Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 60 (1939)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 60
Afbeelding van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 60Toon afbeelding van titelpagina van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 60

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.69 MB)

Scans (13.32 MB)

XML (0.62 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 60

(1939)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Brieven aan den gouverneur-generaal Duymaer van Twist van vrienden in het vaderland.
Medegedeeld door J.M. Zwart.

Het jaar 1848 bekleedt een gewichtige plaats in Nederlands geschiedenis: het is de afsluiting van een halve eeuw van mengeling van politiek konservatisme en economische ‘Planwirtschaft’, terwijl het de aanvang markeert van een halve eeuw van liberalisme.

Twintig jaar reeds had het liberalisme in het centrum van de politieke strijd gestaan. De Belgische opstand, grotendeels door liberalen geleid, had in de noordelijke Nederlanden een reactie tegen het liberalisme doen ontstaan. De regering van Willem II, die in het begin enkele andere tendenzen scheen te vertonen, werd ook al spoedig scherp antiliberaal. Het enige gevolg van deze twintigjarige tegenstand was echter, dat de ommekeer te schokkender was.

Niet, dat de liberale partij vóór 1848 in het parlement of ook maar in den lande een grote groep omvatte. Haar kracht lag echter in haar macht over de pers, haar aaneengeslotenheid en haar eminenten leider, Thorbecke.

Naast deze kleine liberale oppositie vond men in het parlement een vrij grote middengroep. Haar ontstaan moet men zoeken in de periode van het steeds groeiende verzet tegen de volhardingspolitiek in de laatste helft der jaren dertig, en in de zich daarmee verbindende reactie tegen de economische politiek van Willem I. Haar strijd ging in de eerste plaats voor openbaarheid der staatsfinanciën, afschaffing der besluitenregering en wettelijke regeling der comptabiliteit, in de tweede plaats voor een vrijhandelspolitiek en afschaffing der regeringsbemoeiïng met het economische leven.

Deze middenpartij, de z.gn. financiële oppositie, die eerst

[pagina 2]
[p. 2]

haar leider in Bruce, en na diens benoeming in 1847 tot gouverneur van Overijsel haar woordvoerder in Duymaer van Twist had gevonden, was niet tot een klaar en eensgezind begrip over de staatkundige hervorming gekomen. Wel waren de meeste leden overtuigd van de noodzaak een eindweegs aan de liberale wensen tegemoet te komen, vooral waar het de ministeriële verantwoordelijkheid en de zgn. besluitenregering betrof, - eenheid was er niet. Slechts hierin vonden ze elkaar, dat ze koninklijk initiatief inzake grondwetsherziening wenselijk achtten en de liberale eisen van rechtstreekse verkiezing en ontbindbaarheid van het parlement hun veel te ver gingen.

Deze laatste eisen waren plotseling komen opdoemen bij het voorstel der Negenmannen in 1844 en hadden er toe geleid, dat de Kamermeerderheid, hoewel zich herhaaldelijk duidelijk uitgesproken hebbende voor de wenselijkheid van grondwetsherziening, dit initiatiefvoorstel zelfs niet in overweging wilde nemen, en dat de regering van schrik over deze eisen, die voortaan het shibboleth der liberalen werden, een uitgesproken anti-liberale koers insloeg en van geen herziening der grondwet wilde horen.

Zo werd de toestand slepende. Tot de regering, murw gemaakt door het herhaaldelijk afstemmen van de kieswet en door het eensgezind optreden van middenpartij en liberalen bij de staatsbegroting, eindelijk begin 1848 met enkele voorstellen tot verandering (niet herziening, naar van regeringswege uitdrukkelijk werd gezegd) der grondwet kwam, die evenwel door de loop der internationale gebeurtenissen volledig achterhaald werden. De regering bleek haar kansen te hebben laten voorbijgaan.

Dat toen de middenpartij en met haar de kamermeerderheid, die haar steunde, niet aan bod kwam, lag aan verschillende redenen. Vooreerst was ze eigenlijk geen partij, maar een losse groepering van vrij gelijkgezinde maar sterk op behoud van hun zelfstandigheid bedachte afgevaardigden, die in het geheel geen organisatie in den lande achter zich had, en die daardoor op het beslissende moment niet een krachtigen leider naar voren kon schuiven; zulks in tegenstelling met de liberalen, die in Thorbecke een leider van groot formaat bezaten en via de pers het lezend publiek tot het liberaal-‘denkend deel der natie’ maakten. En in de tweede plaats begunstigde de loop der gebeurtenissen in het

[pagina 3]
[p. 3]

buitenland en de onthutstheid des konings daarover een beslissend ingrijpen der radikalen.

Dientengevolge werd de kamermeerderheid voor een fait accompli gesteld en hadden ook de gematigden de voorstellen der kommissie van 17 Maart 1848, i.e. van Thorbecke, te aanvaarden, al was het met wrok tegen den opsteller en vrees voor de gevolgen, omdat de nieuwe grondwet hun in verschillende opzichten veel te ver ging.

Inderdaad waren de gevolgen van dit alles veelomvattend. Onmiddellijk reeds werd door de nieuwe regeling van het kiesrecht, dat de bourgeoisie, de gezeten burgerij aan de macht hielp, de oude regeringspartij weggevaagd en een grote groep nieuwe parlementariërs het Binnenhof opgezonden, die zich als trouwe satellieten rond den groten man, rond Thorbecke schaarden.

Een tweede uitvloeisel der nieuwe grondwet was, dat de voornaamste staatsinstellingen op een geheel nieuwe leest geschoeid moesten worden. Eén man was door de loop der gebeurtenissen daartoe bovenal aangewezen: Thorbecke. Eén man was daartoe slechts in staat: Thorbecke.

Het valt te betreuren, dat men hem niet rustig de gelegenheid daartoe heeft willen geven. Begrijpelijk is dat echter wel. Men diene te bedenken, dat hij in hogere kringen, ook aan het hof, - waar men hem met een mengeling van minachting en vrees ‘ den professor’ noemde - aangezien werd voor een doldriftige hervormer, die heimelijk republikeinse sympathieën koesterde. Terwijl zijn stroefheid van karakter, zijn teruggetrokken en lichtgeraakte aard hem niet alleen nog minder persona grata aan het hof maakten, maar ook afstotend werkten op de gematigde elementen, de vroegere middenpartij, die toch al niet veel gevoelden voor de nieuwe grondwet en haar geestelijken vader.

Niet te verwonderen, wel te bejammeren is het, dat de tegenstellingen zich na 1848 steeds meer om de persoon van Thorbecke toespitsten en de principiële strijd op de achtergrond geraakte.

Na een grandioos mislukte poging om een liberaal kabinet zonder Thorbecke te handhaven en na al te doorzichtige chicanes en machinaties om hem te dwarsbomen bij de formatie, kwam het eerste ministerie-Thorbecke in het najaar van 1849 tot stand. In plaats echter dat men hem, nu eenmaal de onvermijdelijkheid gebleken was, rustig de gelegen-

[pagina 4]
[p. 4]

heid gunde om zijn staatkundige scheppingsmogelijkheden te ontplooien en in de kracht van zijn leven zijn levenswerk te volbrengen, had hij met allerlei min of meer bedekte persoonlijke tegenwerking en tegenstand te kampen.

Het begon al bij de samenstelling van zijn ministerie. Thorbecke heeft nimmer op het standpunt gestaan, dat hij slechts geprononceerde partijmannen in zijn kabinet wilde opnemen. Maar homogeniteit achtte hij toch nodig. Tegen zijn zin drong men hem nu echter Rosenthal op als medewerker en tegenwicht (een taak waarin deze volkomen heeft gefaald) en noopte hem voor koloniën, marine en oorlog ministers te nemen, die niet de voorkeur bij hem hadden. Verder heeft hij steeds met de dikwijls kleingeestige tegenwerking van de kant van het hof te kampen gehad, die hem alle ruggesteun van die zijde ontnam.

Maar ook in de Kamer had hij te strijden met persoonlijke tegenstand en wantrouwen in de oprechtheid zijner bedoelingen. De middenpartij van vroeger, door de geschiedenis der grondwetsherziening hem toch al niet erg gunstig gezind, viel langzamerhand uiteen, mede doordat ze na het vertrek van Van Twist een leider geheel en al ontbeerde. Een kleinere groep wist zich over persoonlijke teleurstellingen en antipathieën heen te zetten en achter de hooghartige persoon den eminenten staatsman te zien; haar onafhankelijkheid bewarende, was ze toch bereid, Thorbecke een fair chance te geven en hem daarbij naar vermogen te steunen. Een grotere groep werd evenwel in de oppositie gedreven om verschillende redenen, vooral samenhangende met de persoon van Thorbecke en met de rationalistische en demokratische strekkingen in het liberalisme van hem en zijn aanhangers. In die oppositie ontmoette ze het schamele overschot van de vóór-acht en veertigers, als Baud, Van Hall en Rochussen. In die hoek kwamen tevens die liberalen terecht, die om meer persoonlijke redenen anti-Thorbeckiaan geworden waren, als De Kempenaer en Donker Curtius.

Men zal begrijpen, dat een op deze wijze samengestelde oppositie geen eenheid bezat dan in het negatieve. Haar leden wilden ‘ den Thor’ niet, maar durfden ook niet teruggrijpen op vóór 1848; ze aanvaardden tegenstribbelend 1848, maar durfden de konsekwenties daarvan niet trekken. Geen wonder, dat deze oppositie, toen ze van 1853 tot 1862 aan het bewind was, bitter weinig heeft kunnen tot stand bren-

[pagina 5]
[p. 5]

gen, en dat ze, geen eigen principiële politiek kunnende voeren maar steeds achter de liberalen aanhinkend, ten slotte geheel verdwenen is. Beter dan de konservatieven hebben de anti-revolutionnairen zich kunnen handhaven, juist door het bezit van principes, die ze tegenover de liberale konden stellen.

De Aprilbeweging is een beslissende episode geweest in deze strijd tussen liberalen en konservatieven. Primitief was deze beweging een opflikkering van de oorsprong en het bindmiddel der oude republiek: het protestants-nationale gevoel, en was het een spontane en gezonde reactie tegen de gevolgen van het rationalisme, namelijk de vermaterialisering en de laïcisering van het leven, ook in staatkundig opzicht. Het ontbrak evenwel de ‘ tiers état’ aan organen, om deze beweging in iets positiefs om te zetten, terwijl de gewiekste Van Hall onmiddellijk dit onberedeneerde verzet exploiteerde ten bate van zijn persoonlijke staatkunde, daarbij geholpen door een hof, dat de kans schoon zag zich op deze wijze van Thorbecke te ontslaan.

Aldus liet men de Aprilbeweging doodbloeden, terwijl men haar met een armtierige wet op de kerkgenootschappen ter aarde bestelde.

Het gevolg van deze voor alle partijen beschamende episode was dus, dat de liberalen in de minderheid waren gedrongen, niet door een principiëlen tegenstander, die in staat was opbouwende, positieve arbeid te verrichten, maar door een conglomeraat van anti-Thorbeckiaanse elementen, handig door ‘ Floris-oom’ bijeengebracht. Van een principiële strijd tussen beide partijen kon geen sprake zijn. Het parlementair debat ontaardde in een reeks meer en minder heftige persoonlijke aanvallen, terwijl de partijen zich minder om de staatkundige opbouw dan om de kiezersgunst bekommerden. De lagere standen, wier kracht men bij de Aprilbeweging had ondervonden, moesten te vriend gehouden worden door de afschaffing van de (inderdaad drukkende) accijnzen; maar men durfde de gunst der bourgeoisie niet in de waagschaal stellen, door in de plaats daarvan te stellen de logisch daarvoor aangewezen inkomstenbelasting. Er ontstond een wedloop tussen liberalen en konservatieven in het afschaffen van accijnzen, in het aanleggen van spoorwegen en kanalen. Daar men den kiezer hiervoor niet durfde te laten betalen, alles op kosten van Indië,

[pagina 6]
[p. 6]

welks exploitatie, nu niet meer gerechtvaardigd of althans verontschuldigd door de nood van het moederland, op deze wijze niet alleen door de konservatieven maar ook door de liberalen nog lang werd bestendigd.

 

De weerspiegeling van dit alles zien we in de hierachter opgenomen briefwisseling (voor zover die bewaard is gebleven) van den Gouverneur-Generaal Duymaer van Twist met zijn vrienden in het moederland, tussen 1851 en 1856.

Van Twist, leider der oude middenpartij, reeds vóór 1848 economisch sterk liberaal georienteerd en vrij scherp tegenover de regering staande, was in 1851 door Thorbecke liberaal genoeg en door de hofkringen gematigd genoeg geacht, om acceptabel te zijn als landvoogd. Hij had immers na 1848 enerzijds zijn loyauteit betoond aan de nu eenmaal aangenomen constitutionele beginselen, anderzijds evenwei steeds zijn onafhankelijkheid tegenover de ‘ klub’, de aanhangers van Thorbecke, weten te bewaren.

Hij ging naar Indië zonder uitgewerkt program, echter met de bedoeling om het heersende kultuurstelsel aan een onderzoek te onderwerpen en het zo nodig te hervormen. Hoewel Pahud hiermee had ingestemd, onder de indruk van de heftige oppositie der liberalen op koloniaal gebied in het laatst van 1850, bleek een goede samenwerking tussen minister en landvoogd op den duur toch niet mogelijk. De oorzaak daarvan lag vooral hierin, dat Pahud nog te veel man van het ‘ ancien régime’ was, om mee te kunnen gaan met de plannen van Van Twist, die bezadigd en kalm, maar toch doelbewust, een liberale koloniale politiek voerde, d.w.z. een in tegenstelling met vroeger meer op Indië zelf dan op Nederland georienteerde politiek, zich vooral uitende in een streven naar trapsgewijze afschaffing van het kultuur- en consignatiestelsel en invoering van het vrijhandelsprincipe.

Dit heeft geleid tot een breuk met den minister, wat ongetwijfeld weer het zijne er toe heeft bijgedragen dat Van Twist zich in zijn latere periode naar de liberale kant heeft georienteerd.

 

De politieke vrienden van Van TwistGa naar voetnoot1) bevonden zich

[pagina 7]
[p. 7]

van ouds in het kamp der gematigden. In deze korrespondentie leren wij hen kennen. We zien hen in hun zelfstandigheid, hun individualisme, dat tegelijk hun kracht en hun zwakheid was en hen ten slotte als politieke groepering heeft doen ondergaan, als (helaas!) niet meer passende in de moderne partijenstaat. We leren de schiftende uitwerking van de Aprilbeweging juist op dèze groep kennen.

Tevens verleent zij ons een aardige kijk op de persoonlijke verhoudingen tussen de schrijvers dezer brieven. Opmerking daarbij verdient, dat de band van persoonlijke vriendschap, tussen de parlementsleden toen veel meer dan nu bestaande, vooral haar oorsprong vond in de gemeenschappelijke studie aan de universiteit, waar de kring der studenten veel kleiner en de verhouding mitsdien veel intiemer was dan heden ten dage. Tevens tonen deze brieven ons, dat in dien tijd althans het instituut der beroepspolitici nog niet ontstaan was.

Nog het meest overeenkomst hiermee vertoont Van BosseGa naar voetnoot1), die met zijn rusteloze werkzaamheid en zijn grote financiële kundigheid zich zijn leven lang met de politiek heeft beziggehouden. De relatie met dezen ouden jaargenoot uit Leiden zal Van Twist vernieuwd hebben, toen hij zelf door zijn Kamerlidmaatschap geregeld in Den Haag vertoefde en Van Bosse ambtenaar was op Financiën. Door zijn brieven kwam de Gouverneur-Generaal op de hoogte van wat zich achter de coulissen in het kabinet-Thorbecke afspeelde. We leren Van Bosse kennen als onafhankelijk politicus, hoewel niet onsympathiek tegenover Thorbecke staande. Toch schijnt het dat deze laatste aan Betz de voorkeur gaf boven hem.

Een geheel andere persoonlijkheid is Boreel van Hoge-

[pagina 8]
[p. 8]

landenGa naar voetnoot1), van wien we in deze brieven een zeer duidelijk beeld krijgen. Nakomeling van een oude regentenfamilie, blijft hij de aristokraat. Hoezeer ook vóór 1848 overtuigd van de noodzaak van staatkundige hervormingen, kon hij zich onmogelijk aansluiten bij de liberale partij van na die tijd: haar leden vertegenwoordigden een geheel andere kring dan de zijne en vertrouwden hem evenmin als hij hen. Daardoor werd hij steeds meer naar de konservatieve kant gedrongen.

Ook het kamerlid De ManGa naar voetnoot2) komt in deze korrespondentie helder naar voren. Beter dan Boreel kon hij zich in de gewijzigde omstandigheden schikken, en loyaal wil hij medewerken om op de grondslag van 1848 op te bouwen. Maar we merken, dat hij al van een oudere generatie is. Als reeds ouder wordend en langzamerhand vereenzamend man leren wij hem in zijn laatste levensjaren kennen.

Van de overigen zien we LotsyGa naar voetnoot3) meer als de man, die zich evenmin als Boreel gemakkelijk in de gewijzigde omstandigheden kan schikken en zich daarom liever uit de aktieve politiek terugtrekt. Maar de relatie met zijn ouden studiegenoot en wapenbroeder Van Twist houdt hij graag aan.

Zien wij in Storm van 's GravesandeGa naar voetnoot4) weer meer een gelijkgezind politicus, in Van FridaghGa naar voetnoot5), maar vooral in

[pagina 9]
[p. 9]

Cost JordensGa naar voetnoot1) en HubertGa naar voetnoot2) zien we de vertegenwoordigers van de oude Overijselse vriendenkring van Van Twist, samengesteld uit leden van de lagere aristocratie en de stedelijke regentenfamilies. We zien bij hen de nog zeer levende liefde voor hun geboortestreek en hun gewest, vreemd genoeg zich verbindende met het overigens niet van sterke staatsnationalistische neigingen vrije liberalisme.

De hierbij gevoegde brief van Van HallGa naar voetnoot3), die eigenlijk buiten de kring dezer schrijvers staat, is opgenomen wegens het beeld dat ze geeft van de persoon en de politieke methoden van dezen listigen staatsman.

 

Nog enkele opmerkingen omtrent de wijze van uitgave.

De spelling is onveranderd gelaten; slechts is de interpunctie hier en daar iets gewijzigd ter wille van de leesbaarheid. Dit laatste geldt vooral van de brieven van Boreel van Hogelanden en De Man.

Wat tussen[] staat, ontbreekt in de oorspronkelijke tekst, maar is als blijkbare omissie of ter verduidelijking door mij tussengevoegd.

J.M.Z.

I.
Van Bosse aan Duymaer v. Twist.

's Hage, 18 April 1851.

 

Amice! Het zal u, al kort na uwe aankomst in het peperland, niet onaangenaam zijn eenige berigten van hier te ont-

[pagina 10]
[p. 10]

vangen. Couleur de rose zijn zij juist niet in allen deele, althans wat onze politieke zaken betreft. - Welligt hebt gij reeds uit eene of andere courant gezien dat de Kamer, of liever de clubGa naar voetnoot1) bij de opmaking eener nominatie voor den Hoogen Raad, geheel is afgeweken van de aanbevelingslijst door den H.R. ingezonden. Deze wilde Beckman hebben: de club, uit weerwraak over de keus van Boreel, stelde bij de eerste stemming terstond Olivier boven aan, en ging Beckman glad voorbijGa naar voetnoot2). - Sedert 14 dagen woelt en intrigeert thans alles om den Koning te bewegen om wederom O. te passeren. Gij begrijpt dat dit ingang vindt. Zoodat er

[pagina 11]
[p. 11]

nog geene keus is gedaan. - Kiest de Koning nu O. niet, dan zal de club het RosenthalGa naar voetnoot1) bij de eerste gelegenheid inpeperen. Weigert Rosenthal zijn contreseign, dan treedt hij af. Dus hoogst waarschijnlijk spoedig al weder eene mutatie in het Kabinet. Waart gij hier, dan zoudt gij spoedig in het gareel komen. - Want ook indien Z.M. tot de keus van O. overgaat, vermeerdert dit den wrok tegen ons; een wrok die vroeg of laat tot eene catastrophe leidt. - Reeds is de Gouverneur van Z. Holland die Th. bij den Koning verdedigde, zóó ontvangen dat hij zijne demissie heeft gevraagdGa naar voetnoot2).

Ook SonsbeeckGa naar voetnoot3) pericliteert met zijn wetsontwerp over de Russische schuld. Hij heeft zich wat overhaast met de ratificatie van het verdrag, en hierop pakken de vrienden hemGa naar voetnoot4). Eindelijk verwekt mijn voorstel over de belastingen, bepaaldelijk de belasting op de coupons, zeer veel tegen-

[pagina 12]
[p. 12]

standGa naar voetnoot1). Dit was te voorzien; maar vreemder is het dat vele Thorbeckianen pur sang zich er tegen verklaren. Gij begrijpt dat dit rijke aanleiding geeft tot waarschuwingen & onderstellingen: dagelijks komt men mij verhalen dat ook ik de plaats moet ruimen voor een volbloed. En, hoewel ik niet alles geloof wat men mij verhaalt, er blijft uit de tallooze rapporten van vrienden & vyanden, met vele bewijzen van verschillend allooi gestaafd, toch altijd een angel van wantrouwen zitten die het werken en gemeenschappelijk overleggen hoogst verdrietig maakt. - LucasGa naar voetnoot2) gaat op 20 dezer afmarcheren; wij kunnen nog geen opvolger vinden, en sukkelen dus van overmorgen af met een interim mali ominis! Ook in 1849 begon de storm bij den Minister v. Justitie & trad die van marine het eerst na hem af!Ga naar voetnoot3).

[pagina 13]
[p. 13]

SchimmelpenninckGa naar voetnoot1) te Londen wil ook zijne demissie nemen, & is te onvrede met zijn tractement. Van alle zijden dus demissien! - Wij verkeeren alzoo in geenen behagelijken toestand. Een Koning die met zijn ministerie overhoop ligt; eene ongedisciplineerde meerderheid in de kamer die alleen gesloten is waar het T. geldt, en overigens volstrekt zonder leiding, zonder eenheid ronddwaalt & uiteenstuift; volslagen gebrek aan overeenstemming bij de moderadosGa naar voetnoot2), die sedert uw vertrek geen middenpunt & geen leader meer hebben, en dus telkens geslagen worden. Het zijn de rudimenta van het constitutionalisme, die wij nog leeren moeten.

Het best van alles is dat de financien goed gaan. Over het 1e quartaal 51 ontving ik 1 millioen meer dan in het 1e quartaal 50; wel is waar, 3 ton hiervan kwam van de Dir. Belastingen, en is dus geen zuivere winst, maar slechts betaling bij anticipatie op de grondlasten. Maar de vooruitgang van 7 ton in 3 m. is toch zeer mooi. - Mijne amortisatiewetGa naar voetnoot3) is bij de 2e kamer aangenomen; ik ga dus spoedig aan 't inkoopen, daar de 1e kamer mij wel niet in den steek zal laten. - Van de O.I. muntwet valt nog weinig te zeggen. Pahud wil de recepis tegen f. 1. 30 ct intrekken. Mijns inziens te onregt. Hij krijgt al de mannen van de kunst tegen zich. Gaat zijn plan door, dan zult gij het druk hebben!

Met leedwezen vernam ik dat Cornelis de GrootGa naar voetnoot4) reeds

[pagina 14]
[p. 14]

voor uwe aankomst vertrokken is. Hij scheen niet met v. NGa naar voetnoot1) te willen zitten; welligt had de plaats van dezen hem toegelagchen: inde irae! Maar het was toch ver de beste van het zoodje, zoo ik hoor. V.d. BoschGa naar voetnoot2) was ook reeds voor uw vertrek van hier overleden. Requiescat in pace: ik tel zijn verlies niet zwaar; zulke marins d'antichambre kan men altijd krijgen: gij hebt er nog een bij de hand!Ga naar voetnoot3)

Ik verlang zeer naar een berigt van uwe behouden aankomst, en naar een berigt van den indruk dien het Toewan-Bezaarschap op u maakte. Die begeerte zal wel tot einde Julij onbevredigd blijven.

Bij mij is alles wel, doch in de drukte van verhuizen; ik denk dat ik al ras berouw over die verhuispartij zal hebben, en spoedig naar een of anderen achterhoek van het land als gepensioneerd minister, & dus als overcompleet oud meubel. zal verkassen. -

Groet uwe vrouwGa naar voetnoot4) op het welmeenendst voor ons en geloof mij steeds

tt. V. Bosse.

[pagina 15]
[p. 15]

II.
Van Bosse aan Duymaer V. Twist.

's Hage, 19 Oct. 1851.

 

Amice! De mail van Aug. bragt mij berigt van u. Met groot genoegen vernam ik daaruit dat gij & uwe vrouw wel zijt. RochussenGa naar voetnoot1) is tot op 't laatste toe ongelukkig in de O.I. Intuschen zal zijn vertrek u om meer dan eene reden niet onaangenaam zijn.

Tot hiertoe zijn mijne previsien ten aanzien van Kabinetswijzigingen niet vervuld. Maar de impopulariteit van R[osenthal] & S[onsbeek] vermeerdert bij den dag. De discussie der begrooting zal moeten doen zien of de kamer bij wil & magte is hen te doen vallen. Ik vrees dat de Kamer bitter onmagtig zal worden. Zij is, op groote questien, in twee juiste helften verdeeld, & deze weder in een aantal onderverdeelingen. Het eene mes houdt het andere in de schede; en ik voorzie dat het voortaan hoogst moeijelijk zal zijn groote meerderheden te verwerven. - Een bewijs vond ik daarvan weder in eene dezer dagen gemaakte nominatie voor de Rekenkamer, welker president overleden is. Na vier stemmingen kwam FievezGa naar voetnoot2) met eene kleine meerderheid

[pagina 16]
[p. 16]

boven aan de lijst. Die benoeming, zoo aangenaam zij mij was, is het bewijs dat over de comptabiliteit, even als over de belastingquestie, de partijen elkander bijna opwegen; want de keus van Fievez was eene vlag. Gelukkig dat die vlag dan toch door de meerderheid is opgestoken. - Ook PahudGa naar voetnoot1) begint zeer wrak te staan. Hij is voorbeeldeloos zwak: houdt zich met hand en tand aan J.C. BaudGa naar voetnoot2) vast, stelt wetten voor in den geest van dezen en wil toch goede vrienden blijven met v. HoevellGa naar voetnoot3) c.s. De afzetting van Senn v. BaselGa naar voetnoot4) geeft hem vele onaangenaamheden. De liberalen keuren die af om der wille van het beginsel; de meer gematigden rekenen het hem tot een misdrijf dat hij, S.v.B. latende vallen omdat hij brutaal aan den Koning

[pagina 17]
[p. 17]

schreef, niets doet tegen v. Nes, Steyn ParvéGa naar voetnoot1) & andere O.I. ambtenaren, die in publieke geschriften ruim zoo onbeschoft zijn of waren. - Die afzetting geeft stof tot schrijverij: gij zult die wel lezen. Maar de publicatie dat men zich niet tot den Koning direct mag wenden, dient m.i. ingetrokken of gewijzigd. - De muntwetGa naar voetnoot2) van Pahud vindt zeer slecht onthaal in de kamer. Trouwens de middelen van uitvoering zijn uiterst los geregeld; over het beginsel kent gij mijn gevoelen.

Wij hebben onlangs het tractaat met België vernieuwd. Politieke consideratien bragten er mij toe om dit te doen: 1852 is een boos jaar en het is zaak dat wij in harmonie blijven met onze Zuidelijke buren. Maar zij zijn er niet zoo goed afgekomen dan in 46. Voor de kolonien hebben zij bijna niets: de 8000 ton uitvoer is hun ontnomen. Den doorvoer moeten zij vrij geven, & tegenover onze industriële concessien een aantal industriele concessien, tegenover onze scheepv. wetten een zeer groot aantal concessien op hunne differentiele regten doen. - Ik wilde wel eene groote verandering in het Java'sche tarief brengen. Maar ik kan Pahud niet daartoe krijgen. Trouwens hij heeft genoeg te doen met de regerings reglementenGa naar voetnoot3); hij zal niet veel genoegen van dat werk hebben; hij heeft dit met overdreven ijver tegen Thor. doorgezet. Niet dat Thor. zoo liberaal in kolon.

[pagina 18]
[p. 18]

zaken is: integendeel! Maar de wet is op zich zelve vrij slecht, & de beginselen m.i. al te stationair & behoudend, vooral wat het inwendig bestuur, de heerendiensten en de cultures betreft. Men moet zich toch niet aan banden leggen om verbeteringen daar te stellen, uit overdreven vrees voor verslimmeringen.

Ik keer nog even tot uwen brief terug. Of R[ochussen] ooit naar Brussel zal gaan, betwijfel ik zeer. Ik althans houd hem daarvoor volmaakt ongeschikt; de Belgen zouden hem sterren op den vollen middag laten kijken met zijne sentimentaliteit. Ook wil ik u wel zeggen dat ik wel lust zou hebben in dat baantje, zoo ik schipbreuk lijde met mijne belastingwetten. Die zijn nu ten 2n male in de sectien behandeld. De kleur van de commissie van Rapporteurs is thans iets minder ongunstig dan de vorige keer, schoon de meerderheid vermoedelijk tegen zal zijn. Maar het reglement v. orde (speciaal de zelfstandige rapporteurs) werkt slechtGa naar voetnoot1). De leden komen niet meer in de sectien: men vergadert soms met 3 of 4 in de afdeelingen, en de Regering heeft nu minder dan ooit gelegenheid om de opinie der kamer bij voorraad te leeren kennen. Zoo zou b.v. de Commissie van Rapp. over de belastingwetten stellig bestaan hebben uit drie zoo geen vier voorstanders der wetten, indien niet in de 2e sectie vier dezer laatsten, en in de 5e één de fout hadden laten gaan, waardoor partij de benoeming won. In de 1e sectie werd de rapp. bij loting benoemd; in de 5e met 6 tegen 5.

Dat gij met de militaire genie kampt, verwondert mij niet. Zoude het niet beter zijn het gros der Javaansche bevolking door doelmatige middelen in ons belang te stemmen, liever dan kasteelen te bouwen? Dit is eene der beschouwingen van G.L. BaudGa naar voetnoot2), die ik zeer kan goedkeuren. Met genoegen

[pagina 19]
[p. 19]

zag ik dan ook dat gij een inlandsch regent wegens knevelarij hebt afgezetGa naar voetnoot1). - De benoeming van P. MijerGa naar voetnoot2) zal u zeker welkom zijn. Groet uwe vrouw voor ons.

 

Vale

tt

V.B.

 

Wij hebben eindelijk een Min. v. Marine. Den S.B.N. EnslieGa naar voetnoot3). Ik weet niet regt of het goed is.

[pagina 20]
[p. 20]

III.
Van Bosse aan Duymaer van Twist.

's Hage, 18 Oct. 1852.

 

Amice! Ik heb uwen brief van 15 July niet kunnen beantwoorden, omdat ik in de weinige dagen tusschen aankomst & vertrek der mail volstrekt geenen tijd had. Thans zal ik de uwe van 15 July & 17 Augs. te gelijk voor mij nemen. Mijn antwoord zal wel wat lang worden: ik mis ook de gave van beknopt schrift, die gij hebt. Maar over Triëst kan er een velletje extra doorloopen. - Wat gij mij in uwe beide brieven over de circulatie van geld schrijft, is zeker toereikend om te doen gelooven, dat die in O.I. zulke vreemde verschijnselen oplevert, dat daarbij alle regels falen. Is de notering van agio ad 15-17 pC. op zilver juist, dan staat mijn verstand er bij stil, waarom men geene 5 fr. stukken voor f. 2,35 papier wil hebben. Weten Europeanen of Chinezen dan geen' uitweg voor zilver in baren, indien zij de munt niet behouden willen? Mij komt het voor dat er onder die agio-notering van Sint Anne moet zitten.

Uwe uitgifte van promessenGa naar voetnoot1) zag ik met zorg en leedwezen. Met zorg, omdat die maatregel hier vrij wat gepraat zal geven; met leedwezen, omdat het geld zal kosten. Zes pC. 's jaars is eene mooije rente. Gij zult daarvoor wel promessen kunnen plaatsen. - Maar ik matig er mij geen oordeel

[pagina 21]
[p. 21]

over aan. Gij zult zeker de zaak goed bezien hebben. Dit intusschen moet ik u zeggen, dat Pahud er zeer weinig mede ingenomen is. Ik begrijp ook volstrekt niet hoe het komt, nu er zoo veel geld in de koloniale kassen hier moet zijn - en terwijl P. mij betuigt dat hij al wat los & vast is aan u zendt, en mij dus mondjesmaat wil suppleren - dat er zoo veel gebrek in O.I. is. Is uw Dir. van financiënGa naar voetnoot1) wel de regte man? ik ken bij ondervinding dat gezeur van kashouders die altijd bang zijn voor te korten, al hebben zij millioenen in kas. Pahud zal geloof ik, den maatregel niet verdedigen als hij in de kamer gegispt wordt.

Gij schrijft mij dat de verkoop van producten op Java onmogelijk is, ten gevolge van mijn Contract met de N.H.M.Ga naar voetnoot2). Mijn contract (vergeet niet dat ik het niet gemaakt,

[pagina 22]
[p. 22]

maar alleen verdedigd heb) maakt op dit oogenblik een gewigtig punt van deliberatie uit. Ik wil het tegen 1855 grondig veranderd hebben; maar P. durft de N.H.M. niet zoo krachtig aan als ik. Ik wil aan de N.H.M. hare 10 mill. teruggeven; vrij blijven omtrent het al dan niet verkoopen op Java; en ons alleen binden voor de consignatie van datgeen wat wij herwaarts brengen, tegen eene provisie van hoogstens 2%. Om dit plan te volvoeren heeft men geld noodig. Dat is er. Ik heb op 31 Dec. 12 millioen aan batige saldo's in kas. Ik wil nu eerst eene conversie daarmede beproeven. A pari zal dit nog niet wel gaan. Kan ik de 250 millioen 4% schuld niet anders in 3½ converteren dan tegen den koers van 95% van deze laatste, dan kost het 12½ millioen aan bijpassing in geld of aan uitgifte van nieuwe schuld. Loopt de koers hooger, dan houd ik des te meer over; en het zou wel de drommel zijn indien ik, 't zij met overhouden van geld, 't zij door uitgifte van nieuwe schuld, geen 10 millioen bijeenhaalde om de N.H.M. naar onzen zin te dwingen. Zij wil natuurlijk niet. Maar als men haar het mes aan de keel zet, zal zij door de publieke opinie wel gedwongen worden; want ik ben er volkomen gerust op dat de aandeelhouders liever een deel van hun kapitaal zullen terugnemen (de N.H M. kan hare zaken met de helft van haar tegenwoordig kapitl. doen) en met mindere winst tevreden zijn, dan dat zij zich bloot stellen aan het verwijt dat zij, om hun voordeel, het Gouvt. gedwongen hebben om op Java te verkoopen. Dit geschilpunt zal nu ras ter beslissing komen. Indien mogelijk, schrijf ik u nog wat er van komt. Had ik de noodige données, dan berekende ik

[pagina 23]
[p. 23]

eens, wat de tegenwoordige suppletie aan de Indische kassen al kost. Dat moet nog al een aardig sommetje zijnGa naar voetnoot1).

De vorige mails zullen u reeds hebben doen zien dat het praatje van eene Kabinetsverandering een los gerucht was. Er is geen oogenblik twijfel zelfs daar over geweest. Zij die dit naar Indie overbragten, hebben zeker meer hunnen wensch dan hun geloof overgebriefd. Sonsbeeck is nu door van ZuylenGa naar voetnoot2) vervangen. Dit is eene goede aanwinst. Maar

[pagina 24]
[p. 24]

het is ook zeker dat de beide vorige keuzen (Justitie & Oorlog) het Kabinet verzwakt hebben. StrensGa naar voetnoot1) is een andere Rosenthal; maar voert nog minder uit dan deze. Het schijnt enkel water & melk te zijn. ForstnerGa naar voetnoot2) is zijn crediet kwijt bij de kamer door de vreemde houding die hij heeft aangenomen toen hij over zijn lidmaatschap van de Groeniaansche vereeniging ‘Nederland & Oranje’, werd geinterpelleerd. Men wil nu zijne begrooting afstemmen. On lui fait trop d' honneur: de man meent het niet kwaad maar is volstrekt vreemd in de politieke wereld, en begrijpt nog niet waarom hij geen aanhanger van Groen & tevens lid van het Kabinet zijn kan.

Louis Nap. zal wel keizer zijn, als gij deze ontvangt. Hij zweert dat hij vrede wil. Maar is dit ernst? Kan men den man, die eenen plegtigen eed schond, gelooven als hij te Bordeaux op het dessert eenen toast insteltGa naar voetnoot3)? Intusschen, die speech te Bordeaux heeft zeer goede indrukken nagelaten. De Engelsche drukpers zelve is gematigder in hare oor-

[pagina 25]
[p. 25]

deelvellingen geworden. - Maar zal hij vrede kunnen houden, die zich enkel op het leger steunt, en wiens entourage niets dan veroveringen & oorlog wil? Nog onlangs zond een anonym Bonapartist mij eenen brief vol franschen wind en dreigementen! En daarin, even als in de berigten die ik u in Juny mededeelde, denkt men wel degelijk om ook ons in te pakken. Ik houd het wel met u, dat Louis Nap. tegen geheel Europa niet is opgewassen. Maar Duitschland is weder geheel verdeeld; Engeland heeft geen leger; België wordt door de fransche diplomatie zachtjes aan gemineerd: adres aan den tarievenoorlog & de vrij openlijke schandalige bemoeijingen der Belgische clericale partij. Un coup de main est bientôt fait; en wat een fait accompli is tegenover tractaten, hebben wij in 1831 geleerd! - Ik schrijf dit, niet omdat ik bijzondere redenen van ongerustheid heb, maar omdat ik voor mij zelf ook geenszins geheel gerust ben, en althans meer waarborgen verlang dan een toast op het dessert, dien men later, nog ligter dan een eed, op rekening van den Chateau-Margaux of den Lafitte kan schuiven. Het tooneel werd te Bordeaux gegeven!

Rochussen is zeer zeker de man niet voor Parijs. Hij heeft zich, bij de discussie van het adres van antwoord, op de meest onvoorzigtige & onhandige wijze verdiept in beschouwingen over het fransche handelstractaat van 1840 - dit (zijn eigen werk) verdedigd, en tevens de kamer zoo wat den mantel geveegd over de verwerping van het tractaat omtrent den nadrukGa naar voetnoot1). Meer was er niet noodig om hem als een halve Bonapartist te beschouwen; vooral daar hij zoo kers-versch uit Parijs kwam! Zoo er ooit om hem gedacht was (en wij hadden dit niet gedaan) nu is hij voor die betrekking glad ongeschikt.

Met groot genoegen zie ik dat uwe reisGa naar voetnoot2) u en uwe vrouw

[pagina 26]
[p. 26]

goed is bekomen. Wees intusschen maar niet al te bout; - ook zou ik maar niet al te veel van den omslag wegcijferen, hoe lastig die wezen moge. Gij zijt in het land waar de peper groeit; en daar moet m.i. alles wat krachtig gekruid zijn: krachtiger dan bij ons. - Mijne vrouw benijdt u zeer wanneer gij spreekt van de heerlijke natuur die gij gezien hebt; vrij wat meer dan uw gevolg van 700 Javanen te paard!

Groet uwe vrouw voor ons beide, en zeg haar vooral dat mijne vrouwGa naar voetnoot1) vol afgunst is over alles wat zij ziet; gij weet dat mijne ega magtig veel van reizen houdt.

t.t.

v.B.

 

Bij het nalezen valt mij nog iets in over de N.H.M. Gij zult wel zeggen dat ik liever in 1849 zoo had moeten spreken als ik nu doe over het contract. Concedo. Maar bedenk eens in welken toestand het Kabinet in 1849, bij de discussien over het contract, verkeerdeGa naar voetnoot2); welke Jan Salie toen minister van koloniën was, en hoe de SloetenGa naar voetnoot3), van Hoëvells, Steyn Parvé's enz. toen meer invloed op de kamer hadden dan nu. Thans zou men redelijk zijn; en toen was er veel kans voor dolle coupen, die gij even min als ik wilt.

Nog iets. Sonsbeeck heeft de organisatie der R.C. kerk nog even voor zijne aftreding in orde gebragt. De Paus zal nu bisschoppen pro lubitu benoemen; maar dan wordt ook

[pagina 27]
[p. 27]

tevens het concordaat vernietigd. De zaak is nog geheim. De Roomschen zullen er niet alle mede tevreden zijn: de gematigden prefereren het ConcordaatGa naar voetnoot1); de slimmen zien niet zonder zorg dat er nu geen verdrag meer is met Rome. Want, zeggen zij, indien de Grondwet eens veranderd werd, zijn wij in de minderheid en moeten ons onderwerpen aan al wat de protest. meerderheid wil. - Dit is nog zoo gek niet gezien. Want de Jezuiten beginnen het zeer grof te maken. En actie kan wel eens reactie na zich slepen. Vale. -

IV.
Boreel van Hogelanden aan Duymaer van Twist.

Hage, 20 Oct. 1852.

Waarden Vriend!

 

Het doet mij den indruk, als of ik in lang geen tijding van U ontvangen en in lang ik U niet geschreven had. De laatste mail bragt berigt van Uw reisje door Java en van de uitgifte der promessen. Het zal U niet bevreemden, dat bij de ruimte der middelen in de schatkist alhier, uitgifte van hooge rente gevend papier aldaar stof tot aanmerking geeft. Een woord opheldering van U kan ik soms ter geschikter tijd aan onbevooroordeelden mededeelen.

Alhier is sedert mijn laatste schrijven vrij wat voorgevallen. 2 Ministers zijn afgetreden en vervangenGa naar voetnoot2) en 3 Clubis-

[pagina 28]
[p. 28]

ten voorgedragen voor het voorzitterschap der 2e KamerGa naar voetnoot1); en de interpellatien aan den Minister van O.; dit alles gaf ruime stof tot gesprek en dagblad-artikel. De Club, verontrust over de geruchten van het wankelen van den grooten man, wilde een schitterend blijk van zijne overmagt geven en, dank aan de afwezenheid van drie mijner vrienden, gelukte het dan ook mij zelfs niet op het drietal te plaatsen, uit vrees, beweerde de Club, dat indien ik daarop ook als derde K. kwam, ik benoemd zou worden. Die zaak maakte in binnenlandsche en buitenl. dagbladen meer ophef, dan gewoonlijk; ik werd daarin als tegenstander van het Ministerie voorgesteld en ter geschikter tijd en al zeer spoedig heb ik die positie, die de Club mij gemaakt had, te pas weeten te brengen. - De benoeming van den H. Forstner gaf ook stof tot meenige aanmerking, daar hij bestuurder van de antirevolutionnaire Kiezersvergadering alhier is. JongstraGa naar voetnoot2), v. Hoëvell, PoortmanGa naar voetnoot3) vielen hem daarover hevig, doch, mijns inziens, zeer onhandig aan voor blinde aanhangers van Th., want de vraag had niet behooren te zijn: ‘hoe kunt Gij, Minister van O., in zoodanig ministerie plaats nemen?’ maar: ‘Hoe kunt Gij, M.v. Binnenl. z., zoodanig man in Uw Ministerie plaats doen nemen?’ Th. kwam nu wel Forstner te hulp, doch zeer zwak en zelfs onhandig. Ook Sonsbeeck trad af

[pagina 29]
[p. 29]

na veel grievende en vernederende nederlagen in de Kamer, en, hetgeen meer beduidt, na, ik vrees, veel onherstelbaar kwaads gedaan te hebben. Zijn vastklemmen aan de portefeuille schrijft men toe aan den helaas! bevredigenden wensch, zegt men, vóór zijne aftreding een concordaat met Rome te sluiten. Moeilijk was het intusschen een opvolger te vinden: de eerste wien het werd aangeboden, weigerde het op grond, datGa naar voetnoot1) het strijdig met alle zijne constitut. denkbeelden zijn zou, lid van het Ministerie te worden op hetzelfde oogenblik, dat de Ministerieele partij hem zoo vijandig beschouwd had, dat men uit vrees van hem wellicht en tegen alle waarschijnlijkheid als voorzitter benoemd te zien, hem, met terzijdestelling van alle gebruikelijke beleefdheid, zelfs als 3e K. van de voordragt had gemeend te moeten weeren. - Nu is mijn Collega Zuijlen benoemd: wellicht de beste keuze die men doen kon, maar het is treurig, dit te moeten zeggen. Ik betreur het voorzitterschap niet. Onwillekeurig komt men in vele moeilijke zaken, en helaas! goeden raad te geven is thans moeilijker dan ooit. Velen juichen, omdat er veel geld in de schatkist en vrij wat bloei en welvaren in sommige gedeelten van ons land is - doch, mijns inziens is de toestand van ons land en vooral de toekomst zorgvol.

In mijne huisselijke omstandigheden ondervond ik eene groote zegen. Mijne vrouw schonk mij een zoonGa naar voetnoot2). Op mijne jaren had ik het vermetel geacht, dien te vragen, zelfs te wenschen, doch nu God hem mij geschonken heeft, ontvang ik hem met dankbaarheid. Ik vind in die omstandigheid aanleiding vrijwat buitenGa naar voetnoot3) te blijven, hoezeer het voorzitterschap v. een sectie mij hierin zeer te onpas komt.

Van de collega's heb ik weinig te melden. V. Hall had zich wel gevleid, geloof ik, Th. te verdringen, doch voor het oogenblik is die kans verminderd. - Rochussen schijnt zich

[pagina 30]
[p. 30]

zeer aan v. Hall te sluiten. - Met de Man ga ik weinig meer om, hij loopt slaafs aan de leiband der partij, is intusschen ook daar niet geacht. Hij is overigens zeer verouderd en het is treurig op die vergevorderde jaren in de algemeene achting te dalen, ten gevolge ook van treurige geschiedenissen, ook te NijmegenGa naar voetnoot1).

Mijne vrouwGa naar voetnoot2) heeft mij verzocht haar aan het vriendelijk aandenken van Mevr. v. Twist te herinneren.

Geloof mij met achting en vriendschap.

t.t.

B.v.H.

V.
Boreel van Hogelanden aan Duymaer van Twist.

20 Nov. 1852.

 

Ik schrijf U heden slechts kort, want ik ben eenigzins ongesteld, maar ik wil U dan toch ook van mijne zijde eenige bijzonderheden schrijven, omtrent eene zaak die voorzeker Uwe belangstelling wekt. Ik bedoel de behandeling in de 2e Kamer van de zaak der door U uitgegeven promessen. Er is, weet ik, gezorgd, dat U de verslagen der 2e Kamer met de 1o mail zullen toekomen; al het officieel verhandelde weet Gij, doch hier nog eenige bijzonderheden.

Zoodra ik de Mem. v. Beantwoording had ingezien, waarin die uitgifte voorwaardelijk door den Minister werdt afgekeurd, ging ik naar den Hr. Pahud. Ik deed hem opmerken dat Gij daaraan voorzeker hoogst gevoelig zoudt zijn; dat op dit bewijs van niet goedkeuring nu wel niet was terug te komen, daar het stuk was rondgezonden; maar dat het nu nog van hem afhing, om bij de discussie, die 2 dagen later plaats had, zijne verklaring te verzachten, ten minsten niet sterker te kleuren, want dat, zooals ik U kende, eene nog sterkere afkeuring U wellicht tot een besluit zou brengen, dat hij voorzeker evenzeer als ik zou betreuren. De Hr. P. verzekerde mij, dat hij niets meer zou betreuren, maar dat [hij],

[pagina 31]
[p. 31]

voorziende dat hij over dien maatregel aangevallen zou worden, de verantwoordelijkheid daarvan nog niet op zich durfde nemen; doch dat hij overigens niets meer afkeurend over die uitgifte bij de beraadslaging zeggen zou, dan tot zelfverdediging nodig was, indien hij of over den maatregel of over de afkeuring aangevallen werd. In dien stand van zaken achte ik het, dat het in Uw belang was, aan die voorwaardelijke afkeuring zoo weinig weerklank mogelijk te geven, en toen van Höevell het voorbarig gedrag van den M. scherp gegispt had en deze mijns inziens, zooveel hem mogelijk was, zijne overigens onvoorzichtige uitdrukkingen verzacht had en U de oprechte lof had toegezwaaid, meende ik het raadzaam, Pahud niet verder in het naauw te brengen, daar iedere aanval eene verdediging ten gevolge moest hebben, die zijn verschil van gevoelen met U nog meer zou constateeren. De Man zag dit anders in: hij meende zijne vriendschap jegens U verschuldigd te zijn, op den onherstelbaren fout van P. terug te komen.

Komt men nu op den bodem der zaak, dan zie ik daarin niet anders dan eene vijandige opzet tegen Pahud. De inlichtingen werden hem gevraagd ten aanzien van die uitgifte, ten einde gelegenheid te vinden hem aan te vallen zoowel bij goedkeuring als bij afkeuring van den maatregel. De Kamer gevoelde dit zelve en daarom zoo weinige sprekers over die zaak. Maar jegens U was de goede genegenheid der Kamer algemeen. Zelfs zij die den maatregel nog niet durfden verdedigen, waren eenstemmig van oordeel, dat al was deze maatregel ook minder gelukkig, in hun oog op het behoud van den eerlijken, bekwamen landvoogd moest men den grootsten prijs stellen.

Ziedaar waarden Vriend mijne indrukken betrekkelijk de geheele zaak. - Ik kan U niet genoeg waarschuwen tegen hen die Uwe gevoeligheid zullen trachten op te wekken. - Ik zie daarin minder vriendschap-gevoel van v. Höevell jegens U, dan wel overleg om U tot aftreding en Pahud tot verlies v. zijne portefeuille te dwingen - dan komen er 2 schoone posten te gelijk ter beschikking der Vrienden. -

Geloof mij, Waarden Vriend.

t.t.

B.v.H.

[pagina 32]
[p. 32]

VI.
De Man aan Duymaer van Twist.

's Hage, 21 Nov. 52.

 

Amice.

Ik wil de post niet laten vertrekken, zonder een enkel woord daarbij te voegen. Het gebeurde in de laatste dagen, waarbij U persoon betrokken was, zal U uit de dagbladen genoeg bekend worden, dat ik U er niets behoef bij te voegen. U besluit tot uitgifte van promesses maakte hier grote indruk en wierd verschillend beoordeeld, zoo als gewonelijk. Zommigen keurden het af, anderen prezen het en vonden er in de bevestiging hunner meening en vroegere beweeringen, dat de kassen in Indië en met name het administratief kapitaal langzamerhand en voor Uwe komst waren uitgeput en slegs op het papier bestonden en dat men daaromtrent de kamer reeds lang geleden had om den tuin geleid. Toen het antwoord der regering op het voorlopig verslag van de rapp. binnenkwam, was dit nog erger. Velen waren er, en ik behoor daar onder, die zich overtuigd hielden, dat zekere partij daarop invloed had uitgeoeffend, die Uwe tegenwoordigheid in Indië met leede ogen aanzien, en, uit de bestaande misbruiken voor hun en hunne betrekkingen voordeel trekkende, maar niet kunnen dulden, dat gij door Uwe verstandige en krachtige maatregelen (die door ieder, behalven door hen, hier hoog worden geprezen) die misbruiken te keer gaat en U boven alle verkeerde invloed van buiten weet te verheffen. Die partij bestaat blijkbaar onder anderen uit Baud, Rochussen, van Hall, StolteGa naar voetnoot1) en anderen. De Minister is goed en braaf, maar zwak en het blijkt maar al te goed, ook uit het regeerings reglt., dat hij zich door die p. laat influenceeren. In de eerste ogenblikken na het bekend worden van het antwoord, wierden er allerlije, ook vrij violente maatregelen beraamd, om van afkeuring van dat antwoord te doen blijken. Ik heb mijn best gedaan om dit te keer te gaan en ben daarin dan ook in zoo verre geslaagd, dat alles zich heeft bepaald bij de discussie die gij

[pagina 33]
[p. 33]

kend. Ik hoop nu maar dat het gebeurde op U geen nadeelige invloed, tot schade voor het Moederland en de koloniën, zal hebben. Gij staat algemeen in de publique opinie hoog aangeschreeven. In de kamer is die gunstige meening, met uitzondering van personen, die Uwe achting niet verdienen, algemeen. Als oprecht vriend geef ik U daarvan de verzeekering. Laat U dit tot wegneeming, ten minsten tot verzachting strekken van het onaangenaam gevoel, hetgeen misschien het gebeurde bij U zal opwekken. Wij staan alle aan miskenning blootgesteld. Ieder heeft daarvan de ondervinding, en die miskenning wordt groter naar mate men op een hoger standpunt is geplaatst.

Het onderzoek in de sectien van de regeerings reglementen is afgelopen. In mijne afdeeling was Rochussen, die, bij het lot, tot Rapporteur is benoemd. Ook hier was dat lot blind, want het bleek later, bij de behandeling, dat die man zoo weinig uitdrukte het gevoelen der sectie, dat hij in de gewichtigste punten meestal alléén stond. Wat is die man ijdel en oppervlakkig! Daaromtrent is in de kamer maar één stem. Reeds zijne eerste redevoeringGa naar voetnoot1), een hors d'oeuvre, met grote affectatie uitgesproken, had zijn lot beslist. Gij weet hoe spoedig en juist men in de kamer over personen oordeeld.

Het regeerings reglt. heeft niet veel bijval gevonden. Er is noch verdeeling noch gang in en men kan zich er, daar alles door elkander staat, geen rekenschap van geven. Een hoofdpunt was de magt van den GG., waaromtrent de meeningen zeer uit een liepen; de meerderheid is echter, geloof ik, voor het concentreeren van die magt in den persoon van den GG. Ook omtrent de verantwoordelijkheid van dien hogen ambtenaar is veel gehandeld. Velen waren er die die verantwoordelijkheid niet wilden beperken tot den koning, zoo als in het concept reglt. Zij voorzagen daaruit eene reg. der koloniën van uit het Ministerie, en dit wilden ze niet.

Met de begroting zal het, geloof ik, nog al gemakkelijk los lopen, behalven met het Hoofdstuk Oorlog. Want, bui-

[pagina 34]
[p. 34]

ten en behalven eene verhoging van ruim f 130.000 zal de persoon van den Minister zelf veel te verantwoorden hebben. Zijne aansluiting aan de Groeniaansche partij wordt hem niet vergeeven. Die man heeft zich daaromtrent in eene vorige zitting ook gek gedragen. Als Minister behoord hij zich aan geenerlije vereeniging aan te sluiten. Met een enkel woord dit te verklaren, ware de zaak opgeruimd geweest. Overigens zit het Ministerie tegenwoordig, geloof ik, vrij vast. Th. heeft zich zelf bij de discussien overtroffen. Zoo KempenaerGa naar voetnoot1) te Tiel benoemd wordt, zoo als waarschijnnelijk, zal dit in de gevolgen veel tijd kosten. Er wordt veel gesproken van het ontslag van SchimmelpenninckGa naar voetnoot2) als K.d.K. in Gelderland. De Koning is zedert eenige dagen zeer voorkomend. Wij worden achtervolgens ten eten gevraagd en ook al de Ministers hebben bij hem gegeten. Tusschen hem en de Koningin schijnt het weer hommeles te zijn.

Het huwelijk van mijne dochterGa naar voetnoot3) wagt altijd naar mijne

[pagina 35]
[p. 35]

te huis komst. Alles is daartoe gereed en de jonge lui worden natuurlijk verdrietig. In het begin der volgende maand zal het, hoop ik, plaats hebben.

Ik heb uit de couranten gezien, dat Mevrouw U op Uwe triumph-togt heeft vergezeld. Dit bewijst dat zij wel is. Breng haar mijne hartelijke complimenten over. Ik moet eindigen, want ik ben met werk overladen. Ten slotte nog eens, laat U door het gebeurde niet afschrikken den groten taak te vervullen, dien de Voorzienigheid U heeft opgelegd. De dank van het vaderland is Uwe belooning. God geeve U Zijn zegen!

U oprecht Vriend

de Man.

VII.
Van Bosse aan Duymaer van Twist.

s'Hage 19 Maart 1853.

 

Waarde Vriend! In de laatste veertien dagen hebben wij inzage gehad van de volumineuse correspondentie tusschen U & Pahud over de promessen. Ik heb den ganschen rijst-en-brij-berg doorgewerkt. Zie hier nu het resultaat van mijne inzage.

Ik kan niet beoordeelen wat het minimum der kassen moet zijn in Indië. Hier weet ik het wel. Doch tusschen hier & Java is groot verschil, omdat de verzending van eenige tonnen, des noods in zilver, van Groningen naar Middelburg of van Alkmaar naar Maastricht vrij wat ligter valt dan de verzending van eenige duizenden van Batavia naar Sourabaya, enz. Hetgeen gezegd wordt, dat in 1850, in July, nog iets minder in kas was dan in July 1852, bewijst ook niets tegen uwen maatregel; want er bestonden toen ressources, die nu niet meer voorhanden zijn. Wat het is, met eene ledige of althans onvoldoende kas te zitten, dat weet ik uit de ondervinding van 1848 nog zeer goed.

Ik geloof dus dat de kas ontoereikend was; dat gij in July in volstrekte verlegenheid waart, & u quovis meliori modo hebt moeten redden. Te onregte zou men aan u wijten dat de Directeur Genl. van financien al te bezorgd is geweest. Men kan toch, meen ik, moeijelijk van de Gouv. Gen. ver-

[pagina 36]
[p. 36]

gen, dat hij zelf de kaststaten compulsere, om te zien of de zaak ook al te zwart wordt voorgesteld.

Daarentegen houd ik mij overtuigd, dat de Bank u slecht gediend heeft met de wisseltrekking. Ik kan het beginsel dat gij aangenomen hebt, niet tot het mijne maken. In 't algemeen, ja, moet een Gouvernement zich niet met wisselkoers bemoeijen. Maar wanneer het Gouvt. zelf geld noodig heeft, is er m.i. behoefte, en dus aanbod van wissel. Moet dan de koers dalen, het is eene natuurlijke zaak, en geene gedwongene. Dit zou m.i. dan het geval zijn, wanneer de Regering uit speculatiezucht op de wisselkoersen ging werken. Maar waarom zou het Gouvt. niet mogen doen, wat ieder particulier die geld behoeft, doen zou?

Mijns erachtens had dus de uitgifte van promessen voorkomen kunnen worden, indien des noods wissels tot een minder voordeeligen koers waren afgegeven in tijdsGa naar voetnoot1). Dit

[pagina 37]
[p. 37]

nu niet geschied zijnde, zoo kan ik gereedelijk aannemen dat gij om geld verlegen waart, en dus wel in het belang van de dienst hebt moeten leenen. In den ministerraad is gisteren besloten, om in de zaak te berusten; men was algemeen van opinie dat de Dir. v. financiën zijne zaak niet verstond, & u niet goed gediend had.

Deze mededeeling is de meest belangrijke die ik u doen kan. Ander nieuws zult gij wel uit de Couranten zien; zooals b.v. de poging om den Keizer v. Oostenrijk te vermoordenGa naar voetnoot1). De politieke hemel is anders iets helderder dan vroeger; Nap. schijnt aanvankelijk ernstig vrede te verlangen; de Turksche zaken zijn taliter qualiter bijgelegdGa naar voetnoot2). Voor

[pagina 38]
[p. 38]

het oogenblik dus rust. Maar de massa brandstof hoopt zich al meer en meer op in het Zuiden van ons werelddeel, en de eene of andere catastrophe kan mijns inziens schrikkelijke gevolgen hebben. De Vorsten loopen wêer spoorslags achteruit; de onze niet te vergeten. Als hij maar konde! Zoolang wij er zijn, zal het wel losloopen. Maar men schokt onze zetels overal waar men kan, en de eensgezindheid in het kabinet laat voortdurend veel te wenschen over. Thans wil men een apanage vragen voor Prins HendrikGa naar voetnoot1), ter gelegenheid van zijn huwelijk en tevens BorretGa naar voetnoot2) (dien aarts Jezuit) in den Raad van State brengen! Beide punten geven gehaspel. - Ik behoef u wel niet te zeggen, dat dit geheime communicatien zijn. -

[pagina 39]
[p. 39]

Ik beklaag Pahud zeer met het ongeluk dat hem getroffen heeftGa naar voetnoot1). Hij gaat er zeer onder gebukt.

Met leedwezen zie ik ook dat uwe vrouw ongesteld is; mogt zich dit spoedig schikken of liever geschikt hebben. Doe haar s.p. onze groeten, & geloof mij steeds

 

t.t.

V.B.

VIII.
Boreel van Hogelanden aan Duymaer van Twist.

's Hage, 20 April 1853.

Waarde Vriend!

De StaatsC. zal U de groote gebeurtenis v.d. dag melden; ik zal daaromtrent slechts eenige bijzonderheden mededeelen.

De benoeming v. de R.K. bisschoppen en vooral de allocutie en de breve van den Paus, waarin hij van Nederland als van een herwonnen wingewest spreekt, heeft bij de protestanten eene ongerustheid, misnoegen en verbittering opgewekt, die zich in adressen, door 200000 ingezetenen geteekend, geopenbaard hebben en die tot nieuwe verwijten tegen het Ministerie Th. aanleiding gegeven hebben. Deze beweerde intusschen niets anders gedaan te hebben dan den paus toegelaten te hebben, hetgeen de Grondwet haar verbood te beletten. Deze verdediging vond echter geen ingang: Io omdat men zich herinnerde dat Sonsbeeck nog 2 maanden was aangebleven na de verwerping van het traktaat met Frankrijk, ten einde, gelijk algemeen bekend was, eerst alle zaken met Rome te regelen. Sonsbeek heeft dus alles met Rome geschikt, geknoeid, geprovoceerd. Dit behoorde Th. te weeten; dit heeft hij geweten, en, kennende de onbekwaamheid v.S. en zijne onderdanigheid aan de Jezuiten, had hij hem niet die gewigtige zaak in handen moeten laten. IIo De paus zwaait uitbundige lof toe aan de Nederl. staatslieden! Zou hij zulk doen indien alle hunne bemoeiing

[pagina 40]
[p. 40]

zich bepaald had tot de verklaring aan Rome: ‘Ga Uw gang, want de Grondwet verbiedt ons U zulks te beletten’?

De zaak is te Amsterdam, waar de Koning v. de opgewondenheid getuige was, en met onbegrijpelijken spoed geklonken. Gisteren morgen wisten de aftredende M. niet van hun ontslag. Gisteren avond stond het nieuwe ministerie in de StaatsC. Wie zal nu gissingen wagen omtrent de toekomst v. het nieuwe Ministerie? - Men voorziet hevigen tegenstand en in de Provintien en bij de R.K., maar men vreesde oproerige bewegingen in Amsterdam bij het langer aanblijven v.Th. en ook alhier waren de gemoederen der burgerij zeer opgewonden. v. Hall is nu eindelijk tot het doel v. zijn zesjarig streven gekomen; maar welk zal het einde zijn? En het is veel moeds v.v. ReenenGa naar voetnoot1), om als opvolger van Thor., v.v. DoornGa naar voetnoot2) als die v.v. Bosse op te treden.

Ook de 2e Kamer zal nu wel behooren ontbonden te worden. Mogt de tegenstand der 39 Th. zich niet al aanstonds vertoonen, hij zal al spoedig van de eerste gelegenheid gebruik maken, om de regeering te bemoeilijken. Nu kan wellicht de protestantsche opgewondenheid op de verkiezingen invloed hebben. Voor mij is de zaak onverschillig, want ik had reeds eenige dagen geleden mijn voornemen ten uitvoer gelegd om mijn ontslag als lid der Kamer te nemen. Bij de aanhoudende zomer en herfstzittingen moest ik of bijna voortdurend van mijn huisgezin gescheiden zijn, hetgeen mij ondragelijk werd, of tusschen mijne betrekking en het buitenverblijf kiezen. Ik meende in die betrekking niet nuttig genoeg te zijn om haar te kiezen. - Ik had mij gevleid, dat mijn besluit bijna onopgemerkt voorbij zoude zijn

[pagina 41]
[p. 41]

gegaan, doch (hoezeer ook eenigzins streelend voor mijne eigenliefde) heb ik met leedweezen ondervonden, dat men daaraan meer gewigt gegeven heeft dan de zaak verdiende. Geloof mij,

t.t.

B.v.H.

IX.
Van Bosse aan Duymaer van Twist.

s'Hage, 22 April 1853.

 

Waarde vriend! Deze reis zal de landmail u verrassende tijdingen geven. Het berigt van onze aftreding en van den triomf van v. Hall zult gij wel uit de couranten hebben vernomen. Ik zal u dus maar eenige bijzonderheden schrijven. De Paus heeft bij eene allocutie, overvloeijende van gal tegen de protestanten, de bisschoppelijke hierarchie hier te lande hersteld. Vroeger waren wij het met hem eens geworden dat hij dat werk, volgens de Grondwet, doen mogt. Maar wij hadden bedongen dat dan tevens het Concordaat van 1827 afgeschaft zou worden, en dat men ons tevens vooraf kennis zou geven van de wijze waarop het geschieden zou. Die onverwachte, lompe en onstaatkundige wijze van handelen van het Roomsche hof, dat ons met geen enkel woord gewaarschuwd had, verwekte hier een geweldig amok onder de protestanten. Het hagelde petitien; te Amsterdam teekenden 51000 personen (trouwens kinderen & vrouwen maakten een aanzienlijk deel daarvan uit). Aan de overbrengers dier petitie gaf de Koning te Amsterdam een zeer inconstitutioneel antwoord, en schold op de Grondwet. Wij bragten hem daarover een vertoog in en vroegen ons ontslag; want, daar hijzelf van stap tot stap met de onderhandeling met Rome bekend was gemaakt, en zich er op toegelegd had om een wit voetje bij de Roomschen te krijgen, kwam die houding niet te pas. Daarop volgde eene interpellatie in de 2e kamer, welke eindigde met eene gemotiveerde orde van den dag tot approbatie van hetgeen verrigt was. Maar Floris oom, die het vuurtje met alle magt had aangeblazen, was inmiddels klaar gekomen; Dingsdag avond werden Thorbecke, v. Zuylen, Strens & ik, inge-

[pagina 42]
[p. 42]

volge ons verzoek, ontslagen; in mijne plaats kwam V. Doorn; het overige ziet gij wel uit de courant.

Zoo staat de zaak voor het publiek. Maar de eigenlijke toedragt der demissie is deze. Gij weet dat Sire niet zeer ingenomen is met constitutioneel regeren. Op één punt is hij bijzonder gesteld. Dat is het inkomen van de kroon. Hij wil weder 15 ton hebben. Daarvoor moet de Grondwet veranderd worden; bij provisie wilde hij dat wij eene wet zouden voorstellen om aan Heintje broer eene apanage te geven ter gelegenheid van zijn huwelijk. Dit weigerden wij. En nu had Pahud, die president van den ministerraad was, de groote onhandigheid om die weigering naar Amsterdam te expediëren, waar zij aankwam juist op het oogenblik waarin Sire bezig was met een nieuw kabinet te zoeken. Dat was de klap op de vuurpijl.

Daar nu het nieuwe kabinet geen kans ziet om met de bestaande kamer te regeren, heeft men maar dadelijk de zitting gesloten. Men wacht nu eene ontbinding van de tweede kamer. Doch het schijnt dat de Ministers huiverig zijn om nieuwe verkiezingen te laten doen onder den invloed eener godsdienstige twist in het land. Van de andere zijde vrezen zij dat, wanneer de protestantsche ijver uitgist, het bij de verkiezingen zal blijken dat Van Hall even impopulair is als de Paus. Zij zitten er dus in. De sluiting van de zitting beneemt hun de mogelijkheid om hunne beginselen te verkondigen; het zal dus wel nederkomen op het inconstitutioneel afkondigen eener proclamatie van den Koning; de aristocratische Utrechtsche en Amsterdamsche factie die zich nu voor de leus met Donker CurtiusGa naar voetnoot1) & LightenveltGa naar voetnoot2) heeft vereenigd,

[pagina 43]
[p. 43]

zal weinig geloof opwekken door hare proclamatien. - Het is eene treurige zaak; het land lijdt er onder. Want ik behoef u niet te zeggen hoe de zaken achteruit gaan, wanneer een volslagen onbekwaam manneke als de gewezen burgemeester van Amsterdam den overmoed heeft om zich op den stoel van Thorbecke te plaatsen, en wanneer Van Doorn eerst nog alles moet leeren wat noodig is om de financiën te sturen. - Voorloopig schijnt men geen plan te hebben om de grondwet te veranderen. Moest dat gebeuren, het ware nog dwazer.

Pahud schijnt te zullen blijven; doch er wordt toch gesproken van zijne vervanging door den tegenwoordigen secretaris generaal WeddikGa naar voetnoot1). Het is voor u ook eene onaangename verandering; ik meen dat gij met Floris-oom ook maar zoo wat half goede vrienden waart.

Onze correspondentie zal nu een geheel ander karakter bekomen. Gaarne zet ik ze voort, zoo gij genoegen wilt nemen met berigten & beschouwingen die nu voortaan geen officieel of semi-officieel karakter hebben.

Adieu.

t.t.

V. Bosse.

X.
Van Bosse aan Duymaer van Twist.

's Hage, 4 Mei 1853.

 

Waarde Vriend! Deze mail zal u alweder belangrijk nieuws brengen. De kamer ontbonden in het midden van de agitatie door de bisschoppen questie te weeg gebragt; ik behoef u niet te zeggen hoe die verkiezingen zullen gaan! en hoe groot gevaar wij loopen van eene overstrooming van Groenianen. Het nieuwe ministerie heeft zoowat half en half eene liberale kleur trachten aan te nemen, zoo ver men dit

[pagina 44]
[p. 44]

van Floris Adriaan gelooven kan. Maar het zou wel eens door eene nieuwe kamer geheel overvleugeld kunnen worden, en de liberale zaak enkel hare beschermers vinden in de Eerste Kamer! Men heeft Thorbecke tot candidaat gesteld te Zwolle, Maastricht & Roermond; mij te Arnhem, Amsterdam & Leyden. Ik ben echter overtuigd dat Thor wel in Limburg, - maar misschien niet in Zwol; en dat ik nergens gekozen zal worden. Van Zuylen kan het te Zutphen nog niet eens tot eene Candidature brengen. - Boreel heeft zich weder hier verkiesbaar gesteld.

Pahud is met eene groote vlugheid door den wind gegaan, en behoudt tot loon, zijne portefeuille. Hem en de ministers van Oorlog & Marine heb ik nog door niemand hooren verdedigen. Zelfs de ijverigste kraaijers voor het nieuwe ministerie hebben geen woord voor hen durven spreken.

Vele uwer vrienden vrezen dat gij, na deze volte-face van Pahud, zoudt besluiten om uwe demissie te nemen, en verzoeken u dus zeer dringend om geene overhaaste stappen te doen. In ieder geval zoudt gij de volgende mail moeten afwachten, of liever die van Juny; want de verkiezingen hebben eerst den 17n Mei plaats, en de Kamer komt eerst 10 Juni bijeen. Eerst na de bijeenkomst van de kamer zal men eenigermate kunnen zien, welken weg het op moet. - Gij zijt nog al bedaard van natuur, & zult u dus niet overijlen. - Maar misschien vordert men ook van u, even als van de Gouverneurs in de provincien, eene politieke geloofsbelijdenis. Doet men dit, dan zult gij wel uit den inhoud van zoodanig stuk zien of men niet eene aanvrage van demissie wacht, even als van sommige gouverneurs, die men door zulke Jezuiten streken wil doen vallen. - Maar anders is de publieke opinie hier algemeen, dat het nieuwe ministerie binnen 3 maanden eene aanmerkelijke wijziging zal moeten ondergaan, of dat het door eene ultra reactionnaire kamer omvergeworpen zal worden. Eene zoo heterogene potpourri als dit stel kan onmogelijk bijeen blijven. Dirk Donker loopt er het eerst uit. Mijn opvolger wil niets anders dan de Hervormde Eeredienst, en laat financiën loopen zoo als het wil. De minister van Binnenl. zaken moet zijn proefstuk nog voor de kamers afleggen, en het zal dus moeten blijken, of hij bekwaam is de taak van Thorbecke voort te zetten.

Maar ik wil er liever maar niet meer van spreken. Mijn oordeel is niet onpartijdig. - Ik hoop dat gij, in het alge-

[pagina 45]
[p. 45]

meen belang, niet spoedig zult besluiten om eene betrekking neder te leggen, waarin gij nog zoo veel nut stichten kunt.

Vale

tt

V.B.

XI.
De Man aan Duymaer van Twist.

Nijmegen, 5 Mei 53.

 

Gij kend, Mijn Vriend! al de gebeurtenissen; ik behoef ze U dus ook niet te schrijven. Trouwens, al ontbrak mij de tijd niet, daar de post op het vertrek staat, mijne gemoedsgesteldheid is er ongeschikt toe, daar zoo op het ogenblik de tijding komt, dat mijne dochter, wiens vertrek op den 30o April ll. tot heden dagelijks was uitgesteld, aanstaande Maandag 9 Mei moet vertrekken. En het is dan ook alleen, omdat ik en anderen dit nodig keuren, dat ik de pen opvat. Wij vreezen namentlijk, dat gij, in Uwe verhouding tot Pahud, en thans ziende dat hij de portefeuille behoud, misschien besluiten zult, U ontslag te neemen. Ik zou dit als een ramp beschouwen, maar ik niet alleen, maar brieven, heden nog bij mij ontvangen, melden mij hetzelfde, en men roept mijn invloed bij U in, om U daar van terug te houden. Wacht, bid ik U, den loop van zaken voor eerst af, voor dat gij tot een besluit komt. Ik verzoek U dit niet in U, maar in het belang van [het] vaderland, het geen bij U boven alles geld.

De vooruitzichten ten aanzien der verkiezingen zijn, in den geest der vrijzinnigen, slecht, zeer slecht.

Adieu! God's zegen over U beiden.

U oprecht vriend

de Man.

XII.
Cost Jordens aan Duymaer van Twist.

Schol.Ga naar voetnoot1), 18 September 1853.

 

Waarde vrienden! Sedert mijnen laatsten brief hebt gij den belangrijken aankoop van Nieuw RandeGa naar voetnoot2) gedaan. Ik

[pagina 46]
[p. 46]

zal u wel niet behoeven te zeggen, dat ons dat grootelijks heeft verheugd, niet alleen omdat wij ons levendig konden voorstellen, hoezeer u dat naar den zin zoude zijn, maar ook omdat wij nu kunnen verwachten, dat gij bij terugkeeren uw verblijf in onze nabuurschap zult vestigen en wij daardoor gelegenheid zullen hebben oude betrekkingen te onderhouden. Het is inderdaad eene belangrijke aanwinst. Ligging en terrein maken het geschikt, om daarvan een fraai landgoed te vormen. Zoo zeer als iemand wenschen wij u daarvan het meeste genot toe, en kunt gij, als de Voorzienigheid u het leven spaart, er vele genoegelijke dagen slijten. En de tijd die gij nog in O.I. doorbrengt, kan zeer goed worden gebezigd, om reeds door u gewenschte verandering voor te bereiden, waarbij de hulp van broeder BuddeGa naar voetnoot1) u goed zal te stade komen.

De toestand van het land is in den laatsten tijd niet verbeterd. Door onhandigheid en drijverij zijn er religietwisten ontstaan, die ik vrees dat in de eerste jaren nog niet worden uitgewischt en nog lang droevige sporen zullen achterlaten. Aansporing van aanzienlijke R.C. in den lande aan den Paus, om toch de bisschoppelijke hierarchie intevoeren, hebben dezen daartoe gebragt, en zijn het vooral de hoogst ongeschikte stukken, bij die gelegenheid door hem publiek gemaakt, gevoegd bij de, op het zachtst uitgedrukt, slappe handelwijze van het ministerie Thorbecke, die de u bekende beweging hebben veroorzaakt, van welke beweging is gebruik gemaakt, om dat ministerie te doen vallen, welk laatste vooral is te betreuren, omdat de aanleiding cabaal en niet gebrek aan vertrouwen in de Kamers was. De zaak zelve, de invoering der bisschoppelijke hierarchie, zal nu wel zonder veel bezwaar worden geregeld. De wet u bekendGa naar voetnoot2) zal

[pagina 47]
[p. 47]

daartoe bijdragen, maar de onverdraagzaamheid zelve wordt er niet geheel door weggenomen. De eerste Kamer was ten aanzien dier wet in eenen hoogst moeijlijken toestand geplaatst, en was inderdaad de keus niet gemakkelijk. Hoeveel er ook tegen was, heb ik de aanneming gekozen. Ik ben vooral teruggedeinsd voor de gevolgen, en wilde het niet wagen het land in rep en roer te zetten. Niet in onze streken, waar men rustig is, maar vooral in Holland en Utrecht, waar de gezindheden steil tegen elkander over staan. Maar diens ondanks zal het Ministerie wel niet zoo blijven als het is. Van Hall, de ziel van alles, geniet in het algemeen niet veel vertrouwen. Van Reenen is geen onbekwaam, zelfs een geschikt man, doch welligt minder berekend voor de taak, in deze tijden op eenen minister rustende. Lightenvelt heeft zeker, vooral bij zijne geloofsgenooten, veel verloren door zijne zonderlinge reis naar Rome tijdens de behandeling der kerkwet. Ik vrees daarvan naweeën, en dat men het moeijlijke van zijne stelling, gehechtheid aan den Koning eenerzijds en zijne positie over de kamers anderzijds, niet volledig zal waarderen. Misschien geeft de tijd daarvan opheldering. Forstner, Enslie en Pahud hebben door hun aanblijven na den marquanten brief aan den Koning in AprilGa naar voetnoot1) hun politiek crediet zeer verzwakt. En dan is het Donker vooral, waarop het vertrouwen rust, dat er geene reactie zal plaats hebben en aan de Grondwet niet worden getornd. Het plan schijnt, dat van Doorn de Hervormde Eeredienst zal behouden en dat men een anderen Minister van finantien zal zoekenGa naar voetnoot2). Ik geloof, dat

[pagina 48]
[p. 48]

men reeds pogingen heeft aangewend bij den president van RappardGa naar voetnoot1) maar deze schijnt niet te willen. 't Zal moeylijk zijn iemand te vinden, en tot van Bosse terug te keeren schijnt mij vooreerst althans onmogelijk. Ik houd het er voor, dat dit Ministerie niet zoo kan blijven als het nu is, Mogt het wat kunnen naderen tot de Thorbeckiaansche rigting, ik zou dat wenschelijk achten, zeker niet in omgekeerden zin. De 2e Kamer is vrij anti-Thorbeckiaansch, maar ik geloof niet dat dit erger zal worden, zelfs niet dat voor eene meer overgestelde rigting eene meerderheid zou worden verkregen. Daarbij zijn er onderscheiden in gekomen, die niet wenschen te blijven, en welligt immers, indien de driften wat bedaren, vervangen zullen worden door anderen van minder protestantsche kleur. Maar de Groenianen hebben een groote stap voorwaarts gedaanGa naar voetnoot2). Ik vley mij echter met krachtige tegenstand, indien ze nog meer veld wonnen. Het land heeft intusschen reeds veel geleden, want aan materiele belangen wordt haast niet gedacht. 't Is wenschelijk dat men er eens mede beginneGa naar voetnoot3). 't zal de aandacht wat afleiden.

Doch ik wil de politiek laten rusten. Het gehaspel heeft mij in den laatsten tijd onaangenaam aangedaan en op mijn zenuwgestel gewerkt. Ik heb na den afloop der zitting eens eenige dagen buiten geluijerd, waarbij mij het voortreffelijke herfstweder zeer is te stade gekomen. Zelfs blijf ik van de opening te huis, doch bijzonder, omdat mijne AnnaGa naar voetnoot4) wat ongesteld is, door gevatte koude. Maar ik vleij mij met spoedige beterschap. Zoo ver ik weet is uwe familie welva-

[pagina 49]
[p. 49]

rend. Hein en CileGa naar voetnoot1), die beide zich goed houden, zijn dezen morgen op reis gegaan naar Holland, bijzonder naar den Haag. Ze hebben zuster LeiGa naar voetnoot2) medegenomen, die anders met ons zoude hebben gegaan, indien Antjes ongesteldheid daarin geene stoornis had aangebragt. Wij gaan nu waarschijnlijk eenige dagen later.

Wij hebben dezen zomer ten tweedenmale buiten doorgebragt en wel met groot genoegen. Er is nog wel niet veel lommer en heeft het geheel nog het aanzien van nieuwen aanleg, doch hindert ons dit niet. En als wij eens het genoegen zullen hebben u hier te zien, dan zal dat ook al weer verbeterd zijn. Wat snelt die tijd henen. Terwijl ik dit schrijf is het reeds meer dan 2½ jaar, dat wij u uitgeleide deden naar de plaats uwer bestemming, en de dag staat nog zoo levendig voor mij. Met genoegen vernemen wij telkens uwen welstand. Mij dunkt ge zijt nu wel geacclimateerd. Ook schijnt MietjeGa naar voetnoot3) geheel hersteld te zijn. In den Haag vraagt men nog veel naar u, hoezeer in het personeel der kennissen van lieverlede verandering komt.

Aan de O.I. zaken is hier te lande, ook al door de beweging, niets verrigt. Het muntwezen schijnt de Minister ras weer bij de hand te willen nemen, immers zoo heeft hij zich onlangs in onze Kamer verklaard. Het schijnt wel wenschelijk, het groote bezwaar is de kostbaarheid. Ook zal hij het Regeringsreglement wel weder opvatten; maar opvatten is nog geen afdoen, en welke zekerheid heeft men in tijden als wij beleven. Gelukkig, dat het met de finantien wel gaat. De duurte der produkten draagt daartoe veel bij. Zij blijft stand houden en is onder anderen de koffij onlangs zeer naar wensch verkocht. En mogt men dan daarbij eens eene schuldconversie kunnen bewerkstelligen, dan zou dat dunkt mij op de stemming des volks voordeelig werken. Maar hiertoe is de tijd nog niet gekomen en Europa nog niet rustig genoeg.

[pagina 50]
[p. 50]

Met onze stoombootmaatschappijGa naar voetnoot1) gaat het zoo redelijk. 't Voorleden jaar was zeer goed, zoo dat er ruim 14000 is overgeschoten, die wij in de zaken hebben gehouden. Ik vrees dat het jaar 1853 niet zoo goed zal zijn. Het zomersaisoen was veelal koud en regenachtig, en dat heeft zoo veel invloed, en dan daarbij concurrentie van verschillende zijden. Ook de Stoomboot op Rotterdam, die uwen naam draagt, doet ons schade. Het gaat daarmede goed, beter dan men gedacht zoude hebben. Voor het algemeen is die communicatie wenschelijk en daarom moet ik er mij in ver heugen. Overigens gaat het in de stad even als elders, dat is goed. Ik meen dat men welvaart kan blijven bespeuren, hoezeer onze localiteit voor niet zoo veel ontwikkeling vatbaar is. Doch voor 't oogenblik baart de naderende winter eenige zorg om de duurte van al de levensmiddelen, die inderdaad meer dan gewoon is.

De betrekkingen van Kampen met Engeland, die teruggegaan waren, schijnen te herleven. De vaart op Hull is weer hersteld door de gebr. van HasseltGa naar voetnoot2). Deze hebben ook eene reederij opgerigt om eene stoomboot te doen varen op London, die ook in orde is en in 't voorjaar zal beginnen. Beide is voor onze Ysselstoomvaart voordeelig.

Van onzen vriend van LoghemGa naar voetnoot3) heb ik sedert geruimen

[pagina 51]
[p. 51]

tijd geene berigten: hij is tot herstel zoo wat hier en daar geweest, op 't Loo, op den KranenkampGa naar voetnoot1), bij Nijmegen, te Cleef, maar ik geloof niet hij nog geheel hersteld is. Dat kon ook niet: het ligchaam was te veel geknakt. Hij heeft zich aan alles onttrokken, ook aan het lidmaatschap van den Raad. Zijn opvolger is nog niet bekend. Ik vertrouw dat het DumbarGa naar voetnoot2) zal worden. Met den Raad zal het wel gaan: hoewel de geest van vrijheid en orde sedert den val van Thorbecke weder meer op den voorgrond is gekomen, en men vooral bevreesd is voor al wat van vroeger tijd is, die alle tot het behoud gerekend worden. Ik heb het tot dus verre nog kunnen rooijen, maar ben niet zeker, dat dit zoo zal blijven. Doch onttrekken zal ik mij [niet], hoezeer ik dat wel zoude willen. Ik had grooten lust op 't Schol te rentenieren.

Mijne Vrouw zend hierbij de meest hartelijke groete over en zal bij eene volgende gelegenheid eens weer schrijven. Ontvang ons beider wenschen voor uw voortdurend welzijn en geluk.

Uw liefhebbende vriend

Cost Jordens.

 

P.S. Dumbar is tot Burgemeester benoemd.

XIII.
De Man aan Duymaer van Twist.

Nijmegen, 16 Jannuarij 1854.

 

U brief, Waarde Vriend! van 14 Nov. deed mij in dit geval dubbel genoegen, omdat ze mij geruststelde omtrent Uwe gezondheid's toestandGa naar voetnoot3). Het eerste bericht daarvan

[pagina 52]
[p. 52]

ontving ik van U zwager Budde, met wien ik in eene drukke correspondentie ben geweest over een onderwerp dat hij U, zoo als hij mij schrijft, met deze post zal meededeelen. Ik dagt dat die ongesteldheid in den Haag onbekend was en zweeg er daarom over, maar een paar dagen daarna ondervond ik het tegendeel. De berichten waren verschillend. Van Hoëvell had intusschen een geruststellende brief van iemand, die U doctor gesproken had en die er geene zwarigheid in zag. Ik heb dat alles aan U zwager meedegedeeld. Te regt veronderstelt gij dat het lang uitblijven van berichten omtrent mijne dochter mij ten hoogste heeft verondrust. Zij heeft dan ook de eerste proef doorgestaan en zal nog wel eens het vaderlijke huis missen. Ik dank U voor de zorg, die gij in de eerste ogenblikken voor haar, met U vrouw, hebt gehad. Ook zij gevoelde zich daardoor zeer gelukkig. Uwe goede meening omtrent mijn schoonzoon, die mij hier nog onlangs door den HertogGa naar voetnoot1) zeer nadrukkelijk wierd bevestigd, deed mij oneindig veel genoegen. Het is alleen in staat mij, in mijn verlaten toestand, eenigzins wegens haar gemis, dat ik dagelijks meer gevoel, te troosten. Dat aan van Pabst het adjudant-schap bij U ontgaan zal, doed mij innig leed. Haar eerste brief was daar vol van. Men had hem, zoo als dat gewonelijk gaat, dadelijk bij de aankomst van alle zijden veel verteld, en het was hem niet kwalijk te neemen, dat hoofd en hart er meede waren vervuld. Ook mij maakte die tijding hoogst gelukkig. Ik ken U beiden, en hun lot ware benijdenswaardig geweest. Ik eerbiedig echter Uwe redenen.

De verdere inhoud van U brief - U twijfel over de beantwoording der vraag of de zaken in den tegenwoordigen toestand er bij zouden winnen, indien gij U ontslag vroegt en verkreegtGa naar voetnoot2) - heeft mij verschrikt. Ik wenschte in staat

[pagina 53]
[p. 53]

te zijn U, in breede trekken, den waren toestand hier te lande, zoo als die in mijn oog wezentlijk is, te kunnen schetsen. Die toestand is, in mijn oog, verondrustend voor hen, die belangloos het goed met het vaderland meenen en gij, die in den weg staat, om dat gij die gevoelens met bezadigheid deeld, ondervind er den invloed van. - De oude aristocratie, die ons arm vaderland meermalen op den rand van den afgrond bragt, geeft de hand aan de Groenianen, wier invloed, door allerlije onwaardige machinatien dagelijks groter wordt. Wat de eerste bedoeld ligt voor de hand, herkrijging van de oude voorregten en voordeelen. Het doel van de Groenianen is mij zoo duidelijk niet; schijnbaar een heerschende kerk, maar ik geloof altijd, dat dat doel meer wereldsch is, wel niet misschien van Groen zelf, maar van

[pagina 54]
[p. 54]

zeer velen, die zich aan hem aansluiten en den mantel van Godsvrucht omhangen, iets hetgeen teegenwoordig, als moyen de parvenir, aan de ordre van den dag is, zoo dat gij U vaderland, in den tint van schijnheiligheid die het heeft aangenomen, ook bij jonge lieden, niet meer zult erkennen. - Van daar overal twist en tweedragt, ook in de huisgezinnen. Het oogmerk van die beide hoofdpartijen is onze grondwettige instellingen langzamerhand te ondermijnen door de passien bij de menigte optewekken en allerlije schandelijkheden nopens de constitutionele partij te verspreiden. Lees daarover, indien gij geleegenheid hebt, het eerste gedeelte van een vertoog in de ‘Gids’ van deze maandGa naar voetnoot1). Die beide hoofdpartijen worden, zonder dat zij het zelf weten, ondersteund door de liberale protestanten Hofstede de GrootGa naar voetnoot2) & & en deze alleen uit haat tegen Thorbecke. Daarbij een Ministerie, hetgeen zijn eige zwakheid gevoeld, door transactie zich tragt te redden, en van daag deze en morgen weer eene andere concessie doed, waartoe men het dan eens door vlei-taal, dan eens door ondersteuning, dan eens door bedreiging weet te brengen.

Ik was, gij weet het, oorspronkelijk even min als gij ingenomen met al onze grondwettige instellingen; maar ze zijn er eenmaal, hebben goede vrugten opgeleeverd: nooit bloeide ons land meer en hoorde men minder klagten als vóór de april beweging. Ik houde dan ook aan die instellingen, niet enkel om dat ik ze bezworen heb, vast, maar ook uit overtuiging, dat het doel en de strekking van alles, wat ik zie gebeuren, is, langzamerhand die instellingen te ondermijnen, tot dat men zich vast genoeg oordeeld om den slag te slaan: het oude regne du bon plaisir te herstellen, en, onder een zwak vorst, weer plaats te nemen op de zetels, die men

[pagina 55]
[p. 55]

zoo ongaarne verliet en verdienstelijke mannen, die men parvenus noemd, te verwijderen.

Onder de laatsten behoord gij mijn vriend! in de eerste en voornaamste plaats. Gij zijt vooral eenGa naar voetnoot1) doorn in de ogen. Uwe gematigde, opgeklaarde, voor intriguanten ondragelijke regeering moet een einde hebben. Het vermogen voor eenige bevoorregten om de kolonien uit te zuigen, moet hersteld worden, en nu tragt men U het leven te verbitteren, om U tot het neemen van U ontslag over te halen. De zwakke Pahud leend daartoe de hand. Baud achtte ik vroeger hoog, maar duizend omstandigheden hebben mij in den laatsten tijd geleerd hem helaas! geheel anders te moeten beoordeelen.

Het is geen eige belang, dat mij zoo doed spreeken. Maar ik bid en smeek U, in het belang van U vaderland, houdt stand. Werk hen niet in de hand, die alleen hun eige grootheid en voordeel beoogen. De goede voorzienigheid kan nog verandering ten goede geven en het zou U later berouwen, den groten taak te hebben verlaten, waarin gij reeds zoo veel goed's hebt gesticht. Dit wordt door zeer velen erkend, en ik ben zomtijds de oorzaak, dat in de kamer niet meer tot U lof wordt gezegt, om dat ik bevreesd ben, dat men U daarmede zomtijds meer schade als voordeel zou doen.

Zie daar een lange preek, en ik verg veel van U om ze te lezen, maar ze kwam uit het hart en uit de innige overtuiging, dat U behoud voor het welzijn van mijn vaderland nodig is. Nieuw's schrijf ik U niet, want gij kent het. Gij zult de debatten over ons voorstelGa naar voetnoot2) lezen, maar niet zult gij daar uit leeren kennen de toon van bitterheid en kwadaardigheid, die alle grenzen te buiten ging. De omgang tusschen

[pagina 56]
[p. 56]

de leden is dan ook hoogst onaangenaam. Buiten inwendige verdeeldheid lijd het vaderland onder misgewas, duurte, vrees voor oorlog en een voorbeeldeloos strenge winter. De toestand der rivieren, ten minsten hier, is bedenkelijk. Een uur beneden de stad is 11. donderdag, toen ze los geraakte. een dam geschoten, die ze weer deed vast zitten en het water zoo snel deed oplopen (10½ voet in 7 uren) als ik nooit heb bijgewoond. Met moeite, het was in den nacht, redde zich de menschen uit de beneden huizen, en in de beneden en meest arme gedeelten der stad vaart men met schuiten. De gemeenschap met de overkant is zedert 3 dagen gestremd.

Ik leef hier geheel stil en eenzaam en verlaat zeldezaam het huis. Buiten lectuur houde ik mij veel bezig met mijne oude liefhebberij, mijn Entymologisch Kabinet, hetgeen langzamerhand vrij uitgebreid wordt en mij nog al tijd kost, ook door correspondentie, die ik in bijna alle werelddeelen heb gevestigd. Eenigen tijd geleden schreef ik ook U daarover, en duid het mij, daar ik zoo veel belang in de zaak stel, ten goede, dat ik daarop terugkome. Mijne verzameling bestaat uitsluitend uit vlinders of kapellen, en algemeen bekend is het bij alle liefhebbers - waaronder tegenwoordig zelfs vorsten gereekend worden - dat geen land ter wereld daarin rijker is, als dat wat onder Uwe regeering staat. Behalven Java is het vooral Amboina, dat boven alles daarin de kroon spant. Verbeeld U, dat ik een paar maanden geleden een brief kreeg uit Parijs van een groot liefhebber, die mij verzocht om een aanbevelingsbrief aan U, met wien hij had gehoord dat ik in relatie stond. Hij wilde dan voor zijn reekening een duitsche natuurkundige naar Amboina zenden, alleen om vlinders te verzamelen; ik zoude er een deel van hebben. Hoe onschuldig ook, heb ik aan dit verlangen niet voldaan. Voor het verzamelen is geen bijzondere bekwaamheid nodig, als de voorwerpen maar ongeschonden zijn, want de kunst geeft middelen aan de hand om ze hier te lande te bereiden. Kosten wensch ik dat door U niet worden ontzien; ik zal ze, als een vriendschaps dienst, in dank restitueeren.

En hiermede wil ik eindigen. Ik moet nog aan mijne dochter schrijven. Breng (sp.) mijne eerbiedsverzeekering aan Mevrouw over en geloof mij onveranderlijk

 

U oprecht vriend

de Man.

[pagina 57]
[p. 57]

XIV.
W.P. Hubert aan Duymaer van Twist.

Zwolle, 17 April 1854.

Waarde Vriend!

Onuitsprekelijk veel genoegen deed mij de ontvangst van uwen brief van den 17 December j.l., te meer omdat ik daardoor een onfeilbaar bewijs ontving van uw geheel herstel. Groote brieven van u vorder ik niet, doch al zijn het ook nog zoo weinig regels, zij zijn mij dubbel de port waard, weshalve het gebrek aan tijd om breedvoerig te zijn u nooit van schrijven moet terug houden.

...... Zoolang als gij nu uitlandig zijt geweest, ben ik nog nooit weer in Deventer geweest. Ik hoor evenwel dat van Logchem er uitziet als een afgeleefd man. Mij dunkt dat werkelooze leven moet hem toch niet bevallen. Hij is in eenen zeer ongelukkigen tijd aan het bestuur geweest, want die nieuwe gemeenteraden was op vele plaatsen en vooral ook te Deventer eene beroerde boel, en zoo als wij beide onze Hein van vroeger jaren kennen, dan was het wel te voorzien dat hij zich gedurig dik zoude moeten maken en zich uitermate agiteren. De eerste furie met de openbare vergaderingen is nu voorbij; althans bij ons vergaderen wij dikwerf zonder eenig publiek, uitgezonderd de wintermaanden, dan komen er nog wel bedelaars en arm volk om zich te warmen. Ik vind dit zeer gelukkig, want in het eerst, toen er nog al publiek kwam, moest er den geregelden gang van zaken zeer door lijden, omdat de nietigste dingen met de hoogste ernst als of het behoud van het vaderland er van af hing wierden behandeld, en zeer veel van de nieuwe leden in hunne woordvoering minder over de zaak spraken dan wel over hun eigen persoon, en dan met veel emphase den volke verkondigen, hoe braaf zij waren, hoezeer zij wars waren van alle eigenbelang, hoe zij met ter zijde stelling van hunne bijzondere belangen alleen blaakten van ijver en liefde voor hunne medeburgers, hoe zij meer liefde en hoogachting hadden voor het smerig Jan hagel, dan voor Heeren en dames etc. etc. etc., alles te aandoenlijk om verder te verhalen. Ik ben even als gij geen onbepaald voorstander van Thorbecke, doch waardeer al het goede wat in hem is. Wat evenwel zijn gemeentewet betreft, daarmede loop ik niet hoog weg; de theorie mag schoon zijn, maar o de prak-

[pagina 58]
[p. 58]

tijk, de praktijk!! Tegenwoordig is het ook nog al een rare winkel; de minister van binnenlandsche zaken onder andere moet een zeer beschaafd man zijn, aber hat er Kopf? Wij schijnen thans wel in een zeer wantrouwende toestand te verkeren. Verbeeld u eens dat de Burgemeesters (och die arme zondebokken) volgens Koninklijk besluit op de betalingslijsten van de gemeenteontvangers moeten certificeren dat de ontvanger werkelijk en waarachtig betaald heeft aan Jan en Piet, op die lijst voorkomende als deze, niet kunnende schrijven, slechts een kruisje hebben gezet. Komt u daarbij niet in de gedachten: zoo als de waard is vertrouwd hij zijn gasten? Zouden er geen eerlijke ontvangers meer zijn en zoo neen kunnen dan de burgemeesters ook geen schurken zijn? Die bisschoppen historie is de grootste kullagie geweest die men ooit beleeft heeft. Jammer maar dat die historie de fijmelarij zoo in de hand werkt. Dat is in Holland verschrikkelijk het geval; men kan daar niet meer mee doen als men niet zucht over 's menschen onmagt, als men niet schermt van den drieëenigen Verbondsgod, als men niet uitgalmt dat wij der verdoemenisse deelachtig zijn en meer zulke raaskallerij. Ik weet niet of ik het u reeds geschreven heb, maar Rudolf van HoëvellGa naar voetnoot1), Maurits de BrauwGa naar voetnoot2) en och Heere! ook onze OtGa naar voetnoot3) zijn fijn orthodox. Ik heb laatst een brief van Ot aan een vriend, die eene vrouw had verloren, gelezen, maar o wat zalvende taal! Wat heerlijk Sions banket! Bunyans Christenreize naar de eeuwigheid er bij vergeleken is er ligtmisserij bij. Jonge jonge, wat moet het bloed Christi toch zuiveren kunnen, beter dan de beste cocoszeep. Ds. ZaalbergGa naar voetnoot4) te Deventer, dat een flinke liberale kerel moet zijn, doet eerstdaags zijne intrede in den

[pagina 59]
[p. 59]

Haag. Men zegt dat de orthodoxie zoo tegen hem is ingenomen, dat bij zijne intrede de kerk met militairen zal worden afgezet, uit vrees voor beleedigingen van zijde der regtzinnigen. Wat hebben die menschen toch den Heiland goed begrepen, toen Hij zeide: ‘dit is mijn gebod, dat gij elkander lief hebt.’ Wij hebben nu ruim drie of vier weken geleden Hein Budde met vrouw, oudste dochter en logé eens een dag bij ons gehad. Dat was al zoolang plan geweest, doch nu was het de ongesteldheid van Hein, dan weer ziekte van onze kinderen die zulks gedurig verhinderd hadden. Hij is nu weer geheel en al klaar, in geen jaren heeft hij er zoo goed uitgezien. Ook Cile was compleet weer jong geworden. Gij kunt denken dat wij dien dag veel over u en Mietje hebben gesproken. Ook heeft Budde mij nog eens vergast op uwe cigaren. Ik verplaats mij thans reeds in den geest op Rande en zie u daar neder zitten met een door de zon gebruind gelaat, met een hoofd waarop de tropische zon slechts nog weinige haren heeft gespaard, terwijl wij u aandachtig de schoone natuur van Java horen beschrijven. Mogen wij het beleven! Dat geve God! MieGa naar voetnoot1) had eerst plan hierin nog eenige regelen voor uwe Mie te sluiten, doch later vond zij beter, afzonderlijk eens aan haar te schrijven. Zij verzoekt echter de hartelijke groeten aan u beiden. Zoo gij Piet Meijer eens ziet, maak dan mijne complimenten. Hebt gij den Heer Suter, die Zwitsersche Docent op HerwijnenGa naar voetnoot2), al eens ontmoet? Die man verdient recommandatie. Nu leg ik de pen neder. Groet van mij uwe lieve echtgenote en geloof mij met onveranderlijke vriendschap

 

t.t.

W.P. Hubert.

[pagina 60]
[p. 60]

XV.
Lotsy aan Duymaer van Twist.

Dordrecht, 7 October 1854.

Amicissime!

Ik heb in mijn zakboekje aangeteekend, dat ik U op Zaturdagmiddag 22 Februarij 1851 op de Kapelbrug in den Haag het laatst gezien heb. En nu zijn er al bijna vier jaren sedert dien dag verloopen. Ik verwijt mij dat ik U nog niet eens heb geschreven. Mijne groete zult gij door van der JagtGa naar voetnoot1) en anderen wel eens ontvangen hebben. En ware dat het geval niet, wees verzekerd dat ik U niet vergat, maar menigmaal aan U dacht, en U en Uwer vrouw gezondheid, en U vooral zegen in Uwe allergewigtigste betrekking wenschte. Uw sprekend gelijkend portret, dat gij mij bij Uwe afreis zond, een bewijs dat gij wist dat onze gevoelens voor elkander wederkeerig zijn, hangt op mijne kamer vóór mij. Nu vertrekt mijn vriend en stadgenoot 't HooftGa naar voetnoot2) met het fregat de Ruyter naar Java, en hij wil zich gaarne met een brief voor u belasten. Braver, beter kerel hebben wij bij onze Marine niet. Kunt gij hem in het een of ander genoegen doen, uwe welwillendheid kan niet beter besteed worden. En nu ga ik U het een en ander vertellen. Geef gij als 't Hooft teruggaat een korter of langer briefje mêe, dan hebben wij gedurende Uw verblijf op Java toch ééns direct van elkander gehoord. God geve U op den duur gezondheid en kracht, hij spare U en Uwe vrouw, en geve dat wij elkander, na Uwe gelukkige terugkomst, als oude vrienden in welstand ontmoeten. Wat vliegt de tijd! Als gij niet veel langer dan vijf jaren wegblijft, gaat gij in het volgende jaar, als gij dezen ontvangt, al zachtjes aan plannen voor Uwe te huis reis denken. Onlangs bij de behandeling van het Reg. Regl. van Indië is in de Secties der 1e Kamer zeer ernstig de vraag behandeld of het niet wenschelijk was dat een Gouv. Gen. langer dan vijf jaren bleef. Het is geheel eene persoonlijke quaestie. Het deed mij goed dat velen, met het

[pagina 61]
[p. 61]

oog op U, den wensch wilden te kennen geven dat een Gouv. Gen. langer zou blijven. Ik kan U in waarheid zeggen dat hier Uw bestuur algemeen wordt geprezen. Alleen de uitersten van beide zijden zijn, zoo als ik merk, wel eens niet te vreden. En dat is naar mijne overtuiging de grootste lof. Hoe ouder ik word, hoe meer ik bevestigd word in mijn gevoelen dat behoud en vooruitgang, gelijk in alles, zoo ook in Staatsbestuur en Staatshuishouding moeten gepaard gaan. Dat is waarachtig geene transactie. Dat is dagelijks en aanhoudend verbeteren, dat is, doen wat de hand vindt om te doen, met alle magt. Maar laat ik voor U dit stelsel niet verdedigen, gij kunt dit als het noodig was, veel beter dan ik. Wij zouden het, als wij in de 2e Kamer waren gebleven, zeker niet verlaten hebben. - Maar genoeg, ik moet U nu wat van mijn levenslot vertellen na Uw vertrek. Huisselijk geluk is in de ruimste mate mijn deel. Mijne vrouw en kinderen (zes, waarvan vier jongens, daar ik geen raad mêe weet, de een al ondeugender en levenslustiger dan de ander, maar tot nog toe geen slechte streken) zijn gezond. Maar daarin lag toch eene groote reden dat ik op den duur niet in de tweede Kamer konde blijven. De gedachte drukte mij wel eens, dat ik voor de Kamer meer behoorde te zijn dan ik was. En toch, mijn geweten verwijt mij niet dat ik niet heb gedaan wat ik kon. Maar mijn hart trok mij altijd naar mijn huisgezin. Ik was in den Haag alleen en dikwijls neergedrukt. Daar moest nu te Dort een nieuwe Burgemeester zijn. Men kon den ouden op meer dan tachtigjarigen leeftijd niet opnieuw benoemen. En men had geen stof. Ik heb lang niet kunnen besluiten om het aan te nemen. Maar de wensch om voor Dordt nuttig te zijn, mijn huisselijk leven weer te vinden, en een goeden aftogt uit de Kamer deden mij toegeven, en ik heb er nog geen berouw van. De Kamer is er dan ook na Uw vertrek niet plaisieriger op geworden. Ik heb dikwijls met onzen vriend VeegensGa naar voetnoot1) besproken dat Uw verlies niet vergoed of hersteld werd. De invloed der onafhankelijke leden, die, aan de eene zijde, zich niet met intrigues of personele antipathien of sympathien inlieten, en, aan de andere zijde, non jurabant in verba magistri, was door Uw vertrek zeer verzwakt. De klub regeerde hoe langer hoe meer. Nadat we de Dii Maj. als Presidenten en Vice Pres. der Secties

[pagina 62]
[p. 62]

en Rapp. hadden moeten slikken, kwamen de Semidei. In hoe vele opzigten ik ook met de maatregelen van het vorig Ministerie kon instemmen, een groot punt was er toch dat mij hoe langer hoe meer begon te hinderen. Men kan alles niet bewijzen, maar toch, ik heb de overtuiging dat het de grondwettige regten der kroon niet altijd eerbiedigde. Men mag praten van constitutioneel, parlementair en zoo veel men wil, maar ik hield het voor ongrondwettig, als men b.v. den Koning wilde dwingen uit een vijftal voor den Hoogen Raad te kiezen dien de meerderheid der Kamer had gekozen. De Koning had vrije keuze uit het vijftal. Dit en meer maakte dat ik de kamer niet ongaarne verliet. Ofschoon de scheiding mij waarlijk nog meer heeft geschokt dan ik dacht. Het deed mij genoegen, dat ik in het vorige jaar in de 1e Kamer werd benoemd. Dat kan ik tegelijk met mijn stedelijk ampt waarnemen. En daardoor zijn mijne betrekkingen met den Haag, ook met leden der 2e Kamer, die ik hoogachtte, niet geheel afgebroken. Gij zult, als gij dezen ontvangt, misschien reeds uit de kranten hebben gezien, dat de Koning onlangs, bij zijn kort verblijf alhier, mij de orde van den N.L. heeft gegeven. En wat mij het meeste genoegen deed, zonder eenige bemoeijing van Minister, Gouverneur of Hovelingen. Bij dat bezoek is weer gebleken dat het volk, zoo wel aanzienlijken als geringen, Oranje in het hart heeft. Zij willen door Willem den 3e en niet door Ministers, hoe zij ook heeten, geregeerd worden. En in dat opzigt sympathiseer ik volkomen en ben geheel homogeen met mijn Dordtsch volk. - Wij hebben na Uw vertrek hier te lande nog al sombere dagen gehad. Cholera, misgewas, duurte van levensmiddelen. Maar toch ook veel goeds. Als nu de oorlog zich maar niet verder uitbreidt. Ons belang brengt, geloof ik, voor het tegenwoordige mêe, dat Engeland en Frankrijk maar niet te veel tegenspoed ondervinden; overigens ben ik waarlijk geen Anglomaan. Maar wat ik hier over dien oorlog maal, ik denk dat gij er welligt meer harsenbreken en moeijelijkheden van ondervindt, dan het publiek ooit zal weten. - Na U gezegd te hebben dat een Ministerie van de kleur van het vorige, naar mijn oordeel, geen kans heeft om spoedig weer op het kussen of liever aan de groene tafel te komen, en dat het tegenwoordige het best kan houden, als ze maar niet te veel concessies aan de ultra's doen, waaronder ik zoowel reactionnairen als groenianen en katholiken versta, - stap ik voorgoed van de politiek af. -

[pagina 63]
[p. 63]

Met de spoorwegen zitten we nog altijd geisoleerd. Ofschoon ik thans begin te gelooven dat er toch aansluiting aan den Rijnspoorweg zal komenGa naar voetnoot1). Er is, naar mijne gedachten, eene groote onvoorzigtigheid begaan door concessie te verlenen voor eene lijn van Vlissingen, Rosendaal, Breda en den Bosch op VenloGa naar voetnoot2); daardoor krijgt Antwerpen een tweeden spoorweg naar Keulen, korter dan over Luik en Verviers. Ik vlei mij nog al, dat het waarborg kapitaal niet zal gestort worden en dan vervalt het. Men had altijd moeten zorgen dat de verbinding van een spoorweg naar den Linker Rijnoever met den Belgischen spoorweg niet Zuidelijker geschiedde dan aan den Moerdijk; dat verlengde den weg voor Antwerpen en verkortte dien voor de Hollandsche koopsteden. - Van de telegrafen wordt hoe langer hoe meer gebruik gemaakt. Het kantoor alhier is mede onder de eersten hier te lande in werking geweest, vooral ook, omdat de stad een locaal heeft gegeven. Gij herinnert U nog wel uit Ovidius

 
me nunc denique natum
 
gratulor, haec aetas moribus apta meis.

Ik ben blij dat wij in den tijd van de spoorwegen en telegrafen leven, van de lucifers en van de stalen pennen. Er is in de laatste 25 jaren, sedert wij te Leijden en bij de CompagnieGa naar voetnoot3) waren, al heel wat veranderd en verbeterd. - Van nieuws van goede vrienden of bekenden in andere plaatsen zult gij wel au courant zijn. Willem VederGa naar voetnoot4) is hier nog

[pagina 64]
[p. 64]

altijd, en welvarende. Aart VederGa naar voetnoot1) vermindert. Gij weet dat hij sedert lang aan een verval van krachten of langzame tering wegkwijnt. Piet NievervaartGa naar voetnoot2) is wel een gelukkig in zijne huisselijke en handelszaken. Hij jaagt nog, maar al wat minder fel. Ik heb toch heden nog watersnippen van hem gegeten. Uw Leidsche buurman Kees VriesendorpGa naar voetnoot3) is hier wijnkooper en lid van den Raad en nog al zwaar in godsdienstige vereenigingen gemengd. Hij is wel, en heeft een groot getal kinderen. Gij zult weten dat MimiGa naar voetnoot4) met de weduwe van MimiliGa naar voetnoot4) is getrouwd. Eenige maanden geleden ontmoette ik hem en haar aan het station in den Haag. Zij zag er nog best uit. Ik was in dat oogenblik twintig jaar jonger en zeide haar: Wat hebben de studenten wel straatjes omgeloopen om U tegen te komen of U nageloopen. Maar nu, vraag ik, is dat nu schrijven aan een Landvoogd van N.I.? Het moge U van gewigtig werk eenige oogenblikken uitspanning of afleiding geven! Het is goed dat mijn papier ten einde loopt, anders weet ik niet wat gekheid ik verder schreef, nu ik eens met U aan het praten ben. - God beware U met Uwe vrouw bij gezondheid en kracht van ligchaam en geest. - Dan kunt gij, te zamen gespaard, nog al stormen en onrust van het publieke leven in huisselijke uren vergeten. Dit is een groot geluk. God zegene en sterke U tot nut van Koning en Vaderland en van het heerlijke Java in Uwe gewigtige betrekking; God geve dat wij elkander nog eens weder in welstand ontmoeten! Ik vergeet U niet, vergeet gij niet

Uwen ouden opregten vriend

J.S. Lotsy.

[pagina 65]
[p. 65]

XVI.
Boreel van Hogelanden aan Duymaer van Twist.

23 Nov. 1854.

Waarde Vriend.

 

Uw brief v. Sept. welke mij Uw goede aankomst op Java meldeGa naar voetnoot1), verblijd mij, want die groote lichgaamvermoeijenis bij gedurige geestinspanning is te veel, voor het O.I. klimaat. Uwe beschrijving van Padang en van de schoone vooruitzichten v. dat gedeelte van Sumatra deed mij een hoogst aangenamen indruk na alle die sombere taferelen, die zoo dikwerf worden opgehangen van de uitputting onzer Kolonien en van hunnen ongelukkigen toestand ten gevolge van onze overheersching.

Veel genoegen deedGa naar voetnoot2) mij Uwe verklaring, dat Gij de aanneming v. het regeeringsregl. verkieslijk acht boven verwerping, want ook ter dezer gelegenheid, even als zoo dikwerf als lid der Kamer, kwelde het mij zeer, het voor of tegen te moeten uitspreeken. Schrijf mij, bid ik U, 1o wat Gij denkt omtrent de bepaling v. het regl. betrekkelijk de emancipatie der slaven - daarin ben ik eenigzins werkzaam geweest en Baud heeft mij dit zeer ten kwade geduidGa naar voetnoot3); II. Wat Ge verwacht van de maatregelen en wet tot herstel van het Muntwezen in N.I.Ga naar voetnoot4).

[pagina 66]
[p. 66]

Overigens wat J.C. Baud betreft, zoo kan ik niet beoordeelen in hoeverre hij zich in zijn Septima bedriegt, maar tot hiertoe geloof ik aan zijn goeden trouw, en bij v. Höevell en de zijnen twijfel ik daaraan meer en meer. Nu onlangs heeft hij met Thorbecke en v. Bosse weder een voorstel tot afschaffing v. den accijns op de brandstoffen gedaanGa naar voetnoot1). Van Bosse, vroeger zoo geweldige tegenstander van alle afschaffing van belastingen tijdens hij M.v.F. was, betoogt nu met Nota op Nota dat men den Accijns op het Gemaal, Geslacht, brandstoffen, zeep, geheel missen kan. Zoodanige handeling en zijne houding in het algemeen dragen mijns inziens niet het kenmerk van goeden trouw. Ik deel echter niet Uw gevoelen, dat men volstrekt geen belasting moet verminderen. Ik wil aanvangen met schulddelgen, maar voor het bedrag der bespaarde renten ten gevolge van schulddelging de belastingen verminderen. Dan doet men veel voor de toekomst, maar ook iets voor het tegenwoordige en voor vermeerdering van welvaart, want vermindering van belasting moet ook daarop een gunstigen invloed hebben. De wenschelijkheid, ja de noodzakelijkheid daarvan is mijns in-

[pagina 67]
[p. 67]

ziens dan ook niet twijfelachtig. Voor mij is daartegen thans slechts eene bedenking. Het zijn de sombere buitenlandsche verwikkelingen, waar wij wellicht zoo spoedig in gewikkeld kunnen worden. Geraakt Pruissen toch in oorlog met Oostenrijk en Frankrijk, dan moeten ook wij ons uitgaven tot zelfverdediging getroostenGa naar voetnoot1). En ten aanzien van dien oorlog deel ik niet Uwe sympathie voor Rusland. Had de K[eizer] v. R[usland] openhartig gezegd: Als Opperhoofd der Grieksche Christenen mag ik hunne verdrukking door Muzzelmannen niet langer dulden; - ik had zulks betreurd, doch begrepen en geeerbiedigd. Maar hoe heeft Rusland gehandeld. Zending v. Pr. Mensikoff tot herstel v. grieven betrekkelijk het heiligen graf - Turkije geeft geheel toe. Nu volgt een eisch v. pr. Mensikoff tot satisfactie v. persoonlijke beleediging den Keyser aangedaan, en eisch tot protectoraat over 12 m. Grieksche onderdanen der Porte, en tijdens onderhandelingen daarover inbezitneming der 2 Donauvorstendommen, in strijd met alle EuropeescheGa naar voetnoot2) traktaten. En tot bewijs v. gemis aan goeden trouw openlijke verklaring, dat men de integriteit v. Turkije wil eerbiedigen, en geheim aanbod aan Engeland tot verdeeling v. Turkije en van toewijzing v. Egypte en Candia aan Engeland. Evenzoo bepaalde verklaring aan Engeland, dat Rusland niet zal toelaten, dat er een pistoolschot gelost zal worden tot redding v. den dodelijk kranken (Turkije), en geheim aanbod aan Turkije, nog ten vorige jare, om het ter hulp te komen tegen Frankrijk. Zijn de veroverings of overheerschings plannen te miskennen? Doch omdat ik R. veroordeel, daarom bewonder ik niet Engeland of Fr. Ik mistrouw beider bedoelingen, en misprijs beider gedragingen.

Bestaat er tusschen ons verschil v. gevoelen betrekkelijk deze buitenl. aangelegenh., ik ontwaar met leedweezen, dat het nog grooter is ten aanzien v. onze inwendigen toestand. Ook thans nog beaam ik niet Uwe twee stellingen, door U zoo dikwerf herhaald, door mij telkens bestreden: 1o dat het alleen protestantsche godsdiensthaat was, die de Aprilbeweging veroorzaakte en waardoor de Natie zich zelve bedroog. Neen! ik noem het Protest. Vaderlandsliefde, die ten overstaan v. Europa krachtig wilde pro[tes]teeren tegen

[pagina 68]
[p. 68]

de pausselijke verdeeling v. Nederland in R.C. wingewesten. Het was een verstandig verzet der Natie tegen de vestiging van Kerkvorsten met een onbegrens[de] macht over de R.C. bevolking in het hart van Nederland, tegenover den protest. vorst met een beperkt en telkens meer aangerand gezag. Hierin lag m.i. de kiem v. onrust en ondergang v. Nederland. En dit zou men onverschillig hebben moeten aanzien, ten einde van Hall en Donker van het bestuur te weeren! Waarlijk, menschen zijn voorbijgaande en ook zij zullen voorbijgaan, doch de zaken zouden gebleven zijn.

II. Doch die afgetreden ministers zijn zoo slecht behandeld. In wat? door wie? Thorbecke, v. Bosse, Sonsbeek, hebben f. 4000 pensioen. Zij en Strens en Zuylen zijn leden der Kamer. Wat konden zij meer verlangen. Was het Z.M. ten kwade te duiden, dat hij na het ontvangen van den brief te Amsterdam de Ministers hun ontslag gaf, en kon men groote vriendschapsbewijzen voor Thorb. verwachten, die zich in de provincien bijna als vorst had doen huldigen, ja had toegelaten dat hij in Zeeland met Klokkengelui begroet werd?Ga naar voetnoot1) Moet de Natie hem standbeelden oprichten, terwijl onder een bestuur waarvan hij het hoofd was, de Eer en waardigheid v. Nederland waren prijs gegeven èn bij gelegenheid v. de Russische en Fransche traktatenGa naar voetnoot2), èn [bij gelegenheid dat hij] onverschillig Rome Nederland als een wingewest had horen voorstellen.

Overigens zijn wij thans in eene heete strijd bij gelegenheid der begrotingswetten. Wellicht zal het Ministerie de uitgaven er doorhalen, doch bij de middelen is de eene of andere nederlaag waarschijnlijkGa naar voetnoot3). - Wat zal hiervan wel

[pagina 69]
[p. 69]

het gevolg in een meer of min verwijderd tijdstip zijn? Ik kan het niet voorzien, maar ik wensch v. harte, dat, zoo de thans Uw inziens zoo verongelijkte Thorbecke, v. Bosse, FremeryGa naar voetnoot1), Jongstra, v.d. LindenGa naar voetnoot2), van Hoevell etc. weder aan het roer van staat geplaatst worden, Ge U daarover voortdurend zult mogen verheugen. Voor mij, zie ik die toekomst niet met gerustheid, veel min met verlangen te gemoet. Bilderdijk verklaarde mij voor elke bevatting v. Waarheid onvatbaar ten gevolge v. mijn erfzondig aristocratisch bloed. Gij voegt er wellicht bij: ProtestantschGa naar voetnoot3) aristocratisch. Ik weet het, Aristocratie en Protestantisme passen niet meer in het jonge Nederland, en geschiedt er nog eens soms, even als in April 1853, een protest tegen eene al te spoedige sloping van de Oud-Vaderlandsche instellingen v. Kerk en Staat, die zullen wel spoedig vergeeten worden, door de lagere klassen en vooral de kleine kiezers te vleijen met vooruitzichten v. afschaffing van accijnzen. En hiermede stap ik voor goed v. dit onderwerp af. En betreur ik dat wij ons thans helaas! in tegenovergestelde rangen bevinden, dan verheug ik mij toch ook, dat ik weet, dat ook daar eerlijke strijders zijn, die het welzijn van het Vaderland waarlijk bedoelen.

Wat op mijne eenigzins sombe[re] gemoedgesteldheid wellicht niet zonder invloed is, is eene ongesteldheid, waaraan ik sedert eenige weeken lijdende ben. Ik wensch de beraadslagingen der begrooting slechts te kunnen bijwoonen. Daar ik ter dezer gelegenheid niet zeer éénstemmig met het Ministerie denk ten aanzien dier begrootingen, zou men al

[pagina 70]
[p. 70]

licht veronderstellen, dat ik voorbedachtlijk weg bleef. Aan dat vermoeden wil ik geen voedsel geven, te meer daar ik dit Ministerie niet wil helpen omver-werpen, even weinig als dat v. Thorbecke en om de zelfde reden, omdat ik niet weet, wat in de plaats te stellen. - En hiermede vaarwel, mijn vriend.

Herinner mij aan het vriendlijk aandenken van Mev. v. Twist en geloof mij

t.t.

Boreel v.H.

XVII.
Van Fridagh aan Duymaer van Twist.

15/20 April 1855.

Waarde Vriend!

Het is meer dan tijd, (want het is den 15 April) dat ik U melde dat den 30 Januarij 1855 mij een aangename dag was, omdat ik toen een brief van U ontving, omdat ik uit dien brief ontwaarde dat gij en Mevrouw het wel hadden en eindelijk, omdat die brief mij overtuigde (hetgeen ik trouwens geene redenen had te betwijfelen) dat gij nog dezelfde zijt als toen wij in de eerste Wagenstraat zaten te raisonneren, plus altijd een zeer groot Heer, hetwelk gij ook al niet langer denkt te blijven dan noodig is, dat is: eenige maanden na ontvangst dezes; indien gij stellig besloten hebt terug te keeren na verloop van de vijf jaren, dan begrijp ik, dat gij U, in verband met Uwe positie, enz. enz., gelukkig gevoelt in het vooruitzigt dat de tijd nadert waarop gij lang gekoesterde wenschen zult verwezenlijkt zien. Van RijckevorselGa naar voetnoot1), die gister in de twee Steden naast mij zat, zeide mij dat hij U nog in lang niet hoopte terug te zien en verzocht mij U zulks te melden met zijne vriendschappelijke groete. Hij houdt zich goed en is niet minder druk dan vóór jaren en staat nog altijd goed met zich zelve; neem dat laatste in eenen humanen zin op, zoo als ik het dan ook bedoel. Voor mij zal het wel bij den wensch blijven om den avond van mijn leven rustig op het land te kunnen doorbrengen, omdat er nog ongeveer twaalf jaren zouden moeten verloopen

[pagina 71]
[p. 71]

(65 jarige ouderdom) alvorens daaraan ernstig te kunnen denken, terwijl het zeer onzeker is, of mijn aardsch denkvermogen dan nog werkzaam zal zijn. Maar ik wil niet klagen, ik heb veel stof tot tevredenheid en ik tracht mij dankbaar te schikken in de omstandigheden, die dan ook, indien mijne gezondheid zoo goed is als in het gepasseerde koude winter, niet veel te wenschen zouden overlaten, wanneer ik in mijne ambtsbetrekking mij met meer genoegen, dat is, met betere vruchten voor den Staat konde bezig houden. Dat gemis aan nuttige werkzaamheid laat zich dagelijks gevoelen, omdat er ten minste vier dagen in de week zijn, waarin het mij ongezocht blijkt, dat ik niet veel nuts kan uitvoeren, terwijl het dan nog niet eens altijd gelukt om wat verkeerds te keeren; in een woord, het is nog alles bij het oude, vermeerdert met de April beweging, die, zoo als gij begrijpt, ook bij ons collegie zijn' invloed doet gevoelen. Het blijft een strijd tusschen het licht en de duisternis, het is eene school voor geduld en zelfbeheersching. Van MansveltGa naar voetnoot1) is nog altijd ziek en het blijft nog onzeker of hij weder bij ons zal komen. Fievez en ik moeten dus voor het goede strijden. Hij heeft zich dezer dagen onledig gehouden met de Kolon. Compt. wetGa naar voetnoot2) uittekleeden, lang niet malsch, maar het prul is er ook juist voor geschikt. Hij heeft zijn werk (onder ons) aan v. B[osse] gegeven, die er, zoo als

[pagina 72]
[p. 72]

wij hopen willen, een nuttig gebruik van zal maken. Ik ben steeds van meening geweest, en ook nog, dat het bespottelijk is de Compt. voor de Kolonien te willen regelen vóór die van het moederland. F[ieve]z was in het begin dezer maand, na aankomst van de mail, geheel uit het veld geslagen. Als voorzittend lid der 2e Tafel gaf hij mij de oorzaak zijner afwezigheid voor een paar dagen schriftelijk op. Het schijnt dat het zijn zoon in Indie niet voor den wind gaat.......

Met den oorlog zijn ze nog niet verder dan het vorig jaar, misschien iets nader bij den vrede. Sebastopol is gaande weg sterker geworden en schijnt moeijlijker te krijgen. Uw wensch in het algemeen en dus ook in ons belang, ‘dat beide partijen door worsteling met afwisselende kans zoo veel verliezen dat zij gedwongen worden vrede te maken’, begint zich al aardig te verwezenlijken. Nap. III gaat met moeder de vrouw volgens de couranten heden op reis naar Engeland. Maar gij kunt al die grappen beter uit de Nieuwspapieren lezen. Uw brief noopt mij echter om mijne meening over den oorlog te trachten duidelijker te maken. Ik zet voorop dat ik niet verondersteld heb dat Engeland en Frankrijk aan Rusland veel meer schade zouden kunnen toebrengen dan R. oorlogshavens en schepen wat te vernielen. Ze hebben dat tot dus ver minder gedaan dan ik veronderstelde. Dat is hun intusschen meer van den duim geschoten dan mij. Zich te land te diep in Rusland te wagen, gesteld dat ze dat doel bereiken konden, zoude mijns inziens eene groote fout zijn. Het zoude eene herhaling worden van eenen oorlog als Lucullus tegen de ParthenGa naar voetnoot1) voerde, of wel, die van Nap. I in 1812. Ik heb geene sympathie gehad voor oorlog, nog minder voor de buitenl. politiek van E. Die van Fk. konde ik toen nog niet doorgronden, maar ik zag F. veel liever verbonden met E. dan met R.; waar moest het in dat geval naar toe? Ik had geene antipathie

[pagina 73]
[p. 73]

tegen den overledenen Czaar. Ik wist reeds voor jaren, dat hij zeer veel goede eigenschappen had, maar ik heb gemeend en ben nog van gevoelen, dat men veel te lang vertraagd had met de uitbreiding van de magt van R. te beletten en dat uit dien hoofde de oorlog, ook in verband met het gebeurde in de twee laatste jaren, als het ware onvermijdelijk is geworden. De toenmalige Staatsman von Metternich heeft reeds voor meer dan twintig jaren vruchteloos gewaarschuwd; en aan het Oostenrijks Kabinet, dat door sympathie voor Rusland geblinddoekt scheen, zijn eindelijk de oogen open gegaan. Ik las dezer dagen eene redevoering door ChanningGa naar voetnoot1) over, of eigenlijk tegen den oorlog in het algemeen, in 1839 uitgesproken te Boston; daarin vond ik onder ander: ‘wankelt het (evenwigt) niet nu reeds? Europa wordt sedert lang door den onevenredigen groei van Rusland bedreigd, enz.’ en verder: ‘geheel Europa heeft er belang bij, om aan dit half beschaafd despotismus paal en perk te stellen, maar de groote magten Pruissen en Oostenrijk, die meer voor den voortgang der liberale meeningen dan voor de Russische horden vreezen, zullen zich eerder aan de zijde van Rusland scharen en met hetzelve tegen de vrije instellingen het zwaard opnemen’. Of de brave gemoedelijke man bang was voor den Colossus die ook zijn buurman was of geworden isGa naar voetnoot2), of voor meer liberale begrippen streed, laat ik aan zijn plaats, maar ik wijs hier op het feit, de toenemende magt van R. Ik had bij mijn schrijven meer het belang der menschheid dan dat van Nederland voor den geest. Dáár waar R. zijne veroveringen uitbreid, zie ik de uitbreiding van despotisme en van de middelen om dat staande te houden, vestingwerken en kanonnen; waar E. zich uitbreid zie ik handel, industrie, cultuur, eene redelijke godsdienst, kortom de gevolgen van verlichting en beschaving, toenemen, en zonder al de handelingen van het Eng. Bestuur te verdedigen, heb ik veel sym-

[pagina 74]
[p. 74]

pathie voor het Eng. volk, dat zich eenen vrijen regeringsvorm heeft weten te verschaffen en, zoo als ik hoop, zal weten te handhaven. Mogen de gebreken in het Bestuur, zoo wel van den Staat als van het leger, waarop de Eng. dagbladen wat ruim onstuimig wijzen, zonder schokken worden weggenomen of verbeterd, dan zal er voor Engeland, ondanks al de schatten en menschenlevens die de oorlog het land reeds gekost hebben, nog blijvend voordeel ontstaan, even als er voor de menschheid in het algemeen reeds veel zal gewonnen zijn, al werdt heden de vrede gesloten. Maar het is meer dan tijd dat ik van het onderwerp afstap. Ik heb dit niet geschreven om gelijk of het laatste woord te willen hebben, maar omdat ik het als waarheid beschouw. Maar mijn bril is misschien niet goed. Mondeling te zijner tijd nader. -

17 April - Cost Jordens, die gisteravond bij mij zat te keuvelen, verzocht mij U, met zijne groete, te melden dat hij U eerlang dagt te schrijven. Zijn zwager (niet de Professor)Ga naar voetnoot1) is dezer dagen overleden, hij, Jordens, was wat zenuwachtig; zijne vrouw maakte het nog al wel. Maar soortgelijke zaken verneemt gij gewis en beter van Deventer. Ik zie in de couranten dat de Raad van Indie P. Meijer over zal komen om Pahud te vervangen als Minister. P. zoude U vervangen, de StuersGa naar voetnoot2) Lt. G.G. worden, van SwietenGa naar voetnoot3) Komm. van het Leger, v.d. HartGa naar voetnoot4) Gouv. van Sumatra, de BrauwGa naar voetnoot5) inspecteur der infanterie. Of die

[pagina 75]
[p. 75]

tijdingen uit Indie komen, weet gij ook al beter dan ik; het schijnt wel, immers Fievez schreef het mij onlangs voor zoo veel uw opvolger betreft. Vóór dat die Raad van Indie de Min. Portefeuille van P. heeft overgenomen, gesteld dat de zaak waar zal worden, en P. het bestuur van U kan overnemen, zal er nog wel een jaartje verloopen, want men zal U toch wel niet, ik zou haast zeggen, ontijdig, ontslaan. A propos van de Stuers, die man was vroeger zoo geweldig beleefd tegen Jan en alle man, dat ik er bijna kwalijk van werdt; mijn prenez garde had het doel om te waarschuwen tegen eventueele onopregtheid, die aan dergelijke individus wel eens eigen plag te zijn. Dat gij het er goed mede hebt, verheugd mij; misschien heb ik den man ook wel verkeerd beoordeeld. Ik dacht Uw character geheel heterogeen met het zijne; maar daarom kunt gij wel met hem zijn, of liever, het wel met hem hebben. Dat het zoo blijve.

Van Gibson hoort men hier niet meer, sedert men uit een New Yorks blad vernomen heeft, dat zelfs zijne vrienden in het Congres hem lings hebben laten liggen. Indien zijn brief aan U alhier maar eerder was bekend geweest, zoude men zich niet hebben verontrustGa naar voetnoot1). Het schijnt dat door de

[pagina 76]
[p. 76]

uitbreiding der partij van de Know-nothingsGa naar voetnoot1) de zaken in N. Amerika eene andere rigting nemen. Zoo ver hun doel mij uit een couranten artikel gebleken is, werken ze het Catholicisme (als eenheid) tegen, zoo mede de deelneming van vreemden aan het staatsbestuur. Maar ook hier schrijf ik welligt weder over een onderwerp dat in Indie meer bekend is dan hier. -

Van Engelsche oorlogschepen die in Indie twee zaken zouden gedaan hebben die men in Nederland beweerde dat zij niet mogten doenGa naar voetnoot2), heb ik niets vernomen. Indien het alhier bekend geworden is, was het vermoedelijk in Oct. of Nov., toen ik den Overijsselschen grond dagelijks betrad. Ook Jordens wist er niets van, het schijnt dus niet publiek te zijn geworden. Sedert een paar dagen begint het te schijnen dat het zomer kan worden. De koude wilde ons maar niet verlaten. Zoodra het wat groen begint te worden, ga ik een veertien dagen naar mijn broeder buiten. Ik kan dan de kermismuziek ontgaan en heb die van den Nachtegaal gratis. Dat is veel aangenamer en ook voordeeliger dan de

[pagina 77]
[p. 77]

muziek van de Zweedsche Nachtegaal, die ik echter met zeer veel genoegen onlangs gehoord heb. Maar ik ben in den regel liever in de vrije lucht dan in warme benaauwde localen. Het overlyden van den CzaarGa naar voetnoot1) heeft medegewerkt dat ik slechts éénmaal op een bal bij Z.M. heb behoeven te gaan. Ik overloop de Sire niet. Hij is tegen mij zeer hupsch. Ik spreek rond en gul met hem en dat schijnt hem meer te bevallen dan het tegenovergestelde. Ter gelegenheid van den waters-nood is de Koning zeer mobiel geweest. Hij heeft alles opgenomen enz. en is daardoor meer populair geworden. Er is, vooral te Amsterdam en te 's Hage, veel gegeven, maar er is ook veel verloren en dus veel noodig. Of Indie te hulp zal komen, zal later blijken. Uit de Nieuwspapieren weet gij alles en dat maakt het nog al moeijlijk om te schrijven. Gelukkig voor mij, dat ik het bezwaar eerst inzie nu ik mijn papier bijna vol heb en met den laatsten brief die ik vermoedelijk aan U naar Indie rigt. -

20 April. - Er wordt tegenswoordig oneindig meer gelogen, en de leugens worden veel meer algemeen bekend, dan vroeger, nu de telegraaph dagelijks zijn uiterste best mede doet. Het is ongelooflijk, hoe de tijdingen ten aanzien van kansen op vrede of oorlog zich afwisselen; veelal beurswerk, effectenschachgerij. Het schijnt intusschen zeker, dat men in de Krim weder druk aan het werk is. Ook wordt er beslissende tijding omtrent de onderhandelingen te Weenen verwacht. Maar dat kunt gij al weder uit de couranten zien, die, zoo als blijkt, veel incourante Artikels hebben en die hier al maanden incourant zijn wanneer ze bij U courant worden. Maar ik mag van Uw geduld niets meer vergen. Heb de goedheid mijne vriendschappelijke groete aan Mevrouw van Twist te willen overbrengen. Vaarwel. Bestuur Indie zoo lang als het zijn moet genoeglijk en keer gijl. te zijner tijd sain et sauf in het moederland terug. Daar hoopt Ul. alsdan te zien

t.t.

van Fridagh.

[pagina 78]
[p. 78]

XVIII.
Van Hall aan Duymaer van Twist,

's Hage, 5 Aug. 1855.

 

Veel geacht vriend! Ge zult, hoop ik, niet aan eenige onagtzaamheid, maar alleen aan gemis van behoorlijk - ik zeg niet tijd, maar het geen de Franschen noemen - loisir toeschrijven, dat ge sedert Uwen verpligtenden brief niets van mij hebt vernomen. -

Ik begin met U zeer dank te zeggen voor hetgeen ge ten gevallen van mijnen broederGa naar voetnoot1) hebt gedaan. Ook hij is U daarvoor zeer dankbaar. Ik ben overtuigd, dat ge nimmer reden zult vinden om er berouw over te hebben. Hij is knap, en braaf en heeft een goed hart. Zijn eenige gebrek in vroegere jaren was dat hij door een levendige geest......Ga naar voetnoot2) een weinig plannenmaker was, en te vroeg huwde. Sedert heb ik hem genezen door er hem voor te laten boeten, en eerst na verloop van eenige jaren, toen mij de overtuiging gewerdt, dat de spiritus wat vervlogen was, weder zijnent aangetrokken.

Hij is volgens zijne herhaalde verzekeringen in alle zijne brieven, zeer gelukkig; doch gevoelt - en dit is natuurlijk - dat hij thands op 43 jarigen leeftijd een betrekking van een mensch van 20 heeft. Zoo hij zulks blijft verdienen, ben ik zoo vrij hem ook uit dit oogpunt aan U aantebevelen.

Ik ben U mede zeer verpligt voor de openhartige woorden, mij toegesproken wegens de verandering van het ministerie. Zeer goed besef ik dat de eerste indruk bij U die was, welke ge mij mededeelde; maar ik hoop toch, dat de naam van collega Donker en de mijne U weder eenige gerustheid inboezemden. Ge weet toch, dat ik nimmer mijne politieke beginselen verloochende en altijd de gematigde vooruitgang toegedaan was. - Ik hoop vooral dat de uitkomst U bewezen heeft, dat wij wederstand wisten te bieden aan onze eigene vrienden, waarvan sommigen wel eens te hard wilden gaan. Van den aanvang af was mijne partij daaromtrent gekozen en meer dan eens reeds was ik in de

[pagina 79]
[p. 79]

gelegenheid te verklaren, dat men mij moest nemen zoo als ik was, of mij zijne ondersteuning moest onttrekken. Ik kon dit des te liever doen, omdat ik inderdaad gelukkig zou zijn, zoo ik met eens mijne retraite kon nemen, en eindelijk op mijn aangenaam buiten de rust gaan genieten, welke aan den 64 jarigen man toch niet misgund zal worden.

Sommigen geloven niet dat mij zulks ernst is. Als eerlijk man verklaar ik U, dat zij zich bedriegen; en de tijd zal toch wel eenmaal komen, dat ik even als in 1847 kan bewijzen los van het gezag te zijn.

Of schoon ik deze letteren uit 's Hage gedagteekend heb, ben ik eigentlijk bezig die op mijn U bekend buitenverblijf te schrijven. Dáár heb ik rust en luste tot het voeren van vriendschappelijke correspondentie. Straks ga ik een bezoek brengen bij onzen waarden Boreel, om hem geluk te wenschen met zijne benoeming tot Commissaris des Konings in Noord-Holland. Het was mij een groot genoegen deze benoeming te kunnen aangeven en helpen doorzetten. En echter is het mij, nu mijne in het belang van Koning, Vaderland en Vriend gekoesterde wenschen vervuld zijn, bang om het hart, wanneer ik bedenke, dat ik hem voortaan als directe medestander zal missen op de glibberige baan waarop ik mij bevinde. Hij was een zoo voorzichtig, eerlijk en warm vriend! Dit gevoel strijdt niet met hetgeen ik U zoo straks wegens mijne onverschilligheid omtrent het gewigt van het gezag schreef. Dit laatste is mijne waaragtige meening. Edoch, zoo lang ik op den ministerieelen zetel geplaatst ben, wensch ik mijne beginselen en het ministerie te zien zegevieren en daartoe was de uitmuntende ex-president een getrouw bondgenoot.

Ge ziet, dat ofschoon ik niet dikwerf schrijf, ik echter als ik de pen eenmaal opvat, genio indulgeo. - Ik hoop maar niet, dat ik U te lang heb bezig gehouden.

Vergun mij U tenslotte te verzoeken, mij, als er iets is, waarin ik U hier te lande aangenaam kan zijn, zulks te melden. Het zal mij tot een waar genoegen strekken, U van eenigen dienst te kunnen zijn.

Nog ééne vraag. Tot mijn groot, zeer groot leedwezen bespeur ik, dat tusschen mijnen collega Pahud en U niet die warme vriendschap bestaat, welke zoo nuttig is, en op welker bestaan ik als beider vriend zoo groten prijs zou stellen. - Het is, zoo ik meen, op Uw te kennen geven dat de con-

[pagina 80]
[p. 80]

fidentieele correspondentie is afgebroken. Kan ik iets doen om die banden weder aan te knopen? Ik zou mij hoogst gelukkig rekenen zoo dit het geval was. Indien ge zulks goed vindt, zend mij dan een woord voor hem. Ik zal den brief niet overhandigen voordat ik de zekerheid heb, dat er een U welgevallig antwoord op zal volgen. Zijne eer, evenals de Uwe mij zeer waard, moet ongeschonden blijven. Daarop kunt ge rekenen.

Gelief mijne beste complimenten aan Mevrouw de Gouvernante over te brengen.

God zij met U! - Vale et..................Ga naar voetnoot1),

tt.

Van Hall.

XIX.
Storm v. 's Gravesande aan Duymaer van Twist.

2 Dec. 1855.

Waarde Vriend!

 

Mijn voornemen was aanvankelijk, Uwe mij zeer aangename letteren van 21 Maart jl., met daarbijgevoegd stuk waarvoor ik U zeer dank zeg, vroeger te beantwoorden. De gedurige geruchten echter die er loopend waren omtrent Uwen opvolger, waarvoor dan eens die en dan weder een ander werden aangegeven, deed mij zulks telkens uitstellen, tot dat deswege eenige meerdere zekerheid zou zijn gekomen, ook al ware de benoeming zelve nogGa naar voetnoot2) niet geschied. Intusschen heeft de benoeming, niet zoo zeer de persoon die benoemd is, mij nu nog eenigzins verrastGa naar voetnoot3). Dat het ten slotte op dien persoon zou neder draaijen, hieraan bestond in den laatsten tijd, althans bij mij, geen twijfel, hoe zeer ik zulks zeer betreure, en velen met mij; ja eigenlijk goed-keuren heb ik die benoeming nog door niemand hooren doen. Diegenen die ze niet opentlijk afkeuren, houden zich stil; maar letterlijk niemand hoort men de benoeming opentlijk goedkeuren, zooals dit anders bij dergelijke benoemingen

[pagina 81]
[p. 81]

gaat. Hoogstwaarschijnlijk zal het met U gaan als met onzen waarden vorigen President Boreel. Er waren verscheiden personen onder de partij Th., die vooral in het laatste jaar nogal tegen hem waren, en nu er een ander president isGa naar voetnoot1), roepen die zelfde personen ‘hadden wij B. maar terug’; onze tegenwoordige voorzitter is wat langzaam en treuzelachtig. -

Van den nieuw benoemden Minister van kolonien zegt men hier veel goeds; ik ben echter nog al nieuwsgierig hoe het gaan zal tusschen Z.E. en van Hoëvell, die natuurlijkerwijze niet nalaat aan een ieder te vertellen, hoe de Heer Mijer vroeger zijn mederedacteur en bondgenootGa naar voetnoot2) was. - De oppositie, door v. Hoëvell tegen Pahud gevoerd, heeft dezen laatsten eigentlijk op de been gehouden; er waren er velen die nietGa naar voetnoot3) tegen stemden, omdat v.H. tegen sprak; ik ben zeer geneigd om te gelooven, dat welligt anders in het Regerings Reglement verschillende bepalingen gewijzigd zouden zijn geworden, en dat de Minister P. zoo niet op dit punt, dan toch op andere eene nederlaag zou hebben geleden.

Wij zitten hier te midden der discussien over de Begrooting; het ministerie is momentarieel weder vast in zijn zetel. Ik geloof dat het dan ook maar beter is, dan dat er eene verandering plaats hadde. Immers een zuiver Thorbeckiaansch ministerie zou zich op dit oogenblik met deze kamer niet wel kunnen houden (onafhankelijk de moeilijkheid voor den Koning om daartoe over te gaan), en eene ontbinding der kamer zou ook zeer hare bedenkelijke zijde hebben en ons wel eens kunnen leiden tot een zoogenaamd Protestantsch ministerie. Er is eene partij die zich sterk beweegt, en wier dagbladen (onder anderen de 's Gravenhaagsche Nieuwsbode) die hevigste uitvallen doen tegen het thans be-

[pagina 82]
[p. 82]

staand Ministerie, vooral nu de Minister van Binnenl. zaken naar aanleiding van een discours van den Heer Groen van Prinsterer over het lager onderwijs de positieve verklaring heeft afgelegd dat Nederland in staatkundigen zin niet is een Christelijke staat, dat dus de openbare lagere scholen, door de Grondwet gewild, niet kunnen zijn Christelijke scholen, dat godsdienstig onderwijs daarop niet zal kunnen worden toegelaten enz. enz.Ga naar voetnoot1). En al kon dit het geval zijn, de Heer Groen en zijne vrienden zouden dan toch niet te vreden zijn, zoo niet hunne leer daarop werd verkondigd. Ik ben nieuwsgierig hoe er eene wet op het onderwijs zou uitzien, door den Heer Groen en de zijnen ontworpen. Die partij is een ongeluk voor ons land. God geve, dat zij nooit aan het bewind kome; eerst dan echter zou men welligt meer algemeen tot de overtuiging komen, dat zij voor de praktijk geheel ongeschikte theorien verkondigt, dat zij ten eenen male buiten staat is, iets bruikbaars daartestellen. Ware onze bevolking geheel of althans bijna geheel protestantsch, het zou minder kwaad kunnen, dan nu. Onze inwendige verdeeldheid onder de Protestanten werkt maar altezeer ten slotte de katholiken in de hand, die ook niet stil zitten. -

Te midden van de groote Europeesche verwikkelingen is deze verdeeldheid nog te meer gevaarlijk. Die Europeesche verwikkelingen, die staat van spanning, deden het U ook min raadzaam achten dat men thans tot eene vermindering van lasten overgingGa naar voetnoot2). Ik geloof echter dat er vele andere

[pagina 83]
[p. 83]

gegronde redenen waren, waarom men thans iets van dien aard doen moest. Al neemt men aan dat de afschaffing der accijnzen op het geslagt der varkens en op het gemaal niet veel of niets zullen afdoen op den prijs der levensmiddelen, dan nog geeft die afschaffing ten minste aan de Regering het regt van, bij den tegenwoordigen zeer grooten druk der tijden te kunnen zeggen ‘wij hebben gedaan wat wij konden om de minvermogenden te ontlasten’ - en zij heeft dan de oppositie een groot wapen ontnomen. Hadde men de accijns op de brandstoffen genomen, in plaats van dien op het gemaal, de aandrang tot vermindering zou zijn blijven bestaan. Het scheen dus velen een staatkundig goeden maatregel toe om tot de afschaffing van den accijns op het gemaal thans overtegaan; dit zijn o.a. de gronden, waarop b.v. Boreel, Cost Jordens en dergelijken er vóór gestemd hebben. -

Het is niet te ontkennen dat vele gemeenten, vooral de groote steden, daardoor in finantieele ongelegenheden zijn geraakt; en toch geloof ik dat zulks nog beter zal afloopen dan men eerst dacht; natuurlijkerwijze altijd zeer ten nadeele van de beurzen der meervermogenden. Doch genoeg hierover. - Ik wil door een langer geschrijf Uwen kostbaren tijd niet rooven. Ik heb echter gemeend, U toch eenige regelen antwoords te mogen zenden op Uwen vriendschappelijken laatsten brief.

Van harte wensch en hoop ik, dat wij elkander in het aanstaand jaar in welstand zullen wederzien. Ik kan mij inderdaad niet voorstellen, dat het nu al spoedig 5 jaren zal geleden zijn dat gij het moederland hebt verlaten. Hoe ouder men wordt, hoe meer de tijd schijnt voorbij te vliegen. -

Ik vrees dat er voor Uwen opvolger nog een zwaar onweder broeit, dat losbarsten zal bij de discussies over het budget van zijn departement (in de volgende week); namelijk over het gebeurde met de leverantie van duitenplaatjesGa naar voetnoot1),

[pagina 84]
[p. 84]

waarbij hij zeer veel zwakheid schijnt getoond te hebben, zoo als in alles.

Doch punctum. - Geloof mij als steeds.

 

t.t.

C.M. Storm van 's Gravesande.

XX.
Boreel van Hogelanden aan Duymaer van Twist.Ga naar voetnoot1)

Waarde Vriend!

Ik geloof dat het ruim drie maanden geleden is, dat ik U het laatst schreef. Aan dat lang stilzwijgen zult Ge wel niets begrepen hebben en ik zal niet trachten U daarvoor goede redenen te geven. Ziehier intusschen mijne verontschuldiging. In October aanvaarde ik mijne nieuwe betrekking. Ik was toen ongesteld en de nieuwe werkkring waarin ik mij geplaatst vond was mij zoo vreemd, dat ik mij geheel ontmoedigd gevoelde; het koste mij zoo veel moeite om hetgeen mijne drukke bezigheden van mij vorderden aftedoen, dat ik telkens tot het laatste oogenblik uitstelde U te schrijven en dan kwam er juist iets op dat mij belette de pen optevatten.

Om nu ten eenemale met mij zelven gedaan te hebben, wil er thans bijvoegen, dat ik thans weder hersteld ben, dat ik in mijne nieuwe betrekking de meeste welwillenheid en medewerking ondervind, maar dat het mij soms nog wel wat hindert, geheel nieuwling te zijn in de rudimenta der Administratie tegenover een Collegie van Gedeputeerden, uit-

[pagina 85]
[p. 85]

muntend zamengesteld, en tegenover uiterst bekwame ambtenaren. Merk ik na eenige tijd, dat de betrekking boven mijne krachten is, ik zal daarvan gaarne afstand doen.

Ik heb mij intusschen verheugd, geen lid der Kamer geweest te zijn bij zoo vele hatelijke discussien aldaar, vooral ter zake der duitenplaatjes. Men beweert dat v. Hoevell zich beroemde, den nieuw benoemden G.G. met een gloeiende duit op het voorhoofd naar de Kolonie te willen zien vertrekken. Ik erken, dat ik met eenige schrik de benoeming van Uw opvolger vernomen heb. Ik voorzag helaas! wel, dat het moeilijk zou zijn U te bewegen U langer met het bestuur te blijven belasten, en dat er dan nog ook slechter keuze gedaan konde worden, maar van de zwakheid en het wijfelen v.P. heb ik zoovele bewijzen gezien, dat ik aan geen krachtig bestuur in zijne hand geloven kan. En wanneer Gij dezen ontvangt, denkt Ge reeds en maakt Ge welligt reeds toebereidselen voor Uw vertrek. En hoezeer ik voor mijn Vaderland betreur dat Ge die gewigtige betrekking nederlegt, zoo ben ik zelfszuchtig genoeg, mij er een groot genoegen van te maken U alhier terugtezien, terwijl ik mij overtuigd houd dat Gij al spoedig op het bestuur der Over-Zeesche belangen alhier invloed zult erlangen, en dan wellicht met de verkregen kennis en ondervinding hier zult kunnen bewerken, hetgeen Ge daar misschien vruchteloos gepoogd hebt. -

Van hier, vooral, uit mijn geheel provinciaal standpunt, valt weinig te melden. Bij de ongehoorde duurte van alle levensmiddelen en levensbenoodigdheden is de afschaffing van den accijns op het gemaal m.i. een weldaad geweest. De Hollandsche steden hebben bijna overal ook die gemeente accijns afgeschaft, en te Haarlem heeft het een verschil van 10 Ct. op het Ned. ℔ tarwenbrood ten gevolge gehad. Te Amsterdam is men er insgelijks toe overgegaan en op eene onbedachte wijze; en nu bevindt men zich aldaar in groote finantieele moeilijkheden. De finantien van den staat zijn steeds in vooruitgang, doch te veel vraagt men van onze Overz. bezittingen. De invloed van v. Hall en de kracht van het Ministerie is ten gevolge vanGa naar voetnoot1) de handige en bekwame houding v. de M. indedaad vermeerderd, en het is mij zeer twij felachtig of, gelijk de partij v. Thorb. zich voorsteld, de

[pagina 86]
[p. 86]

gedeeltelijke vernieuwing der Kamer in 1856 hun aldaar de meerderheid zal verschaffen. Eene andere oppositie die zich tegen het Ministerie heeft opgedaan, die der Protestantschen (niet afgescheiden noch Antirevolutionnair) boezemde het Ministerie dit najaar ook wel eenige bezorgdheid [in], maar daar zij geene organen in de Kamer heeft (met uitzondering van de Brauw), zoo merkt het publiek weinig van hare vijandige gezindheid. Het verwijt dat het Ministerie te veel de steun der Kath. najaagt, is niet geheel ongegrond en nog al bevreemdend voor een April-Ministerie.

De wensch om buiten al die......Ga naar voetnoot1) te geraken, heeft mij hier heen doen vlugten. Is de taak niet boven mijne krachten, dan zal ik mij over de gedane keuze niet beklagen.

En hiermede Vaarwel Waarde Vriend. Schrijf mij bid ik U spoedig, want ook van U heb ik sedert October niets ontvangen.

De H. EversGa naar voetnoot2) ontmoet ik soms. Een ieder prijst zijne verdiensten en den goeden uitslag zijner pogingen, en indedaad, de goede inrigting en verpleeging der ongelukkigen in dit gesticht moet zelfs den oppervlakkigen bezoeker, waar onder ik mij rangschik, treffen.

Ook dit mijn schrijven draagt maar te veel de blijkGa naar voetnoot3).

voetnoot1)
Mr. Albertus Jacobus Duymaer van Twist, 1809 (Deventer) - 1887 (Diepenveen); 1829 stud. te Leiden; 1830 vrijwilliger; prom. 1832; advokaat te Deventer; 1835 proc. gen. bij de rechtbank te Deventer; 1843/51 lid 2e kamer, 1850/51 voorzitter; 1851/56 Gouv. Gen.; 1858/62 lid 2e kamer; 1865/81 lid 1e kamer.
voetnoot1)
Mr. Peter Philip van Bosse, 1809 (Amsterdam) - 1879 (den Haag); 1829 stud. te Leiden, prom. 1833; fabrikant te Weesp; advokaat te Amsterdam; 1845 referendaris min. v. fin.; 1848/53, 1858/60, 1866, 1868/71 min. v. fin.; 1871/72 en 1877/79 min. v. kol.; 1853/58, 1860/66 en 1867/68 lid 2e kamer.
voetnoot1)
Jhr. Mr. Willem Boreel van Hogelanden, 1800 (Velsen) - 1883 (ald.); 1819 stud. te Utrecht, prom. 1823; 1840 lid dubbele kamer; 1842/55 lid 2e kamer, 1847/49, 1851/52 en 1853/55 voorzitter; 1855/60 Comm. des K. in N. Holland; 1860 min. v. staat.
voetnoot2)
Mr. Maximiliaan Jacob de Man, 1788 (Nijmegen) - 22 Dec. 1854 (ald.); advokaat, raadslid en wethouder te Nijmegen; lid prov. staten v. Gelderland; lid 2e kamer.
voetnoot3)
Mr. Johannes Servaas Lotsy, 1808 (Dordt) - 1863 (den Haag); 1826 stud. te Leiden, prom. 1832; vrijwilliger in 1830; advokaat te Dordt; 1847/52 lid 2e kamer; gemeenteraadslid, secretaris en (1852/56) burgemeester van Dordt; 1853/56 lid 1e kamer; 1856/61 min. v. marine; 1861 min. v. kol. a.i.; 1861 min. v. staat.
voetnoot4)
Jhr. Carel Marius Storm van 's-Gravesande, 1809 (Rotterdam) - 1880 (Deventer); 1830 luit. der genie; 1843 neemt als kap. uit dienst ontslag; 1849/79 lid 2e kamer; 1847/79 lid comité voor defensie; langen tijd commissaris der Ned. Spoorwegen; staatsraad in b.d.
voetnoot5)
Gijsbert Schotto Gerhard baron van Fridagh, 1800 (huize de Ruitenborch) - 1876 (Zwolle); lid der algemene rekenkamer.
voetnoot1)
Mr. Willem Herman Cost Jordens, 1799 (Deventer) - 1875 (ald.); prom. 1822 te Leiden; 1826/55 vrederechter en kantonrechter te Deventer; 1827/74 lid gemeenteraad; 1837 lid prov. st. v. Overijsel; 1840 lid dubbele kamer; 1842/49 lid 2e kamer; 1849/74 lid 1e kamer. Onderscheidde zich op financieel gebied. Liberaal. Grondig kenner van de geschiedenis van Deventer.
voetnoot2)
Mr. Willem Pieter Hubert, 1806 (Zwolle) - 1883 (ald.); 1827 stud. te Leiden; advokaat te Zwolle.
voetnoot3)
Mr. Floris Adriaan baron van Hall, 1791 - 1866; prom. te Leiden 1812; advokaat te Amsterdam; 1842/47 min. v. fin.; 1848 lid dubbele kamer; 1849/53 lid 2e kamer; 1853/56 min. v. buit. zaken; 1858/60 lid 2e kamer; 1860/61 min. v. fin.

voetnoot1)
Aldus werden de Thorbeckianen in de kamer genoemd.
voetnoot2)
Na het aftreden van Duymaer van Twist als kamervoorzitter was Boreel van Hogelanden gekozen met 26 stemmen, tegen 24 op de Thorbeckiaan Wichers. Ondervoorzitters waren De Man en Gevers van Endegeest.
Bij missive van 8 Maart 1851 had de Hoge Raad aan de kamer de volgende aanbevelingslijst gezonden ter voorziening in de vakature van wijlen Mr. W.H. Hofstede: 1o. M. Wiardi Beckman, raadsheer bij het hof van N. Holland; 2o. M.J. van Gelein Vitringa, id. Gelderland; 3o. S. Schmolck, id. Z. Holland; 4o. B. Servatius, proc. Gen. bij het hof van Drente; 5o. W.J.C. van Hasselt, rechter bij de arr. rechtbank te Amsterdam; 6o. G. van Ysselstein, raadsheer bij het hof van Zeeland.
De tweede kamer plaatste op 21 Maart 1851 als eerste op de voordracht N. Olivier, met 31 stemmen, tegen 14 op Wiardi Beckman. Voor de volgende plaatsen werden resp. aangewezen G. van Ysselstein, S. Schmolck, P.W. Alstorphius Grevelink en J.D.W. Pape. De Thorbeckianen vormden, in tegenstelling met de anderen, bij deze stemmingen een goed aaneengesloten groep.
Buiten de voordracht om werd Mutsaers door den koning tot lid der raad van state benoemd.
Mr. Meindert Wiardi Beckman, 1793 (Amsterdam) - 1863 (den Haag); stud. eerste theol., dan rechten; prom. 1819 dr. jur. utr. te Utrecht; advokaat te Amsterdam; lid arr. rechtbank; 1841/57 raadsheer prov. hof v.N.H.; 1857/58 min. v. herv. eredienst; 1858/63 lid R.v. St. Conservatief.
Mr. Nicolaas Olivier, 1808 (Utrecht) - 1869 (den Haag); stud. rechten in Utrecht en Leiden; prom. 1835 te Leiden; advokaat ald.; bekend Thorbeckiaan; 1858/62 lid 2e kamer; 1862/66 min. v. just.; 1866/69 lid 2e kamer.
voetnoot1)
De min. v. just. Mr. Johan Theodoor Hendrik Nedermeijer ridder van Rosenthal, 1792 (Kuilenburg) - 1857 (den Haag); 1811 jur. stud. te Leiden, prom. 1816; advokaat te Arnhem; 1817 subst.-griffier; 1821 aud.-mil. van het prov. commandement; 1841/49 lid 2e kamer, dient als zodanig in 1845 initiatief-ontwerp in tot partiele grondswetsherziening; 1849/52 min. v. just.
Nadat zijn in Dec. 1850 ingediende wet op verenigingen en vergaderingen door de kamer op de lange baan was geschoven en zijn in Febr. 1851 ingediend ontwerp op de samenstelling der rechterlijke macht en het beleid der justitie met grote meerderheid was verworpen, verzocht en verkreeg hij ontslag (Juli 1852).
voetnoot2)
Ontslag is aan den gouverneur niet verleend, zodat de aanvrage is ingetrokken of geweigerd.
voetnoot3)
Mr. H. van Sonsbeek, 1796 (Zwolle) - 1865 (Heino); 1813 jur. stud. te Groningen, prom. 1817; advokaat te Zwolle; 1830 rechter in 1e aanleg; 1838 raadsheer bij het hof van Overijsel; 1842 lid R.v. St.; 1849/52 min. v. buit. zaken en R.K. eredienst.
voetnoot4)
Rusland had vroeger bij nederlandse bankiers een lening van 80 miljoen gulden gesloten. In 1815 was er sprake van, dat Engeland hiervan 25 miljoen zou overnemen als vergoeding voor Rusland wegens zijn deel aan de oorlog tegen Frankrijk. Door de rentebetaling van dit deel der schuld evenwel af te schuiven op het nieuwe verenigd koninkrijk, vond Engeland een middel om zichzelf hiervan te ontlasten en tegelijk Rusland te interesseren bij het in stand blijven van het nieuwe rijk; immers was bepaald, dat die rentelast op Nederland zou drukken, zolang het ongescheiden bleef.
Nu was er evenwel geschil ontstaan met Rusland over de vraag, of Nederland al dan niet tot rentebetaling verplicht was gedurende de tijd dat België wel feitelijk, maar nog niet formeel van Nederland was afgescheiden (1830/39). Eindelijk kwam van Sonsbeek toen met de russische regering overeen, dat Rusland Nederland de betaling zou kwijtschelden, tegen voldoening van de reeds door Rusland voorgeschoten som der rente over 1831. In verband hiermee diende de min. een aanvullende begroting in (April 1851).
Het voorl. verslag was ongunstig: het verdrag werd vernederend, nadelig en ongrondwettig geacht; het laatste, omdat het geratificeerd was zonder voorafgaande bekrachtiging bij de wet.
Eerst in de zitting 1851/52 werd over deze kwestie beslist: de aanvullende begroting werd aangenomen; evenwel zo geamendeerd, dat de aanneming met een nederlaag van den min. gelijk te stellen was (Juni 1852). Hierom en om de verwerping van het traktaat over de nadruk (Aug. 1852) trad Sonsbeek in Oct. 1852 af.
voetnoot1)
Van Bosse had in deze zitting een plan tot hervorming van het belastingstelsel ingediend, vervat in acht wetten. De tendenz was vervanging van indirecte door directe belastingen. De tegenstand tegen de ontwerpen bleek echter vrij groot te zijn, zodat hij er slechts zeer ten dele in slaagde om ze te verwezenlijken.
voetnoot2)
E. Lucas (1785-1870); 1795 kadet; 1802 luit. ter zee; 1809/13 bij de koopvaardij; 1813 kap.-luit. 1837/42 schout bij nacht, comm. Indische zeemacht; 1844 vice-admiraal; 1849/51 min. v. marine.
voetnoot3)
In Mei 1849 was de min. v. just. Donker Curtius gestruikeld over de wet op de min. verantwoordelijkheid, en in Sept. 1849 trad de min. v. marine J.C. Rijk af wegens zijn gezondheidstoestand.
voetnoot1)
Graaf Gerrit Schimmelpenninck van Nijenhuis, 1794 (Amsterdam) - 1863 (Arnhem); 1812 jur. stud. te Amsterdam; 1814 volontair bij het amsterd. huis v.V. Staphorst; 1824 dir., 1827/32 pres., 1835 commissaris der N.H.M.; 1835 minister - secr. v. staat; 1837/40 gezant te Petersburg; 1840 min. v. staat en lid 1e kamer; 1846/52 gezant te Londen; Mrt/Mei 1848 min.-pres. en min. v. buit. zaken en fin.; 1853/54 lid 2e kamer.
voetnoot2)
De middenpartij, de vroegere financiele oppositie, die eerst in Bruce, daarna in Duymaer van Twist haar woordvoerder had gehad.
voetnoot3)
De amortisatiewet van 2 Mei 1851, waarbij een miljoen gulden aangewezen werd tot schulddelging.
voetnoot4)
Jhr. Johan Pieter Cornets de Groot van Kraaijenburg, 1808 (Groningen) - 1878 (den Haag); 1830 ind. ambt.; 1836 alg. secr.; 1842 secr. gen. van het M.v.K.; 1848/51 Raad v. Indië; 1861 min. v. kol.; 1862/78 lid R.v. St. Publiceerde in 1853 ‘ Aanmerkingen op het ontwerp van wet tot vaststelling van een reglt. op het beleid der regering in Ned. Indie’.
voetnoot1)
Mr. J.F.W. van Nes was ind. ambt. geweest; lid Hooggerechtshof, res. v. Pasoeroean, Raad v. Indië (als zodanig in 1846 benoemd tot gouvts. commissaris voor de vorstenlanden); is 1851/52 vice-pres. v.d.R.v.I. geweest. Publiceerde o.a. ‘ Eenige beschouwingen over de koloniale aangelegenheden’, den Haag, 1848, en een vervolg hierop, den Haag, 1849.
voetnoot2)
Engelbertus Batavus van den Bosch, 1789 (Brussel) -1851 (Buitenzorg); 1803 kadet; 1825 kap. luit.; 1829 adj. v. Prins Frederik; 1840/41 dir. der zaken v.d. marine; 1844 schout bij nacht; 1845 comm. der zeemacht in Ned. Indië; 1848 min. v. marine a.i.; 1849 min. v. kol. a.i.; 1849 vice admiraal en comm. der zeemacht in Ned. Indië.
voetnoot3)
Een onduidelijke zinspeling.
voetnoot4)
Maria Joanna Beck, 1812 (Deventer) - 1895 (Diepenveen).
voetnoot1)
Jan Jacob Rochussen, 1797 (Etten) - 1817 (den Haag); 1814 contr. dir. bel. te Amsterdam; 1826 secr. K.v. Kooph. ald.; 1837 commissaris voor de onderhandelingen in Berlijn; 1839 legatieraad; 1840/43 min. v. fin.; 1843/45 gezant te Brussel; 1845/51 Gouv. Gen.; 1852/57 lid 2e kamer; 1853/58 kon. commissaris bij de N.H.M.; 1858/60 min. v. kol.; 1864/69 lid 2e kamer. Auteur van meerdere brochures, meest over koloniale onderwerpen.
Zijn aftreden als Gouv. Gen. was een jaar vertraagd door de moeilijkheden, ondervonden bij de keuze van een opvolger. Na zijn aftreden (Mei 1851) bleef hij nog enige maanden op Java wegens de ziekte en het daaropvolgend overlijden zijner echtgenote.
voetnoot2)
Op de aanbevelingslijst der 2e kamer ter voorziening in de vakature van Mr. A.R. de Wendt als lid der rekenkamer werd ten slotte geplaatst H.L. Fievez, hoofdambtenaar met de personele titel van referendaris bij de alg. rekenkamer. Op het kamerlid E.U.C. van Doorn waren 26 stemmen uitgebracht, tegen 30 op Fievez.
voetnoot1)
Charles Ferdinand Pahud, 1803 (Amsterdam) - 1873 (den Haag); in 1823 naar Indië, waar hij verschillende ambtelijke functies bekleedde: 1841 insp. v. fin., 1844 dir. v. prod. en civ. mag.; 1849 secr. gen. bij het M.v.K. en staatsraad in b.d.; 1849/55 min. v. kol.; 1856/61 Gouv. Gen. Sinds 1867 Pahud de Mortanges.
voetnoot2)
Jean Chrétien Baud, 1789 (den Haag) - 1859 (ald.); 1804 kadet bij de marine; 1810 wnd. secr. van G.G. Janssens; 1819/21 alg. secr.; 1824 secr. der komm. tot het ontwerpen van het kontrakt met de N.H.M.; 1824/33 dir. v. kol.; 1833/34 luit. G.G.; 1834/36 Gouv. Gen.; 1836 staatsraad in b.d. adviseur van de min. v. kol. en lid v.d.R.v. St.; 1840/48 min. v. kol.; 1850/58 lid 2e kamer. Oprichter van het Kon. Inst. voor T.L.V.; voorz. der komm. voor de slavenemancipatie.
voetnoot3)
Wolter Robert baron van Hoëvell, 1812 (Deventer) - 1879 (den Haag); prom. 1836 tot dr. theol. te Gron.; 1837 pred. te Batavia; vice-pres. v.h. Bat. Gen. v.K. en W.; oprichter Tijdschr. v.N.I.; leider der vergadering van 22 Mei 1848 te Batavia, naar aanleiding waarvan gedwongen ontslag; 1849 in Ned. gerehabiliteerd; 1849/62 lid 2e kamer, leider der liberale kol. oppositie; 1862 lid R.v. St.
voetnoot4)
M.J. Senn van Basel had ontslag gekregen als consul te Kanton wegens onregelmatige handelingen. Daarop bij de res. van Semarang te werk gesteld, kreeg hij opnieuw moeilijkheden met het bestuur, doordat hij zich tot den koning wendde met een in onbehoorlijke termen vervat verzoekschrift naar aanleiding van zijn ontslag. Ten gevolge hiervan werd hij wederom ontslagen. Dit geval wekte vrij veel opzien.
voetnoot1)
Daniel Couperus Steyn Parvé, 1812 (Batavia) -1882 (Londen); 1829 stud. te Leiden; Ind. ambt. o.a. regeringscommissaris op Timor wegens de moeilijkheden met Portugal in 1848; nam 1850 ontslag en vestigde zich te Londen. Publiceerde veel, meest over Indië; zijn bekendste werk is ‘ Het koloniaal monopoliestelsel, getoetst aan geschiedenis en staathuishoudkunde’, den Haag, 1850.
voetnoot2)
Het in 1851 door Pahud ingediende ontwerp tot regeling van het verwarde Indische muntwezen werd in Juli 1852 verworpen met 38 tegen 22 stemmen.
voetnoot3)
De Grondwet van 1848 eiste indiening van een R.R. binnen drie jaar. Nog juist binnen die termijn diende Pahud een ontwerp in, dat evenwel een slecht onthaal vond en de openbare beraadslaging niet haalde. In de beide volgende zittingen werd het opnieuw, maar telkens naar aanleiding van de schriftelijke gedachtenwisseling met de kamer belangrijk gewijzigd, ingediend. Ten slotte werd het ontwerp na lange en gewichtige discussies in Aug. 1854 door de 2e kamer aangenomen.
voetnoot1)
Begin 1851 had de 2e kamer in haar R.v.O. bij wijze van proef voor een jaar het stelsel van zelfstandige rapporteurs ingevoerd. Van Twist was hier een groot voorstander van geweest; ook vroeger reeds had hij meerdere zelfstandigheid van de rapporteurs der afdelingen bij het samenstellen der verslagen bepleit.
In de praktijk beviel het stelsel slecht, en de proef werd daarom niet verlengd.
voetnoot2)
Guillaume Louis Baud, neef van J.C., 1801 (den Haag) - 1891 (ald.); sinds 1823 ind. ambt., 1841 dir. der kult.; 1848/49 min. v. kol.; 1849 staatsraad in b.d.; 1867/72 kon. kommissaris bij de N.H.M.
voetnoot1)
Bij besluit van 11 Aug. 1851 had Van Twist den regent van Kendal en enige zijner wedono's ontslagen en bij politieke maatregel verwijderd wegens afpersing, knevelarj en willekeurige beschikking over goederen en arbeid der inlanders. Tevens werden alle gewestelijke hoofden aangeschreven om aan vroegere voorschriften dienaangaande streng de hand te houden.
Van Twist schreef hieromtrent aan Pahud (S.O. correspondentie 16 Juli 1851): ‘ men wordt met verontwaardiging vervuld, wanneer men de gruwelen van onderdrukking en knevelarij leest, die de gehoudene instructie heeft aan het licht gebragt. Het wordt hoog tijd dat er eens een gestreng voorbeeld voor anderen worde gesteld, als mede dat het Gouvernement tegenga het denkbeeld, als of het niet bij magte of bij wille was, den inlander des noods krachtdadig, ook zelfs tegen zijne regenten, te beschermen.’ - In Maart 1853 drukte Van Twist zich bij een soortgelijk geval aldus uit: ‘ Naar mijne meening vordert de instandhouding van onze heerschappij in Indië, in de eerste plaats: bescherming der bevolking tegen misbruiken en mishandelingen van onze ambtenaren.’ - Men vergelijke dit met de aantijgingen van Douwes Dekker tegen Duijmaer van Twist in de Max Havelaar.
voetnoot2)
Mr. Pieter Mijer, 1812 (Batavia) - 1881 (Scheveningen); 1828 stud. te Leiden, prom. 1832; 1833 advokaat in Indië; bekleedde sinds 1835 verschillende functies bij de rechterlijke macht: 1849 proc. gen. en advokaat-fiscaal bij het hooggerechtshof; 1851 Raad v. Indië; 1856/58 min. v. kol.; 1860/66 lid 2e kamer; 1866 min. v. kol.; 1866/72 Gouv. Gen.
voetnoot3)
James Enslie, 1795 (Dordt) - 1877 (den Haag); 1816 adelborst; 1851 schout bij nacht en dir. der marine te Willemsoord; 1851/54 min. v. marine; 1854 vice-admiraal; 1855 gepensioneerd.
voetnoot1)
Tussen Van Twist en Pahud bestond een ernstig verschil van opvatting over de toestand der Indische financien. De verwardheid der koloniale administratie was daaraan niet onschuldig. Dit verschil werd acuut, toen het Indische bestuur meende, dat het administratief kapitaal in de kolonie door de geringe aanvoer van specie uit Nederland te laag was om in de behoefte te voorzien. Niettegenstaande de aanmaningen van den minister gaf Van Twist op 25 Juli 1852 daarom, op advies van den dir. gen. van fin., voor één miljoen aan promessen uit met een looptijd van een jaar en een rente van 6%. Minister Pahud, de noodzakelijkheid van deze maatregel niet toestemmende, weigerde om de verantwoordelijkheid hiervan tegenover de kamer op zich te nemen.
Na langdurige wederzijdse korrespondentie berustte het opperbestuur bij besluit van 4 Mei 1853 in de genomen maatregel; bij dit besluit werd gebrek aan vertrouwen in het goede beleid van den dir. gen. uigesproken.
voetnoot1)
Jhr. Johan Frans Hora Siccama, 1799 (Groningen) - 1867 (Batavia); was eerst ontvanger te Middelstum geweest; daarna ind. ambt. geworden, klom hij op tot dir. gen. v. fin. en werd ten slotte, na door van Twist voor die functie gepasseerd te zijn, onder Gouv. Gen. Pahud lid van de Raad van Indië.
voetnoot2)
In de kamerzitting van 7 Sept. 1849 had min. v. Bosse het wetsontwerp tot bekrachtiging van de overeenkomst, op 2/3 Juli 1849 met de N.H.M. gesloten door den min. v. kol. v.d. Bosch, verdedigd. Bij dit kontrakt werd bepaald, dat de N.H.M. de resterende schuld van de regering, ten bedrage van f. 10.000.000, gedurende de geldigheidsduur van het kontrakt (25 jaar) niet mocht opeisen; de regering behield echter het recht, die schuld in 1854 of daarna af te lossen. Daartegenover verplichtte de staat zich om, zolang haar schuld nog niet afbetaald was, alle koffie, suiker, indigo en specerijen aan de N.H.M. te consigneren, en ook wanneer de schuld zou zijn afgelost, die Indische produkten, die het gouvernement voor eigen rekening wilde overvoeren, door die Mij. te doen vervoeren. Tevens werden aan de N.H.M. bepaalde percentages van de waarde der over te voeren produkten toegekend en een rente van 4% voor de schuld van de staat beloofd. - Dit ontwerp werd in de 2e kamer aangenomen met 32 tegen 26 stemmen.
Bij de behandeling had het toenmalige kamerlid Duymaer van Twist een belangrijke rede gehouden, waarin hij betoogde, dat de regering met ingang van 1 Jan. 1850 generlei verplichting aan de Mij. had dan tot betaling der 10 miljoen, en dat het hem daarom te bezwaarlijk voorkwam, dat de staat zich opnieuw voor 25 jaar aan de N.H.M. zou binden. Zijn bezwaren kwamen niet alleen hieruit voort, dat de Mij. de regering vroeger geholpen had bij haar onwettige financiële handelingen, maar ook en vooral omdat zij vele takken van handel en industrie door begunstiging en protectie in een kunstmatige toestand had gebracht; dit brengt geen vermeerdering, maar slechts verplaatsing van rijkdom tot stand, wat op zich zelf al onrechtmatig is. Hij wil de natuurlijke toestand herstellen. Om een goede overgang daartoe mogelijk te maken, diende hij een amendement in om de duur van het kontrakt op 5 jaar te stellen. Met 37 tegen 21 stemmen werd dit voorstel echter verworpen.
voetnoot1)
De onderhandelingen waarvan hier gewaagd wordt, liepen uit op een kontrakt van 15/16 Febr. 1853, waarin o.a. werd bepaald, dat de rente der tien miljoen verlaagd zou worden tot 3½% en dat het kommissieloon der N.H.M. voor de geconsigneerde produkten, dat onder het kontrakt van 1849 tot het jaar 1854 2¾ en daarna maximaal 2% zou bedragen, nu werd teruggebracht tot 2½% in 1853 en 1854 en 2% in de volgende jaren. Hiertegenover stond echter een verlenging der verplichte consignatie met 5 jaar, met dien verstande dat jaarlijks 150.000 pikol koffie en evenveel suiker in Indië zelf zouden mogen worden verkocht.
De Aprilbeweging en de daaropvolgende kamerontbinding vertraagden de werkzaamheden van de Staten-Generaal, zodat deze overeenkomst niet binnen de vastgestelde tijd wettelijk werd goedgekeurd en misdien verviel.
Nieuwe onderhandelingen hadden een accoord ten gevolge, dat op 1 Jan. 1854 in werking zou treden. Dit verschilde in zoverre van de vorige overeenkomst, dat het kommissieloon der N.H.M. voor 1854 op 2¼ werd vastgesteld, en dat 200.000 pikols koffie in plaats van 150.000 in Indië zouden mogen worden verkocht. De 2e kamer keurde dit kontrakt goed met 58 tegen 5 stemmen (Nov. 1853), en ook de 1e kamer verzette zich er niet tegen.
Van Twist kon zich in dezen niet met het standpunt van den minister verenigen: in zijn S.O. brieven van 15 Apr. en 18 Juli 1853 bestrijdt hij uitvoerig diens zienswijze en verdedigt het standpunt, door van Bosse in deze brief ontwikkeld. Hij wil de resterende schuld afdoen en langzamerhand, beginnende met de suiker, het consignatiestelsel geheel loslaten.
voetnoot2)
Mr. Jacob Pieter Pompeijus baron van Zuylen van Nijevelt, 1816 (Dordt) - 1890 (den Haag); 1836 jur. stud. te Leiden, prom. 1840; 1848/52 lid der 2e kamer; 1852/53 min. v. buit. zaken; 1854/61 lid der 2e kamer; 1861 premier en min. v. buit. zaken; 1864/67 lid der 2e kamer; 1867/85 gezant te Parijs; 1888/90 lid der 1e kamer.
voetnoot1)
Mr. Martin Pascal Hubert Strens, 1807 (Roermond) - 1875 (Maastricht); 1840 off. v. just. te Roermond; 1844 lid der 2e kamer; 1846 proc. gen. v.N. Brabant; 1852/53 min. v. just. en a.i.v.R.K. eredienst; 1853/61 lid 2e kamer; 1861/62 min. v.R.K. Eredienst en a.i. min. v. buit. zaken; 1865/75 proc. gen. van Limburg.
voetnoot2)
Hendrik Frederik Christoph baron Forstner van Dambenoy, 1792 (Maastricht) - 1870 (Utrecht); 1811 in Würtembergse mil. dienst; 1816 in ned. dienst; 1834 majoor; 1835/38 toegevoegd aan den Pr. v. Oranje; 1840 chef v.d. staf v.d. Pr. v. Oranje; 1841 luit.-kol.; 1849 gouverneur van den Pr. v. Oranje; 1852 gen.-maj.; 1854 luit.-gen.; 1852/58 min. v. oorlog; 1858 adj.-gen. des konings.
voetnoot3)
Prins Louis Napoleon was op 10 Dec. 1848 voor 4 jaar tot president van de franse republiek gekozen. Op 2 Dec. 1851, de verjaardag van de slag bij Austerlitz, deed hij een staatsgreep (de eedschending, waarop v. Bosse doelt) en liet hij zich voor 10 jaar tot president verkiezen. Steunend op de arbeiders (hoge lonen en algemeen kiesrecht), op de clerus (gewapende hulp aan den paus) en op het leger, laat hij zich nu op 21 Nov. 1852 tot keizer der fransen kiezen. Ter voorbereiding hiervan hield hij van midden Sept. tot midden Oct. 1852 een zegetocht door het land. waarbij hij tijdens zijn verblijf in Bordeaux de hier vermelde tafelspeech hield.
voetnoot1)
Als gezant in Parijs had Rochussen zelf meegewerkt tot het sluiten van het handelstraktaat met Frankrijk in 1848.
Het traktaat met Frankrijk tot het weren van de herdruk werd op 4 Aug. 1852 door de 2e kamer met algemene stemmen verworpen, vooral omdat de regering deze materie had losgemaakt van het handelstraktaat en zich aldus een ruilobjekt om voordelen op handelsgebied te bedingen, had laten ontnemen. Deze nederlaag gaf de laatste stoot tot het aftreden van v. Sonsbeek.
voetnoot2)
De tweede helft van Juli 1852 was van Twist een reis door de Priangan en Krawang begonnen. In Sept. vertrok hij om het overige deel van Java te bezoeken, maar wegens ziekte van een lid van de Raad van Indië moest hij zijn reis onderweg afbreken. In Juli en Aug. 1853 bezocht hij daarop de rest van het eiland.
voetnoot1)
Maria Johanna Reijnvaan, 1809 (Amsterdam) - 1854 (den Haag).
voetnoot2)
Het ministerie-de Kempenaer liep toen op zijn laatste benen en was volkomen machteloos.
voetnoot3)
Mr. Bartholomaeus Willem Anne Elise baron Sloet tot Oldhuis, 1808 (Voorst) - 1884 (Zwolle); studeerde te Utrecht; burgemeester van Hengelo; 1838 lid, daarna pres. der arr. rechtbank; 1840 en 1848 lid der dubbele kamer; 1848/60 lid 2e kamer; bekend liberaal econoom, tegenstander van bescherming en indirekte belastingen; red. v.h. Tijdschrift voor staathuishoudkunde en statistiek.
voetnoot1)
Ter vervanging van het concordaat van 1801, dat ook voor Nederland gold, had Willem I in 1827 een nieuw concordaat met den paus gesloten, dat echter ten gevolge van de Belgische opstand niet uitgevoerd werd. In 1841 was nu een voorlopige regeling getroffen.
Opheffing van het concordaat was het ideaal van Thorbecke, die de kerk, ook de roomse, als een privaatrechtelijke vereniging beschouwde en een verdrag van de staat met de kerk als met een wezensgelijk lichaam dus een onding vond. Thorbecke bereikte zijn doel door de roomsen de vrije hand te laten bij de kerkorganisatie. Hierdoor werd tevens de steun der roomsen aan het ministerie-Thorbecke beloond.

voetnoot2)
Bedoeld wordt de vervanging van v. Sonsbeek door v. Zuylen aan buit. zaken en die van v. Spengler door Forstner van Dambenoy aan oorlog.
voetnoot1)
Bij de opening van de kamerzitting 1852/53 worden voor het voorzitterschap voorgedragen als eerste kandidaat Dullert, met 30 stemmen, tegen 28 op Boreel van Hogelanden (aftr.); als tweede van der Linden, met 30 stemmen, tegen 29 op Boreel; als derde v. Zuylen v. Nijevelt, met 33 stemmen, tegen 26 op Boreel.
voetnoot2)
Mr. Anne Franciscus Jongstra, 1808 (Bakhuizen) - 1871 (Heerenveen); 1828 stud. te Utrecht, prom. 1833; advokaat te Heerenveen; 1850/53 lid 2e kamer. Liberaal R.K.; in 1853 niet herkozen, omdat hij Thorbeckiaan was.
voetnoot3)
Mr. Karel Arnoldus Poortman, 1808 (Schiedam) - 1886 (ald.); 1828 stud. te Leiden; 1833 cand. notaris; prom. 1835; 1835/86 notaris te Schiedam; 1848/53, 1857/66 lid der 2e kamer. Liberaal, in 1853 niet herkozen. Torpedeerde in Juli 1851 de wet van Rosenthal op het recht van vereniging en vergadering; trad in 1866 af uit teleurstelling over de behandeling, van de kant van het liberale ministerie ondervonden bij zijn bekende amendement op de kultuurwet van Fransen van de Putte.
voetnoot1)
In het hs. staat hier ‘hij’ tussengevoegd.
voetnoot2)
De latere Jhr. Mr. Jacob Willem Gustaaf Boreel van Hogelanden, 10 Sept. 1852 (Velsen) - 1938 (ald.); burgemeester van Haarlem, lid 2e kamer, kamerheer der koningin in b.d.
Jhr. Mr. W. Boreel van Hogelanden bezat bij de geboorte van dezen zoon twee dochters. Twee andere dochters en twee zoons waren jong overleden, twee andere zoons dood geboren.
voetnoot3)
Bedoeld is huize ‘Waterland’ te Velzen.
voetnoot1)
Een onduidelijke zinspeling.
voetnoot2)
Jvr. Margaretha Jacoba Maria Paulina Boreel, 1813 (Amsterdam) - 1892 (Velsen), dame du palais; een nicht van haar echtgenoot.

voetnoot1)
Harm Stolte, 1797 (den Haag) - 1859 (ald.); 1820/40 ind. ambt., 1838 insp. v. fin.; 1840/48 vertegenwoordiger van het huis Hoboken te Batavia; 1850/59 lid 2e kamer.
voetnoot1)
Bedoeld is de rede van Rochussen, uitgesproken in de zitting van 28 Sept. 1852, bij de beraadslaging over het adres van antwoord op de troonrede. Hij verdedigde hierin het handelstraktaat met Frankrijk van 1840 en keurde de verwerping van het traktaat over de nadruk, aan het einde der vorige zitting, af.
voetnoot1)
Jacob Matthaeus de Kempenaer, 1793 (Amsterdam) - 1870 (Arnhem); 1811 jur. stud. te Leiden, prom. 1816; advokaat te Arnhem; 1831 rijksadvokaat; 1840 lid dubbele kamer; 1840/48 lid 2e kamer, één der Negenmannen; lid der kommissie van 17 Maart 1848; 1848/49 min. v. binn. zaken; Juni 1853 tot 1860 lid 2e kamer voor Tiel. Zwenkte na 1848 in konservatieve richting. Was zeer welbespraakt.
voetnoot2)
Willem Anne baron Schimmelpenninck van der Oye van de Poll, 1800 (Doesburg) - 1872 (Voorst); 1814 kadet; 1822 ontslag uit mil. dienst; 1831/41 lid 2e kamer; 1841/46 min. v. binn. zaken; 1846 min. v. staat; 1846/47 lid 1e kamer; 1847/52 gouv. v. Gelderland; 1853/60 lid 2e kamer; 1858 voorzitter 2e kamer; 1860/68 lid 1e kamer; opperhofmaarschalk.
Men schreef zijn ontslag als gouv. van Gelderland toe aan de intriges van den griffier Sloet van de Beele. In ieder geval werd hem tot aller verbazing bij K.B. van 29 Nov. 1852 eervol ontslag verleend met ingang van 1 Jan. 1853. Was Schimmelpenninck voordien vrij liberaal geweest en persoonlijk zeer bevriend met Thorbecke, sindsdien sloot hij zich meer aan bij de konservatieven.
voetnoot3)
De Man had elf kinderen gehad, waarvan drie jong overleden waren. Zijn jongste dochter Anna Catharina (geb. 1827) huwde 22 Dec. 1852 met Jhr. Jacob van Pabst, kap. inf. N.I.L., adjudant van de G.G., overleden in 1858 op de terugreis naar Nederland.

voetnoot1)
Met de tarieven vormden de wisseltrekkingen de voornaamste bronnen van inkomst voor de Indische schatkist. Volgens het recepissenbesluit van G.G. Rochussen (1846) stelde het gouvernement voor gegadigden, wissels op het M.v.K. in Nederland verkrijgbaar tot een koers van minimaal 95%. Kapitaalverplaatsing van Indië naar Nederland werd hierdoor vergemakkelijkt, terwijl de partikuliere wisselhandel geheel op de achtergrond werd gedrongen. De wisselkoers bleef konstant staan op 95%.
De grote schaarste aan geldmiddelen in Indië in 1852 en 1853, die van Twist bracht tot de promessenuitgifte, deed Pahud suggereren om door een buitengewone wisseltrekking de afname van wissels te stimuleren. Van Twist meende dat het resultaat van zo'n trekking tegen hogere koers slechts zeer tijdelijk zou zijn en een terugslag ten gevolge zou hebben, daar immers de behoefte aan wissels niet door de koers, maar door de behoeften der handel wordt bepaald.
De bestaande toestand bevredigde de G.G. echter evenmin. Als liberaal econoom was het ideaal van van Twist, dat niet het gouvernement maar de wet van vraag en aanbod de wisselkoers zou bepalen. Hij besloot daarom in Maart 1852 tot een andere wijze van wisseltrekking: in het vervolg zouden de gouvernementswissels worden uitgegeven door de Javase bank tegen de door deze instelling te bepalen koers van de dag.
Pahud was niet erg met deze maatregel ingenomen: hij vreesde voor schokken in de handel. Ten onrechte evenwel, want de koers was en bleef gedurig op 95%. De bankdirectie hield, naar Van Twist zelf moest erkennen, om de een of andere reden de wisselkoers kunstmatig op dat peil, zodat het doel van de maatregel, het bereiken van een ‘natuurlijke’ toestand, in het geheel niet benaderd was.
Op verzoek van Van Twist zelf gaf de minister nu aanwijzingen, ten gevolge waarvan in Juni 1853 een nieuwe regeling van wisseluitgifte werd ingevoerd: na openbare inschrijving werden de wissels toegekend aan de laagste bieders; hoeveelheid en koers werden door het gouvernement naar omstandigheden vastgesteld.
Een tegelijk met de invoering van deze maatregel intredende overvloed van partikuliere wissels deed echter de afname van gouvernementswissels vrijwel stop staan en dreef de koers op tot 100%, en, nadat de minister had toegestemd in een verhooging, tot 103%,
voetnoot1)
Op 21 Febr. 1853 pleegde een Hongaar te Weenen een moordaanslag op keizer Frans Jozef I, die echter geen gevaarlijke verwonding veroorzaakte.
voetnoot2)
Na het optreden van het kabinet-Aberdeen in Engeland, dat Rusland niet vijandig scheen, begon tsaar Alexander een grote aktiviteit te ontwikkelen inzake Turkije. Zo stelde hij Engeland voor, de Turksche nalatenschap met hem te delen.
Onderwijl zond hij in Maart 1853 vorst Menschikoff naar Konstantinopel om te onderhandelen over de sinds 1850 zwevende strijd tussen de griekse en de roomse kristenen omtrent beider rechten op de heilige plaatsen in Jeruzalem en Bethlehem. Had de Porte tot nog toe aan de eisen van Frankrijk, dat optrad als beschermer der roomsen, toegegeven, nu zag ze zich gedwongen te capituleren voor de eisen der Russen. Zo leek het een ogenblik, dat de geschillen bijgelegd waren. Dat was evenwel slechts schijn. Want Menschikoff had bovendien van den sultan een soort verkapt protectoraat voor den tsaar over de grieks-katholieke onderdanen van den sultan geeist. In Mei overhandigde hij hieromtrent een ultimatum, dat Turkije afwees. Daarop bezette Rusland in Juli de Donau-vorstendommen.
De Russen hadden evenwel misgerekend: ze slaagden er niet in, Pruisen of Oostenrijk op hun zijde te halen, en hadden zich vergist in de anti-Russische gezindheid van het Engelsche volk. Het kabinet-Aberdeen moest aftreden, en Frankrijk had zijn doel bereikt: Engeland verklaarde samen met Napoleon III de oorlog aan Rusland, en in de Krim-oorlog, die nu uitbarstte, werd Frankrijk de toonaangevende mogendheid in Europa.
voetnoot1)
Prins Willem Frederik Hendrik, 1820 (Soestdijk) - 1879 (Wolferdingen); had grote belangstelling in de marine en deed vele reizen in dienst daarvan, o.a. naar Oost- en West-Indië; 1852 commandant der zeemacht; 1850/79 stadhouder van Luxemburg. Deed zeer veel ter bevordering van handel, scheepvaart en industrie in Nederland en Indië. Huwde 19 Mei 1853 met Amalia Maria da Gloria Augusta, hertogin van Saxen Weimar Eisenach, 1830 (Gent) - 1872 (Wolferdingen), dochter van hertog Karel Bernhard, die 1848/52 commandant van het N.I. leger was.
voetnoot2)
Mr. Eduard Joseph Hubert Borret, 1816 (den Bosch) - 1867 (den Haag); 1831 jur. stud. te Leiden, prom. 1839; 1846 adv.-gen. bij hof v. Limburg; 1849/52 lid 2e kamer, waar hij bekend stond als een invloedrijk en overtuigd rooms-katholiek; 13 Juni 1853 lid van de R.v.St., nadat hij in Maastricht niet herkozen was en zijn verkiezing in Alkmaar mislukt was; 1866/67 min. v. just.
voetnoot1)
Zijn oudste dochter Antoinette Cathérine was in 1851 in het huwelijk getreden met A.W.A. Vincent, ass. res. van Madoera, die 31 Dec. 1852 te Ponorogo overleed.

voetnoot1)
Jhr. Mr. Gerlach Cornelis Johannes van Reenen, 1818 (Amsterdam) - 1893 (den Haag); prom. 1840 te Leiden; advokaat en lid der gemeenteraad te Amsterdam; 1850/53 burgemeester van Amsterdam; 1853/56 min. v. binn. zaken; 1858/69 lid en voorzitter der 2e kamer; 1870/75 lid 2e kamer; 1876/93 vice-pres. R.v.St.
voetnoot2)
Jhr. Elisa Cornelis Unico van Doorn, 1799 (Oosterwijk) - 1882 (Maarn); ambtenaar bij de belastingen en domeinen te Amsterdam en Utrecht; 1848/53 lid 2e kamer; voorsteller van de bekende motie van 18 April 1853; 19 Apr. 1853 min. v. fin. en waarn. min. v. herv. eredienst; Jan. 1854 ontslag wegens overspanning; 1854 lid R.v.St.; 1860/80 Comm. des Kon. in Utrecht; 1880 in adelstand verheven.

voetnoot1)
Mr. Dirk Donker Curtius, 1792 (den Bosch) - 1863 (Spa); prom. 1811 te Leiden; 1812 garde d'honneur, ontvlucht met W.v. Hogendorp uit Metz; advokaat in den Haag; extreem liberaal en verdediger der afgescheidenen voor de rechtbank; lid der kommissie van 17 Maart 1848; 1848 lid der dubbele kamer; 1848/49 en 1853/56 min. v. just.; 1849/50 lid 2e kamer; 1856 min. v. staat. Werd na 1848 een persoonlijk tegenstander van Thorbecke.
voetnoot2)
Mr. Leonardus Antonius Lightenvelt, 1795 (den Bosch) - 1873 (Hyères, Fr.); 1817 stud. te Leiden, prom. 1820; advokaat in den Bosch; 1833 raadsheer, 1838 adv.-gen., 1840 lid hooggerechtshof; 1847/48 lid R.v.St.; 1848 in min.-Schimmelp. min. v.R.K. Eredienst; 1848/49 min. v. buit. zaken; 1849/50 lid 1e kamer; 1853 min. v.R.K. Eeredienst; 1853/67 gezant te Parijs. Liberaal-katholiek, maar geen Thorbeckiaan.
voetnoot1)
A.L. Weddik, ind. ambt., o.a. 1837/42 res.. v. Ajer Bangis en ‘hoofdgecommitteerde voor de Battaklanden’; 1846 ‘kommissaris, inspecteur voor Borneo, Riouw en Lingga, belast met eene zending naar de Moluksche eilanden’.

voetnoot1)
Buitengoed even buiten Deventer.
voetnoot2)
Duymaer van Twist had tijdens zijn verblijf in Indië het buitenverblijf Nieuw Rande bij Diepenveen gekocht. Na zijn terugkeer heeft hij het buiten met behulp van den bekenden architekt Zocher gemaakt tot een zeer fraai landgoed en het huis geheel gebouwd en ingericht.
voetnoot1)
Mr. Henric Budde, 1810 (Rotterdam) - 1875 (Diepenveen), sinds 1830 Cost Budde; lid der prov. commissie v. landbouw in Overijsel. Gehuwd met Josina Cecilia Bernarda Beck (geb. 1814, Olst), zuster van mevr. Duymaer van Twist.
voetnoot2)
De pas tot stand gekomen wet op de kerkgenootschappen, die na ingrijpende wijzigingen tijdens de behandeling in de 2e kamer, in beide kamers met resp. 41 tegen 27 en 22 tegen 16 stemmen was aangenomen. In de 2e kamer had Van Hall de wet verdedigd bij ontstentenis van den min. v.R.K. Eredienst, Lightenvelt, die in Juni naar Rome was gegaan om met de Stoel te onderhandelen over de door v. Hall gewenste opheffing der bisdommen Utrecht en Haarlem; die moeite was echter te vergeefs. Na zijn terugkeer verdedigde Lightenvelt het ontwerp niet zeer enthousiast in de 1e kamer.
voetnoot1)
Op 16 April 1853 had het gehele kabinet-Thorbecke ontslag verzocht, tenzij de koning ‘door een ronde openbare verklaring’ het misverstand zou willen wegnemen, dat door zijn antwoord aan de Amsterdamse adressanten was ontstaan.
voetnoot2)
Van Doorn bleef tot 5 Jan. 1854 min. v. fin. en tot 20 Jan. min. v. eredienst. Opvolger aan financiën was, na een interimaat van v. Hall tot 30 April, Dr. A. Vrolik, die is overgegaan in het min.-v.d. Brugghen en aangebleven tot 18 Mrt. 1858. Opvolger van v. Reenen aan eredienst was Jhr. Mr. A.G.A.v. Rappard.
voetnoot1)
Mr. Anthony Gerard Alexander ridder van Rappard, 1799 (Utrecht) - 1869 (ald.); prom. te Utrecht 1824; advokaat in den Haag; sinds 1825 werkzaam aan het dep. v. binn. zaken; 1831/38 hoofd der afd. Ond., K. en W.; 1839 secr. der ministerraad; 1841 dir. kab. des konings en secr. der ministerraad; 1854/57 min. v. herv. eredienst; 1857/58 min. v. binn. zaken; 1858 min. v. staat.
voetnoot2)
In de nieuwe kamer hadden twaalf Groenianen zitting.
voetnoot3)
In het hs. staat ‘beginnen’.
voetnoot4)
Anna Maria Gezina Cock, echtgenote van Cost Jordens.
voetnoot1)
Zie noot 1 blz. 46.
voetnoot2)
Waarschijnlijk Johanna Aleida Jordens (1802 - Deventer - 1876), zuster van Mr. W.H. Cost Jordens en nicht van moederszijde van Mr. H. Budde. Zij was lid van de Kon. Academie van beeldende kunsten.
voetnoot3)
Maria Joanna Beck, echtgenote van Duymaer van Twist.
voetnoot1)
Waarschijnlijk is bedoeld de Rijn- en IJsselstoombootmaatschappij, waarin Van Twist zich ook geïnteresseerd had.
voetnoot2)
Johan Derk van Hasselt, 1819 (Arnhem) - 1885 (Kampen). Brak zijn studie te Leiden af en begon op aanraden van zijn voogd, graaf v. Rechteren, gouv. v. Overijsel, met één zijner broers een stoombootdienst op Hull. Zij wisten in relatie te komen met veel Duitse exporteurs naar Engeland en maakten in de eerste jaren grote winsten. Gaandeweg verminderden die echter en verkeerden in verlies, vooral door de onbekendheid in Nederland met stoomboten, die slechts door Engelsen bediend en in Engeland gerepareerd konden worden. Ongeveer 1870 werd de dienst geliquideerd.
voetnoot3)
Mr. Hendrik van Loghum, 1808 (Deventer) - 1881 (ald.); prom. 1830 te Leiden; advokaat te Deventer; 1833/46 secretaris van Deventer; 1846/53 burg. v. Deventer, uit welke funktie hij om gezondheidsredenen ontslag nam; 1861/77 rechter arr. rechtbank te Deventer; 1837/53 en 1858/73 lid prov. staten van Overijsel; 1858/61 wethouder van Deventer; 1862/64 lid 2e kamer. Liberaal. Had grote liefde voor de stad Deventer.
voetnoot1)
Buitengoed ten N. van Deventer aan de weg naar Raalte.
voetnoot2)
Mr Gerhard Dumbar, 1815 (Deventer) - 1878 (ald.); prom. 1839 te Utrecht; advokaat te Deventer; 1853/65 burg. van Deventer; 1853/74 lid prov. staten van Overijsel; 1862/73 lid 2e kamer, stelde in 1871 het amendement tot opheffing van het gezantschap bij den paus voor; 1873/78 lid 1e kamer.

voetnoot3)
Van midden Oct. tot begin Nov. 1854 was Van Twist zo ongesteld geweest, dat hij alle werkzaamheden had moeten staken.
voetnoot1)
Karel Bernhard, hertog van Saxen Weimar Eisenach (1792-1862); in 1806 vrijwilliger; 1809 majoor bij het Saksische leger; 1815 kol., chef van het reg. Oranje-Nassau; Quatrebras; 1816 gen.-maj.; 1818 prov. comm. van O.-Vlaanderen; 1830 luit.-gen.; 1848/52 comm. N.I.L.; Bali-expeditie; 1849 gen. der inf.; 1853 gepensioneerd.
voetnoot2)
Het jaar 1853 had Duymaer van Twist vele teleurstellingen gebracht. Hij moest concluderen, dat het opperbestuur niet een geleidelijke overgang tot een liberale economische en financiële politiek wilde, zoals hij zelf voorstond, maar een andere weg volgde. Het begon met de afwijzing van zijn in Dec 1852 gesuggereerde voorstellen tot tariefsherziening. Zijn streven naar langzame loslating van het consignatiestelsel mislukte door het standpunt, dat Pahud innam bij de onderhandelingen met de N.H.M., en door de ter zijde legging zijner voorstellen inzake de suikerindustrie in Aug. In Mei had het opperbestuur noodgedwongen berust in de promessenuitgifte van het vorige jaar; Juni bracht nieuwe zwarigheden met de voorziening der kassen en de afgifte van wissels. In Aug. werden zijn maatregelen aangaande het inlands onderwijs gedesavoueerd. Bovendien was het aanblijven van Pahud in het nieuwe ministerie-Van Hall een aanwijzing, dat de behoudende koers van het M.v.K. minstens bestendigd zou worden, terwijl daarenboven de verhouding tussen Van Twist en den nieuwen premier geen pochen kon lijden.
Geen wonder, dat Van Twist wanhoopte aan het nut van zijn aanblijven. Slechts aandrang zijner vrienden uit het moederland, de overweging dat aftreding slechts opvolging door een volbloed konservatief ten gevolge zou hebben en twijfel aan de duurzaamheid der reactie in Nederland deden Van Twist afzien van ontslagaanvrage. Bestendiging der bestaande verhouding tot min. Pahud achtte hij echter onmogelijk. Noodzakelijk was, dat men wederzijds zo weinig mogelijk de geschilpunten aanraakte en dat de minister zoveel mogelijk de richtlijnen der te volgen politiek aangaf, zodat de G.G. zich tot administreren zou kunnen beperken. In verband daarmee brak Van Twist o.a. de partikuliere korrespondentie af en beperkte de semi-officiële tot het strikt noodzakelijke, opdat de aanraking tussen hem en Pahud zo zakelijk mogelijk zou zijn.
voetnoot1)
De Gids van Jan. 1854 bevatte een ongetekend, blijkbaar uit redaktionele kring stammend, artikel (vervolgd in de nummers van Maart en Mei) waarin de Aprilbeweging vanuit liberaal standpunt wordt gezien en beoordeeld.
voetnoot2)
Petrus Hofstede de Groot, 1802 (Leer) - 1886 (Groningen); theol. stud. te Gron., invloed van Prof. H. Muntinghe; prom. 1826; 1826/28 pred. te Ulrum; 1829 prof. te Leiden; medewerker van Oort en Pareau. Stichter der Groninger school. 1842 bezwaarschrift tegen hem van de ‘zeven Haagse heren’. Schoolopziener en voorvechter voor de openbare school. Geheelonthouder.
voetnoot1)
In het hs. staat tweemaal ‘een’.
voetnoot2)
Het in Nov. 1853 ingediende en 15-21 Dec. behandelde voorstel, ondertekend door 9 liberalen (De Man als eerste; verder o.a. Van Bosse en Thorbecke), om met ingang van 1 Jan. 1854 het tonnegeld en de accijns op het geslacht af te schaffen. Behalve een financiële had dit voorstel ook een politieke kant, nl. om het konservatieve ministerie een vlieg af te vangen bij de afschaffing der onpopulaire accijnzen. Behalve tegenstand van konservatieve zijde, ontmoette dit voorstel vanwege de politieke tendenz ook oppositie van anti-revolutionnaire zijde. Het werd dan ook met 41 tegen 24 stemmen verworpen.
voetnoot1)
Waarschijnlijk is bedoeld Mr. Rudolph Anne baron van Höevell tot Nijenhuis, 1810 (Deventer) - 1888 (Wijhe), kamerheer, pres. der hoge raad van adel.
voetnoot2)
Jhr. Mr. Willem Maurits de Brauw, 1810 (Zierikzee) - 1874 (Haarlem); prom. 1834 te Utrecht; lid arr. rechtbank, later off. v. just. in den Haag; 1850/53 lid 1e kamer; 1853/74 lid 2e kamer. Konservatief protestant.
voetnoot3)
Onbekend.
voetnoot4)
Ds. Johannes Cornelis Zaalberg, 1828 (Nw. Beierland) - 1885 (op terugreis uit Suriname); pred. te H.I. Ambacht, Deventer en den Haag; 1867 ontslag wegens gezondheidstoestand; 1875 pred. te Paramaribo. Bekend modern predikant.
voetnoot1)
Johanna Maria Tobias, 1812 (Zwolle) - 1875 (ald.), echtgenote van W.P. Hubert.
voetnoot2)
Herwijnen was een partikuliere inrichting voor Westers middelbaar onderwijs, die een tijdlang bij Batavia heeft bestaan. Van Twist interesseerde zich zeer voor deze instelling, en gaf haar voorlopig een maandelijks subsidie van f2000.-. De gelegenheid der plaats en de daaraan verbonden duurte vormden een grote handicap om personeel te verkrijgen. Van Twist wilde daarom in Buitenzorg van gouvernementswege een schoolgebouw voor het instituut bouwen en kosteloos aan haar afstaan. Voordat dit plan kon worden uitgevoerd was de inrichting echter te niet gegaan doordat de leider, Dr. Gastmann, wegens ziekte zijner vrouw moest repatriëren.
voetnoot1)
Onbekend.
voetnoot2)
François Xavier Richard 't Hooft, 1799 (Dordt) - 1860 (ald.); 1815 als adelborst naar Indië; 1841/46 naar Indië als luit. ter zee le klas; 1851 kap.-luit.; 1854 comm. v. het fregat De Ruyter; 1856 schout bij nacht; 1859 vice-admiraal.
voetnoot1)
Onbekend.
voetnoot1)
De wet van 4 Nov. 1852 had aansluiting van de binnenlandse spoorwegen op het buitenland beoogd door verlenging van de Rijnspoorweg van Arnhem tot de grens van algemeen nut te verklaren. Ten gevolge hiervan kon in 1856 de lijn Arnhem-Emmerich geopend worden.
voetnoot2)
Bij de wet van 10 April 1854 was het algemeen nut verklaard van de aanleg van een spoorweg van de richting Antwerpen, langs Rosendaal naar de Moerdijk, met een zijtak van Rosendaal naar Venlo. De grote belgische Centraal-Spoorwegmaatschappij, die concessie hierop verkregen had, kon hierdoor in 1855 haar lijnen van Antwerpen naar de Moerdijk en van Rosendaal naar Breda voltooien.
voetnoot3)
Beiden waren in 1830 vrijwilliger bij het Leidse jagerscorps geweest.
voetnoot4)
Dr. William Robert Veder, 1808 (Rotterdam) - 1882 (Amersfoort); 1824 theol. stud. te Leiden, prom. 1832; pred. te Heilo, Loenen a.d. Vecht, Zutfen en (1842/74) Dordrecht.
voetnoot1)
Mr. Aart Veder, tweelingbroer van de vorige, 1808 (Rotterdam) - 1862 (ald.); 1824 jur. stud. te Leiden, prom. 1832; advokaat te Rotterdam; vooraanstaand liberaal aldaar, riep in 1848 de eerste kiesvereniging te Rotterdam bijeen.
voetnoot2)
Petrus Johannes van Nievervaart, afkomstig uit Dordrecht, werd in 1826 voor het eerst in Leiden ingeschreven als student in de rechten en letteren.
voetnoot3)
Mr. Corneille Adrien Vriesendorp, 1807 (Dordrecht) - 1870 (ald.); 1825 jur. stud. te Leiden. Had elf kinderen, waarvan één jong overleden.
voetnoot4)
Beide onbekend.
voetnoot4)
Beide onbekend.
voetnoot1)
De landvoogd had in Juli en Aug. 1854 een reis naar Bantam en Sumatra's oostkust gemaakt.
voetnoot2)
In het hs. staat hier ‘het’ tussengevoegd.
voetnoot3)
Art. 115 van het R.R. bepaalde, dat de slavernij uiterlijk op 1 Jan. 1860 moest zijn afgeschaft. Het oorspronkelijk ontwerp bevatte geen bepaling hieromtrent. In de kamer werden verschillende amendementen voorgesteld, waarvan de belangrijkste waren die van Rochussen, die als uiterste termijn wilde stellen 1 Jan. 1865, en dat van Gevers van Endegeest, dat door de kamer werd aangenomen. Baud verklaarde zich scherp tegen overhaaste afschaffing van de slavernij, vooral in verband met de kwestie der perkhorigen op Banda, en stemde tegen het laatste amendement.
Bij de openbare beraadslagingen heeft Boreel geen rol gespeeld in deze zaak. Dat kon trouwens niet, omdat hij toen voorzitter der kamer was.
voetnoot4)
In Nov. 1853 diende Pahud bij de kamer een ontwerp in tot regeling van het Indische muntwezen (nadat zijn eerste voorstel was verworpen, zie noot 2 blz. 17 en één tot aanwijzing van de middelen tot herstel. Met kleine afwijkingen was hierin het Nederlandse muntwezen overgenomen. Na verschillende veranderingen tijdens de behandeling (waaraan vooral het toenmalige kamerlid Van Bosse een werkzaam aandeel heeft genomen) werd dit ontwerp op 1 Mei 1854 tot wet verheven. Hierna volgden verschillende uitvoeringsverordeningen, waardoor het aangenomen stelsel langzamerhand werd ingevoerd. Zo kwam er eindelijk een behoorlijk muntwezen in Indië tot stand.
voetnoot1)
Na de mislukte poging in de vorige zitting (zie noot 2 blz. 55) dienden 7 Nov. 1854 vijf liberalen (o.a. Thorbecke en v. Bosse) opnieuw een voorstel in om een accijns op te heffen, ditmaal die op de brandstoffen. Uit gematigde kring kwam op 4 Dec. een voorstel (o.a. door Storm v. 's Gravesande ondertekend) tot afschaffing van de accijns op het gemaal der rogge. De in Mei opgetreden min. v. fin. Vrolik had reeds bij de ingediende middelenwet afschaffing van de opcenten op enkele accijnzen voorgesteld. De regering begreep echter, dat ze bij deze wedloop niet achteraan mocht komen, en dat ze dus om haar positie te handhaven, met ingrijpender plannen moest komen. Bij de behandeling der middelenwet (20 Dec.) zei de minster daarom toe, met verderstrekkende voorstellen te zullen komen.
voetnoot1)
Zie noot 2 blz. 37.
voetnoot2)
Dit woord is dubbel onderstreept.
voetnoot1)
Gedoeld wordt op de reis, die Thorbecke in de zomer van 1852 door de provincies had gemaakt om zich persoonlijk van de toestanden op de hoogte te stellen. Op verschillende plaatsen werd hij toen zeer feestelijk ingehaald en ontvangen, wat veel kwaad bloed zette in hogere kringen en bij het hof.
voetnoot2)
Zie noot 4 blz. 11 en noot 1 blz. 25.
voetnoot3)
De debatten bij de begroting voor 1855 waren lang en heftig. De algemene beraadslagingen duurden van 20 tot 25 Nov. 1854; de anti-revolutionairen stelden zich hierbij scherp tegenover de liberalen en waren terughoudend tegenover de konservatieven. Toch werden, zij het na hevige en dikwijls persoonlijke debatten, alle hoofdstukken der begroting aangenomen, uitgezonderd dat van marine, dat om niet-politieke redenen verworpen werd. Na een toezegging van de min. v. fin. (zie noot 1 blz. 66) werd ook de middelenwet aangenomen.
voetnoot1)
Johannes Andreas de Fremery, 1801 (Leiden) - 1865 (ald.); 1820 adelborst; 1823 in de zoutziederij van zijn vader; lid der K.v. Kooph. en v.d. gemeenteraad te Leiden; 1849/50 en 1851/53 lid 2e kamer, tijdens de laatste periode als opvolger van v. Twist voor Steenwijk; als Thorbeckiaan in 1853 niet herkozen.
voetnoot2)
Mr. Gijsbertus Martinus van der Linden, 1812 (Dordt) - 1888 (den Haag); 1830 jur. stud. te Leiden, prom. 1836; advokaat in den Haag; 1849/53, 1855/73 en 1878/88 lid 2e kamer. Trouw Thorbeckiaan, en daarom in 1853 gevallen.
voetnoot3)
Dit woord is dubbel onderstreept.

voetnoot1)
Misschien de bekende Abraham van Rijckevorssel (1790-1866), Rotterdams reder en kommissaris der N.H.M., lid der 2e kamer, enz.
voetnoot1)
Jan Pieter van Mansvelt, 1794 (Utrecht) - 1860 (den Haag). Lid der algemene rekenkamer.
voetnoot2)
Nadat een voorontwerp van wet regelende de wijze van beheer en verantwoording der koloniale geldmiddelen, door Fievez op verzoek van min. Pahud (die de raad daartoe van Van Twist had gekregen) opgesteld, door den minister afgekeurd was wegens de liberale beginselen waarvan het uitging, diende Pahud op 3 Maart 1855, zonder daarover het Indisch bestuur opnieuw geraadpleegd te hebben, een ontwerp-Indische comptabiliteitswet in. Dit ontwerp heeft het evenwel niet tot openbare beraadslaging kunnen brengen, omdat het bij de grote meerderheid der kamer sterke tegenstand vond wegens de beginselen, waarop het rustte. Het hield o.m. in, dat de koning alleen de koloniale begroting zou vaststellen, op voordracht van de Raad van State, en geheel buiten de Staten-Generaal om.
Het duurde tot 1864, eer een koloniale comptabiliteitswet tot stand kwam.
voetnoot1)
Bedoeld is de veldtocht van M. Licinius Lucullus tegen koning Mithradates van Pontus in 69 v.C. Nadat Lucullus zijn tegenstander uit de kuststreek en uit Pontus verdreven had, achtervolgde hij hem tot zelfs in Armenia. Hoewel in alle gevechten zegevierend, moest Lucullus, toen zijn leger tengevolge van het opruien zijner tegenstanders weigerde in het midden van de winter verder het onherbergzame land in te trekken, snel terugtrekken en al zijn veroveringen prijs geven.
voetnoot1)
William Ellerly Channing (1780-1842), beroemd Amerikaans unitaristisch theoloog; sinds 1803 predikant te Boston; bestrijder der slavernij en voorvechter voor hervorming van het gevangeniswezen.
voetnoot2)
Gedoeld wordt misschien op Afghanistan. waar de Britse en de Russische invloedssferen op elkaar stuitten. Maar dan zou de schr. hebben vergeten, dat Channing Amerikaan en geen Engelsman was.
voetnoot1)
Onbekend.
voetnoot2)
Jhr. François Vincent Henri Antoine ridder de Stuers, 1792 (Roermond) - 1881 (den Haag); 1815 in mil. dienst; 1820/30 naar Indië; 1829 majoor; 1833 luit.-kol.; 1836/42 naar Indië, wnd. gouv. der Molukken; 1843/53 werkzaam op het M.v.K.; 1853/58 luit.-gen., comm. N.I.L.; 1858 adjudant des konings.
voetnoot3)
Jan van Swieten, 1807 (Mainz) - 1888 (den Haag); 1821 in mil. dienst; 1827/30 in Indië; 1830/35 in België; 1835 op verzoek als kap. naar Indië; 1849 kol.; 1853 gen.-maj.; 1858/62 luit.-gen., comm. N.I.L.; 1873/74 uit Ned. gezonden om 2e Atjeh-expeditie te leiden.
voetnoot4)
Alexander van der Hart, 1808 (Rotterdam) - Mei 1855 (Makassar); 1821 bij de zeemacht; 1822 elève mil. school te Semarang; 1836 kap.; 1845 luit.-kol.; 1853 kol.; 1848 res. v. Palembang; 1853 civ. en mil. gouv. v. Celebes; door een bediende vermoord.
voetnoot5)
Cornelis Albert de Brauw, 1809 (Montfoort) - 1862 (Padang); 1822 elève mil. school te Semarang; 1836 kap.; 1846 luit.-kol.; 1852 kol.; 1857 gen.-maj.; 1851/55 res. v. Palembang; 1855/57 civ. en mil. gouv. van Celebes; 1860 comm. 2e mil. afd. op Java; 1861 civ. en mil. gouv. v. Sumatra's Westkust.
voetnoot1)
Begin 1852 werd de Amerikaan Walter M. Gibson te Palembang gearresteerd wegens opruiïng van den sultan van Djambi tegen het gouvernement. In 1853 werd Gibson, die echter kans had gezien kort tevoren te ontsnappen, veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf. De zaak wekte veel opzien, ook in Amerika. In Juli 1852 kwam zelfs een Amerikaans oorlogsschip ter rede van Batavia, om officieel naar de kwestie te informeren, en ook na zijn ontsnapping wendde Gibson alles aan om eerherstel te verkrijgen. Deze zaak die zich eerst wel wat dreigend had laten aanzien en minister Pahud al had doen vrezen voor maatregelen ‘à la Palmerston’ van het Amerikaanse gouvernement, nam een onverwacht eind, toen begin 1855 in Amerika een brief van Gibson aan van Twist (getekend Batavia, 25 Febr. 1852) bekend werd, die een volledige schuldbekentenis bevatte. Ten gevolge hiervan weigerde de regering der U.S.A., de eis tot schadevergoeding, die Gibson had gesteld aan het Nederlands gouvernement, te ondersteunen.
Deze kwestie had echter dit gevolg, dat Amerika, dat geen officiele inlichtingen over deze kwestie in Indië had kunnen verkrijgen omdat aldaar geen vreemde konsuls werden toegelaten, het Nederlandse gouvernement dwong, om bij overeenkomst van 22 Jan. 1855 Amerikaanse konsuls toe te laten, door te zinspelen op intrekking van het exequatur der Nederlandse konsuls in de U.S.A.
voetnoot1)
De grote toevloed van vreemdelingen - vooral Ieren - in de U.S.A. tussen 1830 en 1860 gaf aanleiding tot een eerst plaatselijk, daarna landelijk zich openbarende reactie, zich uitend in geheime genootschappen, vooral tegen de vreemdelingen en de roomsen gericht. De leden beantwoordden alle vragen omtrent die verenigingen met te zeggen, dat zij nergens van wisten - vandaar de naam.
Van 1852 tot 1857 bloeide de partij ongeëvenaard, behaalde overwinningen in vele staten, en had grote macht in den lande, omdat ze op de wip zat tussen de demokraten en de republikeinen. Toen ze echter eenmaal haar geheimhouding had opgegeven en een gewone partij geworden was als elke andere, verloor zij daarmee haar aantrekkingskracht, zodat ze binnen enkele jaren geheel verlopen was.
voetnoot2)
Het valt niet na te gaan, wat hiermede bedoeld wordt.
voetnoot1)
In 1855 overleed Tsaar Nicolaas I, een oom van koning Willem III.
voetnoot1)
Een broer van Van Hall uit het tweede huwelijk van zijn vader M.C. van Hall, waaruit 10 kinderen sproten.
voetnoot2)
Onleesbaar.
voetnoot1)
Onleesbaar.

voetnoot2)
In het hs. staat tweemaal ‘nog’.
voetnoot3)
Pahud werd benoemd tot opvolger van Van Twist. Hij trad op 31 Dec. 1855 af als min. v. kol., om hierin opgevolgd te worden door den met verlof in Nederland vertoevende Raad van Indië Mr. P. Mijer.
voetnoot1)
Gevers van Endegeest.
voetnoot2)
Mijer was in Indië een tijdlang mederedacteur aan het door van Hoëvell uitgegeven Tijdschrift van Ned. Indië. Hij heeft ook met van Hoëvell een rol gespeeld in de zgn. Meibeweging, toen op 22 Mei 1848 onder invloed van de uit Europa ontvangen tijdingen te Batavia een vergadering van ingezetenen gehouden werd over het ambtenaarsradikaal, over de drukpersvrijheid, over de toepassing van het kultuurstelsel en over een aandeel van Indië in de Nederlandse volksvertegenwoordiging.
voetnoot3)
Dit woord is tweemaal onderstreept.
voetnoot1)
Bij de beraadslagingen over de begroting van 1856 ontvouwde min. v. Reenen eerlijk zijn standpunt ten aanzien van de onderwijskwestie, en ontnam de antirevolutionairen alle hoop op een schoolwet in de geest die zij zich dachten. Dit was de definitieve breuk tussen deze partij en het ministerie-Van Hall, en gaf aanleiding tot het petitionement van 1856, dat op zijn beurt weer indirect leidde tot de val van min. v. Reenen en het gehele ministerie.
voetnoot2)
Ingevolge zijn bij de begroting gedane toezegging (zie noot 1 blz. 66) had min. Vrolik in Febr. 1855 een voorstel ingediend tot afschaffing van de accijns op het gemaal. De hierdoor te derven inkomsten zouden opgevangen worden deels door verhoging van de accijns op gedistilleerd en suiker en van de opcenten op bestaande belastingen, deels door de Indische bate. - Vele konservatieven verklaarden zich tegen dit ontwerp, maar de liberalen ondersteunden het, zodat het na lange beraadslagingen op 14 Juni 1855 werd aangenomen met 40 tegen 22 stemmen.
voetnoot1)
De vervaardiging van de koperen pasmunt, nodig ter uitvoering van de Indische muntwet, zou in Nederland geschieden. De firma van Enthoven in den Haag wendde zich nu met een adres tot de kamer, dat bij de uitbesteding van de vervaardiging der muntenplaatjes onregelmatigheden zouden hebben plaats gehad en tegen het landsbelang gehandeld zou zijn. Bij de behandeling van de begroting voor koloniën op 10 Dec. 1855 dienden nu de kamerleden Dullert en Blaupot ten Cate een enquêtevoorstel inzake deze aangelegenheid in. Dit voorstel gaf aanleiding tot zeer heftige debatten, vooral tussen Pahud en v. Hoëvell. Na aanneming van een motie-Elout, waarbij de kamer zich tevreden verklaarde met de gegeven inlichtingen, werd het enquêtevoorstel ingetrokken en de begroting met 46 tegen 14 stemmen aangenomen.

voetnoot1)
Deze brief is ongedateerd. Ze moet geplaatst worden na 10 Dec. 1855 (discussie over de duitenplaatjes), maar waarschijnlijk nog in de loop van dezelfde maand (over het najaar van 1855 wordt gesproken als van ‘dit najaar’).
voetnoot1)
In het hs. staat tweemaal ‘van’.
voetnoot1)
In het hs. opengelaten.
voetnoot2)
Dr. Bernhard Hendrik Everts, 1810 (Arnhem) - 1883 (ald.); 1829 med. stud. te Leiden, prom. 1834; geneesheer te Deventer; 1839 regent van het krankzinnigengesticht te Deventer; met zijn collega Van Twist, heeft hij zeer veel gedaan om deze inrichting te hervormen en de verpleging te verbeteren; 1849/73 eerste geneesheer, later directeur van het prov. krankzinnigengesticht van N. Holland (Meerenberg).
voetnoot3)
Hier breekt de brief onverwacht midden op een blad af.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Peter van Bosse

  • W. Boreel van Hogelanden

  • Maximiliaan Jacob de Man

  • W.H. Cost Jordens

  • Willem Pieter Hubert

  • Johannes Servaas Lotsy

  • Floris Adriaan van Hall

  • C.M. Storm van 's Gravesande

  • J.M. Zwart

  • Gijsbert Schotto Gerhard (baron) van Fridagh

  • over A.J. Duymaer van Twist


datums

  • 18 april 1851

  • 19 oktober 1851

  • 18 oktober 1852

  • 20 oktober 1852

  • 20 november 1852

  • 21 november 1852

  • 19 maart 1853

  • 20 april 1853

  • 22 april 1853

  • 4 mei 1853

  • 5 mei 1853

  • 18 september 1853

  • 16 januari 1854

  • 17 april 1854

  • 7 oktober 1854

  • 23 november 1854

  • 20 april 1855

  • 5 augustus 1855

  • 2 december 1855