Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 75 (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 75
Afbeelding van Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 75Toon afbeelding van titelpagina van Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 75

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.31 MB)

Scans (10.79 MB)

XML (0.56 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 75

(1961)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 115]
[p. 115]

De liberale politiek in de laatste jaren van Thorbecke
medegedeeld door Mr. P. van Schilfgaarde

‘Politik ist die Kunst des Möglichen’ is een uitspraak die aan Bismarck wordt toegeschreven. In alle talen en toonaarden is het gezegde sindsdien geciteerd, zowel door politici als door hun critici, uitnemend geschikt als het is om zonder veel woorden het ongeduld van opstandige staatsburgers te bezweren (wij doen wat wij kunnen: de wet die gisteren in het Staatsblad stond is het in deze situatie best bereikbare resultaat!), of de falende politicus duidelijk te maken waar hij nu precies tekort schoot. Maar Bismarck's gezegde heeft ook nog een andere, veel meer subtiele strekking: politiek bedrijven, suggereert de uitspraak, is méér dan boudweg het in praktijk brengen van aangekondigde beginselen. Politiek bedrijven - en nu denken wij in het bijzonder aan parlementaire politiek, in de zin van politiek in het parlement - is geven en nemen, behoedzaam de stelling van de tegenstander aftasten, zijn kracht beoordelen, hem aangrijpen in zijn zwakste punt en zorg dragen zo ver mogelijk in zijn stelling vaste voet te krijgen. Kortom: politiek is een (edel) handwerk, een kunst, en politiek bedrijven is werk voor mensen die daarvan verstand hebben.

De ervaring leert dat niet iedere staatsburger deze wissel op zijn vertrouwen zomaar accepteert. Verwonderlijk is dat niet, want, de suggestie moge duidelijk zijn, onduidelijk is welke nu precies de weerstanden zijn waartegen de politicus zo hevig optornt en die de oorzaak zijn dat van zijn plannen zo weinig terecht komt. Zolang de politicus - de parlementariër met name - alleen te maken heeft met de argumenten en dienovereenkomstig uitgebrachte stemmen van zijn politieke tegenstanders, is er geen reden tot ongerustheid: du choc des opinions jaillit la vérité. Inderdaad ondervindt hij, behalve deze in de opzet van het parlementaire stelselGa naar voetnoot1 verweven belemmeringen,

[pagina 116]
[p. 116]

nog andere, minder verheven van oorsprong, die hem te nadrukkelijker - zij het op andere wijze - doen voelen dat zijn kunst werkelijk is de kunst van het mogelijke. De belemmeringen waarvan hier sprake is, en die hun oorsprong vinden in het karakter en de persoonlijke eigenaardigheid van de politicus zelf, en van degenen aan wier mening hij de zijne moet toetsen, spelen een veel groter rol dan de ontwerpers van ons parlementair systeem zich hebben kunnen voorstellen. Onze parlementaire geschiedenis geeft een lange reeks van voorbeelden.

Over Mr. J.R. Thorbecke is in de loop der jaren zo het een en ander geschrevenGa naar voetnoot1. Een jaar of tien geleden heeft Prof. Mr. C.W. de Vries met krachtige vegen en harde halen een ander beeld van deze persoonlijkheid geschilderd dan men uit vroegere beschrijvingen gewend wasGa naar voetnoot2. Prof. de Vries heeft Thorbecke daarbij o.m. het odium ‘partijpoliticus’ gegeven, en hem daarmee het gewichtig verwijt gedaan - wanneer daarvan in een historisch werk ten minste sprake kan zijn -, dat hij de regels van het parlementaire spel geschonden heeft en om andere dan zakelijke of principiële redenen oppositie heeft gevoerd. Over de betiteling wil ik niet twisten, alleen opmerken dat in de eerste plaats in de dagen van Thorbecke van een ‘partij’ in de moderne zin nog niet kon worden gesproken en vervolgens dat het, gezien wat wij verder van hem weten, niet aannemelijk is dat Thorbecke zijn mening omtrent het belang van de partij aan die van zijn geestverwanten zou hebben geconformeerd. Vast staat, en Prof. de Vries heeft het in zijn boek nog eens onderstreept, dat ‘de Thor’ geen gemakkelijk mens was om mee om te gaan. Voorzover dat de reden is geweest dat hij zich in zijn ministeries niet heeft kunnen omringen door de bekwaamsten van de liberalen, zien wij in zijn persoon een gewichtige belemmering voor het correct functioneren van het parlementair systeem. Het lijdt geen twijfel dat de voortdurende onenigheid in de liberale gelederen in die jaren, waarbij Thorbecke steeds partij of zijn persoon het middelpunt was - de ‘schuldvraag’ blijve uitdrukkelijk buiten beschouwing - daarvoor een tweede voorname belemmering opleverde.

De brieven van Mr. J.H. Geertsema aan zijn zoon Mr. C.C.

[pagina 117]
[p. 117]

Geertsema hieronder afgedrukt, geven een indruk van dit aspect van de praktijk der politiek, zoals het zich rond 1870 bij de liberalen heeft voorgedaan. De vraag kan rijzen of de mededelingen in deze brieven vervat niet uit een wat eenzijdige en daardoor onbetrouwbare bron komen. J.H. Geertsema behoorde tot het kabinet-Fransen van de Putte dat in mei 1866 mede door toedoen van Thorbecke een ontijdig einde vondGa naar voetnoot1. Wanneer men zich echter wat nader in de persoon van Geertsema verdiept - de in de collectie aanwezige brieven beslaan een periode van 1854 tot 1908 -, krijgt men de overtuiging met een soms wat sentimenteel, maar begaafd, openhartig en, wat belangrijk is, door en door betrouwbaar man te doen te hebben. Het antwoord op die vraag moet dus luiden: eenzijdig, zeker, maar daarom nog niet onbetrouwbaar.

 

Welke zijn nu de problemen waarover de politici zich in die dagen het hoofd braken? Bewust vereenvoudigend noem ik er drie: Indië, de nationale verdediging, de hervorming van het belastingstelsel. Bewust vereenvoudigend: méér vraagstukken dan deze vroegen in die jaren de aandacht (buitenlandse politiek, onderwijs, census, enz.), bovendien staan de drie op de voorgrond gestelde niet apart maar hangen ze zowel onderling als met andere belangrijke vraagstukken samen. Bepalen wij ons toch in de eerste plaats tot Indië.

Na het fiasco van Van de Putte in mei 1866 kwamen en gingen in het kabinet van Zuylen-Heemskerk: Mijer, Trakranen en Hasselman, zij het niet altijd even geruisloos, in elk geval zonder de ontwikkeling in een bepaalde richting te kunnen leiden. Een krachtige impuls ontving die ontwikkeling van De Waal, de schrijver van ‘de koloniale politiek der Grondwet’ (1862) en minister in het liberale kabinet Van Bosse-Fock (1868-'71). ‘De minister heeft... getoond een bekwaam man te zijn’, schrijft Geertsema over hem, onmiddellijk na de behandeling van de koloniale begroting voor 1869. ‘Welligt wat te veel de man van kleinigheden en détails, welligt wat te pedant, welligt wat te veel vrees voor het voorregt dat hij loopt aan den leiband van Putte’Ga naar voetnoot2. Putteaans was inderdaad de door De Waal

[pagina 118]
[p. 118]

tot stand gebrachte ‘agrarische wet’Ga naar voetnoot1, zij het dat deze wet minder ingrijpend was dan het ontwerp-cultuurwet van Van de Putte van 1866, bovendien de materie alleen in beginsel regelde, de precisering overlatende aan nog vast te stellen uitvoeringsbesluiten. Op het einde van zijn ambtsperiode heeft de Waal het dan ook weer bij de Putteanen verbruid, voornamelijk omdat bij die uitvoering bleek dat zijn interpretatie van de wet heel wat minder ruim was dan die van de koloniale hervormersGa naar voetnoot2.

Het daaropvolgende optreden van Van Bosse als minister van kolonien in het derde kabinet-Thorbecke leidde tot nieuwe teleurstelling en verbittering bij Van de Putte en de zijnenGa naar voetnoot3.

De nationale verdediging heeft in het Nederlandse parlement zelden in het brandpunt van positieve belangstelling mogen staan. Aannemelijk is dat dit verschijnsel samenhangt met de typisch Hollandse koopmansgeest met zijn traditioneel wantrouwen en scepsis tegenover het militaire apparaat. In elk geval zijn de liberalen, die toch gedurende het grootste deel van de 19e eeuw de belangrijkste stem hadden, in die periode op dit punt ernstig tekort geschoten.

De voortdurende spanning in Europa heeft het probleem in de hier besproken jaren weer acuut gemaakt. Vanwege Limburg en Luxemburg dreigde Nederland in 1866 en '67 zelfs onmiddellijk betokken te raken in een gevaarlijke internationale conflictsituatie.

Wanneer in juli 1870 de oorlog tussen Duitsland en Frankrijk uitbreekt blijkt onze verdediging totaal onvoldoende georganiseerd. De mobilisatie draait op een grote mislukking uit. Ofschoon het derde kabinet-Thorbecke zich daarna ‘met het geweer op schouder’ aan de Kamer voorstelt, heeft het op 't gebied van de nationale verdediging weinig spectaculairs tot stand gebracht. Hoe groot de nood ook mocht geweest zijn, de idee van een kostbaar militair apparaat is zo impopulair dat voor serieuze plannen geen meerderheid meer te vinden is, zodra de internationale situatie zich maar even ten goede keert. De eerste minister van oorlog, de bekwame generaal Booms, verdwijnt dan ook al na drie weken uit het gezichtsveld. Na hem maken nog twee generaals zich bij de Kamer onmogelijk. De meningsverschillen onder de liberalen op het gebied van de

[pagina 119]
[p. 119]

nationale verdediging lopen overigens bepaald niet parallel aan de scheiding Putteanen-Thorbeckianen. Het merendeel heeft zoals gezegd, helemaal geen interesse voor militaire problemen. De uitlatingen van Geertsema in de brieven aan zijn zoon zijn, wat dat betreft, onthullendGa naar voetnoot1.

Het derde door ons op de voorgrond gestelde probleem, de herziening van het belastingstelsel, hangt ten nauwste met de twee vorige samen: ‘de millioenen, die in Indië als manna uit den hemel schijnen te vallen, doen voorshands de noodzakelijkheid van vermeerdering onzer inkomsten geheel vervallen’Ga naar voetnoot2. In werkelijkheid verminderen die miljoenen echter voortdurend. In de twaalf voorafgaande jaren was het overschot op de Indische begroting van ± f 40.000.000, - tot ± f 10.000.000, - teruggelopen. En het is het krachtig streven van de koloniale hervormingspartij die ontwikkeling te bevorderen: ‘als wij eens van het demoraliserend batig slot af zijn zullen wij veel meer objectief het belang van den Javaan kunnen behartigen, dat is minder egoistisch, minder eigennuttig’Ga naar voetnoot3. Juist met het oog op die vermindering van de Indische baten zoekt Van Bosse - in navolging van oude projecten - naar een mogelijkheid zijn plannen voor een algemene inkomstenbelasting bij de Kamer ingang te doen vindenGa naar voetnoot4. In juli 1870 ziet hij zijn kans schoon. Onmiddellijk na het uitbreken van de Duits-Franse vijandelijkheden deelt hij de Kamer mee dat de kostbare mobilisatie van de strijdmacht de invoering van een algemene inkomstenbelasting noodzakelijk maakt. Het ogenblik is goed gekozen. Toch schrijft Geertsema aan zijn zoon: ‘De speech van v. Bosse heeft hier niet bevallen. Van zijn inkomstenbelasting komt voorshands niets’Ga naar voetnoot5. En later: ‘De plannen van v. Bosse zijn in de afdeelingen zéér slecht ontvangen. Thorbecke werkt

[pagina 120]
[p. 120]

ze tegen. Hoe Pietje zich daaruit zal redden weet ik niet’Ga naar voetnoot1. Wanneer het kabinet Van Bosse-Fock tenslotte valt is de kwestie nog hangende en Blussé, de nieuwe minister van financiën, zit met de brokken.

De - gewijzigde - voorstellen van Blussé komen in april 1872 in behandeling: het patentrecht zal worden opgeheven, en ook de accijns op zeep en die op ‘geslagt’. In plaats daarvan een algemene inkomstenbelasting volgens het ‘klassenstelsel’: inkomens beneden de f 500. - zullen vrij zijn, van f 500. - tot f 1200. - zal een oplopend tarief gelden, van inkomens boven de f 1200. - zal 2% worden geheven. De bezwaren tegen het ontwerp naar voren gebracht zijn velerlei. De conservatieven vrezen vooral de nu noodzakelijk wordende openbaarmaking van de fortuinen. Sommige liberalen, onder wie Kappeyne van de Coppello, verzetten zich tegen de konsekwentie dat de eigendom, die al belast was, nu dubbel belast zal worden. Andere, onder wie Tak van Poortvliet (sinds oktober 1870 lid van de Tweede Kamer), menen dat een stelsel van afzonderlijke heffingen naar bronnen van inkomsten de voorkeur verdientGa naar voetnoot2. De debatten duren tien dagen en men spreekt van een ‘tiendaagsche veldtocht’. Meer dan al de argumenten interesseert ons echter de ironische, uiterst scherpzinnige, hier en daar wat bittere beschouwing van J.T. Buys in ‘de Gids’ van juni 1872: ‘Men make zich geen illusiën, toen de vergadering de incometax verwierp, zonder in de discussiën iets te hebben laten doorschemeren waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat er later voor verwezenlijking van dezelfde gedachte langs een anderen weg eene meerderheid zal te vinden zijn, heeft de liberale partij een streep gehaald door het hoofdelement van haar eigen programma en deze beschamende verklaring afgelegd: indien wij twintig jaren lang op hervorming van het belastingstelsel hebben aangedrongen, deden wij dit zonder ons behoorlijk rekenschap te geven van de strekking der woorden welke wij gebruikten.... De uitkomst van het jongste debat gelijkt alzoo sprekend op een politieke zelfmoord en in zooverre valt het zeker niet te loochenen dat aan dit debat eene groote staatkundige strekking toekomt’Ga naar voetnoot3.

Wanneer wij in het licht van deze woorden de politiek uit de

[pagina 121]
[p. 121]

hier besproken jaren en de brieven van Geertsema daarover nog eens bekijken en daarbij opmerken dat wat Buijs over deze politiek in de Gids van juni 1872 schreef, mutatis mutandis met evenveel verve over een groot aantal andere perioden uit onze parlementaire geschiedenis kan worden geschreven, dan vragen wij ons af: waar liggen de grenzen waarbinnen de politicus zich gedwongen ziet zijn spel te spelen, en waar liggen de fijnzinnige weerstanden die de politiek tot de ‘kunst van het mogelijke’ maken? Als het doel van de politicus het best bereikbare is, en het best bereikbare een reeks van compromissen dan vragen wij ons af: wie zijn dan de partners in het compromis, en welke zijn de daarin verweven beginselen die ons waarborgen dat ieder het zijne en niemand te weinig krijgt?

 

Mr. Johan Herman Geertsema, de auteur van de hieronder afgedrukte brieven (geboren 1816, gepromoveerd 1839, notaris te Groningen tot 1866, minister van binnenlandse zaken in de kabinetten-Fransen van de Putte, 1866, en -de Vries-van de Putte, 1872-'74, lid van de Tweede Kamer in de perioden 1863-'66, 1866-'69 en 1875-'78, Commissaris des Konings in de provincie Overijsel van 1878 tot 1892, daarna lid van de Eerste Kamer tot 1902, overleden 1908) is in deze periode (1869-'72) lid van de Raad van State en woont, sinds 1866, in Den Haag. Zijn leven lang heeft J.H. Geertsema een niet verflauwende belangstelling voor de politiek gehad. Tot 1866 is hij een overtuigd aanhanger van Thorbecke (vgl. B.M.H.G. 1960, p. 56), in dat jaar kiest hij echter de partij van Fransen van de Putte in het conflict tussen die twee. Prof. B.D.H. Tellegen, hoogleraar in het staatsrecht aan de Groninger Universiteit, voor wie hij grote bewondering koestert, is één van zijn beste vrienden. Johan Herman heeft drie dochters en twee zoons. Eén daarvan is Carel Coenraad (geboren 1843), aan wie de brieven zijn geadresseerd. In deze jaren is Carel Coenraad advocaat te Groningen. Later, in 1876 zal hij met Mr. Rh. Feith de bankiersfirma Geertsema, Feith en Co oprichten. In 1892 wordt Carel Coenraad Commissaris der Koningin in de provincie Groningen, welke functie hij tot 1917 blijft bekleden.

De hieronder afgedrukte brieven, die een periode beslaan van 22 september 1870 tot 19 juli 1872, zijn afkomstig uit dezelfde collectie als de brieven die het vorig jaar te dezer plaatse werden openbaar gemaakt.

[pagina 122]
[p. 122]

1.

22 september 1870

Mon Cher!

---

Als er bij de discussien over de begrooting vrede is, zullen, naar ik vrees, de ministersGa naar voetnoot1 het niet zeer gemakkelijk hebben; ils ne doutent de rien en ik ben niet geroepen ze te waarschuwen; 't zou kunnen zijn dat ze dat aan dezen of genen gingen vertellen. Hier in Holland is 't gezag van de Heeren niet heel groot, en als er niet wat flinks gedaan wordt, maken ze de gansche liberale partij dood. 't Is welligt ook maar het beste dat we nog eens door een conservatief ministerie heen gaan, en dan liefst zoo kras mogelijk. Heemskerk, van Zuylen en SchimmelpenninckGa naar voetnoot2 ware mij 't liefste. In ieder geval, er is geen redding meer mogelijk zoolang Thorbecke leeft. De beschouwing in het NoordenGa naar voetnoot3 van heden was, naar 't mij voorkomt, zeer juist. Thor heeft uitgegeven zijn laatste deel zijner parlementaire redevoeringen; daarin komt een soort van politiek testament in, als voorrede of slot, dat weet ik niet regt, waarin hij, naar men mij gezegd heeft, zeer sterk zijn monarchaal-constitutioneel standpunt handhaaft tegenover de republiek. Dat is een zeer oiseuse quaestie, zoolang men niet zeer bepaald definieert wat men onder monarchaal-constitutioneel verstaat, en hoe men die regeringsvorm opvat. In de Belgische en Engelsche opvatting is het slechts een bijzondere vorm van de republiek; dan zeker heeft ieder onzer daar vrede mee; ik veronderstel echter dat Thor, altijd schermende met het Koninklijk Ministerie, er gansch iets anders onder verstaat en geen echte parlementaire regering wil dulden. Ik zal trachten het boek magtig te worden, doe Gij insgelijks, dan kunnen wij er eens op terug komen.

---

Geertsema

[pagina 123]
[p. 123]

2.

29 september 1870

Mon Cher!

---

Wat ons landje betreft, vóór de behandeling van 't antwoord op de troonrede heeft de meerderheid besloten het ministerie staande te houden. Van Houten was en bleef in de minderheid. Voorzooveel ik uit de papieren hier kan nagaan, deed hij te veel of te weinig. Welligt oordeel ik verkeerd. Hoe het zij, 't ministerie is er goed afgekomen voor 't oogenblik, maar leven zit er niet meer in, en ook de partij is dood. In 1871 is het uit. De meerderheid wordt dan stellig conservatief. De dood van de liberale partij is niet eervol en er zullen vele jaren over heen moeten gaan voor en aleer men weder met succes kan opstaan. De catholijken zullen eenige jaren met en door de conservatieven regeren.

---

Geertsema

3.

8 oktober 1870

Mon Cher!

---

Wat onze binnenlandsche toestand aangaat, ofschoon ik niet in de geheimen ben, heb ik echter genoeg gehoord en opgemerkt om zeker te zijn dat men binnenkort troefkaarten wil uitspelen. Roest verruilen tegen GerickeGa naar voetnoot1, die thans te Londen is. Die is katholijk; drie katholijken is te veel in 't kabinet, dus Lilaar mee naar huis. De opvolger is nog niet stellig bepaald; men is zoekende doch velen weigeren. Van Bosse wil op die wijze zich bergen; zijn belastingplan gaat niet door; sommige liberalen waaronder Thorbecke lusten dat niet. Hij zou dan moeten aftreden; redenen van hooge politiek zullen dat onraadzaam maken, wanneer zoo kort tevoren twee nieuwe leden in het kabinet zijn gekomen. Dit alles nu, jongelief, onder de meest strikte geheimhouding. Dat slagje zal, indien ik goed zie, in 't recès worden geslagen; dat duurt nog klein drie weken, veertien dagen vóór dat kan beginnen. De indische begrooting moet

[pagina 124]
[p. 124]

eerst in diccussie komen. Het verslag is klaar, de Waal antwoordt binnen weinige dagen; de discussie kan dan plaats hebben in 't laatst der volgende week of begin der daaraanvolgende.

---

Geertsema

4.

14 oktober 1870

Mon Cher!

---

Onze binnenlandsche toestand is ook niet lekker. Een gekke Koning; een allerverderfelijkst gezinde camarilla; een door en door verzwakt ministerie en eene Kamer die het aan leiding en daardoor aan flinke kracht ontbreekt. De plannen van v. Bosse zijn in de afdelingen zéér slecht ontvangen. Thorbecke werkt ze tegen. Hoe Pietje zich daaruit zal redden weet ik niet. 't Meest waarschijnlijke schijnt mij dat hij, niettegenstaande al zijn stoute praatGa naar voetnoot1, de aangeboden wet op de middelen zal wijzigen; het tekort ad 1 millioen 6 ton door leening of schatkistbilletten dekken, en daarna weer op zien komen spelen. Daardoor wordt wel het ministerie feitelijk behouden maar toch opnieuw ver-

[pagina 125]
[p. 125]

zwakt en blijft de inkomstenbelasting een zeer scherp zwaard in handen van de conservatieven bij de verkiezingen van 1871.

---

Geertsema

5.

2 november 1870

Mon Cher!

Zooals gij uit de kranten zult gezien hebben verkeren wij op dezen oogenblik in eene ministriële crisisGa naar voetnoot1. De Waal is plotseling ziek geworden. Geheel gefingeerd is de ziekte niet, doch 't is grootendeels kanonenfieber tengevolge èn van de Preanger geschiedenis èn van het feit dat Putte cum suis hem de dienst hebben opgezegd, tengevolge van zijne ellendige en oneerlijke uitvoering van de agrarische wetGa naar voetnoot2. Hij was verzekerd dat Hoofdstuk IX zou worden afgestemd. Roest had zijn ontslag gevraagd en de generaal die ook zijn doodvonnis geteekend wist achtte het gemakkelijker om ook maar vóór den strijd weg te loopen. Lilaar vond de gelegenheid schoon om in gezelschap weg te gaan; anders was hij gebleven. v. Bosse, Fock en Brocx blijven op de bres staan en zijn de beide eerstgenoemdenGa naar voetnoot3 door den Koning belast met de formatie van een nieuw ministerie. Er zijn hier velen en daaronder Thorbecke, die menen dat men nu maar een conservatief ministerie moet laten optreden. Thorbecke werd dan weer de chef van de oppositie en was in de gelegenheid zijn wil aan zijne onderhebbende manschappen optedringen. Wij durven in 't belang van Indië dien raad niet

[pagina 126]
[p. 126]

geven. Nu kan de conservatieve partij aan 't roer staande nog veel tegenhouden, en veel welligt in 't oude spoor terugbrengen, terwijl men de zaak flink aanpakkende, in één jaar tijd den nieuwen toestand in Indië zoodanig vast kan timmeren dat terugkeer niet meer mogelijk is. Daarenboven, de partij heeft in de Kamer nog de meerderheid; zal men nu gaan loopen zonder strijd, even als te Sedan? Als men na de verkiezingen de wapenen moet overgeven, is het nog tijd genoeg, dan zijn we nog niet verder van huis, en daargelaten wat men in zes maanden nog kan doen, valt men dan na den strijd met eere! Zich nu overgeven is lafheid en zou een uniek voorbeeld zijn in de parlementaire geschiedenis.

De moeyelijkheid is nu maar om een minister van Kolonien te vinden. De keuze is zeer beperkt; van de Putte, Mirandolle en van HoëvellGa naar voetnoot1. Wel is van HeukelomGa naar voetnoot2, wat kennis betreft de geschiktste, doch de haat tusschen hem en Thorbecke en diens geheele partij is zoo groot, dat men voor hem van geene genoegzame meerderheid zeker is. Putte kan natuurlijk niet optreden, tenzij de Koning aan hem de vorming van een ministerie opdraage. Van Hoëvell wordt oud en heeft in andere opzigten ook veel tegen zich. Tegenover de Thorbeckiaansche partij, zijne oude vrienden, was hij anders de beste. Mirandolle ware somme toute verreweg te prefereren. Hij maakt echter zwarigheid en heeft tot nu toe geweigerd. Welligt geeft hij te elfder ure toe. Blijft hij weigeren dan vrees ik dat het niet zal lukken een nieuw ministerie Fock van Bosse klaar te krijgen. Dan moet of Putte opdansen of de conservatieven het in handen nemen. Welligt zal de Koning Putte niet willen roepen en dan is niets meer mogelijk dan de conservatieven, die het echter moeyelijk

[pagina 127]
[p. 127]

zullen uithouden en alleen moeten speculeren op de verkiezingen. Voor justitie heeft men een vrij goeden, althans een man wiens naam door 't gansche land gunstig bekend is. Zijn naam moet ik verzwijgen. Gericke voor Buitenlandsche Zaken, en Booms, Stieltjes, Weitzel of Delprat voor OorlogGa naar voetnoot1. Wil Mirandolle dan toetreden dan is het boeltje zoo slecht niet. Van Bosse is het zwakste punt. Die heeft uitgediend en heeft bij niemand meer het regte vertrouwen. Die kan dan later de deur worden uitgezet, 't geen hij in alle opzigten verdient. Ik heb vermeend dat het U aangenaam zou zijn iets van den toestand te vernemen.

Ik denk dat de Eerste Kamer de Waal nog wel een hak zal zetten, hoe ziek hij zich ook moge voordoen. De man kan nooit rond en open voor de zaak uitkomen; dubieuse antwoorden geven en streken bedrijven, dat is zijn liefste bezigheid. Wij die wisten wat naar Indië gezonden was, hebben de bui zien aankomen. Nog had hij zich kunnen redden, wanneer hij, op de herhaalde vraag van Insinger ronduit had medegedeeld welke magtiging naar Indië was afgezonden, ter voorbereiding, Maar zoo als ik zeide, rond en open kan de man niet zijnGa naar voetnoot2.

Ik hoop nu maar niet dat de Pairs in hunne verontwaardiging de begrooting voor Indië gaan afstemmenGa naar voetnoot3. Dat zou een groot ongeluk zijn en Indië de souffre douleur worden van de unfaire handelingen van de Waal. Dat pedant Heer heeft zich nu zelven een graf gegraven, diep genoeg om er nooit weder uit optestaan. Hoe het met de vergadering van de 2e Kamer zal gaan weet ik niet. De leden zouden terugkomen den 8sten, doch dan kan de crisis nog niet uit zijn en 't zal toch de heengaande lieden moeyelijk zijn hunne begrooting nog in de Kamer als eene definitieve te verdedigen. Welligt wordt de bijeenkomst nog 8 dagen uitge-

[pagina 128]
[p. 128]

steld. Zoo niet, dan zal men tot credietwetten moeten komenGa naar voetnoot1. Thorbecke werkt deze lieden tegen. Hij was de groote man die medewerkte om de Waal een slag te geven, met de motie tegen de Waal inzake AngelbeekGa naar voetnoot2. Dat was, onder de gegeven omstandigheden, een bepaalde motie van wantrouwen. De Waal had inlichtingen beloofd, dadelijk kon hij ze niet geven, als niet in 't bezit van de stukken. Thorbecke komt nooit in avondzittingen; nu liet hij zich brengen met het rijtuig, gaf aan de Waal den klap en vertrok onmiddellijk.

Ik kreeg dezer dagen korhoender van Viëtor. Ik heb ze georberd met Kappeyne, Cees v. Heukelom en Dr. Blom... Jan Kappeyne was als altijd kostelijk.

---

Geertsema

6.

10 november 1870

Mon Cher!

---

De tegenwoordige ministriële crisis is wel de gekste die wij ooit beleefd hebben. ZondagGa naar voetnoot3 hebben v. Bosse, Fock en Brocx hunne portefeuilles ter beschikking van den Koning gesteld. Z.M. vertrok Dingsdag naar 't Loo, zonder aan iemand de opdragt ter formatie van een nieuw ministerie te hebben gedaan! Hoe dwaas (om er niet meer van te zeggen) dat ook moge schijnen, houd ik het ervoor dat er een zeer looze streek achter zit. Men hoopt toch nog steeds dat de eerste Kamer, gedeeltelijk om de Preanger zaak zelve, gedeeltelijk om de houding door den minister in de 2e Kamer aangenomen, de begrooting voor Indië zal verwerpenGa naar voetnoot4. Kan men het zoover brengen, dan ware

[pagina 129]
[p. 129]

de optreding van een conservatief ministerie ten minste eenigzins te regtvaardigen. Dat in dit gegeven geval de conservatieven zullen optreden is bij mij niet twijfelachtig, te minder omdat de groote Thor aan ieder die het hooren wil de noodzakelijkheid van die optreding aanprijst en betoogt. Van zijn zelfzuchtig standpunt volkomen juist. Zelf regeren wil of kan hij niet meer; dat hij niet kan steunen is opnieuw bewezen; rest dus niet anders dan oppositie maken en daarvoor moet hij een conservatief ministerie tegen zich over hebben. Dat zal hij niet afbreken, maar zoo lang mogelijk, welligt zoo lang hij leeft, behouden. Dan zal hij zachtkens de conservatieven bestrijden, maar tevens fellen oorlog voeren tegen de radicalen en hunne democratische rigting. Dat is voor hem de eenige wijze om als een soort van figuur (m.i. zeer ellendige figuur) tot aan zijn dood de f 2000. - als lid van de Kamer te kunnen trekken.

Lukt echter die afstemming der indische begrooting niet, dan betwijfel ik of de van ReenenGa naar voetnoot1 en cons. courage zullen hebben om de teugels van 't bewind in handen te nemen. Heemskerk heeft wel lust en moed, doch een groot deel van de conservatieven is bang voor dat Heer. Zij zouden liever van Reenen en diens geestverwanten aan 't roer hebben en Heemskerk naar Indië zenden, dan waren ze hem hier kwijt.

Wat is die rede van Tellegen mooiGa naar voetnoot2. Ieder die haar gelezen heeft is er mede ingenomen. Gisteren at ik te Leiden bij de Vries met eenige Leidsche hoogleraren; allen hadden er schik in dat onze wakkere vriend, ook wat den vorm betreft, met de oude traditiën had gebroken!

Het Noorden had gisteren een delicieuse recensie van Buys zijn stil leven. Als van Houten die schreef, gaat hij in vorm sterk vooruit.

De effecten dalen en zullen, als ik wel zie, dalende blijven. De verwerping van de wapenstilstand heeft schrik veroorzaakt, die nog eenigen tijd zal nawerken. Dat was dan ook, na de vrij positieve berigten uit Engeland, dat Pruissen in de approvisi-

[pagina 130]
[p. 130]

datieGa naar voetnoot1 van Parijs had toegestemd niet te verwachten. Wij zullen nu maar stil moeten afwachten.

En nu beste jongen, tot Zaterdag. De groeten van ons allen aan allen. Ik ben steeds

Uw toegenegen Vader

Geertsema

7.

23 november 1870

Mon Cher!

---

De Ministriële crisis is tot een begin van oplossing gekomen. De tijding dat een deel der liberale partij gisteren een bijeenkomst zou houden met het doel om de Kamer te doen bijeenroepen, heeft aanstonds gewerkt; gisteren kwam van 't Loo de opdragt aan Fock en Brocx in antwoord op hun schrijven van 6 november!

Ik zeg begin van oplossing. De moeyelijkheid komt nu eerst aan. Fock was m.i. met de opdragt veel te veel in zijn schik. Hij weegt de groote bezwaren die er bestaan bij lange na niet genoeg. Alles hangt af van de mannen die hij rondom zich zal kunnen krijgen. Kan hij geen namen van goede klank bijeen brengen, dan is de zaak voor de toekomst toch verloren. De verkiezingen van 1871 kunnen alleen goeden uitslag geven, wanneer er een liberaal kabinet is, waarin het land vertrouwen stelt. Hedenavond zijn de liberale leden van de Kamer, voor zooverre ze hier en in de nabijheid wonen, ten huize van Fock uitgenoodigd, om de zaak te bespreken. Ik weet niet of Thorbecke ook uitgenoodigd is. Buiten en behalve al de zakelijke moeyelijkheden is de persoon van den ouden staatsman een

[pagina 131]
[p. 131]

leelijke sta in den weg, waarmede wel zal moeten worden gerekendGa naar voetnoot1.

De finantien zijn m.i. het grootste bezwaar. v. Bosse heeft door zijn onbekookte voordragtenGa naar voetnoot2 de zaak zoodanig in den modder gewerkt, dat het hoogst moeyelijk zal zijn het wagentje weer op den goeden weg te brengen. Ik hoop dat men een geschikt man zal kunnen vinden. Ruim is de keuze niet. Welligt is van DeldenGa naar voetnoot3 nog de beste. In ieder geval een voorzichtig verstandig man, en een persona grata bij de Kamer. Velen meenen dat ik moet gaan zitten. Putte heeft tot nu toe de directe vraag gecoupeerd.

Jammer dat de gezondheid van Tellegen op dezen oogenblik juist minder goed is; hij zou naar mijne overtuiging de juiste man van 't oogenblik zijn èn om zijne groote economische kennis en praktischen blik, èn om zijne politieke beteekenis. Hij zou de man zijn om aan 't geheele kabinet de zoo noodzakelijke geur en fleur te geven!Ga naar voetnoot4 God geve dat de zaak goed teregt kome. Als de liberalen het moesten opgeven staat Heemskerk met een klaar stel ministers gereed! Mogt dat geschieden, dan wee ons arm land; en de liberalen die nu aarzelen de hand aan de ploeg te slaan, zullen het op hunne conscientie hebben.

---

Zoodra ik iets naders van onzen inwendigen toestand weet, meld ik het u. Als men mijn advies vraagt zal ik voor alles aan-

[pagina 132]
[p. 132]

raden Tellegen te vragen. Indien hij zou willen gaan zitten kunnen meer goede mannen zich bereid verklaren en kan men welligt lang regeren. Vraagt men mij niets dan houd ik mij stil en ben zonder verantwoording.

---

Geertsema

8.

14 december 1870

Mon Cher!

---

Het verheugde mij zeer te vernemen dat Uwe verkoudheid bijna geheel geweken was. Neem U toch, wat ik U bidden mag, goed in acht. Aleida zag er, dunkt mij, uitnemend uit; het zogen schijnt haar geen kwaad te doen. De Heer van de Putte was onuitputtelijk in lof over haar en Uw lief interieur. Hij was zeer gevoelig aan Ulieder vriendelijke ontvangst en laat U hartelijk groeten. Wij hebben eene goede reis gehad en ons niet verveeld, niettegenstaande wij onder den onaangenamen indruk van eene mislukte tocht waren. De reden waarom Tellegen bedanken moest speet ons nog meer dan de weigering zelve. Ik voor mijn persoon ben blij dat de zaak zoo verlopen is. Ik risqueerde veel en de haat van T(horbecke) is grenzeloos. Ik ben overtuigd dat hij in de laatste dagen alles in het werk heeft gesteld om te beletten dat de koning van de Putte liet roepen en ofschoon hij weinig zin heeft om zich weer met een departement te belasten, zal hij het doen, alleen om v.d.P. te weren. Ik hoop maar dat hij klaar komt. 't Is het eenige middel om voorgoed van den sta in den weg af te komen. Ik weet wel dat daartegen het nadeel staat van stilstand gedurende wellicht een paar jaren, maar dat is in ieder geval beter dan achteruitgang onder een conservatief bewind. Als mijn neus goed is zou het mij niet bevreemden dat v. Bosse met den Thor onder één deken ligt, en, als hij een geschikt minister van finantien kan vinden, als minister van Kolonien zal optreden. Misschien met het doel om, als de verkiezingen goed uitvallen, à l'instant van Mijer naar Insulinde te verkassen. Dat laatste zal echter afhangen van meer of mindere vasthoudendheid van den Thor aan LoudonGa naar voetnoot1. 't Zou voor laatstgenoem-

[pagina 133]
[p. 133]

de ook ongelukkig zijn als na al de pluimstrijkerij gedurende zoo vele jaren het brokje hem nu voorbij ging.

Hoe dat ook zijn moge, voor het buitenland is de optreding van den Thor waarschijnlijk niet kwaad. Hij heeft door zijn naam nog het meeste prestige naar buiten en de omstandigheden zijn moeyelijk, zeer moeyelijk. De Luxemburgsche zaak dreigt ernstig te worden en zonder groot beleid kunnen wij zeer gemakkelijk in botsing komen met Pruissen, die thans zoo geweldig overmoedig wordt, dat hij voor niets staat. Met het oog daarop moeten wij ons dan maar gedurende een paar jaren stilstand hier en in Indië getroosten. De Thor zal toch wel niet het eeuwig leven hebben en een paar jaren zijn spoedig voorbij.

JonckbloetGa naar voetnoot1 heeft gisteren een allernaarst speechje in de Kamer gehouden. Hij had beter gedaan zijn mond te houden. Ik denk dat Thorbecke mede zal knoeyen om de zaak van de eerediensten weder op den ouden voet te herstellenGa naar voetnoot2; hij tracht nog zoo veel mogelijk de katholieken te vriend te houden. Ook de Preanger zaak zal hij laten loopen en op die wijze de beide rationele, echt liberale maatregelen van het vorige ministerie op zij schuiven; hij wil positief breken met alles wat zelfs den schijn heeft geavanceerd te zijn. Sic transit gloria mundi! Wat een treurig einde!

---

Geertsema

[pagina 134]
[p. 134]

9.

31 december 1870

Mon Cher!

---

Het optreden van den Thor schijnt mij stellig zeker; alles wordt met de meeste geheimzinnigheid behandeld, maar ik houd mij overtuigd dat hij geheel klaar is. Voor Putte en consorten wordt het eene moeyelijke tijd; de Thor is meer dan ooit op hem gebeten en spreekt zijn minachtend oordeel uit à qui veut l'entendre. Op het koloniaal gebied zal hij niets toegeven en een half man naar Indië zenden. Als ik Putte was, ik ging uit de Kamer en wachtte ik af tot de Heer Th. zalig wil maken. De tegenwoordige politiek van den ouden man is niet houdbaar en vallen moet hij; in de plaats van Putte zijnde, zou ik dan stellig niet op mij willen laden als of ik, uit wraak, tot dien val zou hebben medegewerkt. 't Is trouwens ook mogelijk, dat Th. niet lang blijft en alleen optreedt om Putte nu te weren en zelf een G.G. te kunnen benoemen. Is die meening juist, dan heeft hij nu zijn ministerie zóó ingerigt dat hij kan gemist worden en zou het mij niet verwondederen dat de VriesGa naar voetnoot1 meespeelde. Van Bosse doet ook mede; men zegt voor Kolonien, dat is in ieder geval voor hem beter dan finantien; daarvoor heeft hij het vertrouwen verloren.

---

Geertsema

10.

4 januari 1871

Mon Cher!

---

Wat zegt gij van het ministerie? 't Is beter uitgevallen dan ik dacht. Van Bosse is echter naar 't mij voorkomt de Achillespees. Het klein beetje consideratie 't welk hij nog genoot, zal door de vlugt die hij neemt verdwijnen. Of Blussé dat op zijn jaren nog goed zal afbrengen betwijfel ik. Enfin, we moeten nu maar eerst zien dat we de verkiezingen goed doorkomen. 't Is in ieder geval eene oplossing die ons vooreerst van het gevaar voor Heemskerk doet ontkomen.

Wat zegt Tellegen er van? Maak hem s.v.p. mijne groeten. Ik zal hem spoedig schrijven; evenzoo aan Hr. Backer.

[pagina 135]
[p. 135]

Loudon gaat, naar men zegt, naar Indië. Ik geloof niet met zin van v. Bosse, die zelf wel wilde gaan en de Waal weer bij Koloniën zou laten optreden.

---

Geertsema

11.

20 februari 1871

Mon Cher!

---

Gisteren ben ik naar Amsterdam geweest in eene bijeenkomst met prof. Vissering, Buys, Mees, P(utte), hr. Muller, Pierson en van HoutenGa naar voetnoot1; ze willen tezamen zien iets te prepareren voor beter belastingstelsel.

---

Geertsema

12.

3 maart 1871

Mon Cher!

---

Nieuws is hier niet. De Kamer is vergaderd en is druk in de afdeelingen werkzaam. Thor heeft een ellendig speechje gehouden! Ministerie van de nationale verdediging! Ik denk dat er bij de behandeling van de begrooting nog een hartelijk woordje zal gesproken worden; maar bij praten zal het dan ook wel blijven. Dat schutterijwetje is het gekste en slechtste ding dat ik in langen tijd gezien heb.

---

Geertsema

13.

12 april 1871

Mon Cher!

---

De toestand van Europa in 't algemeen en van ons land in 't

[pagina 136]
[p. 136]

bijzonder schijnt mij zeer slecht toe. Wij gaan de reactie, ook bij ons, met rasse schreden tegemoet. Ik ben naar alles wat ik hoor, volkomen overtuigd dat de verkiezingen in Juny voor de liberale partij slecht zullen uitvallen; het ministerie Thorbecke zal moeten wijken voor een conservatief kabinet. Wat die lieden durven bestaan wanneer het hun leven geldt, weten wij bij ondervinding en hun leven is geheel afhankelijk van de steun der katholijken. Zoveel immer mogelijk zal aan de eischen der ultramontanen worden voldaan en gewapend met het schrikbeeld van 't roode spook, zal het aan een krachtig conservatief man ongetwijfeld gelukken de nederlandsche liberalen het hoofd te doen buigen, evenals Bismarck dat de Duitsche liberalen wist te laten doen. Zoolang ik leef komt bij ons de echt liberale partij er niet weer boven op, tenzij door eene revolutie, en tot dien prijs zou ik 't ongaarne willen koopen. Hoe het zij, wij gaan slechte dagen tegemoet en mijn rol is geheel afgespeeld; geheel uit het praktische leven gerukt, waarin ik tehuisbehoorde; zonder belangstelling in 't geen er rondom mij voorvalt en langzamerhand onverschillig wordende omtrent de persoonen waarmede ik hier omga, zal het leven mij spoedig tot een last worden; gelijk het trouwens inderdaad reeds is.

---

De Kamer komt Dingsdag terug. De begrootingen zullen weinig opleveren. Het ministerie heeft alleen last van de uitersten der beide partijen. De overgroote meerderheid, uitmakende de eigentlijke conservatieve partij, dat is de ware Thorbeckiaansche partij, neemt de begrootingen aan. Er zijn in de Kamer geen tien ware liberalen meer en buiten en behalve een tiental reactionairen is de gansche troep, onder welken vlag ze ook zeilen, geheel zuiver conservatief.

Ik hoor dat Blussé een wetsontwerp laat bewerken, wat het zijn zal weet niemand. Ingrijpende en mitsdien afdoende maatregelen zal hij wel niet nemen. De Thor doet niets en of van Bosse het schandelijk Kon. Besluit betreffende de uitvoering van de agrarische wet zal intrekken is zeer dubieus. De oorlogsheldGa naar voetnoot1 is voor zijn taak niet berekend; daarvan komt niets.

---

Geertsema

[pagina 137]
[p. 137]

14

14 december 1871

Mon Cher!

---

Het ministerie heeft gisteren een verbazend groot stuk laten vallen. De liberale partij is boos, op v. Bosse en op BlusséGa naar voetnoot1. 't Zijn inderdaad niet anders dan de commiezen van den grooten profeet!

Adieu, groeten van allen aan allen,

Uw toegenegen Vader,

Geertsema

15.

21 januari 1872

Mon Cher!

---

Hier is geen nieuws. Thorbecke wordt beter, doch gaat nog niet uit. De generaal DelpratGa naar voetnoot2 wordt minister van oorlog, immers als het Noordeinde hem wil slikken; totnutoe schijnt men zwarigheid te maken; zoodra Thor weer uit kan gaan, zal hij dat varkentje met Sire gaan borstelen; hij krijgt dan natuurlijk zijn zin. Blussé zal eerstdaags antwoorden op 't verslag inkomtenbelastingGa naar voetnoot3; natuurlijk met eenige wijziging. Ik denk dat hij de afschaffing geslagt zal laten vallen en het bedrag van de percentage zal verminderen; de milllioenen die in Indië als manna uit den hemel schijnen te vallen doet voorshands de noodzakelijkheid van vermeerdering onzer inkomsten geheel vervallen; 't kan nu niet anders zijn, dan afschaffing van patent en in de plaats stelling van inkomstenbelasting. Van aanneming van zoodanig voorstel kan, dunkt mij, geen sprake zijn. De eenigste kans van aanneming van 't voorstel v. Bosse en later Blussé was gelegen in de omstandigheid dat er meer geld moest zijnGa naar voetnoot4, en geene belasting kon worden uitgedacht waardoor dat

[pagina 138]
[p. 138]

spoediger en beter kon worden verkregen. Er was toen periculum in mora die het onmogelijk maakte om op eene dadelijke en voorafgaande herziening van het geheele belastingstelsel aantedringen. Dat argument zal nu van liberale zijde ongetwijfeld op den voorgrond worden gesteld, en daardoor is, naar 't mij voorkomt, het gansche voorstel gecondemneerd. De conservatieve partij stemt natuurlijk als één man tegen.

---

Geertsema

16.

5 maart 1872

Mon cher!

---

In de politiek is het allernaarst gesteld. Thorbecke heeft gisteren voor het eerst een klein toertje per rijtuig gedaan. Over zijne gezondheid heerscht tusschen de deskundigen groot verschil van meening. Sommigen zijn van oordeel dat hij nimmer in de Kamer terug komt, anderen dat hij er spoedig weer geheel boven op zal zijn en met het betere weder zijne krachten zich weder zullen herstellen. Ik voor mij hoop dat hij zoo lang zal blijven, dat hij ligchamelijk en geestelijk geheel dood zal zijn; zoolang er nog kans bestaat dat hij weder redivivus kan worden, zou ik zijn aftreden zeer betreuren; dan toch is, althans voor de liberale partij, geen regeren mogelijk. Hoe ellendig de andere ministers het afleggen, zult gij uit de couranten kunnen opmaken. De scheele Delprat heeft zich reeds voor goed vermoordGa naar voetnoot1.

---

Hebt gij het boekje van van Houten gelezen: De Staatsleer van Mr. J.R.T.?Ga naar voetnoot2 Er is veel goeds in, maar er zijn ook onhandigheden in, die 't geheel ten eenmale bederven; de hoofdpunten komen lang niet sterk genoeg uit en 't geheel zal, naar 't mij voorkomt, Thorbecke in de oogen van de middenmannen, en

[pagina 139]
[p. 139]

die hebben in Nederland de overgroote meerderheid, énorm doen rijzen. Hij kon Thorbecke, dunkt mij, geen grooter dienst doen; hij ontneemt hem al datgene, wat hem in de oogen van zeer velen in den lande, nog ietwat gevaarlijk deed zijn. Jammer, dat een zoo knappe, werkzame man, telkens zoo onhandig is.

---

Geertsema

17.

6 mei 1872

Mon cher!

---

Het ministerie heeft zijn ontslag ingediendGa naar voetnoot1. quid nunc? Ik voorzie een conservatief kabinet. Ware ik lid van de Kamer geweest, ik zou hebben medegewerkt om de zaak weer naar de afdeelingen te doen verzenden, en de geheele belasting in de doofpot te stoppenGa naar voetnoot2. Ik zou ongaarne Thorbecke thans een prétext hebben gegeven om heen te gaan. Thans is hij weder de martelaar, terwijl ik mij in gemoede overtuigd houd, dat, ware het hem ernst geweest, hij de zaak had kunnen redden.

Komt het in 't Noordeinde tot de keus van een conservatief kabinet, dan ben ik verzekerd, dat men langzamerhand zal afzakken naar Heemskerk. Ontbinding en beroering kan dan niet achterwege blijven; strijd vooral tusschen de kerkelijke partijen! Enfin ik ben blij dat ik niet geroepen was mij in de twistvraag te mengen; ik heb geen verantwoording ter mijner laste.

---

Geertsema

18.

24 mei 1872

Mon cher!

---

Wij hebben het bij den raadGa naar voetnoot3 druk met allerlei wetten tot uitstel, ook die geen haast hebben. Het Nederlandsche volk moet nu goed geleerd worden, welke stagnatie in den geregelden loop der zaken, door de recalcitrante leden, die niet zozeer aan

[pagina 140]
[p. 140]

den veiligen leiband van Th. verkiezen te loopen, wordt veroorzaakt. 't Is eene schandelijke manier van handelen der regering, waaruit blijkt, voor ieder verstandig man althans, hoezeer Th. in zijn eigenliefde is gekwetst.

---

Geertsema

19.

4 juni 1872

Mon cher!

---

De Thor is dood!Ga naar voetnoot1 Ik denk dat nu eene reconstructie beproefd zal worden. Waarschijnlijk zal men bij mij komen. Ik zal beginnen met ze te verwijzen naar de Vries. Welligt zal men daarbij reeds begonnen zijn. Maakt die, evenals vroegerGa naar voetnoot2 zwarigheid, dan zal ik verklaren niet te willen zitten met van Bosse als minister van Kolonien. Hij gaat niet den weg door mijne vrienden gewild, hij heeft ze in den laatsten tijd gedupeerd en unfair behandeldGa naar voetnoot3. Ik heb over 't algemeen weinig lust mijne rustige positie tegen een departement te ruilen, maar zeker en stellig doe ik het niet, wanneer ik gevaar zou lopen, wat het koloniaal beleid van het kabinet betreft, te staan tegenover mijne vrienden; als ik er toe overga, is het om iets in 't algemeen belang tot stand te brengen en daartoe heb ik in de eerste plaats de meest krachtige en onverdeelde sympathie van de vrienden noodig. Tegen over van Bosse is die boodschap niet aangenaam, vooral indien hij zelf in persoon met mij komt spreken 't geen wel waarschijnlijk is, uit hoofde van zijn onbedwingbare lust om zich bij zulke gelegenheid op den voorgrond te plaatsen. Des noode kan hij naar finantien teruggaan, liever zie ik hem pour tout de bon vertrekken. Heel spoedig zal er wel geen verandering in het status quo komen. De Koning laat voorshands alles loopen, gaat dan naar Luxemburg en komt den 18en in de residentie terug. Dan zal hij er eens aan gaan denken. Ik denk dat de couranten in de allereerste acht dagen zich met niets anders

[pagina 141]
[p. 141]

zullen bezighouden, dan met den zaligen grooten profeet, of ze echter allen van ganscher harte zijne opstanding zouden wenschen, betwijfel ik zeer.

---

Wat heeft Tellegen een goed stukje in de Gids geleverdGa naar voetnoot1. Daarin zit veel meer, dan in de tiendaagsche veldtocht van Buys. Die professor is een van die alles afkeurende critici, die veel kwaad doen en nimmer met een eigen gezond praktisch denkbeeld voor den dag komen. Als hij het eens moest doen, zou hij, naar ik vrees, een ongelukkig figuur maken. Dan is Tellegen een heel andere kerel! Konden wij die maar hier krijgen! Moe en Betsy laten Ulieden hartelijk groeten. Groet Aleida van mij. Steeds

Uw toegenegen Vader

Geertsema

20.

19 juni 1872

Mon cher!

Gij zult wel begrepen hebben, dat al de geruchten, die omtrent de oplossing der ministrieele crisis in de dagbladen werden gecolporteerd, van allen grond ontbloot waren. Een reconstructie van het kabinet, ten gevolge waarvan men moest blijven vasthouden aan het oude programma, heb ik afgeraden; Weinige dagen na het overlijden van Thorbecke hebben de ministers schriftelijk te kennen gegeven, dat zij bij hun besluit persisteerden en op hun ontslag bleven aandringen. Daarop heeft de Koning de beide presidenten van de Kamers ontvangen en hen geraadpleegd over de verhouding van de verschillende partijen; na die Heeren te hebben aangehoord, heeft hij, zonder zich over iets uittelaten, bedankt voor de genomene moeite en de vrienden laten vertrekken. Sedert heeft de baas niets van zich laten hooren; met zijn ministers sprak hij sedert niet meer; alles wat nog te doen is wordt schriftelijk behandeld. Toch mag men als vrij zeker aannemen, dat de conservatieven opdragt hebben gekregen een ministerie zamentestellen; alles echter in groot geheim; of van Reenen dan wel Heemskerk aan het hoofd komt is niet na te gaan; het laatste komt mij het meest waar-

[pagina 142]
[p. 142]

schijnlijk voor. Hoe dat ook zij, de publieke zaak, de zaak waarbij het belang van het gansche Nederlandsche volk in de allereerste plaats betrokken is, wordt behandeld met eene geheimzinnigheid, als ware het eene zamenzwering!

Gij gevoelt dat deze oplossing voor mij persoonlijk hoogst gewenscht is. Indien mijne vrienden met de zamenstelling waren belast, zouden zij niet hebben mogen weigeren en zou ik, zeer waarschijnlijk, de dans niet hebben kunnen ontspringen. Toch zou het mij niet aangenaam zijn geweest. Het eeuwig durend plooyen en haspelen met 't Noordeinde staat mij vreeselijk tegen; dat staan tegenover die conservatieve, zelfs reactionaire hofpartij, het onophoudelijk oorlog voeren tegen den invloed van dat ellendig volkje is à la longue niet voltehouden. Daarbij komt, dat mijne politieke vrienden, waarschijnlijk niet eenstemmig met mij zouden geweest zijn omtrent de persoon van Kappeyne. Daarin zijn we 't eens dat die vriend op dit oogenblik een zeer lastige vriend (is), 't zij in 't ministerie, 't zij op de banken. Ik acht hem in het ministerie het minst gevaarlijk. Van zijn enorme bekwaamheid was als deel van de regering eene activiteit te wachten, die zeer gunstig zou afsteken, bij 't geen we in den laatsten tijd hebben ondervonden; dat er eene zekere antipathie zoo in als buiten de Kamer tegen hem bestaat, is niet te ontkennen en mogelijk zou het zijn, dat die zich in den aanvang al aanstonds zóó sterk openbaarde, dat de positie onhoudbaar werd; ware dat echter niet het geval, wist men een hoofdtreffen in de eerste maanden te ontwijken, dan zouden 's mans groote talenten zóó sterk uitkomen, dat allen hem waardig keurden, om den mantel van den Thor, die thans nog in den lucht zweeft, optevangen. Gericke, Putte, Kappeyne en ik zouden met ons vieren wel iets tot stand kunnen brengen. Maar zoo als ik zeide, de vrienden zullen daarin niet willen bijten. Ofschoon men mij het nimmer zal erkennen, vreest men zijn supérioriteit; neemt hij zitting in het kabinet, dan is hij binnen vier weken de chef en wordt het een ministerie Kappeyne; dat kan niet anders en dat moet ook zoo zijn. Ik geloof niet dat Putte met al zijn goede kwaliteiten en generositeit lust zou hebben om in het 2e gelid te gaan loopen. Nam men Kappeyne niet in de combinatie op, hij zou zich gefroisseerd gevoelen en hoe zeer hij te weinig zelfzuchtig is, om opzettelijke oppositie te maken, zou hij toch, bij verschil van gevoelen omtrent een belangrijken maatregel, zijne opinie niet opofferen terwille van het kabinet en diensvolgend een gevaarlijke tegenstander worden.

[pagina 143]
[p. 143]

Maar dat zijn nu alle bespiegelingen voor een geval, dat zich Gode zij dank, niet voordoet. Wij worden niet geroepen en hebben dus geene verantwoordelijkheid voor 't geen geschiedt. Dat eene conservatieve regering op ellende uitloopt, is niet twijfelachtig, in een tijd dat de natie straks een standbeeld voor den Thor zal gaan oprigten op het binnenhof!

---

Geertsema

21.

24 juni 1872

Mon cher!

---

De Vries is belast met de zamenstelling van een gematigd liberaal ministerie. Wat of dat is? Hij kon mij des gevraagd dat probleem niet oplossen. Als hij zich niet weet te omringen van de bekwaamste mannen uit het parlement, komt van de zaak niets. 't Zijn de restanten van de leer van Thorbecke's ‘Koninklijk ministerie’!

Het is een ongezonde toestand waarin wij verkeeren, de bange lui als Buys en Tellegen doen geen goed.

---

Geertsema

22.

3 juli 1872

Mon cher!

Ik heb u tot nu toe niets bepaalds kunnen melden. Eerst Maandag heb ik in eene vergadering met Gericke, de Vries en Bosse de zeer stellige verklaring afgelegd, dat wij, MirandolleGa naar voetnoot1 en ik, weigerden deel uittemaken van een kabinet waarin Fr. van de Putte geen zitting zou hebben. Dienzelfden avond gaf men aan Putte eene door de Vries als formateur van het kabinet geteekende verklaring des Konings, waarin veel meer werd gezegd, dan wij, raadslieden van de KroonGa naar voetnoot2 Zijne M. zouden durven aanraden. Daarop heeft v.d. Putte zich gisteren bereid verklaard in het kabinet zitting te nemen. Heden heeft van Delden de portefeulle van finantien geaccepteerd. Nu wordt de generaal van StirumGa naar voetnoot3 voor oorlog gevraagd; als die lust heeft

[pagina 144]
[p. 144]

om binnen het jaar zijn hals te breken, zullen van Delden en ik morgen met hem eene bijeenkomst hebben. Loopt dat goed af dan is de zaak in orde. Zoo niet, dan zal waarschijnlijk voor oorlog een interim komen. Wij willen liever niet dadelijk met de Roo of StieltjesGa naar voetnoot1 optreden, omdat wij dan de militaire quaestie moeten oppakken, terwijl wij ze nu liever op den achtergrond schuiven. Ik ga natuurlijk naar Binnenlandsche Zaken. Ik had liever Tellegen gehad, maar dat is ons door DullertGa naar voetnoot2 en consorten onmogelijk gemaakt, uit vrees dat het putteaansch element dan te sterken invloed in het kabinet zou krijgen. Toch meen ik dat wij met applaus van het gantsche land zullen optreden. Ik heb natuurlijk mogelijkheden, census, hooger onderwijs enz. Militie en schutterij zal ik trachten te verschuiven tot na de verkiezingen. Spreek er nog niet over, men weet niet wat gebeuren kan. Als alles goed gaat komt de benoeming Vrijdag avond in de Staatscourant. Vooraf telegrafeer ik u met een enkel woord, dat gij gemakkelijk kunt begrijpen. Nu durf ik niet telegraferen, omdat ik niet zeker ben het zoo te kunnen doen, dat het niet begrepen wordt.

Adieu, groet allen.

Uw toegenegen Vader

Geertsema

23.

8 juli 1872

Mon cher!

---

Ik zit sedert Zaterdag ochtend in het torentje. 't Is eene vreeselijke verandering voor mij; 't werk is sedert '66 nog toegenomen in omvang. Sedert mijn laatste schrijven heb ik geen oogenblik beschikbaar gehad; gisteren zijn prof. de VriesGa naar voetnoot3 en vrouw met de familie hier geweest; die hebben mij den ganschen dag doen verknoeyen.

Nadat de Koning in de meest gracieuse termen Putte had uitgenoodigd, zijn Dingsdag onze definitieve onderhandelingen

[pagina 145]
[p. 145]

begonnen. De Vries wilde ondanks alle aangewende moeite niet naar Binnenlandsche Zaken; ook van Delden paste daarvoor, beide zagen tegen den omvang aan. Ik heb mij bereid moeten verklaren den sprong te wagen. 'k Hoop dat het goed zal gaan, doch de zaak is zeer moeyelijk en bezwaart mij nog zeer. Met den oorlogsman hebben wij vooraf vele en langdurige conferentien gehad; die hebben tot meer overeenstemming geleid dan ik had durven denken, ZaterdagGa naar voetnoot1 ochtend zijn wij beëdigd; de Koning was zeer beleefd en hartelijk.

Het schijnt dat de indruk in den lande goed is. Of de oude Thorbeckianen wel allen volkomen tevrede zijn betwijfel ik. Jammer dat Tellegen niet met ons is. Dat hebben de oude Thorb., vooral Dullert enz., onmogelijk gemaakt. Zij hebben dat aan de Vries sterk afgeraden als het putteaansch element teveel versterkende.

Wij hebben Donderdag eene bijeenkomst gehad met de leden van de Kamer voorzoover wij die bijeen konden krijgen. De stemming was goed; wel hebben de geavanceerden eenige reserves gemaakt en bleef v.d. LindeGa naar voetnoot2 weg, maar over 't algemeen was ik te vrede. De Roo echter is boos; hij had gevraagd willen zijn; in casu meenden wij niet met hem voor den dag te moeten komen, juist omdat wij de defensie wat op den achtergrond wilden plaatsen; wij zullen moeten afwachten wat de kapitein tegen den generaal doet.

De Kamer komt niet vóór September bijeen. Ik zal dadelijk bij den aanvang de verlaging van den census voordragen. Dat wordt altijd eene moeyelijke zaak en de gevolgen zijn niet met zekerheid te voorzienGa naar voetnoot3

---

Geertsema

24.

13 juli 1872

Mon cher!

---

Ofschoon de omvang van het werk aan binnenlandsche zaken zeer is toegenomen sedert '66, heb ik de zaak toch alweer be-

[pagina 146]
[p. 146]

hoorlijk onder de knie en ben ik er weder gewend als ware ik niet weggeweest; er zijn echter telken dage vele belangrijke decisien te nemen en niet altijd heeft men genoegzamen tijd om er behoorlijk over natedenken. Gisteren zat ik een uur bij Sire te praten; hij was zéér vriendschappelijk; herhaalde betuiging over het genoegen mij daar weer te zien, sympathie enz., bij het heen gaan handdrukken à ne pas finir. De baas gaat Maandag naar Zwitserland en blijft tot aanvang September weg.

---

Over de couranten ben ik, ten opzigte van de beoordeling van het ministerie zeer te vrede. Het dagblad en eenige andere conservatieve bladen scheldt ons behoorlijk uit, en de liberale zijn zeer gematigd in hun oordeel; ik ben voor niets meer bevreesd dan dat geweldig opschroeven van qualiteit en capaciteit bij 't optreden; hoe kalmer in den beginne, hoe beter; 't moet wat kunnen meevallen.

---

Geertsema

25.

19 juli 1872

Mon Cher!

---

Ik heb het druk. Al 't achterstallige is aan kant, maar nu zit ik met de zweep achter mijne ambtenaren ten einde de begrooting gereed te hebben vóór mijn vertrek; die kan dan naar finantien gaan gedurende mijne absentieGa naar voetnoot1 en behoeft naar mij niet te worden gewacht om de geheele begrooting intijds naar den raad v.S. te verzenden.

Wij zijn allen wel. Vele groeten. Steeds Uw toegenegen Vader,

Geertsema

voetnoot1
‘Parlementair stelsel’ hier in de zin van: regering in samenwerking met een volksvertegenwoordiging, dus niet in tegenstelling tot ‘constitutioneel stelsel’.
voetnoot1
Vgl. literatuuropgave in Algemene Geschiedenis der Nederlanden, X, p. 439.
voetnoot2
Prof. Mr. C.W. de Vries, De Ongekende Thorbecke, 1950. Zie vooral p. 15, 17 ev.
voetnoot1
B.M.H.G., 1960, p. 44 ev. Van Welderen Rengers, a.w., p. 331.
voetnoot2
Mr. J.H. Geertsema aan Mr. C.C. Geertsema, 14 november 1868, archief Geertsema.
voetnoot1
Wet van 9 april 1870, S. no 71. Van belang is ook de wet tot inkrimping van de suikercultuur, 21 juli 1870, S. no 136 (De Waal).
voetnoot2
Vgl. no. 5, hierna.
voetnoot3
Vgl. no. 14 en no. 19, hierna.
voetnoot1
Vgl. no. 22 en 23, hierna; vooral ook noot 1 bij no. 4, hierna.
voetnoot2
No. 15, hierna.
voetnoot3
J.H. Geertsema aan C.C. Geertsema, 30 juli 1870, archief Geertsema.
voetnoot4
Op 't gebied van de belastingen was in 1870 de situatie deze dat men behalve rechten, indirecte belastingen en accijnsen slechts kende de grondbelasting, de personele belasting en het ‘patentrecht’. Dit laatste recht werd tegen afgifte van een ‘patent’, een bewijs dat men gerechtigd was een beroep bedrijf, handwerk of handel uit te oefenen, geheven. Het is nu de bedoeling van Van Bosse om o.m. het patentrecht af te schaffen en een algemene belasting op het inkomen in te voeren. Vgl. no. 4 en 15, hierna.
voetnoot5
J.H. Geertsema aan C.C. Geertsema, 22 juli 1870, archief Geertsema.
voetnoot1
No. 4, hierna.
voetnoot2
Van Welderen Rengers, a.w., p. 463 ev.
voetnoot3
Uit: De vruchten van een tiendaagschen veldtocht, in de Gids van juni 1872. Zie overigens: Van Welderen Rengers, a.w., p. 471 en 472.
voetnoot1
Van Bosse: Financiën; Fock: Binnenl. Z.; Roest van Limburg: Buitenl. Z.; Van Mulken: Oorlog; Brocx: Marine; Van Lilaar: Justitie; De Waal: Koloniën.
voetnoot2
Mr. R.J. Graaf Schimmelpenninck was minister van financien in het kabinet Van Zuylen Heemskerk (1866-'68).
voetnoot3
Het Noorden, Nieuw Amsterdamsch Handelsblad, is in deze jaren de spreekbuis van de ‘jong-liberalen’ en heeft o.m. Van Houten als redacteur.

voetnoot1
Mr. J.L.H.A. baron Gericke van Herwijnen, sinds kort gezant te Londen, wordt inderdaad minister van buitenlandse zaken in het derde kabinet-Thorbecke (1871-'72), blijft dat bovendien in het daaropvolgende kabinet de Vries-van de Putte (1872-'74).

voetnoot1
Het tekort op de door Van Bosse ontworpen begroting voor 1871 bedraagt ± 9.800.000. Van Bosse wil dat tekort dekken met een lening van 8.000.000 (voor de ontwikkeling van de staatsspoorwegen) en voor't overige met zijn nieuwe inkomstenbelasting. Door in een ‘aanvullende wet op de middelen’ naast de lening ook de inkomstenbelasting met zoveel woorden te noemen, probeert Van Bosse de Kamer voor een fait accompli te stellen. Aannemelijk is dat Geertsema Van Bosse al eerder heeft aangeraden het tekort op de begroting vooralsnog in zijn geheel met een lening te dekken. Van Bosse voelde daar niets voor, want, schreef hij aan Geertsema: als ik toegeef op het punt van leenen, dan houd ik mijne collega's oorlog en binnenlandsche zaken niet in toom. Met v. Mulken is te spreken, maar Fock is wild, en wil veel te gaarne de goede man zijn. In de Kamer zal men beginnen met de behandeling van de income tax te verschuiven: tijd gewonnen is veel gewonnen en de leden der Kamer betalen geen patent! Als ik daarentegen de income tax vierkant in de wet op de middelen uittrek, dan moet de Kamer òf eene onvolledige wet op de middelen maken, wanneer zij dat ding bij amendement er uit werpt, òf zij moet de wet income tax behandelen, òf eindelijk (en dit zal de solutie zijn) zij zal de subsidie N. Holl. Kanaal bij de leening voegen, en de 8 ton voor de vestingen afstemmen. Dan sluit de begrooting en de Kamer kan dan, zoo zij wil, de behandeling van de income tax tot na Nieuwjaar uitstellen. Maar dit denkbeeld kan ik niet aan de klok hangen!’ (P.P. van Bosse aan J.H. Geertsema, 8 september 1870, archief Geertsema). Zie ook hiervóór p. 119, hierna no. 15. Voorts: Handelingen der S.G., 1870-'71, VI.

voetnoot1
Aanleiding tot de crisis is het weinig geestdriftige antwoord van Tweede en Eerste kamer op de Troonrede. Onafhankelijk van elkaar bieden zowel Roest van Limburg als Van Lilaar als Van Mulken de Koning hun ontslag aan. De Waal verklaart om gezondheidsredenen zijn portefeuille neer te moeten leggen. Tenslotte stellen Van Bosse, Fock en Brocx de 6e november de hunne ter beschikking (no. 6). De 10e november wordt in de Eerste Kamer de begroting van De Waal afgestemd, voornamelijk naar aanleiding van de ‘Preanger kwestie’, waarover meer bij Van Welderen Rengers, a.w., p. 438. De 22e november (!) ontvangen Fock en Brocx opdracht een reconstructie te beproeven (no. 7). Zij falen en geven de 5e december de opdracht terug, waarbij zij opnieuw hun ontslag aanbieden. M.u.v. Roest van Limburg, die daarvoor geen verantwoording wil dragen, en wiens ontslag de 12e december wordt geëffectueerd, bieden de ministers, vooruitlopende op de nu niet meer vast te stellen begrotingen, de Kamer ontwerp-credietwetten aan (no. 5, onderaan). Van Mulken beheert dan ad interim het departement van Buitenlandse Zaken.
voetnoot2
Vgl. p. 118.
voetnoot3
‘Eerstgenoemden’ moet zijn: ‘laatstgenoemden’.
voetnoot1
Mr. C.J.F. Mirandolle, 1853-1864 advocaat de Semarang, lid van de Tweede Kamer sinds 1869. Vgl ook no. 22. Dr. W.R. baron van Hoëvell, geb. 1812, 1836-'49 predikant te Batavia, 1849-'62 lid van de Tweede Kamer, nestor van de koloniale hervormingspartij, in de 50-er jaren de grote tegenspeler van J.C. Baud in de Kamer. Van hem vertelt Van Welderen Rengers (a.w. p. 341) dat zijn woorden... ‘aan een zoo bekwaam kamerlid als Mr. A.E. baron Mackay, de merkwaardige bekentenis konden afdwingen: Ik heb altoos vertrouwd dat het in Indië goed ging en mij daarbij gerust nedergelegd.... maar nu begin ik te twijfelen of hetgeen bestaat wel goed is’. Een naar twee zijden licht werpende anecdote. In 1862 werd Van Hoëvell tot lid van de Raad van State benoemd.
voetnoot2
Mr. C. van Heukelom, 1859-'66 (oktober) lid van de Tweede Kamer, stond in 1866 met Kappeyne naast Van de Putte in diens strijd om de Cultuurwet.
voetnoot1
G.P. Booms wordt in 1870 chef van de generale staf. Gedurende de eerste drie weken van het derde ministerie-Thorbecke (1871-'72) treedt hij daarin op als minister van Oorlog. T.J. Stieltjes, vestingbouwkundige, waterbouwkundige, brillant maar zéér excentriek (géén ir.) Eénmaal als officier, éénmaal als (indisch) ambtenaar, niet eervol ontslagen, als Indisch ambtenaar door Van de Putte. Ter zake van beide ontslagen in zijn eer hersteld, resp. door De Casembroot (1860) en Meyer (!1866). 1866-'68, 1869(-78) in de Tweede Kamer. Vgl no 22. A.W.P. Weitzel, wordt minister van Oorlog in het kabinet de Vries - van de Putte (1872-'73). F.A.T. Delprat, ontwerper van het eerste in Nederland gefabriceerde ‘getrokken kanon’, thans commandant van de vesting 's-Hertogenbosch, wordt in 1872 nog minister van Oorlog in het derde kabinet -Thorbecke (1871-'72). Vgl. no. 16.
voetnoot2
Zie p. 1251.
voetnoot3
Zie p. 1251.
voetnoot1
Zie p. 1251.
voetnoot2
Mr. J.J. van Angelbeek is in november 1868 met instemming van De Waal door de G.G. ontslagen als lid van het Hooggerechtshof in Indië, zulks niet geheel i.o.m. bepalingen van het regeringsreglement dienaangaande. Angelbeek heeft terzake bij de Hoge Raad een rechtsvordering tegen De Waal aanhangig gemaakt. In de avondvergadering van 25 oktober 1870 neemt de Tweede Kamer op voorstel van Mirandolle een motie aan waarbij de Waal wordt uitgenodigd de Kamer over die kwestie schriftelijk in te lichten. Behalve Thorbecke stemmen o.m. vóór Van de Putte, Van Delden en Blussé. (Handelingen der S.G. 1870-'71, II, p. 159 ev.)

voetnoot3
t.w. zondag 6 november 1870; vgl. no. 7, hierna.
voetnoot4
Inderdaad verwierp de Eerste Kamer de begroting van Koloniën, en wel op de dag dat deze brief geschreven werd.
voetnoot1
Mr. G.C.J. van Reenen, minister van Binnenlandse Zaken in het verzoeningsministerie-van Hall (1853-'56), is degene die volgens Thorbecke ‘als lid van de Kamer schier tegen alles stemde wat ons verbetering of liberaal scheen.’ (Thorbecke aan Mr. G.N. van der Linden, bij C.W. de Vries, a.w, p. 214.)
voetnoot2
Slaat op de bij de rectoraatsoverdracht aan de Groninger Universiteit gehouden rede: Duitschland en Nederland, waarin Tellegen ‘majoriteit’ stelt als Nederlands ideaal tegenover de Duitse ‘autoriteit’. Vgl. C.W. de Vries, a.w., p. 289.
voetnoot1
Moet zijn: approviandeering (fr.: approvisionnement.) Na de slag bij Sedan zijn de Duitse legers naar Parijs opgerukt. De 19e september 1870 is de omsingeling een feit. Uitvallen baten niet, de voedselvoorraad slinkt. Wanneer Thiers in opdracht van de - republikeinse - Franse regering eind oktober 1870 met de Duitsers over een wapenstilstand onderhandelt, stelt hij o.m. als voorwaarde dat de Parijzenaars tijdens die wapenstilstand levensmiddelen zullen mogen aanvoeren. De tegeneis van Bismarck, dat de Fransen in ruil daarvoor alvast bepaalde forten aan de Duitsers zullen afstaan, kan Thiers niet accepteren. De 6e november breekt hij de onderhandelingen af. Aldus ten minste C.D.L. Muschart in Het beleg van Parijs, 1871, i.o.m. door hem geciteerde passages uit een circulaire van Bismarck, d.d. 8 november 1870 aan de gezanten van de Noord-Duitse Bond, en een nota van Thiers, d.d. 9 nov. 1870 aan de gezanten der grote mogendheden, a.w., p. 118 ev.

voetnoot1
Interessant is dit in verband een briefje van Van Bosse aan Geertseme, eveneens gedateerd 23 november 1870: ‘Amice. Hoewel ik Th. niet gesproken heb, meen ik toch (uit een indirect kanaal) U te kunnen verzekeren dat hij niet in de door U onderstelde stemming verkeert. Het is mogelijk dat ik mij bedriege. Maar men zal toch wel doen, m.i., hem niet geheel ter zijde te laten: ik geloof dat hij mede werken wil: maar Fock heeft het erg bij hem verbruid!!’ (archief Geertsema).
voetnoot2
Van Bosse zette de inkomstenbelasting alvast in de wet op de middelen. Vgl. no. 4, noot1.
voetnoot3
Mr. A. van Delden, lid van de Tweede Kamer, wordt minister van Financiën in het kabinet de Vries-van de Putte (1872-'74).
voetnoot4
Het is niet de eerste maal dat Geertsema op dergelijke wijze over Tellegen aan zijn zoon schrijft: ‘Tellegen krijgt langzamerhand in ons land grooten invloed...; hij is de eenigste van die geleerden op wien de liberalen staat durven maken’ (16 dec. 1867). ‘'k Wou dat we hem hier hadden. Eenmaal geschiedt dat toch, want zoodra Thorbecke dood is zal hij de eenig aangewezen man van gezag zijn, die de leider van de liberale partij kan zijn! Hij staat hier zéér hoog aangeschreven’. (17 maart 1870). Wanneer tenslotte de reconstructiepoging van Fock en Brocx mislukt, gaat Geertsema in gezelschap van Van de Putte naar Groningen om Tellegen over te halen de situatie te redden. Tellegen weigert op persoonlijke gronden. Vgl. no. 8. (Aangehaalde brieven in Archief Geertsema).

voetnoot1
Mr. J. Loudon, geb. 1824, 1846-'57 Indisch ambtenaar, in 1861 al minister van Koloniën in het kabinet (baron) van Zuylen-Loudon, gaat niet in op Thorbecke's aanbod in zijn tweede ministerie te blijven zitten, gekant als hij is tegen de door Thorbecke voorgestane vaststelling van de Indische begroting bij de wet, wordt in 1862 door Thorbecke benoemd tot Commissaris des Konings in Zuid Holland, wordt tenslotte de 4e mei 1871 benoemd tot Gouverneur Generaal in Nederlands Indië.
voetnoot1
Dr. W.J.A. Jonckbloet, hoogleeraar vaderlandse geschiedenis, taal en letteren te Groningen, sinds 1864 lid van de Tweede Kamer. Een opmerking van Thorbecke in een brief aan G.M. van der Linden, te vinden in C.W. de Vries, a.w., p. 259, geeft aanleiding tot de veronderstelling dat Jonckbloet in 1863 door Geertsema te Groningen als candidaat verdrongen werd.
voetnoot2
De departementen van Rooms Katholieke en andere eerediensten werden in 1862 onder het tweede ministerie-Thorbecke opgeheven, in 1868 door Van Zuylen-Heemskerk weer in't leven geroepen om vervolgens in 1870 door Van Bosse-Fock weer te worden afgeschaft. Vgl. Van Welderen Rengers, a.w., p. 403. De vlucht van de katholieken uit de liberale partij is in volle gang.
voetnoot1
Mr. G. de Vries Azn, lid van de Raad van State, aanhanger van Thorbecke, overigens vrij van politieke antecedenten. Na de dood van Thorbecke vormt hij het kabinet de Vries-van de Putte (1872-'74).

voetnoot1
Mr. S. Vissering, hoogleeraar staathuishoudkunde, statistiek en staatkundige geschiedenis te Leiden, Mr. W.C. Mees, president Nederlandse Bank, vriend van Thorbecke. Mr. N.G. Pierson, directeur Nederlandse Bank, is degene die in 1892-'95 als minister van Financiën de vermogens en bedrijfsbelasting (gesplitste inkomstenbelasting) invoerde. In de Gids van januari 1871 heeft Pierson een bijzonder helder artikel gepubliceerd waarin wordt uiteengezet waarom de inkomstenbelasting in de voorgestelde vorm principieel onaanvaardbaar is. Muller is mogelijk Hendrik Muller, een zeer bekende handelsman te Rotterdam.

voetnoot1
De generaal A. Engelvaart, die op 28 jan. 1871 de portefeuille van G.P. Booms overnam.
voetnoot1
Vermoedelijk n.a.v. het voorstel van Blussé tot amortisatie van 10 miljoen Nederlandse schuld. Vgl. Van Welderen Rengers, a.w., p. 459.

voetnoot2
De generaal Engelvaart is de 23e dec. 1871 al weer afgetreden na een snijdend commentaar van De Roo van Alderwerelt op zijn verslag van de mobilisatie van 1870. De generaal F.A.T. Delprat zal hem de 4e februari 1872 opvolgen. Thorbecke is al geruime tijd ziek. Vgl. Van Welderen Rengers. a.w., p. 456 ev.
voetnoot3
Het Voorlopige Verslag dat de 8e dec. 1871 werd uitgebracht, klonk niet erg bemoedigend.
voetnoot4
Vgl. p. 119 en no. 4, noot 1.

voetnoot1
Door de Kamer onhandig en hooghartig te woord te staan bij de behandeling van een adres van een ontslagen kapitein der infanterie. (Handelingen der S.G., 1871-'72, II, 768 en 779.)
voetnoot2
In De Staatsleer van Mr. J.R. Thorbecke (Groningen 1872) bestrijdt Van Houten op emotionele wijze diens opvatting omtrent belangrijke staatkundige onderwerpen: volkssouvereiniteit, constitutionele monarchie, rechtstreekse verkiezingen, recht van ontbinding, ministeriële verantwoordelijkheid, etc. Volgens Van Houten is Thorbecke's beleid niet ‘liberaal’, zelfs nooit liberaal geweest, maar opzettelijk reactionair.

voetnoot1
N.a.v. de verwerping van het ontwerp inkomstenbelasting. Vgl. p. 120.
voetnoot2
Een motie met die strekking werd met 40 tegen 37 stemmen verworpen. (Van Welderen Rengers, a.w., p. 467.)

voetnoot3
In de Raad van State.

voetnoot1
Thorbecke overleed de 4e juni 1872. De Koning wil nu Van Reenen met de formatie belasten, maar deze raadt hem G. de Vries Azn te nemen, een zich op de achtergrond houdend aanhanger van Thorbecke, lid van de Raad van State.
voetnoot2
In Januari 1866 (C.W. de Vries, a.w., p. 122).
voetnoot3
O.m.t.z.v. de uitvoering van de ‘agrarische wet’ en de amortisatie van 10 miljoen Nederlandse schuld uit Indische baten, vgl. no. 14.
voetnoot1
Van waar en waarheen? in de Gids van juni 1872. Een hooggestemd artikel waarin Tellegen achtereenvolgens beschrijft: zijn eigen idealen van 1848, het engelse socialisme, de staat door de Kerk beheerst en het Pruisisch militairisme. Tenslotte kiest hij voor: ‘de vrije maatschappij in den vrijen staat’.

voetnoot1
Mirandolle is ten slotte niet in de combinatie opgenomen.
voetnoot2
De Vries en Geertsema zijn beiden lid van de Raad van State.
voetnoot3
Generaal M.D. Graaf van Limburg Stirum.
voetnoot1
De Roo en Stieltjes zijn in de Kamer de verbeten voorvechters voor een beter verdedigingsstelsel. Vgl p. 1271. Frappant is dat Geertsema de kwestie van de verdediging nog steeds niet serieus wil nemen. Zie hiervóór p. 118.
voetnoot2
Mr. W.H. Dullert, tot het einde toe aanhanger van Thorbecke, is voorzitter van de Tweede Kamer.

voetnoot3
Prof. M. de Vries, hoogleeraar te Leiden.
voetnoot1
6 juli 1872.
voetnoot2
Mr. G.M. van der Linden, Thorbeckiaan door dik en dun.
voetnoot3
De afstemming van het ontwerp censusverlaging is in 1874 de oorzaak geweest van de val van het ministerie. Zie Van Welderen Rengers, a.w., p. 478 en 500.

voetnoot1
Geertsema is van plan voor een paar dagen met vacantie naar Duitsland te gaan.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • P. van Schilfgaarde

  • J.H. Geertsema

  • over Johan Rudolph Thorbecke


datums

  • 22 september 1870

  • 29 september 1870

  • 8 oktober 1870

  • 14 oktober 1870

  • 2 november 1870

  • 10 november 1870

  • 23 november 1870

  • 14 december 1870

  • 31 december 1870

  • 4 januari 1871

  • 20 februari 1871

  • 3 maart 1871

  • 12 april 1871

  • 14 december 1871

  • 21 januari 1872

  • 5 maart 1872

  • 6 mei 1872

  • 24 mei 1872

  • 4 juni 1872

  • 19 juni 1872

  • 24 juni 1872

  • 3 juli 1872

  • 8 juli 1872

  • 13 juli 1872

  • 19 juli 1872