Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 54
(1933)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zestiende-eeuwsche wandelingen door Nederland,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beteekenis geweest, die in de ons overgeleverde archivalia talrijke sporen nagelaten heeft. Het meest bekend is hij als bewerker van het zgn. Privilegieboekje van Stad en Lande van Gooiland, dat in het Gemeenlandshuis te Hilversum bewaard wordtGa naar voetnoot1). Behalve enkele latere toevoegsels is dat geheel van zijn hand, dezelfde als de onderhavige verbalen schreef, wat het karakteristieke schrift onbetwijfelbaar bewijst. De verzamelaar van het register openbaart zich als een ontwikkeld man met breede belangstelling: temidden van oorkonden, keuren, dingtalen en andere officieele bescheiden, van belang voor het bestuur van Naarden en Gooiland, treft men ook drie Latijnsche gedichten in zijn werk aanGa naar voetnoot2). Dien indruk van ontwikkeling maakt hij ook in de achterstaande rapporten, waarin hij zich nu en dan in het Fransch en in het Latijn uitdrukt. Het doel van de tochten, die den secretaris zelfs naar de abdij Selwerd bij Groningen voerden, was zekerheid te verkrijgen omtrent de grenzen van Gooiland, waarover toen al sinds een halve eeuw kwestie was en nog een halve eeuw zijn zouGa naar voetnoot3), maar juist op dit punt blijven de verslagen, naar Perk al opmerkte, ‘duister, en tegenover enkele lichtpunten doen zich tegenstrijdigheden en nevelachtige berichten op.’ Inderdaad kan men er wel een aantal topografische gegevens uithalen, maar, zooals ieder, die weleens met dat doel middeleeuwsche bronnen doorzocht, begrijpen zal, voor nauwkeurige plaatsbepaling zijn die meestal onvoldoende. Dat de verbalen, nadat ik hun oogst voor de plaatsbeschrijving van Gooiland en het Nedersticht reeds elders onderbracht, toch nog een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volledige uitgave waard worden geacht, danken zij aan hun levendige en onderhoudende verteltrant, de aardige cultuurbeelden, die zij bieden, en allerlei mededeelingen over de economische toestanden, die men elders niet licht vinden zal. Ik wil geenszins het genoegen van den lezer bederven door voorbarig te verklappen, wat er opgediend zal worden; maar ik mag wel even de aandacht vestigen op de sappige omgangstaal met haar oorspronkelijke beelden en teekenende uitdrukkingen, die de schrijver gebruikt. Zijn schrifturen kunnen als bewijs ervoor dienen, dat de platheden, die de latere Middeleeuwers gaarne ten tooneele brachten, slechts afspiegelingen van hun dagelijksche leven waren. Het verhaal van de studentikoze intimiteit, waartoe de stadsbode van Naarden met een schepen van Baarn komt, nadat zij in de herberg te Eembrugge een pleizierigen avond hebben doorgebracht, of dat van den herbergier, tevens schout, te Soest, die als hij een vroolijken dronk over zich heeft, loslippig wordt, vooral de zelfbelastering en de insinuatie, die hij den abt van Selwerd als grappen opdischt, toonen ten overvloede opnieuw aan, dat de grenzen van den goeden smaak in dien tijd anders lagen dan in den onzen. Ook zal het, na al wat er over de zestiende-eeuwsche geestelijkheid gepubliceerd is, geen verwondering wekken, dat de pastoors der dorpen, die het tweetal doortrekt, vrij geregeld absent zijn of in de kroeg zitten. Meer opvallend is het gemak, waarmede Aelmannus liegt om zijn doel te bereiken, en de naiviteit, waarmede hij zijn bedriegerijen opbiecht. De man bezit een reportersgave, die een courantier van onze dagen zich niet zou behoeven te schamen. Hij geeft gebeurtenissen en gesprekken precies zoo weer als zij geschied zijn. Over zijn geheele werk ligt een onbevangenheid, die weleens onbeschaamd, doch ook zeer betrouwbaar aandoet. Als hij onjuistheden vertelt, doet hij dat in commissie, doordat hij de mededeelingen van zijn zegslieden nauwkeurig weergeeft, ook al weet hij soms zelf, dat ze onjuist zijn. Wat hij zelf vertelt, kan zakelijk zeer belangrijk zijn: ik denk bijv. aan zijn inlichtingen over den waterstaat te Maartensdijk en aan de Vecht en over de draperie en de veenderij van de abdij Selwerd. Geen der verslagen is door Pieter Aelmanszoon zelf gedateerd. Als men probeert den datum ervan vast te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stellen, doen zich eigenaardige moeilijkheden voorGa naar voetnoot1). Het eerste verslag wordt in een gelijktijdige aanteekening op den omslag, die niet van de hand van den schrijver is, aldus omschreven: ‘Proces verbael van Pieter Aelman, secreteris van Naerden, van tguent, dat hij in den jaere XVcXVIII bevant ang(aende) de limiten in Goylant, ende bysonder van denghenen, die de graeflicheyt den chijns te Zoest, te Barne ende daeromtrent jaerlicx schuldich zijn’Ga naar voetnoot2). Deze dateering kan niet juist zijn. Immers Pieter Aelmanszoon verklaart zijn tocht aangevangen te hebben ‘up Donredach voir sinte Symon ende Judas Apostelenavont’; een paar bladzijden verder blijkt, dat het den volgenden dag Sint Simeon en Judasavond is. Het feest der beide heiligen (28 October) viel dus dat jaar op Zaterdag, wat in 1518 niet het geval was, daar het toen op Donderdag viel. Bovendien wordt in het verslag van Karel V als keizer gesproken; het is dus zeker na de verkiezing in 1519, mogelijk pas na de kroning te Aken in 1520 ontstaanGa naar voetnoot3). Van de eerste tien jaren, die daarop volgden, viel de bewuste feestdag alleen in 1525 op Zaterdag. De tocht heeft blijkens andere data in het rapport slechts enkele dagen geduurd: ‘ende quamen Sondachssmorgens thuys te Nairden.’ Op Allerzielen ging het tweetal opnieuw op stap, zoodat men mag besluiten, dat het verslag toestanden uit de laatste dagen van October en de eerste van November 1525 weergeeft. Het verslag van den verkenningstocht - of beter tochten, want het zijn feitelijk drie kleine -, dat ik voor het tweede houd, is moeilijker te dateeren; tot volstrekte zekerheid kom ik althans daarbij niet. Het is door Aelmannus zelf gedagteekend op ‘den III Februari ao etc.’ Het jaar wordt gegeven door een kantteekening van een andere hand dan de zijne, doch mogelijk dezelfde als de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanteekening op het vorige verslag schreef: ‘overgesonden bij den secretaris van Naerden den VIIen in Februari XXV secundum cursum curie Hollandie.’ Het verslag zelf noemt geen jaar, doch vermeldt als aanvangsdatum van den eersten kleineren tocht ‘upten verzwoeren Maendach alst upten IXen Januarii laestleden.’ Verzworen Maandag kan verschillende beteekenissen hebbenGa naar voetnoot1). Hier is Maandag na Driekoningen bedoeld. Die dag viel in 1526 op 8, in 1525 op 9 Januari. Dus zou ook op den omslag van dit stuk het jaar foutief opgegeven zijn: het zou uit Januari en Februari 1525 dateeren en dus ouder zijn dan het vorige verslag. En toch maakt dat op mij - en maakte blijkbaar ook op Perk - den indruk van het oudste te zijn, om den ietwat plechtstatigen titel, die mogelijk bij een volgende gelegenheid overbodig werd geacht, en om de plaats, die het in het handschrift inneemt. Maar deze beide argumenten beduiden weinig. Belangrijker is de omstandigheid, dat blijkens het begin van dit tweede verslag de aandacht van den schrijver gericht is op de relaties, die de stadsbode in de abdij van Oostbroek bij de Bilt onderhoudt, waarvan voor het doel, dat zij nastreven, partij te trekken zal zijn. Aangezien in de onder no. III gepubliceerde bescheiden die betrekkingen nader uitgewerkt en benut worden, zal men wellicht met mij geneigd zijn aan te nemen, dat de nos. II en III bijeen behooren. Het overtuigend bewijs, dat de volgorde van het handschrift chronologisch de juiste is, kan ik, ik beken het, niet leveren. Men heeft van tweeën één te kiezen: òf Pieter Aelmanszoon vergist zich een dag, òf het opschrift op den omslag vergist zich een jaar. Nu voor de rangschikking een keuze gedaan moet worden, wil ik niet scheiden wat bijeen behoort, en handhaaf dus de volgorde van het handschrift door aan te nemen, dat het verslag handelt over gebeurtenissen van Januari 1526 en in Februari daaraanvolgende geschreven en ingediend isGa naar voetnoot2). De volgorde van het handschrift moeten wij wel laten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
varen bij het volgende stuk (no. III A), een brief van Pieter Aelmanszoon, gedateerd: ‘upter XXVIIen dach Februarii ao XXV stilo curie,’ oftewel 1526 Februari 27, die tusschen de beide besproken verslagen in ligt. Hij biedt daarin den gecommitteerde in zake de grenzen van Gooiland aan een monnik, die vroeger te Oostbroek gewoond had, maar nu zijn laatste dagen in de abdij Selwerd bij Groningen sleet, te gaan opzoeken om van hem inlichtingen over de grenzen te verkrijgen. Indien men het vorige verslag in 1526 stelt, sluiten beide bescheiden chronologisch prachtig aan elkaar. Op mij maakt het den indruk, dat de secretaris, aangemoedigd door den bode, in Februari 1526 vervuld is geweest van de mogelijkheden, die hun Oostbroeksche relaties hun openden. De beschrijving van de reis naar Selwerd vormt den inhoud van het derde verslag. Er moet eenigen tijd verloopen zijn tusschen dezen en de vorige tochten, want de secretaris van Naarden blijkt intusschen controleur te Workum in Friesland te zijn geworden, als hoedanig hij in 1526 voor het eerst en in 1547 voor het laatst vermeld wordt. Hij had in die betrekking een substituut, die vermoedelijk het baantje bij voortduring waarnam, daar Pieter Aelmanszoon zijn secretariaat te Naarden voorloopig bekleeden bleefGa naar voetnoot1). In het verslag zelf komt geen dateering voor, behalve dat de schrijver zegt zijn reis in den winter ondernomen te hebben en aan het einde verklaart, dat het plan daartoe een jaar geleden door den bode van Naarden gesuggereerd is. Tusschen den brief van Pieter Aelmanszoon en dit verslag ligt dus een jaar. Dat komt voortreffelijk uit met de dateering, die dezelfde gelijktijdige hand als bij de vorige processen-verbaal buiten op dit verslag plaatste: ‘den XXVIen in Februario XVc XXVI secundum cursum curie Hollandie,’ wat dus 1527 Februari 26 wil zeggen. Het vierde verslag mist elke dateering, maar gelukkig kunnen wij dat nauwkeurig bepalen uit den inhoud. Het is een rapport over een onderzoek naar de overblijfselen van de hofstede van EltenGa naar voetnoot2), aan de hand van inlichtingen, die Pieter Aelmanszoon te Selwerd verkregen had. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met den datum van het vorige verslag is de terminus a quo gegeven. Den terminus ante quem levert de mededeeling van den schrijver, dat hij bij zijn vertrek uit de Wittevrouwenpoort te Utrecht het klooster Vredendaal nog in vollen luister liggen zag. Dit klooster is in de laatste dagen van April 1527 door de Gelderschen verwoestGa naar voetnoot1), zoodat wij zijn tocht kunnen stellen tusschen einde-Februari en einde-April 1527. Men zal begrijpen, dat voor de annotatie van schrifturen van zoo afwisselenden inhoud, wilde die eenigszins volledig zijn, de steun van verschillende specialisten onmisbaar was. Dien heb ik dan ook rijkelijk ondervonden. Ik moge hun namen ter plaatse, waar zij te hulp schoten, vermelden en hier met een algemeene dankbetuiging voor hen allen volstaan. D.Th.E. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I (1525).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doen mitten voirs. bode, zoe wij secretelicxte ende behendichste zoude connen ende moegen doen - - want die gestichtsche loes, cloeck ende oeck verhart ende verstijfft zijn - - hoewel zij onrecht hebben - - in haire saken hem te defenderen ende dengheenen wel haest souden slaen, die zij wisten, dat hem soude willen heymelijcken ondergaen off ondercruypen - -, soe heb ick mitten voirs. bode ons afferren ende ondersoecken toesamen in de tegenwoirdicheyt van den gestichtschen altijd surreptelick ende bedect gedaen ende moeten doen omme nyet suspect te werden; ende overmyts oick dat die gestichtsche voirs. wel hadden vernomen, dat mijn voirs. heeren die commissarien des keysers onlanx upt stuck van den venen ende limiten in Goylant hadden geweestGa naar voetnoot1), soe hebben wij dairnae zekere daghen vertoefft ende tselffde wat laten vercoelen ende zijn eerst uuyt Nairden gegaen up Donredach voir sinte Symon ende Judas ApostelenavontGa naar voetnoot2). Gegaen doer den dorpe van Laren nae den ZijtweyntGa naar voetnoot3), diewelc dair beghint van Goylant off recht oestwart op te gaen tot ant westeynde off an de thoren toe van de oude kerck tot Emmenes, ende dair mitten voirs. bode toesamen coemende omme te vernemen nae de outheyt van denselven kerck off van den dorp, zoe sagen wij dair den pastoer, heeren Joest, ende een altaristGa naar voetnoot4), genaempt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heer Jan Nollert, elcx in hosen ende wambuys gaende zonder tabbert, dragende zekere backsteen van tkerckhoff tot hair huysen; ende dieselffde ons kennende, soe sprack die voirs. pastoer: wat maect ghij twe toesamen toch hier? ghij wilt hier ymmers int dorp blijven, want gaet ghij elders verder, dair sult ghij den doncker avont brengen. Wij antwoirden, dat wij sonderlincx nyet en hadden te maken, mer dat wij sochten drie off vier goede verkens te copen. Die voirs. pastoer seyde: gaet ter herberge tot u lanswijff van Nairden, ick koem dair tavont bij u, ende vraecht omme; ghij sult - - zoe ick vermoede - - u beryff in den dorp wel crijgen; etc. Ende omdat die pastoer ende altarist ons tot onse afferen suspect ende zij dair tegenwoirdich opt kerckhoff arbeydende waeren, ende want oeck die kerck vast toe stondt gesloten, zoe en conden noch en mochten wij mitten coster doetertijt in der kercken nyet coemen, off wij souden hemluyden suspect hebben geworden, dairomme wij den coster dien avont nyet en moyden. Ende die voirs. pastor tsavonts bij ons coemende, zoe maecten wij die apparensie, recht off wij anders nyet en sochten dan verkens te copen, ende vraechden den waert nae dien, off hij ons ennige wist te wijsen, die te coep waren. Die waert antwoirde: Emmenes is lange doer te gaen; tis tavont te laet te soecken; ick weet wel ennige; ghij sult morgen uwen beryff wel crijgen. Onder andere tsavonts bij den vure sittende, zoe schoet ick uuytGa naar voetnoot1), seggende: ghij hebt hier eenen schonen nywen kerckthoren gemaect in corte jaeren. Ja wij, seyde die pastoer, bynnen vier jaeren. Voert seyde ick: u kerck is veel ouder ende schijnt wel soe out als onse kerck te NairdenGa naar voetnoot2); die is omtrent hondert ende tachtich jaeren out, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoe ick die datum dairaff eens gelesen hebbe. Ende hoe out mach dese uwe Emmenesser kerck wesen? Die pastoer antwoirde: ick houde dese kerck noch ghien twehondert jairen out te zijn. Ick en weets opt nauste nyet te seggen. Ick seyde weder: ghij zijt hier pastoer, ghij soudt dat ymmers weten bij de fondacie. Die hebt ghij ymmer? Die pastoer antwoirde: ick en hebbe die principal brieff nyet, mer een copie. Ick sal u morgen die outheyt wel weten te seggen. Des anderen daechs smorgens vroech up sinte Symon ende Judasavont zoe ghyngen wij ant costers huys, die een Hollander is van Muyden geboren, ende den cregen wij van den bedde ende die hulp ons mit een kaerse in de kerck. Ende ick visiteerde dair alle die boeken voer ende affter ende socht nae de datum van den kerck ende outheyt van den dorpe aldair ende en vonde nergent nyet van dien, dan in een olde solter stondt opt kalendier - - zoe hier zoe daer - - veel doden geteykent hair sterffdagen, ende onder andere van de olste van dien stondt gescreven in deser formen: ao MCCC sexagesimo tertio obiit Petrus filius Petri, cuius anima requiescat in pace. Ende dair sonderlincx nyet vyndende, zoe bleven wij verwachtende den voirs. pastoer, totdat hij buyten zijn huys opt kerckhoff quam, ende ick begheerde van denselven - - zoe hij mij tsavonts toegeseyt hadde - - te sien die copie van de fondacie. Hij antwoirde: Ick en weet nyet, waer dat ick se sal soecken; zij mach wech ende verloren zijn. Ick en heb se in lange nyet gesien. Cortelick onder andere, hij had hem beslapen ende maecte hem onwillich dairnae te soecken; het scheen, dat hij mit heymelijcke suspicie was bevaen. Ende vandaen ghynghen wij tot in de nywe kerck - - staende opt ander eynde van Emmen(e)s - - omme van den pastoer aldair te vernemen die voirs. outheyt van den dorpe ende kercken ende die pastoer absent zijnde, zoe vraechde ick daer den altarist offte onderpriester nae de voirs. outheit. Hij antwoirde, dat die nywe kerck dair omtrent tachtich jaeren out is, mer van de outheyt des voirs. ouden kercks en wist hij nyet te spreken, mer seyde mij, indien ick van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beyde kercken wilde weten, dat mij dat nyemandt bet soude weten te seggen dan die pastoer tot EemGa naar voetnoot1), overmyts zijn oltheyt ende oeck omdat geheel Ymenes dair ter Eem plagen te kercken te hoeren ende dat beyde die kercken van Emmenes van der Eem gesepareert zijn ende dair oeck tsiairlicx ter Eem seker sylver moeten betalen etc. Voort zoe ghinck ick bynnen den voirs. nywe kerck ende socht voer ende affter in de boecken ende venck dair oeck nyet ter materien van onse boetscap dienende. Ende vandaen ghynghen wij sien nae den mont van de Eem ende en konden den op dre off vier boechschoet nae nyet genaken overmyts die natheyt van tlant swynters aldair. Nochtans sagen wij denselven mont van der Eem ende die blijfft dair ende en kon nyet verduystert noch vervreempt werden. Ende vandaen keerden wij wederom doer Emmenes ende ghyngen ten huyse van den schout Louwe Pousen omme mit hem smiddaechs te eten ende, alsoe dieselve een goet bescheyden out man is, van hem wat te ondervragen ende te vernemen. Ende over taeffel cortelick zoe verstonden wij van zijn mont, dat Emmenes van olts verder ter Eem wart int lant gelegen heefft, dair nutertijt een ruge hoffstede off staet, weel dre boechschoet verdt oestwart van Emmenes, den hij ons wees, ende seyde, dat genaempt is die oude hoffstede, mer hoe lange dat geleen was, dat Emmenes dair hadde gestaen, en wist hij off en wilde hij ons nyet seggen. Mer seyde, dat die wech, dair Emmenes nu op staet, van olts genaempt was Wackerswech ende die die scheyt plach te wesen tusschen Emmenes ende GoylantGa naar voetnoot2). Voert zoe scheyden wij vandair ende ghyngen toesamen uuyt Emmenes doer Baren doer den mellem tot bynnen der Eem ende bynnen der Eem coemende, zoe ghyngen wij dair over den brugge in een herberch, staende naest het huys ter Eem ende bij den kerck. Aldair setten wij onse stocken bynnen den herberghe ende bespraken ons logysGa naar voetnoot3) voir den toecomenden nacht ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ghyngen mitten eersten in den kerck ende ick visiteerde dair oick alle die boeken, die buyten sloten lagenGa naar voetnoot1), ende ick en venck dair oeck nyet tot onser materien dienende. Voort zoe ghynck ick voer het schoel ende vraechde den coster nae den pastoer; ende seyde mij, dat die pastoer tot Amersfoirdt getogen was ende van dien avont weder laet thuys soude coemen. Voert zoe ghingen wij weder ter herberge wart ende dair saten ende droncken bij den vure twe gebroeders van Baren, den eenen genaempt Heynrick ende dander Cornelis Heyn, diewelck scepen is nutertijt van Baren, ende noch sat dair oick bij Jacob Heynricxzoen, scepen ende secretarys van der Eem aldair, ende wij maecten ons gelagenoots mitten selven ende onder andere in den dranck zoe vraechde ick den voirs. secretarys van der Eem, off die van OudenairdenGa naar voetnoot2) dair ghien lant en hadden leggen, dat tijnsbaar was te ghelden ende te betalen te Bairne onder den lyndeGa naar voetnoot3). Hij antwoirde: ja, en hoir lant is hier wel gewaert dreduysent gulden. Ende die voirs. bode ondervraechde terwijle den scepen van Baerne ende ghinck dair tsavents mede buyten den huyse wateren ende brochte hem dairtoe zoe verde, dat die scepen mitten selven bode tsavents laet bij der mane ghynck ende wees hem Meyns van Campens lant, leggende over die Eem, dat innegelijcken gehouden is te betalen den thijns te Bairne voirscr. Voert zoe brocht hijt dairtoe al luysterende mitten selven scepen, dat wij hoir dreen gelach toesamen souden betalen dien avont, hij soude verwerven ende stonde dairvoer, dat die secretarys van der Eem ons alle die thijnsber landen op gescrifft soude geven; als hij dade sanderen daechs tsmorgens op sinte Symon ende Judasdach. Ende doe ghynck ick oeck in der kercken aen den pastoer, genaempt heer Jan die Gruyter, ende vraechde onder andere denselven nae den separacie ende outheyt van Emmenes voirs. ende hey seyde, dat die nywe kerck omtrent tachtich jairen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijnder kercke aldair gesepareert wasGa naar voetnoot1). Mer van de separacie van de oude kerck tot Emmenes en konde hij nye selven vernemen ende dat hij menige list ende heymelick versoeck dairnae hadde gedaen tot diversche stonden omme copie te gecrijgen van de fondacie van deselve oude kerck tot Emmenes ende dat hij mit ghiene manieren die en weet te gecrijgen ende dat die van Emmenes hem zijn silver offte lant, dat dairtoe staet, nyet en laten volgen noch gebruycken, dat in de Zijtweynt soude leggen - - zoe hij seyde - -Ga naar voetnoot2). Mij weder vragende, off ick van Amersfoirdt was, ick antwoirde: ja, ende seyde mij die voirs. pastoer voort: hebt ghij dair oeck te doen in den landen van den Zijtwint, dat ghij mij dus vraecht? Ick seyde noch: ja. Doe seyde mij die voirs. pastoer: gaet hier over die Eem ende vraecht nae Heynrick Ghijsbertszoen, die is een man noch ouder dan ick ende is oeck die rijckste man van der Eem ende weet van oude dingen te spreken bet dan ick. Hij sal u die gelegentheyt van den Zijtwynt ende anders wel seggen. Ende tot desselven Heynricx huys coemende, zoe stondt hij ende bereyde hem omme ter kercken wart te gaen. Ende ick vraechde hem mitten eersten nae de groote ende geleghentheyt van den Zijtwynt ende hij seyde mij, dat die Zijtweynt wel groet is XXVIII margen, gaende off streckende van de Eem aldair tot op Goylant toe, ende dat die oude kerck tot Emmenes bynnen die voirs. Zijtweynt staet. Voert zoe vraechde ick hem nae de outheyt van Emmenes, ende wat ick hem verder vraechde, hij lach op zijn hoeden ende en wilde mij van ghene dyngen meer bescheyden ende hij en wilde oeck nyet geloven, dat ick van Amersfoirdt off dat ick een Stichtsman was, ende seyde: ghij sijt Hollanders ende coempt hier nae onse dyngen te vernemen ende te verspieden, als ick gevoele; etc. Ende wij, negerende tselffde, spoeden ende versagen ons vandaer nae den dorpe van Baren. Ende opten wege | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoe quamen wij bij eenen Adriaen Aertszoen Buerman, woenende in een van den dre huysen opten Vuyrse, zoe hij seyde. Ende wij vraechden hem, off die van der Vuyrse te Baren te kercken hoerden. Hij antwoirde: neen, wij en hoeren hier nergens in Sticht te kercken, ende souden wij elders van rechtswegen ter kercken hoeren, dat soude wesen in Goylant. Ende wij vraechden hem voort: hoe mach dat wesen? Doe seyde hij weder: soude recht nae recht gaen, die Vuyrs waer Hollant. Al pachten wijt nu van sint Jans heeren tUtrecht, dat is toegecomen, zoe ick meester Jan van Amerongen, den deken van sint JanGa naar voetnoot1), hebbe hoeren vertellen, dat die Vuyrs van een eel man uuyt Hollant een kynt tot een pillegaeff gegeven is ende dat hetselffde kynt nae canonick werde sinte Jans tUtrecht, ende dat zij, heeren van sint Jan voirs., zoe off bij diergelijcke manieren gecomen zijn an de Vuyrse, ende dat voirs. meester Jan van Amerongen noch had geseyt, dat zij van der Vuyrsche behoeren veltslachGa naar voetnoot2) te hebbene opte gemeen weyde van Hilffersum; ende dat hij wel breder verstandt van dien hadde gehoert bij monde van den voirs. mr. Jan, mer hij en hadts al nyet connen onthouden omme nae te seggen. Ende mytsdien quamen wij an Bairne ende dair solliciteerden wij mede om den thijnsgenoten te wetenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende tlant te kennen, mer zij wairen dair also bedect, dat men van hemluyden dair nyet en condeGa naar voetnoota) yt terecht verstaen. Dan die voirs. scepen Cornelis Heyn, die bij ons ter Eem hadde geweest, die seyde ende vermelde ons die hoffsteden, die teynden Emmenes gelegen zijn, die eenen genaempt te wesen die hoffstede van DrakenburchGa naar voetnoot1) ende dander die hoffstede van den joncfr[o]uwe van RenesseGa naar voetnoot2), ende dat beyde die hoffsteden in den thijns gehouden zijn te betalen te Bairne onder den lynde. Mer van zijn luyden te Bairne en wilde hij ons nyet vermelden noch seggen int groot noch int cleyn. Ende van Bairne ghyngen wij voort tot Zoest ende voort doer in sinte BrigittencloesterGa naar voetnoot3) aldair om een monick van Nairden, die mijn cosijn offte neve is. Ende ommedat hij dair lange gewoent heefftGa naar voetnoot4), zoe hoepte ick, dat hij die landen ende hoven wel soude kennen, die in de voirs. thijns te Bairne gehouden zijn. Mer want hij lange geprofessyt ende besloten hadde geweest, zoe en wiste hij ons die nyet te wijsen, dan hij wist wel te spreken van eenen Loech Rutgerszoen, aldair te Soest woenende bij den kerck, dat die lange jairen inne gebreke hadde geweest ende noch nyet en wilde betalen. Ende dieselve heere mijn cosijn wees ons an eenen (van)Ga naar voetnootb) hoir leeckebroeders, die genoempt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is broeder Lambert, geboren ingesetene van Zoest, dat wij dairtoe souden gaen ende die soude - - zoeveere wij dat heymelick wilden houden ende hem nyet vermelden - - van alle die hoven wel weten te seggen. Ende bij den voirs. leeckebroeder coemende ende denselven toeseggende, dat wijt heymelijcken souden houden etc., ende dat wijt oeck tegen hem wel weder souden verdienen etc., zoe heefft hij ons onder andere geseyt tguent, dat hij voer de hant wiste, te wetenen, dat alle die goeden ende hoven aldair, dair die thijns van betailt ende gegeven wart, gecomen zijn van eenen joncker van GaesbeeckGa naar voetnoot1), ende dat hoir kercke dair bynnen tconvent gemaect was van des voirs. jonckers huys, dair hij op plach te woenen, dair die kerck nu staet, ende dat dieselve joncker oeck een huys plach te hebben, dair die kerck staet int cloester van den BerctGa naar voetnoot2). Voort zoe wist hij ons zommige hoven van vardt te noemen ende beloeffde ons die al claer up scriffte te crijgen van den pastoer van Zoest, ende dat wij omtrent bij een weeck weder dair bij hem souden coemen, dan soe soude hij al dinck claerre weten etc. Dairom soe scheyden wij vandair ende toeghen weder nae Nairden thuyswart. Ende doer Emmenes coemende zoe nam die voirs. bode die maet bij zijn treden van de brete van den Zijtwynt, leggende opt westeynde van de oude kerck van Emmenes te Goylant wart, die zij dair voir hoir gemeente houden, ende wart gevonden omtrent vierhondert treden breet. Voort zoe quamen wij te Laren ende die avont beleep ons, dat wij dair mosten blijven ende benachten, ende quamen Sondaechssmorgens thuys te Nairden. Ende weder up Alrezielendach ghyngen wij toesamen den anderden mael uuyt Naerden omme te halen die thijnsbaer hoven in gescriffte van broeder Lambert toe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoest ende omme voorts nae die andere limiten te vernemen etc. Ende tSoest bij den voirs. broeder Lambert coemende, zoe wees hij ons eerst zeker lant, dat die van Oudenairden dair toebehoort, leggende teynden Zoest an den wech nae Amersfoirt wart bij den Birct, genaempt het Gheyn; voort seyde hij ons bij monde, dat hem die pastoer te Zoest geseyt hadde, dat Zoest in voertijden uuytgegeven is op ‧XXI‧ hoeven, dairvan die abt van sinte Pouwels tUtrecht die vierthien hoven heefft ende die voirs. pastoer tot Zoest die ander zeven ende dat hem een van de ‧VII‧ hoven virdwaelt off verbijstert is, zoedat hij mer van ses hovenen en ontfanct tsiairlicx. Voert zoe maecte die voirs. broeder een reys myt ons ende fingeerde tegen die van Zoest te gaen nae den mellem, ende onderwegen mit hem gaende overlang doer Zoest, zoet gelegen leyt, wees ons van hove te hove, die hij seyde, dat in den thijns toe Bairne onder den lynde gehouden zijn te betalenGa naar voetnoot1): Eerst van den kerck noortwart nedergaende die hoffstede van Loech Rutgerszoen, die inne vijffthien jairen, als geseyt wart, nyet betaelt en heefft; item dairnae zoe wees hij ons die hoffstede van Peter Noteboem;
Ende doe sloech die voirs. broeder Lambert ter zijtwart van ons doer Zoest ende en dorste verder mit ons nyet gaen, off wij souden dair alle dre toesamen suspect hebben geworden, ende seyde ons, dat wij souden gaen aen den oude schout aldair, woenende opt neder noerdereynde in Soest, dat die ons oeck genoech soude wijsen ende seggen, als wij zijn gemoede dairoff hadden. Ende dieselve schout was doetertijt van huijs ende wij en con- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den hem nye en huys belopen. Dairomme zoe ghyngen wij toesamen tsavonts ter herberge van den nywen schout, die nutertijt schout is bynnen Zoest, genaempt Peter Schepper, ende vonden denselven vrolick gedroncken ende tsavonts nae den eeten zoe vraechden wij hem, off hij alle die hoffsteden nyet en kende, die den graefflickheyt van Hollant gehouden zijn te betalen den thijns onder den lynde te Bairne. Hij antwoirde weder seggende: Ja ick, dat is van olts gecomen van mijn vrouwe van Elten; seggende voert: wairbij zoe vraecht ghij daernae? Wij antwoirden hem weder, dat wij gairne den voirs. thijns eenen souden onderpachten, genaempt meester Heynrick toe NairdenGa naar voetnoot1), ende dat diezelffde (die)Ga naar voetnoota) pachtynge lange gehadt heefft om een cleyn ende brenct dairvoer w(e)ynich ten hove, zoedat dairomme die generael rentmeester dairom nyet en wel en genoecht. Dus heefft hij ons die geveylt te verpachten. Ende ghij kent se hier bet dan wij, die dairinne gehouden zijn. Dairomme, staecker ennich profijt in, wij woudent mit u bestaen ende nemen se in pachte voir ons dreen toesamen, ende uwe derdendeel zoude u profijtelijcker ende beter wesen dant ons, overmyts die teringe, die soude dan hier tsiairlicx ten huyse vallen; hier souden wij tsiairlicx coemen theeren ende die luyden souden veel bij ons vallen in den gelage ende u byer soude te bet worden gedroncken. Die schout vraechde weder: voer wat penningen zoude ghij denselven thijns moegen crijgen? Wij antwoirden: die roep is veertich, mer wij meenen die wel te crijgen voere XXXV gulden. Hij seyde noch: kent ghij se dairvoer crijgen, slaet se vrij an ende mijnt se dairvoer, want die thijnsgenoten van mijn vrouwe van Elten zijnder veel meer dan ghij wel weet; die thijns gaet veer ende breet, die onder den lynde te Baren moeten betalen; ja se, die gaet al over die Eem; die hoffstede van GrymmesteynGa naar voetnoot2) ende meer andere aldair zijn derin gehouden. Zal ick die pachtinge mit uluyden hebben, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoe wil ick, datter tsiairlicx geroepen ende gekondicht zal warden hiir rontsomme in de kercken, dat die thijnsgenoten hiir tot mijnen huyse sullen coemen betalen, gelijck nu die gewoente dairoff is te Bairne. Ghij sult dan wel sien ende vernemen, dattet beter is dan XXXV gulden tsiairs. Voort zoe sullen wij veel te dadingen crijgen van dengeenen, die gesluyhe(r)t ende lange nyet betaelt en hebben. Ende want wij nyet machtich en waeren noch beveel en hadden ennich contract offte voirwairde mit hem te makene, noch en wisten oick nyet, offt wel moegelijcken soude wesen den betalinge van den thijns te verleggen van Bairne tot bynnen Zoest etc., zoe gaven wij den voirs. schout ter antwoirt: het is nu tavont een verlopen avont, het zijn heylige dagen dese twe dagen geweest. Ghij wilt oick - - als gij thans seyde - - nae middernacht mit uwe gedeputeerde van Zoest nae Utert gaen in de dachvaert, zoedat ghij morgen hier nyet en sult zijn. Wij willen cortelick hier eens weder bij uwe lieffden coemen ende maken dan onse voirwairde van dien, want ghij zijt een man, die ons byzonder dairtoe dient onse maet ende geselle te wesen, ende principalick salt oirbairlicxte voir u zijn, overmits die teringe ende dadingen, zoe voirs. is, die hier ten huyse zullen geschien; etc. Ende die voirs. schout was mittet voirs. uuytsetten ende opstellen van ons dien avont tevreden ende toech omtrent twe uren nae den middernacht nae onse ramen - - want wij dair ten huyse ghien clock en hoerden - - van zijn huyse nae Utrecht mit zijn geselscip ende gedeputeerde, die hem gewrect hadden van den bedde. Ende wij onlancx dairnae stonden oeck op van den bedde ende ghyngen vandaen bij der manen geschijn over den Vuyrsche, voirts doer tveen - - dair wij wel nat worden om ons voeten - - totdat wij quamen ter plaetsen van den WijckGa naar voetnoot1) - - dair die voirs. bode ende zekere deposanten, die mit hem dat gesien hebben tanderen tijden, seg- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen, dat die blauwe steen offte sarcke leytGa naar voetnoot1) - - ende die voirs. Wijck vonden wij dair noch vol waters, zoedat men den sarck vurs. nyet en conden sien noch gevynden. Ende ghyngen dairomme nae den schuttinge, die twater in deselffde Wijck staende hout, welcke schuttinge besijden ende neffens het huys an sinte Martensdijck staet, ende begonden die schotduere van den schuttinge voirscr. op te wynden omme twater van denselven Wijck te verlaten ende te doen neder ter Vecht wart dalen ende vertrecken. Ende die hont van den huyse aldair vernam ons terstondt mitterdaet ende schoot ende basste zeer nae ons. Wij worpen hem broet voer - - dat wij dairomme mede hadden genomen - -, mer die hont liet het broot leggen ende en sach er nauwe nae en schoet altijt even stijff nae ons ende maecte zoeveel geschals, dattet al wacker worde, dat bynnens huys was, zoedat wij se hoerden van den bedden opvliegen. Ende wij mosten ons versien vandaer ende lepen wederom nae den steen ende twater was nauwe een voet gelaecht offt gedaelt, zoedat dieselve voirs. sarcksteen noch veer genoech onder den water bedect bleeff. Ende dair omtrent den steen wesende, zoe hoerden wij wel den roep offte geluydt van twe off dre mans bij tvoirs. huys, mer wij en vernamen nyet, dat zij ons volchden. Voorts lepen wij van den sarcksteen - - nyet nae sinte Martensdijck - -, mer nae GoyerboschGa naar voetnoot2) ende ghyngen doe noortwart op totdat wij quamen an de wech, die van den bosch tot an derGa naar voetnoota) noortwester eynde van sinte Martensdijck gaet, ende dair coemende, begont dach te worden, ende vandaen voorts an sinte Martensdijck coemende, zoe vertoeffden wij dair omtrent een ure ende ghyngen dairnae weder vant noortwester eynde tot an tsuytoester eynde van sinte Martensdijck voirs., totdat wij voer de huysinge ende an de Wijck quamen, dair wij an de schutting hadden geweest, omme te sien, watter in de wege hadde geweest, datter twater nyet meer ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soncken en was, ende bevonden, dat onder off een stuck vardt beneden den voirs. schuttinge meer schuttingen staen, elx een boechschut off twe van een, een ygelick houdende twater omtrent een voet hoech gradatim boven dandere, zoedattet water van de bovenste schuttinge totten anderen, dair immediate nae, nyet meer dalen en mach bij het opwynden voirs. dan omtrent een voet, tenwair dat mer meer andere schuttingen, die nederwarts nae de Vecht toe gelegen zijn, teffens gelijck toesamen opwonden, zoe soude dan die bovenste Wijck wel geheel droich werden ende twater soude hem al ontlopen. Ende wij sagen den luyden van tselffde huys, die smorgens doer ons ende van den hont gewrect waren, doe gaen eeren ende ploegen besijden langs die Wijck, dair die voirs. steen offte sarck leyt, als voirs. is; anders souden wij dair bij denselven sarck weder hebben gegaen ende dairnae hebben getast mit onse piecken doer twater. Weder zoe keerden wij omme vant zuytoester eynde tot an tnoortwester eynde van sinte Martensdijck ende ghyngen vandaen voort tot in den dorpe van Westbroeck, dair Hoddemeer ende Koddemeer bij leggenGa naar voetnoot1), ende ghyngen dair ter herberge bij den kerck ende worden dair wel vertoefft bij een ouder preester, van Nairden geboren, die bij ons quam teren, ende dair sat die waert mit zijn derden van bynnen Westbroeck ende speelden mitten troeffspel. Ende wij vraechden dair in den gelage van de Westbroekers voirs. van varts nae Hoddemeer ende Koddemeer etc. Zij confesseerden genoech, dattet paelscheydingen hebben geweest, mer overmyts dat se nu al verlopen ende vergraven zijn, zoe meenden zij, dat die nyet weder te recht gevonden zouden warden. Oeck soe scheent an hemluyden, dat zij wat beducht waren, omdatter mijn heeren die commissaryen van den keyser onlancx hadden geweest in GoylantGa naar voetnoot2). Mer wij en konnen ghien recht bescheyt van hemluyden hoeren ende wij ontsagen ons oeck veel om te schieten off te vragen ende wairen beducht oeck suspect ende geslagen te wor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, als zij oeck wel souden hebben durven doen, hadde zij van onse commissie geweten. Tegen den avont ghynck ick mitten voirs. ouder preester uuyten herberch omme den kerck ende ornamentenGa naar voetnoot1) - - die dair zeer schoen zijn - - te sien ende principalick om mijn afferen, die boecken, te sien, off ich yt dairinne mochte vynden gescr. voer off affter, ons dienende, zoe en heb ick dair oeck nyet gevonden, dan dat die kerck dair jonger is dan ick hadde gemeentGa naar voetnoot2). Ende tsanderen daechs daernae, overmyts dat wij daer tveen nyet en mochten opt naeste gaen an de Oude WeerGa naar voetnoot3), zoe ghyngen wij boven omme nae ende doer den dorpe Loesdrecht die mijl op dre ende alsoe opte Oude Weer coemende zoe verstonden wij dair van onse waert - - die dair een wijff heefft van Muyderberch geboeren, woenende toesamen besijden an de Oude Weer - -, dat zijn huys dair in Hollant staet ende dat die ander zijde van den Oude Weer Sticht is. Voert zoe sagen wij den Weere langes nae den Vechtwart toe ende onse wairt seyde, dat upt eynde van den Were, dair zij den Vecht genaect, dat se dair heefft twe strengen ende maect een zwaleffenstart, ende teynden elcken staet een sluyse an de Vecht; die eene is een Stichtsche sluyse ende dander een Hollantsche sluyse, ende dair woent nu een man op, die genaempt is Jan Hubertszoen, ende dat dieselve plach van olts te heten Roeloff Arentszoens sluyseGa naar voetnoot4). Ende vandaen gyngen wij weder nae Loesdrecht ende cregen een, die ons wees den hoffstede van Peter Dircxzoen - - welck die van der Loesdrecht nye en wilden wijsen - -; ende dieselffde Peter Dircxzoens hoffstede is nu een ledige hoffstede zonder huysinge, mer dair woent nu een tegenover in een nyu huys, genaempt Janssen. Ende van de Oude Were voirs. tot an dese Peter Dircxzoens hoffstede toe plach een weer recht op te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaen, zoe wij dair van goede oude luyden hebben gehoort ende van onsen voirs. wijser hebben verstaen. P. Aelmanszoen.
Hiernae volgen die namen, mitsgaders hoirluyder dammaten landts, gelegen over die Eem oestwart, die in de thijns te Bairne onder den lynde den graefflickht. van Hollant tsiairlicx schuldich souden zijn, nae vermelden van twe gebroeders van Bairne, ende voorts bij overleveren van hoir derde geselle ende lachgenoot Jacob Heynricxzoen, scepene ende secretarys ter Eem, mit eenen scedule bij zijn selffs hant gescr. ende overgegeven in handen van mij, secretarys van Nairden voirscr., dairoff voer int derde blat van deser mijne informacie ende memorien voirs. mencie gemaect is. Te wetenGa naar voetnoot1):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II (1526?).Ga naar voetnoota) Wij Volcken Mathijszoen, schout, Peter Aelman, secretarys, ende Meyns Keeck, gezworen bode der stede van Nairden, verhoort hebbende, dat die van Utrecht opte bepalinge ende limiten van Goylant wilden coemen, zoe zijn wij toesamen - - want hier nyemant anders nae uuyt en wilde sien - - gedelibereert geweest alsoe, dat wij den voirs. bode - - welck een vrundt is ende soe staet mitten abt ende monicken van Oestbroeck, dat hij hemluyden nyet suspect en is - - aldair hebben laten gaen omme int heymelick te vernemen den dach, dat die van Utrecht souden coemen. Ende hij vernam aldair, dattet geschien soude - - alst geviel - - upten verzwoeren Maendach alst upten IXen Januarii laestledenGa naar voetnoot2); dairtoe die voirs. bode gevaceert heefft twe dagen. Ende ten voirs. IXen dach zoe zijn wij voirn. dree toesamen uuyt Naerden gegaen tot in Goyerboss, dat omtrent mitsweech bij de bepalinge leyt ende hoech staet, omme dair te sien ende te vernemen up wat eynde, oest off west, die voirs. van Utrecht hoir omganck wilden nemen. Int voirs. boss leggende ende wachte houdende, zoe hebben wij gesien, dat omtrent te twe uren nae den noen die van Utrecht gecomen zijn, ses wagen volcx, van de Vurssche off ende zijn zonder ennich vertoeven gereden stracx verbij Laren ende Blarecom nae LeuwenpaelGa naar voetnoot3). Ende wij voirn., hem cloecklick volgende, vernamen aldair den ingesetene van Emmenes, Baren ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoess staende, omtrent IIIc personen, elck mit zijn gewere, verwachtende den voirs. Utersche wagens, ende die voirs. wagens bleven te staen opter grafft in de huysinge aldair an den gemeenen dijckGa naar voetnoot1). Ende is dair gebueert, dat die van Emmenes, Zoess ende Baren voirs. den gedeputeerden van Utrecht aldair in den sloot, verdt bynnen Goylant, thoonden een pael - - welck een Ghijs Smit van BlarecomGa naar voetnoot2), dair die wedue noch off leefft, dair geset hadde voir zijn eygen camp, die noch tertijt zijn kynder toe Blarecom toebehoort - - ende wilden baptizeerenGa naar voetnoot3) ende seggen, dat die pale zoude zijn Lewenpael, dair die limiten up radien. Ende ommedat zij in hoir wedercoemen denselven pale nyet en souden missen offte verbijgaen, zoe helden zij dairheyn bij eenen elsenboem neder ter airden, die die voirs. kynderen van Ghijs Smit toebehoorde, ende brugden heml. dairmede over den sloot. Ende zoe gaende noch verder bynnen Goylant, zoe wilden zij vandaen voirt hoir bepalinge nemen noortoestwert tot in Zuyderzee toe, zoedat mytsdien den gemeen weyde van Blarecom mitsgaders die Hilffersummer andrechtmaten ende zwadenGa naar voetnoot4) - - dat groen graslant | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is ende dair die key. Mat. tsiairlicx thijns off heefft, die die rentmr. van Kennemeerlant ontfanctGa naar voetnoot1) - - van Goylant affgesneden ende Stichts souden werden ende die van Blarecom ende meer in Goylant mede verdorven souden wesen. Ende onder die voirs. gedeputeerde van Utrecht zoe was dair een burgermeester van Wijck te Duersteden - - zoe wij vernemen connen - -, die dair tmeeste handel hadde ende sprack tot die van Emmenesse, Zoess etc., seggende: ghijluyden roept zeer. Ick heb wel op meer scheydingen ende bepalinge van landen gedeputeert geweest ende thandel gehadt, mer ick en sachs nye zoe vreempt als hier. Want uwerluyden woirden en accorderen nyet mit dese kaerteGa naar voetnoot2), die wij hier hebben. Laet ons zoe maken, dat als wij coemen, dairt sal dienen, dattet wat gelikenisse heefft ende wij in ons voirnemen nyet beschaempt en werden; etc. Ende tguent, dat die gedeputeerde ende gestichtsche dair verder communiceerden mit malcander, en conden wij al nyet vernemen. Dan vernamen onlancx dairnae, dat zij opten voirs. pale een ijseren cruys wilden doen setten. Ende die voirs. van Emmenesse, Zoess ende Baren - - verlatende dair den gedeputeerden ende heeren van Utert - - ghyngen wederom terugge thuyswart ende die ses voirs. wagens ende gedeputeerden reden nae Blarecom tot onder den wyntmolen aldairGa naar voetnoot3) ende spreden hoir kaerte - - rekende tlach zonder waertGa naar voetnoot4) - - ende wilden van den molen radien tot recht opten thoren van den Doem tUtrecht, zoedat bij hoir oge ende frivoel voernemen het derdendeel van Goyerboss hoir soude wesen. Voort reden zij vandair ende toeffden tsnachts bynnen Hilffersum | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten huyse van Adriaen denGa naar voetnoota) schout, die een Stichtsman geboren is, ende sanderen daechs, als Dynsdaechs, zoe reden die voirs. gedeputeerde uuyt Hilffersum nae die oestzijde van Goyerboss ende toeffden dair, totdat zij hoir kaerte spreden ende tlach alleen rekenden. Ende wij, hem altijt volgende, zoe lepen wij van tvoirs. oesteynde dwars doer tboss tot opt westeynde omme hemluyden te gemoeten ende te kennen ende wij quamen hem te gemoeten opt suytwester eynde van tvoirs. boss ende zij sagen ons verbijgaende aen zoe stijff, off zij ons doer souden hebben gesien, ende terstont als wij hem verbij waeren, zoe toeffden zij ende wij weder ende spreden dair weder hoir kaerte ende vandaen reden zij nae sinte Martensdijck ende voort nae Utrecht, zonder meer terselver tijt te doen. Anderwarff die fame wesende, dat die van Utrecht weder opte bepalinge van Goylant souden coemen den XXIIen Januarii, zoe zijn wij Peter Aelman en Meyns Keeck voirs. - - in absencie van den voirn. schout, die terselver tijt in den Hage was - - tenselven dage toesamen uuytgegaen omme te vernemen, wat zij souden doen, gaende opt oesteynde bij Lewenpael, dair zijt eerst laestwerf begonnen hadden, ende vandaen voort opten Vuerssche ende voerts op sinte Martensdijck, voort in de Westbroeck, voort nae de Weren, vacerende dairomme twe dagen ende een nacht, ende vernamen hemluyden in ghiene plaetsen. Ende den XXIXen dach Januarii laestleden zoe zijn die voirs. van Utrecht onversiens gecomen, onder hem ses personen op een wagen ende dairbij noch vier personen te perde, rijdende stracx van Utrecht nae Blarecom tot in Dirck Heymanszoens huysgen opter grafftGa naar voetnoot1), aten, droncken ende toeffden dair, totdat die gedeputeerde van Amersfoirdt, die een wagen volcx waeren, dair bij hem quamen. Ende bij malcander gecomen zijnde, zoe hadden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zij terselver tijt een persoen, die gevaren was mit een schuyt uuyt die Eem in Zuyderzee tot mit tvoirs. lant, dair die k.M. zijn thijns off ontfanct; ende denselven persoen vertoeffden zij mitten ogen, totdat hij uuyter zee over tvoirs. lant bij heml. quam, nemende alzoe van zijn affgaen van der zee hoir radie ende mercke. Dat gedaen hebbende, zoe ghingen zij toesamen ter plaetsen wart, dair zij laestwarff den voirs. elsenboem offgehouden ende geteykent hadden den voirs. Ghijs Smitten pael, die zij doe nyet en vonden, seggende tot malcander: die Goyers hebben se wechGa naar voetnoot1). Ende zij handelden voort, als dese bode u, mijn heere, wel breder bij monde verclaren sal etc. Ick hope bynnen thien dagen te coemen mittet laken etc.Ga naar voetnoot2). Gescr. mitter haest den III Februarii ao etc. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III A (1526).Moegende heere! Ick heb mit desen bode Meyns Keeck secretelijcken gecommuniceert van uwer lieffden voerholden ghister tot Amsterdamme angaende den reyse, te doen aen den monick, bij Groningen nu woenende etc., die lange kelwairder ende procuratorGa naar voetnoot3) tOesbroeck bij Utert heefft geweest ende die meeste kennisse heefft ende gelegentheyt van den veenen weet, - - zoe dese bode seyt - - dan ennich ander monick aldair; want doe hij tOesbroeck woende, alleen het handel van hoir venen ende incoemste van dien hadde. Ende dese bode - - zoe hij lange tijt tOestbroeck heeft gedient, dair dese voirs. monick nyet en deynct weder te comen - - heefft veel conversatien wel eertijts mitten selven monick gehadt; is dairomme dese bode welgemoet, dat wij van denselven monick - - die oeck mijnre huys- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouwen neeff is - -, nu aldair bij Groningen zijnde, myts ondercrupen ende van vardts ondervragen wel souden verstaen ende vernemen van zijnre mont te describeren alle tguent, dat ghij, mijn heeren, sult willen begheren te wetene. Dairomme, indient mijn heeren dunct geraden, dat wij den k.M. dair yt goets offte profijts sullen moegen bejagen, wij willen ons geerne dairtoe beledigen ende den arbeyt ende moyte, tot des keysers redelijcke costen, te doen nae onse crancke vermoegen, zoe wij vlijtelicxte ende best zullen connen doen, sulcx mijn heeren dat sal believen ons te ordineren ende bevelen. Kenne God, die u, mijn heere, lange vrolick ende inne gesontheyt wil bewaeren. Gescr. mitter haest upten XXVIIen dach Februarii ao XXV stilo curie bij gans uwer lieffden dienaere Peter Aelman, secretarys.
Mijns heeren boetscap ghisteren aen Geryt Jacop Heynen toe LoesdrechtGa naar voetnoot1) gae ick huyden bestaen etc. In dorso: Moegenden, discreten, voirsichtigen ende wijsen heeren Jan Banninck, raidt ende commissarys des Roemsschen k.M., mijnen wairdigen lieven heere. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III B (1527).Mijn heereGa naar voetnoot2), navolgende uwer lieffden letteren, an mij gescr., die meester Cornelis Anthoniszoen, commissarys uuyt LeuwerdenGa naar voetnoot3), mij sonde bij Vranck Pynsen, excijsemr. toe WorcumGa naar voetnoot4), bij monde van denselven mij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorts ontbode dair bij hem tot Leuwairden te coemen, want hij mij hadde te spreken etc.; soedrae ick uwer lieffden brieff ende den boetscapp bij monde van Vranck Pynsen ontfangen hadde, zoe maecte ick mij dairtoe terstondt gereet ende stelde eerst voir den vollen ra(e)dt van Workum - - die collegialiter waren vergadert - - eenen in mijn stede, die die contrerolle getruwelick in mijn absentie soude bewaeren, dair mijn substituyt den behoirlijcke eedt toe dade etc.Ga naar voetnoot1). Ende sanderen daechs dairnae zoe reysde ick uuyt Workum tot bynnen den stadt toe Lewairden ende sprack dair mitten voirs. commissarys, die mij voort stueerde - - up hope, dat ick wat mochte vernemen, dat profijtelick mochte werden - - nae den stadt van Groningen, dair die monick hardt bij woent, zoe ick bet wist dan die voirs. commissarys. Ende ick reysde van Leuwairden nae Dockum, van Dockum tot Collum ende van Collum zoe velt mij zeer suere ende zwaer, eer ick bynnen den stadt van Groningen conde comen, want dair in de wynter nyet te reysen en is; want die dair haestich voort wil wesen, eensdeels te scheep mach vaeren ende eensdeels te voet moet gaen doer diepe cleydige wegen etc. Ende west incoemende bynnen den voirs. stadt van Groningen, zoe ghinck ick dair noort weder uuyt den stadt omtrent een ure, eer ick an tconvent quam, dair die monick was, den ick sochte, genaempt heer Ghijsbert Lapp, van Weesp geboerenGa naar voetnoot2). Ende het convent is genaempt SelwertGa naar voetnoot3) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende is een costel. abdije, dair alle atmael, te weten tsnochtens ende tsavonts, wel XVII pont kaertsen verbrant warden. Ende die volle draperye van wollen laken is dair oeck bynnen tconvent: men kemptter, men spinter, men weeffter ende men volter oeck mit perden ende houten molens, dat mij vreempt helde, zoe ick nae hoirde van mijn heere den abt aldair, genaempt meester Heynrick RolGa naar voetnoot1), van Hilffersum geboeren, dair hij oeck pastoer heefft geweest onlancs leden; ende is noch een jonck heer ende mijn huysvrouwe is van zijne maechscap in de vierde graet. Dairomme, an den poerte van tvoirs. convent coemende, zoe had ick dat tot mijn voerdele omme in mijn boetscapp ende afferen nyet suspect te werden, ende vraechde ick nyet nae den monick, den ick sochte, mer ick vraechde den poirtier van tconvent nae mijn heere den prelaet, off hij dair present was off nyet. Die poirtier vraechde terstondt weder, vanwaen ick quam. Ende ick antwoirde: van Nairden. Cortelick, die poirtier leet mij bynnen den convent coemen ende leyde mij voort tot in den sale van de abdije bij mijn heer den prelaet aldair. Ende zoe haest mijn heer mij sach - - eer ick totte salutacie conde coemen - -, tredende nae mij, gripende na mijn hant, sprack hij: o secretarys van Nairden, mijn zwager ende lantsman, sie ick u hier in dese lande? Ick heet u vrundelick welcoem. Wat soeckt ghij toch hier in dese lande? Dat moet wat sonderlincx wesen! Ick seyde weder: mijn heer, die gonste, die ick tot uwe Eerwairdicheyt drage, heefft mij uuyt den stadt van Groningen gedrongen tot hier te gaen ende u te visiteren in desen. Want alzoe ick nu bynnen den voirs. stadt toeven moet twe off dre dagen lanck ledich leggende - - tselffde fingeerde ick zoe lange tijt omme bynnen dien mijn informacie wel vol te crijgen van den monick, den ick sochte - -, soe dochte mij geraden ende ick en mochttet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oeck van herten nyet laten, nu ick u soe naebij was, off ick most u sien ende toespreken. Mijn heer seyde weder: ghij zijt mij zeker welcoem, coempt, laet wij gaen sitten. Ende hij sende zijn dienaer - - die dair alleen bij was - - om dranck te halen. Weder, als wij saten ende die dienaer uuyt was, soe seyde mijn heer: ick en heb u hier nye bij mijn tijd vernomen in dit Groninger lan[t], ghij moet hier wat sonderlincx te doen hebben; ende vraechde mij hetselffde noch alsoe mit een lachende mont en seyde voort: ick en weet nyet, dat ghij veel die comanscapp plaecht te volgen off dus verde te soecken. Ende ick seyde doe oeck mit een lachende mont: ja heer, dat ick soecke, mach wel wat sonderlincx wesen. Woudt ghij den biecht nyet melden, ick soudt u seggen, want wij zijn nu hier alleen toesamen. Neen ick, bijlo, seyde mijn heer. Ick seyde voort: tis zoe, heer, dat ick hier bynnen Groningen twe jair lanck ter schoole gelegen hebbeGa naar voetnoot1) - - ende noemde hem twe meesters, die mijn preceptores hadden geweest ende die hij kende ende seyde, dat noch in levende lijve waeren - - ende ick maecte doe in mijn tijt een kynt, dairvan een ander meent, dat hij die vader is, welck ick lijdtsamich gedoge, wanttet buyten mijn costen gevoet ende opgebrocht is. Ick comme omme heymelicke te vernemen, offt gesturven is dan offt opgecomen ende een man geworden is off nyet. Want mijn consciency dair grotelick mede te doen heeft. Ende ick seyde voort mit een lachende mont: Och heer, ghij pleecht zoe soet te wesen, als ghij toe Hilffersum waert pastoer. Wat hebt ghij dair al biechtdochteren gehadt, diet u selff confesseerden tguent, dat hem gebrack! Vrijlick, dair is oeck al wat van u afftergebleven!Ga naar voetnoot2) Nu heer, boert laet vaeren. Ick sal u seggen, wat ick in dese lande soeke. - - Ende fingeerde dairvan een gesel, die dair wel int lant gefrequenteert hadde zekere comantscapp, die ick nye en dade - -. Ghisteravont byn ick mit noch een man van Nairden gecomen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bynnen Groningen ende soeken toesamen - - zoe hier zoe dair int lant - - zekere lantwolle te copen, mytsgaders speck ende anders, dair wij meenen, dat proffijt in steckt, ende dat principalick om een sake nutertijt, die ick u, mijn heer, wel seggen wil, ende die sake is dese: het ghelt is in Hollant zeer offgeset ende dairtoe verboden bij zekere grote peynen, dat men ghien hagemunten off ongevalueert ghelt uuyten lande en sal voeren, ende tselffde wart aldair zeere strengelick onderhoudenGa naar voetnoot1). Ende want die wisselaers dair weynich voer willen geven, dairomme zijn wij hier gecomen - - nyet dat wij sulck ons ghelt uuyten lande brengen int water - -, mer dat hier in den lande te beleggen ende gebruycken an wolle, speck ende anders. Want sulck ghelt hier noch wel gaet, als men secht - - nochtans en sach ick nye ghelt gaen, mer ick hebt wel sien dragen - -. Ende want mijn gesel verder oestwart most wesen, te weten te DamGa naar voetnoot2), dair hij sonderlincx te doen heefft ende ick nyet, soe overdroegen ende accordeerden wij huydennochten, dat hij zijn boescapp offte afferen - - dair hij mer twe off dre dagen te lancxsten omme vaceren ende uuyt sal wesen, zoe hij mij beloefft heefft - - te Dam voirs. doen ende ick hem soelange bynnen Groningen wachten sal, ende dan dairnae sullen wij ons profijt gaen soeken in dorpen ende plaetsen, dair hij bekent is ende ick nyet, want ick die comanscap noyt en hantteerde. Seker, seyde doe mijn heer die abt, is u gesel al te Dam - - al en leyt dat mer voer twe mijlen vardt - -, hij heeft dre dage vol werck weder bynnen Groningen te coemen ende zoe lange arrestere ick u hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij mij te blijven. Ick sal u tedegen verhensen. Ick seyde weder: neen heer, zoe lange nyet, want upten IIIen dach stinckt die gast, als men seyt. Mijn heer seyde: bijlo, ghij sultter soe lange blijven ende wij willen oeck mit malcander vrolick zijn. Ick en hebbe u hier nye gehat ende ghij en hebt oeck nyet te verzumen, zoe ick van uselff gehoert hebbe. Hier is noch een monick bij mij, dat ons lansman is. Ick vraechde - - recht off icx nyet en hadde geweten - -: wye is toch die monick? Mijn heer antwoirde: Lapp. Ick vraechde noch: wat Lapp? Mijn heer sprack weder: en kent ghij onse oude kelder nyet van Oestbroeck, heer Ghijsbert Lapp van Weesp? Wat, ja ick, seyde ick. Is dat die Lapp, die ghij meent? Ick houde, dat hij mij oeck wel kent - - ende ick docht vast in mijn selven: dat is die coopman, die ick soeck ende wachte - -. Bey, seyde ick, staetGa naar voetnoot1) Lapp nu hier? Ick hadt gemeent, dat hij noch te Oestbroeck stonde. Neen, seyde mijn heer, hij heefft lange vandaen hier bij mij geweest. Ick seyde: dats mijn lieff, dat ghij een lansman bij u hebt ende houdt, want ten is nyet goet in vreemde landen alleen te wesen onder vreemde aensichten altijt. Hoewel ghij prelaet zijt van al, nochtans en sijdy zoe vrij nyet mitte vreemde als mit hem. Het is een troest voer u, dat ghij eenen bij u hebt, den ghij betruwen moecht; want hij hier oeck vreempt is; etc. Voort zoe vraechde ick: hoe vaert Lapp? Mijn heer antwoirde: zeer wel vaert hij ende en begheert nyet weder te Oestbroeck te woenen - - scillaGa naar voetnoot2) est bon pour moy (- -) je pensoie - -, te min sal hij affter houden voir die van Oestbroeck off voer die Stichtsche wesen, als ick hem sal gaen vragen - -. Ende ick vraechde noch voort: gaet Lapp hier bij u, mijn heer, te taeffel, dan et hij elders? Mijn heer seyde: al gemeenlick bij mij. Ik houde oeck, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij upter stede hier sal zijn, want wij terstondt gaen eten. - - Ick docht doe: dat is goet, dat hij hier selver sal comen, anders soude ick u dairomme hebbe moeten bidden, dair suspicie uuyt geresen mocht hebben - -. Nyet lange dairnae die voirs. Lapp quam ter maeltijt mit noch twe moniken. Ende die voirs. Lapp mij dair oeck siende: Bey, seyde hij, vyndt ick u hier, Peter Aelman, secretarys, ghij zijt ons welcoem. Ick antwoirde: grand merchysGa naar voetnoot1), heer. Ick en vermoede oeck nyet, dat ick u huyden hier soude hebben gesien. Ende die voirs. Lapp vraechde oeck van gelijcken, als mijn heer die abt hadde gedaen: wat jaecht ghij toch hier? etc. Ende mijn heer die abt nam doe twoerdt ende verhaelde hem int cort van mijn afferen ende vertoeven - - zoe voirs. is - - ende van mijn gesel te Dam, die ick wachte, etc. Cortelick, over taeffel int eerste mael en quaemt nyet te pas noch te gaff ghien tijt wat te ontwarpen van de venen offte lymiten van Goylant. Mer naedat ick dair die twede maeltijt had gegeten, doe dochte mij: tis nu voortan wel tijt, opdatter ghien ander inconvenient tusschen en valt. Sittende toesamen nae den voirs. maeltijt bij den vuere, doe bestonde ickt in de materie te brengen ende sach up(t) vuere ende seyde: ick sie hier een ander maxel off fasoen van turff dan bij ons in Goylant off te Oestbroeck valt. Dats waer, seyde doe mijn heer. Ende ick vraechde voort: hebt ghij hier oeck zekere eygen veenen, gelijck u convent Oestbroeck daer heefft? Mijn heer antwoirde: ja, wij hebben hier meer en beter venen dan die van Oestbroeck dair hebben ende dairtoe diepere van goede fijne ende harde turff. Want onse veen is hier omtrent twe manstal diep van goede zwarte turff. Mytsdien zoe vraechde mij Lapp: hoe staen die van Goylant nu mit die Stichtsche? Over jair waeren die heeren uuyten Hage tegen die Stichtsche ende dachvaerden mit malcanderGa naar voetnoot2). Hoeveer quampt doetertijt? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ick antwoirde: tot Adveniat Regnum toeGa naar voetnoot1), alst plach te coemen. Ick en weet nyet, hoeveer dattet quam. Wij ingesetene van Goylant en becommeren ons nyet veel dairmede ende laten voirtan den heeren an beyde zijden dairmede bewarden. Ons donct, dattet te laet is toegesien, want die veenen meest wech zijn. Oeck zoe donct ons, dat die heeren nyet en soeken onse profijt, mer die hoere, als omme te weten, hoeveer dat elcx heerlickheyt strect. Wat leyt ons Goyers dairan off wat souden wij dairoff verbetert worden, offt bevonden worde, dat sinte Martensdijck waere Hollant? Offt Hollant is offt Sticht, ten draecht ons zoeveel nyet. Ende wat heefft oeck u convent van Oestbroeck dairmede te doen, off hair goet dair in Sticht off in Hollant is gelegen? Ten en sal u des te nairdere noch te verdere coemen te leggen. Dair zijn wel goodshuysen tUtrecht, die zekere goeden hebben leggen in Zeelant vardt genoech - - want die rijck zijn en hebben alle haere goeden nyet contigue off annex aneen leggende - -. Ende als zij ghien gescheel anders en hebben dan om de paelscheydinge van den lande an beyde zijden, dat houde ick, dat ghij ende andere - - die thandel van uw conventsbrieven wel hebt gehadt ende gelesen - - dairoff moecht weten te spreken, wair dat die scheyt stect. Dat is waer, seyde doe mijn heer die abt, ick houde, Lapp - - soe noemde hij hem altijtGa naar voetnoot2) - -, dat ghij van dien best weet te spreken. Lapp antwoirde: heer, nyet zoe wel en weet ick dairvan te spreken, dan ick weet wel, dat ons convent tOestbroeck een zeer olde brieff heefft, want het wassen zegel, datter anhanckt, van olderdom wit is geworden, ende is een Latijnsche brieff ende inhoudt van eenen gravinne van Hollant, genaempt Sophia, welcke Sophia was keyser Heynricus moeder, die sint Marien goodtshuys tUtrecht gesticht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heefftGa naar voetnoot1). Ende mitten selven brieff heefft die gravinne voirs. onsen convent tOestbroeck gegeven alle die veenen, dat nutertijt die Ridderveenen zijn offte genaempt worden, ende dat die souden strecken tot in de zee toe. Die voirs. brieff vermelt noch meer, mer omdattet lange is geleden, dat ick den las, zoe en heb icx al nyet onthouden; dan zoeveel naedat ick onthouden hebbe, zoe die brieff raydet, zoe moet die zee veel nairdere hebben gelegen an Amersfoirdt, off ick en verstonde den brieff nyet. Nochtans alst an de noot gaet, zoe is die brieff een noothulpper ende een plechtanker voir die van Sticht, ende verweerden hem dairmede in tijden ende bij wijlen hertoge Karel van Bourgondië, zoe ick heb hoeren seggenGa naar voetnoot2). Ende ons convent van Oestbroeck gaudeert alleen mitten brieff zonder goet. Want nae den doot van den voirs. gravinne Sophia soe quam hoir neeff - - dair zij oudemoeder off grotemoeder van was - - biscop Guydo van Utrecht ende dieselve biscop benam dair onsen convent alle den voirs. veenen ende goeden, die zijn voirs. grotemoeder mitten voirs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brieff, oick bij consent van hoir soen keyser Heynrick eerst hadde gegeven. Ende dieselffde biscopp Gwydo doteerde dair mit ons convents veenen zijn riddermannen; dairomme hebben die veenen noch die naem, dat se werden genaempt die Ridderveenen. Ende ick vraechde doe: wye waeren die riddermannen, die hij die gaff? Lapp antwoirde nominatim: die van Renes, die van Oestrum ende die van DrakenburchGa naar voetnoot1). Want tselffde veen, dat ons convent van Oestbroeck nu heefft, dat hebben zij dairnae al gecofft. Ende doe Lapp van dien al geseyt hadde, dat hij wist, zoe voirs. is, soe vraechde ick: hoe coemen die van Oestbroeck an de eygendom van de Steenen Camer, diewelck geseyt wart, dat van olts is geweest die hofftstede van de abdissa van Elten?Ga naar voetnoot2) Lapp antwor(de): die Steenen Camer en is die rechte hofftstede nyet van Elten, mer die staet oeck opt selve goet, dair die rechte hofftstede van Elten op staet. Want die rechte hofftstede van Elten - - zoe ick houde ende gevoelen kan - - moet geweest zijn die grote hofftstede die rontsomme begraven is geweest mit grote grafften, als men noch sien mach, al zijn die graven nu droge off toebewassen. Ende dair heefft een groet huys bynnen opp gestaen, dair men oeck nochtertijt het fondament off sien ende in de aerde vynden mach. Ick vraechde: waer leyt dese hofftstede? Lapp antwoirde: die hoffstede leyt tusschen Adriaen Ghijsbertszoen - - die an de Steenstraet woent bij den convent VreendaelGa naar voetnoot3) - - ende Albert van KuylGa naar voetnoot4), dair hij opp woent, tusschen den twe hoir woensteden zoe leyt die voirs. hofftstede van Elten; mer aldernaest zoe leyt se den huysinge ende hofftstede, dair Albert van Kuyl op woent, want hardt bij dat huys is der abdyssen hofftstede gelegen. Ende die voirs. Camer, dair | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ghij van segt, ende oick Adriaen Ghijsbertszoens hofftstede bij tconvent van Vreendael, an die Steenstraet gelegen, leggen al opt selffde goet, te verstaen alsoe: van Adriaen Ghijsbertszoens off van de Steenstraet offt gaende tot an de abdissen hofftste ende van de abdissen hofftstede, zoe zijt ghij hardt bij Albert van Kuylen hofftstede. Ende van Albert van Kuylen hofftstede offte huysinge off rayende recht op Goyerbosch ende zoe voort gaende, zoe coempt ghij an de Steenen Camer. Ende alle dese voirs. woeningen ende hoffsteden zijn gelegen upt selffde goet onder een heerlickheyt, dat bij ons te Oestbroeck genaempt wart het goet off die heerlickheyt Over die Vecht. Ick vraecde doe: hoe compt dat dair genaempt te worden Over die Vecht? Want tusschen u convent ende die voirs. goeden die Vecht nyet en leyt noch en gaet? Lapp antwoirde weder: die Vecht plach dair van outs te gaen, als men u dair wel wijsen sal, waert dat ghij dairnae vraechdeGa naar voetnoot1). Bey, seyde doe mijn heer die abt, ick hoer hier nu, dat ick nye gehoort noch geweten en hebbe, al byn ick te Hilffersum geboren. Bey, gaat onse lant van Goylant zoe vardt? Dat en heb ick nye geweten. Ick zeyde doe: ja heer, ick gelooffts wel. Ghij en hebt zoe lange nyet gewoent te Oestbroeck noch verkeert in de veenen, als Lapp wel heefft, ende oeck en ist van uwe noch van mijne speculacie nyet geweest om sulcx te moegen weten. Voort zoe seyde Lapp: ja heer, het heefft dair al Hollant geweest an de Steenstraet ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
an de Bilt toe. Ick vraechde noch voort: die voirs. hofftstede van Elten - - zoe wij die hier nu noemen - - is die uwen convent gegeven oft hebt ghij dair die heerlijcke goeden voirs. gecofft? Lapp antwoirde: ons convent heefft die gecofft van Roeloff van NijeveltGa naar voetnoota). Voort zoe vraechde ick: hoe lange is dat geleden? Lapp antwoirde: dat is geschiet corts nae toirloff van UtrechtGa naar voetnoot1). Ick vraechde voort: van wyen was Roeloff van Nijevelt dairan gecomen? Hadt hijt oeck gecofft dan wast hem geerfft? Lapp antwoirde: dat en weet ick nyet. Ick seyde doe: nu wel heer, nae dien die voirs. hofftstede offt goet, dat dair onder leyt, genaempt wart die heerlickheyt Over die Vecht ende nyet van Elten ende ghij van de offcoempst verder nyet en weet te spreken, dan dat se gecofft is van Roeloff van Nijevelt, bij wat brieven off bij wat indicien offte kennisse gevoelt ende houdt ghij dan, dattet der abdissen hofftstede moet zijn van Elten? Lapp antwoirde: ick en segge nyet zoe vast, dattet die is, mer nochtans zoe gevoele ick zoe bij dese redene: want als men gaet van de Vueerssche tot Warnaerts hofftstedeGa naar voetnoot2) - - die begraven leyt nochtertijt mit schone grafften, die nyet bewassen noch gevolt en zijn - - ende van Warnaerts hofftstede zuytwest nedergaende opte heerlickheyt van Over die Vecht, dair nutertijt Albert van Kuyl up woent, zoe en vynt men dair nergent sulcken hofftstede, die mit grafften om begraven is geweest, dan dese voirs., die zeer schoen geweest is, alst schijnt intuenti; dats een. Ten anderden zoe ist altijt een vrije heerlickheyt geweest, alsoedat se put ende galge voert off voeren mach. Ten derden want se nyet en staet onder die jurisdictie van den biscopp, want die biscop dair vangen noch spannen en mach; alwaert dat hij dair een ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vangen hadde, mijn heer die abt van Oestbroeck mach hem den gevangen weder benemen ende rechten dair selver over, zoe vrije hofftstede ende zoe heerlick goet ende grondt is dat. Dairbij zoe gevoele ick ende gelove oeck wel, dattet die hoffstede van Elten heefft geweest. Ende dair en is oeck nyemant in Sticht, die u een ander hofftstede van Elten dan dese alleen sal connen wijsen. Daeromme waert, dat ghij Goyers dair pertinentlick op bleefft staen, nyemant en soude contrarie moegen doceren noch bewijsen. Ick seyde: wat souden wij arme Goyers dair nu nae connen staen? Tis te vardt verlopen. Nochtans nu wij in de materie zijn, zoe moet ick voort vragen als die onwijse - - wij en tellen hier toch ghien ghelt - -. En hebt ghij hier ghien copie bij u van de vercopinge van de voirs. heerlickheyt ende van de voirs. eerste Latijnsche brieff van Sophia, gravinne etc., off anders wat, dat auctentyck is, dair men die scheydinge van Goylant bij soudt moegen vynden? Al en leyter mij ghien profijt noch macht an, jucundum est scire, ende al mijn leven heb ick oeck genoechte gehadt in croniken te lesen ende van olde haercoemen weten te spreken ende oeck gairne zoe hoir ick dairvan spreken. Lapp seyde: ick en heb hier nyet van dien cleyn noch groot. Mer gaet eens tOestbroeck - - als ghij te Nairden thuys zijt - - an onse medebroeder Joannes DoedecumGa naar voetnoota), die heefft van alle onse conventsbrieven ende meer andere dingen registre ende copien in een boeckGa naar voetnoot1). Hij is van u sin gelijck, hij weet oeck gairne van alle dingen ende terstondt zoe cop(i)eert hij die, dair hij bij kan coemen. Maeck kennisse mit hem, hij en sal u nyet weygeren dairuuyt te laten cop(i)eeren alle tguent, dat ghij begheert. Ick seyde weder: dat soude mij te vele moyten maken dairomme van Nairden te gaen tot Oestbroeck, als ick dair anders ghien boetscapp en hadde. Zoe zeer en wil ickx nyet pijnen dien arbeyt dairomme te doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mer alsoe ick nu hier byn ende in twe dagen nyet en weet te doen den tijt mede over te brengen, zoe waert mij nu nyet dan een tijtcortinge sulcx wat te lesen off te copieren, indien ghij wat hadt. Lapp seyde: ick en heb nyet met allen. Ick bleeff noch voort in de materie van de voirs. hofftstede ende seyde: want ghij van dien nyet en hebt, dat auctentyck is, nochtans zoe gevoelt ghij van de voirs. hofftstede, dattet der abdissen hofftstede is van Elten; nu zoe gevoele ick contrarie. Want naedien nu Goylant tegenwoirdich schijnt te leggen, zoe steckt die voirs. hoffstede veel te varde uuyt in Sticht. Lapp seyde weder: wat leyt dairan, dattet vardt uuytsteckt? Siet ghij wederom van gelijcken, hoeveer zoe steckt oeck weder uuyt Sticht het dorp van Cortehoeff tusschen Loenen en Loesdrecht in Hollant. Ick heb u eerst geseyt, dat an de Bilt toe ende oeck bij Vreendael toe an de Steenstraet toe van Utrecht Hollant plach te strecken. Ja, seyde ick, waeren dair brieven van, zoe mocht men dair int zeker off spreken. Lap seyde: ick segge u noch, waert dat ghij copie ghinckt halen van den Latijnschen brieff van Sophia, gravinne voirs., haest wat ghij dan soudt vynden. Tis lange geleden, dat ick se las ende tinhouden van dien is mij veel ontgaen, want ix oeck nyet en achte noch en incorporeerdeGa naar voetnoot1). Nochtans nae mijn onthoudt offte gehoechgenisse zoe meene ick, dat ghij die scheydinge van Goylant eensdeels an deselve zijde wel soudt weten te vynden. Ende het waer die van Goylant wel gewaert, dat zij dairnae noch ghingen uuytsien, want die van Oestveen graven u veel te nae, vardt over die gruppel, welcken gruppel die Stichtse eertijts selver - - voir een scheydinge te blijven - - hebben gedolven offte gemaect tegen die van GoylantGa naar voetnoot2). Ick vraechde doe: wat gruppel is dat? Die en ken ick nyet. Hij antwoirde: die gruppel die gaet omtrent van de Vueersche off te sien, verbij den DrenschotGa naar voetnoot3) heen tot tusschen Westbroeck ende Loes- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drecht doer, recht op het KatuserscloesterGa naar voetnoot1) rayende, zoe men van den Vuersche off mach sien, als voirs. is. Ick seyde doe: ick hoer u dair noemen die Drenschot, welck is die Drenschot? Dat is, seyde hij, dat alderuuytterste van Goyerbosch, dat den Vueersche mitsgaders oeck Warnaers hofftstede in opposito gelijck toesamen ansiet. Voort zoe seyde hij: ick heb die van Oestveen weleer - - als ick tOestbroeck noch stonde ende kelder was - - gestrafft, dair ick hemluyden vondt staen delven off spitten over die gruppel voirs., ende ick seyde hemluyden: gesellen, ghij staet hier ende delvet te vardt over in Goylant; dit en behoort zoe nyet; ende dat zij hem al lachende ter antwoirt gaven, gheckende mit die sake, ende seyden: onse pachters en verbiedent ons nyet ende die Goyers en kerent ons nyet, ende omdattet ons zeer wel dient, zoe tasten wij dat an ende graven altijt voort, zoelange dat onse pachters ons dat gaen verbieden, off ter tijt toe die Goyers ons dair mit gewelt uuyt coemen jagen. Ick seyde ende vraechde doe: wye waren toch die persoenen, die u sulck antwoirdt gaven? Hij seyde: het waren namentlijcken Gheryt Louwenzoen, Jan Ghijsbertszoen mit die slymme hals ende Cornelis Ghijsbertszoen, welcke Cornelis nutertijt tUtrecht woent in de WaertGa naar voetnoot2). Ick vraechde: op wat plaets stonden zij doe en(de) dolven? Lapp antwoirde: in de Brabantsche WijckGa naar voetnoot3). Ick seyde doe: in die Wijck heb ick wel hoeren seggen, dat een grote blauwe sarcksteen soude leggen. En hebt ghij die nye gesien? Lapp antwoirde - - nyet mit die andere accorderende in de verwe van den steen - - ende seyde: ick heb den steen meer dan eens off twemaal, mer vaeck gesien, als ick dair verkeerde, die men seyt, dat tot een zekere scheydinge van de veenen dair gesoncken is, ende leyt omtrent int mits - - nae die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lancte gemeten - - van den Wijck ende steck(t) een horren off een kant uuyt die aerde opte oestzijde van denselven Wijck neffens twater, alst zeer laech water is, ende is die steen - - zoe hij seyde - - een roetachtige steen, bijnae als root sant off als een slijpste(e)n geverwetGa naar voetnoot1). Voert zoe wist die voirs. monick Lapp te seggen, dat hij wel kende alle zijn convents pachters hofftsteden ende steken int veen ende hoir nabueren toesamen van de eene tot den andere, mer omdat hij dair zijn register nyet en hadde, zoe en wist hij mij die van buyten al nyet te noemen noch van vardts te wijsen etc. Ende ick vraechde hem doe van den mont van de Eem, van Leuwenpael, van Wackerswech, van de Vueersche, van de VosbergenGa naar voetnoot2), van Warnaers hofftstede - - van de abdissen hofftstede ende van den sarcksteen hadt hij al geseyt, dat hij wist te seggen - -, voort van Hoddemeer, van Koddemeer, van de Olde Weer ende van Roeloffs sluys upte Veecht; van als en wist hij nyet sekers te seggen dan van horen seggen, dattet palen zouden zijn van Goylant. Oeck en hadde hij nerghent bet kennisse dan int voirs. quartyer, dair dabdissen hofftstede leyt, als voeren etc. Ick hadt gehoopt, nae dien Meyns Keeck, onse bode van Nairden, over tjair uuyt goede meninge - - dair ick nyet an en twijffele - - oeck zonder arch, want hij zeer naerstich int werck was terselver tijt, ende nae die kennisse, die hij van dese monick hadde, omdat, eer hij hylicte, lange toe Oestbroeck heefft gewoent, u, mijn heer ende oeck mijn heer Jan Banninck toesamen int hoofft brochte van dese monick, off ick soude meer auctentycks bij hem gevonden hebben; nu patientie van dien. Ick hebbe nochtans, zoe moet mij God helpen, mijn uter- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ste best, liste ende nairs[tichey]t dairomme gedaen, meer dan hier gescr. is, nyet zonder grote moyte ende arbeyt, want nu dair nyet halff soe wel te reysen en was als in de zoemer wel geweest zoude hebben, nochtans, mijn heer ende vader, ick en wil nyet, dat ghij mij spaert tot ennigen tijden, dair ick den k.M. off u, mijn heer, bijzonder ennige dienst off profijt sal konnen doen; mer wilt toch altijt over mij gebieden uwer lieffden wille ende begheren. Item angaende het andereGa naar voetnoot1), dat ick, navolgende uwe letteren - - die ick mit grote begheerlickheyt lange hadde gewacht - - bij monde wel soude moegen seggen den commissarys mr. Cornelis Anthoniszoen ende dat hij dat wel secreet soude bewaeren etc.; up betruwen van dien heb ick hem die plaetse genoempt - - die in Hollant leyt ende nyet in Vrieslant - - ende dairtoe heb ick hem een weynich dairbij geseyt; ende verder en is mij nyet doenlick. Want die sake behoefft raet ende breder communicatie, die ick mit nyemant anders en wil houden dan mit u, mijn vadere, zoe ick uwe E. eerstwarff bij mijne letteren dade weten. Nu dairvan te scrijven off bij monde secretelijcken over te senden, dat en staet mij nyet an te doen, want ter aventueren, dat mij nu donct, wat lichtelick bij te brengen offte doen sal wesen, haest dat uwe E. contrarie gevoelen sal van ennige zwaerhede off anders. Dairomme zoe vertoeve ick mytsdien, zoelange off ter tijt toe, dat ick eens selve bij uwe E. present sal moegen coemen, welck ick hoopp ymmers eens gebueren off vallen zal, anter in de oude maent off in de nywe in dit jair off int naest naevolgende. Ende [al]zoe ick bij monde van den voirs. commissarys gehoert ende verstaen hebbe, doe ick upter voirs. reyse bij hem laest toe Leuwarden was, zoe mocht ick u, mijn heer, myt mijn heer van Hoechstraten, stadthouder etc., toesamen wel sien eer nyet lange in Vrieslant. Ergo ne capeas egre peto, dat ick dat stuck noch affterhoude, want ick beducht byn ende ontsie mij des over die derde hant veel te communiceren, dat secreet behoert te blijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dorso: An mijn heer meester Vincent Corneliszoen, eerste rekenenmeester in den Hage. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV (1527).TUtrecht den Wittevrouwenpoort uuytgaende den Steenstraet langes tottet convent van VreendaelGa naar voetnoot1) toe, soe leyt Vreendael an de zuytsijde van denselven Steenstraet. Ende van tvoirs. convent den Steenstraet voirt oestwart opgaende omtrent IIIc treden, zoe leyt aldair te slinckerhant off an de noortsijde van den straet het huys ende hofftstede van Ariaen Ghijsbertszoen, dair hij woent; ende vandaen te veltwert nedergaende van den straet noortoest op nae de huysinge, dair Albert van Kuyl op woent, die nyet verde vaneen gelegen en zijn, zoe leyt tusschen beyde die hofftsteden die hofftstede - - zoe ick die informacie dairvan gebracht hebbe van de monick, bij Groningen te Selwert woen(en)de - -, dat die hofftstede zoude zijn van de abdissa van Elten. Ende zoe ick Peter Aelman van Nairden mitten bode Meyns Keeck die vestigia van deselve hofftstede gevonden en gesien hebbe, zoe heefft die begraven geweest wel mit dre grafften. Oeck soe vynt men dairbynnen zekere puyn offte steenen stucken onder die aerde, dair tschijnt, dat een zware toren heefft gestaen. Oeck soe siet men dair die plaetse, alst schijnt, dat die sael ende ander getymmert heefft gestaen. Ende schijnt wel, dattet een grote starcke hofftstede heefft geweest. Oeck staet daer weynich doren ende wast en zekerGa naar voetnoota) hout in de wallen, dat nu an de aerde toe off was gehouden ende wechgebrocht. Item van de voirs. hofftstede voort tot Goylant wart noortoest opgaende, zoe strect dat totten Steenen Camer toe wel een halve mijle lanck, dat al geseyt wart een goet ende heerlickheyt te wesen - - die put ende galge | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voeren mach - -, nu toebehorende den monicken van Oestbroeck, die dat noemen aldair het goet offte heerlickheyt Over die Vecht. Item dese hofftstede ende goet voirs. weet ende sal u, mijn heer, wel wijsen in mijne absentie Meyns Keeck, die bode van Nairden, ende nyetmant beter in Goylant, die ick kenne. (Algemeen Rijksarchief, Grafelijkheid van Holland, Rekenkamer No. 755 f.) |
|