensteel van drie hangers.
Rs.: + S(IG).... (P)ETRI DE SCOUDE.)

Zie het aangeteekende bij het vorige stuk.

[pagina 258 ]
[p. 258 ]

XXXVI.
Heer Johannes van Scoude, ridder, geeft Ter Does een kwitantie.

(Scoude), 26 April 1265.

 

Universis presentes litteras inspecturis Johannes de Scoude, miles, salutem et rei geste cognoscere veritatem. Noverit universitas vestra quod dilecti nostri abbas et conventus ecclesie beate Marie de Thosan solverunt nobis per manus fratrum de Crabbendic integraliter et, ad commodum nostrum, in moneta legali et cursili, quinquaginta quinque libras veterum flandrensium, in quibus dicti abbas et conventus de Thosan Elizabeth, uxori mee, ex mutuo Ziloef Boilins, quondam mariti sui, tenebantur, et quitos clamamus eosdem abbatem et conventum de omni debito in quo erga dictum Ziloef usque ad tempus istud fuerant obligati. Testes qui interfuerunt: fratres Petrus de Ypris, Johannes de Tilt, Willelmus de Wale, monachi, Willelmus magister de Oesthoef, Hugo magister de Westhoef in Crabbendic, Elizabeth uxor mea, Andreas Mande, Nicholaus Kervigh. In huius rei testimonium presenti carte sigillum nostrum est appensum. Actum et datum (apud Scoude)Ga naar voetnoot1) in domo nostra anno Domini MoCCoLXo quinto, in crastino Marci ewangeliste.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie Brugge, inv. no. 981. - Zegel afgevallen. - Onuitgegeven.)

Over heer Jan van Scoude zie men no. XXVIII. Deze kwitantie is een andere expeditie van de volgende; zij leert ons tot dusver onbekende hoeven van Ter Does onder Krabbendijke kennen.

[pagina 259]
[p. 259]

XXXVII.
Kwitantie van heer Johannes van Scoude, ridder, voor Ter Does.

Scoude, 26 April 1265.

 

Universis presentibus et futuris presentes litteras inspecturis Johannes de Scoude, miles, salutem et rei geste cognoscere veritatem. Universitati vestre tenore presentium significamus quod dilecti nostri abbas et conventus beate Marie de Thosan solverunt nobis per manus fratrum Johannis de Tilt, Willelmi de Wale, monachorum in Crabbendic commorantium, integraliter et, ad commodum nostrum, in moneta legali et cursili, quinquaginta quinque libras veterum flandrensium, in quibus dicti abbas et conventus de Thosan nobis et Elizabeth, uxori mee, ex mutuo ipsius E. et Ziloef Boilins, quondam mariti sui, tenebantur et quitos clamare eosdem abbatem et conventum de omni debito in quo erga nos et Elizabeth, uxorem meam, ex predicto mutuo usque ad tempus istud fuerant obligati. Testes, qui huic facto interfuerunt: fratres Petrus Rufus de Ypris, monachus, Willelmus magister de Oesthoef, Hugo magister de Westhoef, conversi, Elizabeth, uxor mea, Andreas Mande, Nicholaus Kervinc de Scoude. In huius rei testimonium presenti carte sigillum nostrum est appensum. Actum et datum anno Domini MoCCo.LXo quinto, apud Scoude in domo nostra, in crastino beati Marci ewangeliste.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, inv. no. 982. - Onuitgegeven.
Het zegel met den uithangenden staart verdwenen.)

Deze kwitantie is bijna eensluidend met de voorgaande.

[pagina 260]
[p. 260]

XXXVIII.
Arbitrale uitspraak van den abt van Ter Does in geschillen, gerezen met heer Willem van Staple.

Crabbendic, April 1266.

 

Universis presentes litteras inspecturis frater N. dictus abbas de Thosan, salutem et rei geste cognoscere veritatem. Noverit universitas vestra quod cum dominus Willelmus de Stapele, miles, querelam movisset adversus ecclesiam de Thosan super fructibus decime de Borgh, quam a Wlphardo, patre Aghathe uxoris dicti domini Willelmi, tenuit dicta ecclesia, aliquanto tempore titulo pignoris obligatam, et dicta querela pendente idem dominus Willelmus cum Aghata, uxore sua, viam fuisset universe carnis ingressus, Kempo de Valkenesse, tutor filiorum dicti domini Willelmi, et parentes eorundem de dicta querela, nomine dictorum filiorum, se nostro arbitrio per omnia supposuerunt. Nos vero, in nos suscepto onere arbitrandi, veritate diligenter inquisita, de consilio proborum virorum dictam querelam terminavimus per sententiam arbitralem, pronuntiantes dictos filios nichil juris habere in causa predicta et ab impetitione ipsorum absolvimus ecclesiam antedictam. Nichilominus tamen Godefridus et Willelmus, filii sepedicti domini Willelmi, et Bela, soror eorum, ad annos legitimos venientes, eodem Godefrido a Bela, sorore sua, prius electo secundum morem patrie in tutorem, memoratam querelam super fructibus predicte decime, necnon et super quadam terra iacente in Frankendic, inter Wlpam et Hinwardingha, dicte ecclesie legitime vendita, querelam adversus sepedictam ecclesiam suscitarunt, de quibus querelis tandem unanimiter se nostro arbitrio submiserunt. Nos vero, pro bono pacis iterato in nos suscepto onere arbitrandi, prehabita deliberatione super utraque querela, inquisita diligentius veritate, de consilio proborum virorum, videlicet domini Henrici dicti Buffels, domini Hugonis et domini Walteri de Cruninghe, militum, Kemponis et Arnulphi de Valkenesse, Henrici, filii domini Henrici, Hugonis, filii domini

[pagina 261]
[p. 261]

Nicholai, Petri, filii domini Bettonis, Nicholai Kervincs de Remarswale, arbitralem sententiam in presentia predictorum protulimus in hunc modum quod dicti G.W. et B. cum effestucatione renuntiarent omni juri, quod habuerunt vel habere potuerunt in dictis fructibus atque terra, quod et fecerunt in presentia prescriptorum; et sic ab impetitione ipsorum perpetuo absolvimus ecclesiam memoratam. In huius rei testimonium sigillum nostrum una cum sigillis proborum virorum, qui dicto arbitrio interfuerunt, presenti pagine est appensum. Actum apud Crabbendic anno Domini MoCCo sexagesimo sexto, mense Aprili.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie Brugge, inv. no. 999. - Onuitgegeven.
De drie zegels met de uithangende staarten verdwenen.
In dorso: De querela Godefridi et Willelmi de Stapla sopita super decima de Grode et terra de Frandike (sic).
Inv. no. 998 is een andere expeditie van voorgaande oorkonde. De vier zegels met uithangende staarten zijn verdwenen.)

Deze oorkonde betreft het hervatten van twisten, waarover in 1259 reeds uitspraak was gedaan (zie no. XXVII).

XXXIX.
Badeloge, weduwe van Allard van Duvenee, bevestigt zekere bepalingen van het testament van haar echtgenoot.

27 October 1267.

 

Universis Christi fidelibus presentes litteras inspecturis Badelogha, quondam uxor Alardi, filii Margarete de Duvenhe, salutem et rei geste cognoscere veritatem. Noverit universitas vestra quod A., quondam maritus meus, compos mentis sue, et ego, pari consensu et communi voluntate, ordinavimus, pro nostrarum remedio animarum, quod ducente libre veterum flandrensium de bonis nostris ero-

[pagina 262]
[p. 262]

garentur et distribuerentur diversis personis et locis tam pro restitutione quam elemosina. Et quia iuxta voluntatem predicti mariti mei et ordinationem, quam in extremis laborans expressit, erogationem et distributionem ducentarum librarum prescriptarum protrahere nolui nec differre, sed mox post mortem eius curam effectum mancipare abbas et conventus de Thosan, qui eo tempore nobis in ducentis libris veterum flandrensium tenebantur, de voluntate nostra et liberorum meorum, necnon et coheredum meorum, dictas ducentas libras diversis personis et locis nomine nostro per manum fratris J. de Duvenhe, monachi de Thosan, integraliter erogarunt, prout idem frater J. in presentia domini N. abbatis sui, et mea, liberorum meorum, coheredum meorum et aliorum proborum virorum, secundo anno migrationis mariti mei apud Duvenhe, in domo mea, de omnibus peciis specialiter et singulariter computando plenius declaravit. Et, quia predicta de voluntate mea et eorum quorum intererat consensu provide sunt impleta, de dictis ducentis libris dictos abbatem et conventum in perpetuum quitos clamo et dictam erogationem seu distributionem ratam habeo et acceptam. In huius rei testimonium presenti carte sigillum meum duxi apponendum. Datum anno Domino MoCCoLXo septimo, in vigilia apostolorum Symonis et Jude.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, no. 1019. - Onuitgegeven.
Aan uitgesneden strook ovaal zegel. Maagd met kind Jezus
, daaronder vrouwenfiguur.
Rs.: * S: BADELOGE. VIDUE. ALARDI.)

Zie over deze kwestie de nos XXIX en XXX.

XL.
Afstand van rechten in Frankendijk aan Ter Does.

April 1269.

 

Universis Christi fidelibus presentes litteras inspecturis

[pagina 263]
[p. 263]

Petrus et Egidius de Scoude salutem in Domino. Noverit universitas vestra quod Nicholaus, filius Eve, et Avesolia, uxor eius, in nostra presentia constituti, mera et spontanea voluntate recognoverunt se nichil juris vel proprietatis habere in terris de Frankendic, ad ecclesiam de Thosan spectantibus, et si ex alicuius parentele formortura vel qualicumque modo habuerint vel habere potuerunt, totum coram nobis werpiendo et effestucando quitum perpetuo clamaverunt. In cuius rei testimonium presentibus litteris sigilla nostra duximus apponenda. Datum et actum anno Domini MoCCoLXo nono, mense Aprili.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, invent. no. 1041. - Onuitgegeven.
Aan uithangende staarten twee uitstekend bewaarde zegels.
1. Rond zegel. Wapenschild
, veertien besanten: 4-4-3-2-1, en een barensteel met 3 hangers in het hoofd.
Rs.: + SIGILLVM PETRI DE SCOVDE
2. Rond zegel. Wapenschild
, veertien besanten, 4-4-3-2-1.
Rs.: + SIGILLV: EGIDII DE SCHOVDE.)

XLI.
Floris V, graaf van Holland, regelt de uitwatering te Krabbendijke.

14 April 1279.

 

Florencius, comes Hollandie, universis per comitatum Hollandie constitutis, salutem in Domino sempiternam. Noverit universitas vestra quod cum dilecti nostri abbas et conventus de Thosan grave dampnum et dispendium sustinerent pro eo, quod terras curtium suarum de Crabbendic per slusam suam, iacentem in Hinclindammo, exaquare non possent et gravius ipsis periculum immineret, nisi de conpetenti exaquatione sibi celerius providerent,

[pagina 264]
[p. 264]

accedentes ad nostram presentiam, a nobis humiliter supplicarunt ut tanto ipsorum dampno precavendo consilium nostrum et auxilium apponere ac congruum adhibere remedium dignaremur. Nos igitur, dictos abbatem et conventum gratis semper favoribus prosequi cupientes, ad curtes de Crabbendic personaliter accessimus, ibique, communicato proborum ac sapientum consilio, invenimus et perpendimus terras curtium de Crabbendic ex nulla parte posse utilius, commodius et durabilius exaquari quam per Vornoedshe. Unde, hominibus nostris et aliis per quos secundum legem patrie precedi debuit in hoc facto, ad nostram presentiam convocatis, et ad suggestionem ac preces nostras consensum suum adhibentibus, assignavimus dictis abbati et conventui coram hominibus nostris aqueductum a Crabbendic usque ad locum sluse ponende in Lodiec, ab occidentali parte sluse iacentis in Vornoedshe, quem locum ad slusam ponendam sub expensis suis pro terris de Crabbendic in perpetuum exaquandis assignavimus coram hominibus nostris, abbati et conventui memoratis. Dictum vero aqueductum cum hominibus nostris circumequitavimus, qui incipiet a Wranga et inde cadet in Moerlode, et a Moerlode extendet se in Harincvliet, et inde ulterius in Vockenkene, et a Vockenkene transiet per Gravenhole usque ad Hukindamme, et inde protendet se per Waterganc usque ad Niewekerke et inde in Vornoedze, et a Vornoedsze per officium Willelmi dicti Hollanders et Balduini, fratris sui, usque ad slusam illam in Loetdic, et a slusa illa in Hoeftvliet de Vornoedze, et inde in Scaldam. Ut autem sepedicti abbas et conventus dictam slusam cum aqueductu perpetuo possideant pacifice et quiete, prenominatus Willelmus Hollandre, pro se ac Balduino, fratre suo, ad preces nostras vendidit pro certo pretio, a nobis per homines nostros taxato, predictis abbati et conventui omne ius, officium et dominium, tam intra dicum quam extra dicum, quod habebat vel habere poterat a loci illo, ubi a Vornoedshe incipit aqueductus usque in Scaldam. Quod quidem officium pro remedio anime nostre liberum et quitum ab omni servicio dedimus, coram hominibus nostris, abbati et conventui supradictis. Predictam vero slusam conservabunt in

[pagina 265]
[p. 265]

perpetuum sub custu suo abbas et conventus predicti et quatuor virgas dici supra slusam, et habebunt intra dicum a Vornoedshe versus slusam suam ad aqueductum et alios usus sex virgas terrarum et officii in latum, et quinquaginta quinque virgas vel circiter in longum, extra dicum vero a slusa usque in Scaldam habebunt circa vlietum sluse sue unam mensuram officii atque utdics. Testes qui interfuerunt sunt hii: Walterus de Cruninghe, Willelmus dictus Cortvrient, Ogerus de Vorscote, milites, Egidius de Scoude, Willelmus Hollandre, Hugo dictus Vret, Nicholaus filius Henrici, Petrus frater eius, Egidius filius Ianen, Petrus filius Bettonis et filii eius, Henricus de Niewekerke, Willelmus, frater eius, Johannes filius Alardi de Duvenhe, Nicholaus, frater eius, Petrus filius Nicholai de Duvenhe, Hugo dictus Scouthete de Wemeldinghe, Scede de Broeke, Flore de Everswart et plures alii. Ut autem predicta omnia, per nos et homines nostros secundum legem patrie, tam pro utilitate terrarum de Crabbendic, quam pro comm.... vicinie commodo et pro.... gesta, posteris innotescant et illesa et inviolata absque ullo inpedimento seu obstaculo dictis abbati et conventui permaneant, presentes litteras conscribi et sigillo nostro fecimus communiri. Si quis vero contra premissa vel aliquid premissorum ausu temerario quicquid attemptaverit, offensam nostram incurret ac emende (?) iuxta quantitatem excessus sui prout ratio et lex dictamento subiacebit. Actum anno Domini millesimo ducentesimo septuagesimo nono, XVIII Kal. Maii.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie te Brugge, invent. no. 1174. - Het zegel met den uithangenden staart verdwenen. - Onuitgegeven; Oork. Holl. 11, no. 391 in regest.)

Bovenstaande oorkonde is van groot gewicht voor de kennis van den waterstaatkundigen toestand van Zuid-Beveland. Verschillende der daar genoemde plaatsen zijn moeilijk terecht te brengen.

[pagina 266]
[p. 266]

XLII.
Heer Witto van Valkenisse, ridder, en zijn echtgenoote beloven voortaan Ter Does in het bezit van al haar goederen te laten.

Mei 1281.

 

Universis presentes litteras inspecturis Witto de Valkenesse, miles, et Verghina, eius uxor, salutem in Domino. Universitati vestre significamus quod nos, nostra spontanea voluntate, viris religiosis abbati et conventui de Dunis quitamus et quitos ac liberos in perpetuum clamamus ab omnibus querelis et ab omni iure, quod nobis conpetit vel conpetere poterit quoquemodo, promittentes quod contra dictam quitationem per nos vel per alios arte quacumque vel ingenio non veniemus, nec patiemur in posterum veniri, ad hoc nos et successores nostros in perpetuum obligando. In cuius rei testimonium presentes litteras abbati et conventui sigillo nostro tradidimus roborandas; et ego, Verghina predicta, quia sigillum proprium non habeo, usa sum sigillo presbiteri de Valkenesse. Datum anno Domini millesimo ducentesimo octogesimo primo, mense Maio.

(Oorspr. perk. Archief abdij Duins, nu Groot Seminarie Brugge, invent. no. 1192. - Onuitgegeven.
De twee zegels
, aan uithangende staarten, bewaard.
1. Rond zegel; ridder te paard
, op het schild zijn besanten te herkennen.
Rs.: S'DNI WITTONIS DE VALKENISSE
2. Ovaal zegel. Een lam.
Rs.: ....ITERI.)

Uit een aanteekening in dorso blijkt, dat het hier over goederen te Kloosterzande gaat.

Heer Witto van Valkenisse ontmoetten wij reeds in 1269 (no. XVIII); hij wordt nog vermeld in 1276 (Oork. Holl. II, no. 324) en 1283 (ald. no. 489).

[pagina 267]
[p. 267]

XLIII.
Arbitrale uitspraak van den abt van Ter Does in geschillen, gerezen met Wolfart heer van Kattendijke.

Monsterhoec, 18 April 1282.

 

Universis presentes litteras inspecturis frater Willelmus, dictus abbas de Thosan, salutem et rei geste cognoscere veritatem. Noverit universitas vestra quod cum Wlphardus, dominium habens in Cattendijc, querelam movisset adversus ecclesiam de Thosan super decima agnorum curtis de Monsterhoec, quam sibi de iure competere dicebat, dicta ecclesia contrarium asserente, tandem dictus W. de dicta querela supposuit se plenarie nostro arbitrio sive dicto, promittens se inviolabiliter observaturum quicquid secundum Deum et conscientiam nostram super dicta decima duxerimus arbitrandum. Nos igitur, pro bono pacis in nos suscepto onere arbitrandi, deliberatione prehabita, communicato proborum consilio, die statuta, in curte de Monsterhoec, presente dicto Wlphardo et sententiam arbitralem audire parato, in presentia domini Johannis, curati de Cattendijc, dictam querelam terminavimus in hunc modum: pronuntiantes dictum W. nichil iuris habere in agnorum decima, quam a dicta ecclesia exigebat, unde ab impetratione eiusdem W. quantum ad agnorum decimam perpetuo absolvimus ecclesiam antedictam. In cuius rei testimonium et munimen sigillum nostrum una cum sigillo domini Johannis, curati predicti, ac ipsius Wlphardi presenti pagine est appensum. Actum in curte predicta de Monsterhoec, anno Domini millesimo ducentesimo octogesimo secundo, sabbato ante Georgii.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie Brugge, invent. no. 1197bis. - Onuitgegeven; Oork. Holl. 11, no. 451 in regest. Twee uithangende zegels over.
1. dat van den abt van Ter Does.
2. dat van W. dominus de Cattendijc.
Schildvormig zegel. Wapenschild: dwarsbalk
[pagina 268]
[p. 268]
beladen met geschaakt Sint-Andrieskruis, en een barensteel van drie hangers in het schildhoofd.
R.: + S ..... ATTENDIIC.)

Op de noordkust van Zuid-Beveland lag het ambacht Cattendyke, waarbij de curtis Monsterhoec. Deze laatste blijkt reeds vroegtijdig een belangrijk bezit der abdij Ter Does te zijn geweest. Zij wordt reeds genoemd in 1214, wanneer Egidius de Cattendic er getuige is voor de abdij (Oork. Holl. I, no. 243; De Fremery no. 32), in 1224 is er een magister van de abdij (De Fremery, no. 53). In evengenoemd jaar gaf St. Pieter te Utrecht er vier gemeten aan Ter Does in erfpacht (Oork. Holl. I, no. 289). In 1268 geven de gebroeders Florens en Wolfert, heeren van Cattendike, er de visscherij aan deze abdij (ald. II, 171) en 1277 verkoopen zij er haar alle tienden (De Fremery, no. 191, 192, 204).

Evengenoemde Wolfert, in bovenstaand stuk nog genoemd, verkocht in 1289 als ridder met zijn vrouw Margareta aan Ter Does land onder Waerde (De Fremery, no. 260) en sloot zich in 1290 bij de Vlaamsche partij aan (Oork. II, no. 666, 667, 716).

XLIV.
De Dekens van Voorne en van Schouwen oorkonden een gift aan de abdij Ter Does.

z.d. (volgens Inventaris: 1250).

 

Willelmus, Dei gratia decanus de Vorne, et Amicus, decanus de Scouden, universis fidelibus inperpetuum. Ex sacre auctoritatis oraculo plenarie sumus edocti quod ille veritatem probatur opprimere qui eius oppressioni pro posse non nititur obviare. Ne ergo per nostram incuriam veritas in aliquo preiudicium patiatur tam posteris quam modernis presenti pagina curavimus intimare quod vir quidam nomine Iimo et uxor eius Hermegardis in parochia de Burgh commanentes, dote prolis omnimodis destituti, incolumes in nostra presentia consistentes, pro suarum animarum remedio xx mensuras terre et duas domos ecclesie beate Marie de Thosan legitima donatione sollemniter in elemosinam contulerunt et eandem terram cum

[pagina 269]
[p. 269]

domibus in manum abbatis prefate ecclesie resignarunt. Porro ne rem tam legitime in Christi patrimonium devolutam ausu sacrilego quisquam eripere de Christi manibus attemptaret in omnes qui hanc donationem aliquando conarentur infringere anathematis maledictum in ecclesia sollempniter est prolatum. Veritati ergo quam vidimus testimonium perhibemus et ad fidem testimonii roborandam sigilla nostra duximus apponenda et nomina sacerdotum qui pariter affuerunt fecimus subnotari: Henricus et Betto presbiteri de Burgh, Nicholaus et Laurencius de Hamstad, Egidius et Simon de Welland, Lambertus de Brithorp, Willelmus filius Ellici de Sirikese et alii multi testes, omni exceptione maiores.

(Oorspr. perk. Arch. abdij Ter Does, nu Groot Seminarie Brugge, inv. no. 804, met het zegel van den deken van Voorne aan uithangenden staart over. - Onuitgegeven.)

voetnoot1)
De lezing van dezen zeldzamen voornaam is niet volkomen zeker.

voetnoot1)
Dit woord is tweemaal geschreven.
voetnoot1)
Er staat: sbats.
voetnoot1)
Zouden tweemaal geschreven.

voetnoot1)
Deze twee woorden zijn afgescheurd; wij meenen ze in verband met de volgende oorkonde te mogen invoegen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Gilles van Scoude

  • Hugo van Scoude

  • Johannes van Waerde

  • Gilles van Sabbinge

  • DaniĆ«l van Duvenee

  • Johannes van Scoude

  • Petrus van Scoude

  • Badeloge van Duvenee

  • Witto van Valkenisse


editeurs

  • H.G.A. Obreen


datums

  • mei 1248

  • juni 1256

  • 22 januari 1259

  • 23 januari 1259

  • 24 januari 1260

  • 3 maart 1261

  • mei 1263

  • 13 mei 1263

  • mei 1264

  • 26 april 1265

  • april 1266

  • 27 oktober 1267

  • april 1269

  • 14 april 1279

  • mei 1281

  • 18 april 1282

  • 1250