Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 87 (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 87
Afbeelding van Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 87Toon afbeelding van titelpagina van Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 87

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 87

(1972)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Correspondentie

Wat baten kaars of bril...

Het Comité van Waakzaamheid van anti-nationaal-socialistische intellectuelen heeft in de jaren 1936-1940 er naar gestreefd het Nederlandse volk bewust te maken van het ook voor ons land dreigend gevaar van het fascisme en het nationaal-socialisme. In hoeverre de

[pagina 164]
[p. 164]

actie van dat comité dat gevaar tot een groter of kleiner aantal landgenoten heeft doen doordringen, valt moeilijk uit te maken. Maar waar de microgeschiedenis naast die van Haupt- und Staatsaktionen recht van bestaan heeft, valt het toe te juichen, dat twee Nederlandse historici op grond van het niet overdadig bewaard gebleven materiaal een poging hebben gedaan de geschiedenis van ‘Waakzaamheid’ te reconstrueren. Daartoe genoodzaakt door een verkeerde voorstelling van achterhaalbare feiten en een onverantwoorde interpretatie van gegevens o.a. door Van Galen Last in zijn uitgaven van de briefwisseling van Ter Braak en Du Perron ben ik enige keren in de pers opgekomen voor de goede naam van Jan Romein, die daarbij herhaaldelijk in het geding werd gebracht. Niet zonder weerzin zet ik me er nogmaals toe op deze zaak terug te komen, nu in aflevering 1 van deel 86 van de Bijdragen L.R. Wiersma een artikel publiceert over de geschiedenis van Waakzaamheid, waarin hij zegt zich te willen ‘beperken tot een zo exact mogelijke weergave van de nu bekende feiten... zonder me met de polemiek uitvoerig bezig te houden’, maar dat bij lezing de vraag doet rijzen, hoe iemand zoveel acribie kan besteden aan het door dik en dun handhaven van zoveel vooringenomenheid.

Voor het aantonen van die vooringenomenheid zal ik mij ook moeten beperken en wel tot de eerste vijf bladzijden van het artikel, zo wel omdat een algehele doorlichting me te veel tijd zou kosten als omdat ik hier niet over het nodige materiaal daarvoor beschik. Laat ik met een paar vragen beginnen:

a.Heeft L.R. Wiersma wel eens een poging gedaan stukken ter inzage te krijgen uit het archief Romein (in het IISG te Amsterdam)?
b.Heeft hij in al de tijd (ik meen enige jaren), dat hij met dit stuk bezig was, nooit gelegenheid gevonden voor een gesprek met een van de betrekkelijk weinig overlevenden, die nauw betrokken waren bij Waakzaamheid: ondergetekende?
c.Vindt L.R. Wiersma het een wetenschappelijke houding om bij een historische studie ‘geen gebruik te maken’ (wat verstaat hij daar eigenlijk onder?) van een eerdere studie van een vakgenoot over hetzelfde onderwerp? Was hij bang, dat Van der Ham hem van zijn vooroordeel zou afbrengen? Of heeft hij zich daarmee gemakkelijk willen ontslaan van de taak - de mijns inziens voor hem noodzakelijke taak - een opvatting te bestrijden die sterk van de zijne afweek en bij mijn weten niet elders overtuigend weerlegd was?

In mijn Omzien in verwondering (dl. I blz. 282 tot 292) heb ik een uiteraard kort overzicht gegeven van het ontstaan van Waakzaamheid en van de daaraan enige tijd voorafgaande anti-fascistische kunstenaarsbond. Dat komt zeer in het kort hier op neer: in beide organisaties zaten communisten, in de Bond meer dan in Waakzaamheid (er waren nu eenmaal in die jaren veel communistische kunstenaars). In een vriendenkring van Amsterdamse intellectuelen, die zich individueel al eerder tegen het fascisme keerden - Jan Romein deed dat al jaren in zijn politieke kronieken in de Groene, Forum en andere bladen - kwam in 1935 de gedachte naar voren, dat het wenselijk zou zijn hier een organisatie op te zetten naar het voorbeeld van en in contact met het Franse en Belgisch Comité de Vigilance.

In diezelfde periode schrijft Du Perron een paar keer aan Ter Braak dat er in Holland ook eens iets in die lijn gebeuren moest. Deze particuliere mededeling heeft T.B. blijkbaar met enige vrienden uit de Haagse culturele club besproken, maar gedaan werd er niets en T.B. zocht geen contact met Amsterdam, waar hij Romein en Pos in ieder geval zij het oppervlakkig, maar dan toch van naam en reputatie kende. Op 30 Dec. 1935 (zie Wiersma blz. 126) stuurt D.P. uitnodigingen naar T.B. en J.R. voor een bijeenkomst met het Parijse Vigilance op 4 Jan. 1936. ‘T.B. deelde mee zich zo snel niet te kunnen vrijmaken, R. ‘liet om onbekende redenen verstek gaan’. Die verdachte ‘onbekende redenen’ had W. van mij (maar ja, was dat betrouwbaar?) kunnen vernemen: R. kon zich n.l. ook niet op zo korte

[pagina 165]
[p. 165]

termijn vrij maken. Temeer niet, omdat hij al eerder een afspraak had gemaakt om de 2de en 3de in Brussel met het comité daar te spreken. Als W. even contact met mij opgenomen had, zou ik hem dat hebben kunnen vertellen en dan had ik hem ook het figuur kunnen besparen, dat hij slaat met enige wetenschappelijke deducties op blz. 126 en 127, tenzij hij van mijn inbreng evenmin wenst ‘gebruik te maken als van die van Van der Ham. Omdat het beter in zijn straatje past, dat R. pas wakker werd, nadat hij door de grote gangmaker D.P. op de gevaren van het fascisme was gewezen, schrijft W. op blz. 126:... ‘deelde hij [D.P.] tevens mee voor Vigilance naar Nederland te zullen komen om met R. die hij nog niet kende te spreken. Op 9 januari vertrok hij uit Parijs; wij weten, dat hij de 13de in Utrecht was. Er kan dus geen twijfel aan bestaan dat D.P. naar Nederland kwam om zelf de stoot tot de oprichting van een Waakzaamheidscomité te geven. Hij was het die in feite het initiatief nam. De uitwerking liet hij gaarne aan anderen over’.

D.P. was niet iemand die zichzelf weggooide, maar waarom maken zijn vereerders toch zo'n onuitstaanbaar arrogant ventje van hem? Dat was hij niet.

Ik had hem erop kunnen wijzen, dat terwijl in de Briefwisseling vóór 13 januari practisch geen bruikbare namen voor een eventueel Nederlands comité genoemd worden, D.P. in een brief van nog diezelfde datum schrijft: ‘we (cursiv. van A.R.V.) hebben een lijstje opgemaakt, dat jij moet vergelijken met het lijstje, dat bij jou ligt’, en dat er dan een reeks voor den dag komt, die of relaties van R. aangeeft of namen van lieden die nooit lid van het Comité zijn geweest, zoals trouwens D.P. zelf ook niet.

Ik had W. dan ook kunnen genezen van zijn ‘wetenschappelijke’ twijfel, die het volgende ogenblik al waarschijnlijkheid is geworden, of J.R. wel op 2 en 3 januari in Brussel was en niet pas nadat hij de 13de door D.P. was aufgeklärt. Want ik had hem een exemplaar van de verzamelde gedichten van Greshoff kunnen voorleggen met de opdracht: ‘Voor de Romeinen van J. Greshoff, verheugd over hun bezoek Schaerbeek 3 Januari 1936’. Ik had hem dan ook over zijn verbazing heen kunnen helpen dat R. ‘plotseling voor deze actie geïnteresseerd raakte’ door hem de stapel antifascistische geschriften (ten dele al van ver voor 1933) voor te leggen van de hand van J.R. Ik had hem ook kunnen bewaren voor de hele op zijn kop gezette voorstelling van zaken, die hij met ‘volkomen zekerheid’ op grond van de hier aangeduide ‘vergissingen’ en zijn eigen fantasie op diezelfde blz. 127 geeft, in schrille tegenstelling met wat R. in de uitzending over de bezetting van L. de Jong heeft durven beweren. Ik had hem kunnen vertellen, dat R. nooit gehoopt heeft op een verbintenis van het Comité met de Kunstenaarsbond (waar blijkt die hoop uit?), alleen al omdat die gecompromitteerd was door de plompe vrijage van de CPN en de roddel van de pers. Ik had hem kunnen vertellen, dat hij geen enkele bewijsgrond heeft voor zijn passage: ‘De rol van Kernkamp in de oprichtingsperiode is door de schrijvers over het Comité verwaarloosd. Ik meen (cursiv. van mij A.R.V.) dat hij de man was die bij de oprichting in dit stadium de problemen wist op te lossen en verdeeldheid tot eenheid bracht. Hij was bij de totstandkoming van het Voorlopig Comité te zijnen huize... het bindend element en niet Romein’. Uit de hierbij genoemde brief van T.B. blijkt daar niets van, wel van de sympathieke indruk die alle aanwezigen van Kernkamp kregen en van zijn oprechte voornemen actief mee te werken, waarvan overigens, ik neem aan om gezondheidsredenen, weinig terecht is gekomen.

Ik zou hem kunnen vertellen dat ik zo lang de Kunstenaarsbond bestond er secretaresse van geweest ben en het me dus op zijn minst vreemd lijkt dat Bart de Ligt, met wie ik bij mijn weten nooit mondeling of schriftelijk contact heb gehad, uit die bond een algemene antifascistische organisatie had trachten te vormen zonder dat ik daar iets van gemerkt heb. Maar ieder geheugen is feilbaar en er kan me een brief ontgaan zijn. Of dat ik in

[pagina 166]
[p. 166]

Omzien in verwondering, blz. 287 van dl. I, niet twee, maar vier van D.P.'s lijstje van mogelijke leden van het Comité noemde (die in de practijk allemaal moesten afvallen, omdat D.P. eenvoudig niet wist wie je in Holland voor zo'n plan warm kon krijgen of een waardevolle steun betekende).

Ik zou..., maar ik heb er genoeg van verder de gedachtenkronkels te volgen van een soort Jehova's getuige, die tot staving van zijn eigen uitspraken en tot weerlegging van die van anderen te pas of te onpas een citaat uit zijn Briefwisseling-bijbel aanhaalt. Bijbelvorsers, die meenden hun Heer te dienen door vaak in storm en regen in Groet aan mijn keukendeur te komen kloppen, bood ik graag een kopje koffie aan op voorwaarde, dat ze mij een discussie spaarden. Datzelfde aanbod doe ik even welgemeend aan de heer Wiersma en zijn medestanders.

Annie Romein-Verschoor

Antwoord

Na jaren van zwijgen heeft het Mevr. Romein-Verschoor behaagd te reageren op één van mijn werkzaamheden (Vgl. Vrij Nederland, 5-12 en 26-12-1970). Dat was voor mij echter het enig verheugende aan deze reactie die neerkomt op een ondoordachte aanval. Alvorens in te gaan op enige van haar opmerkingen, veroorloof ik mij de vraag, of mevr. Romein de bespreking van slechts vijf uit een artikel van zes en twintig bladzijden wetenschappelijk en historisch verantwoord vindt.

Een antwoord op drie vragen:

a.Toen ik aan mijn studie werkte was het archief Romein niet aanwezig op het IISG. Ik heb sindsdien getracht toegang tot het archief Romein te krijgen, maar mevr. Romein heeft mij die geweigerd, blijkens een brief van het IISG d.d. 4 januari 1972.
b.Pogingen om van mevr. Romein enige kennis over Waakzaamheid te verwerven mislukten in het verleden regelmatig (Zie Vrij Nederland, 26-12-1970).
c.Deze vraag moet ik met een wedervraag beantwoorden. Vindt mevr. Romein het van een wetenschappelijke houding getuigen als zij herhaaldelijk gebruik maakt van een niet gepubliceerde - waarom trouwens niet - doctoraal scriptie? Is het haar wel bekend dat Van der Ham volgens Van Galen Last zijn mening betreffende de rol van Romein in de oprichtingsfase van Waakzaamheid heeft herzien (Tirade, 153, januari 1970, 55 vlg.)?

Nog enige kanttekeningen:

Ik begrijp de bedoeling niet van de vergelijking die mevr. Romein maakt tussen de BKVK en Waakzaamheid. Trouwens, indien in de kringen van de BKVK in 1935 de gedachte aan een Vigilance-organisatie opkwam, dan was dat rijkelijk laat. Du Perron en Ter Braak spraken over een anti-fascistische organisatie reeds voordat het Franse Waakzaamheid werd opgericht (Briefw., II, 302, 314: februari 1934). Gedaan werd er zeer zeker wel iets, alleen mislukten alle pogingen de angstige individualistische intellectuelen in Nederland te mobiliseren (Vgl. Briefw., II, III, passim, o.a. p. 280 waar, in aug. 1935, de vermelding dat Romein gevraagd zal worden om medewerking).

Dan is er de reis van Romein naar Brussel op 2 en 3 januari - waarom niet op 4 januari naar Parijs? -, waarover ik schreef dat mijn mening ‘tastend’ was. Eindelijk heeft mevr. Romein het bewijs voor dit bezoek geleverd, hoewel dat weinig aan het wezenlijke van de zaak verandert. Het was Du Perron die contact zocht met Romein, zowel voor de vergadering in Parijs als voor de bijeenkomst in Utrecht. Hij was en bleef de gangmaker. Organiseren kon hij niet en als dat arrogant is ...? Wat deed Romein aan actie en organisatie na de reis naar Brussel anders dan afwachten tot de actie gemaakt werd door Du Per-

[pagina 167]
[p. 167]

ron? Ter Braak en Romein kregen de bestuursformatie opgedragen, waarvoor zij, en dat blijkt ook duidelijk uit het verloop van de tot standkoming van Waakzaamheid, de hulp van Kernkamp zeer nodig hadden. Dit voorzover de door mevr. Romein genoemde brief onvoldoende bewijsgrond zou vormen.

Zoals mevr. Romein had kunnen lezen ging het op p. 127 van mijn artikel niet om een lijst van Du Perron, maar om de door Romein en Du Perron in Utrecht opgestelde lijst. Zij diept uit haar geheugen de namen op van zeven kandidaten, maar in de brief van Du Perron aan Ter Braak worden maar liefst twee en twintig namen genoemd (Omzien in Verwondering, I, 287; Briefw., III, 362). Uit deze lange rij heeft mevr. Romein slechts twee vermeld. Waarschijnlijk zes à zeven komen uit de omgeving van Romein, de anderen uit de kringen van Kernkamp en Ter Braak-Du Perron. Van de twee en twintig werden vier of vijf geen lid van Waakzaamheid, nl. prof. P.N. van Eyck, Sanders, prof. N.J. Krom, de criticus Dirk Coster en misschien H. Marsman. Hoe kan mevr. Romein overigens beweren dat Du Perron geen lid van Waakzaamheid werd?

Zo zou ik de litanie van mevr. Romein verder kunnen bespreken, maar ik geloof niet dat het zin heeft. Ik hoop dat zij mijn artikel in alle rust zal herlezen. Mochten er dan nog problemen zijn dan ben ik gaarne bereid daar met haar onder het genot van een kop koffie over te praten.

L.R. Wiersma


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Annie Romein-Verschoor

  • L. R. Wiersma

  • over [tijdschrift] Waakzaamheid