Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 25 (2008)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 25
Afbeelding van Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 25Toon afbeelding van titelpagina van Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 25

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

Scans (4.81 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 25

(2008)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Elius Isaäc Bilderdijk
Amsterdam 1791-1813 Landau in der PfalzGa naar eind1.

‘Dat mijn Elius dood is,’ schreef Bilderdijk op 6 juli 1813 aan H.W. Tydeman, ‘zult gij weten. Zijn moeder zal nu wel te vreden zijn. TetterodeGa naar eind2. heeft het mij door WiseliusGa naar eind3. doen weten; met omstandigheden die [haar] kenteekenen.’Ga naar eind4. In werkelijkheid verwees Bilderdijk niet met het woord ‘haar’ naar zijn eerste echtgenote, maar met de woorden ‘dat monster’.Ga naar eind5. Dat hij aan Catharina Rebecca Woesthoven, van wie hij in 1802 werd gescheiden,Ga naar eind6. geen tedere herinneringen koesterde, zal na lectuur van alle de laatste jaren geëditeerde brieven duidelijk zijn.

Maar welke plaats had het tweede kind, de oudste zoon Elius Isaäc, geboren 4 september 1791, in het huwelijksdrama? Het kind was nog geen vier jaar oud toen de vader in ballingschap ging. In de eerste jaren heeft Bilderdijk diverse keren naar zijn zoon geïnformeerd, bij voorbeeld naar zijn humeur, verstand en geaardheid.Ga naar eind7. Eens merkte hij op: ‘ik heb het kind nooit genoeg gezien om er geest of oordeel in te kunnen ontwikkelen.’Ga naar eind8.

Op grond van de bewaard gebleven correspondentie moet worden erkend dat zijn vrouw hem steeds van Elius' welzijn op de hoogte heeft gehouden. Het ‘beminnelijk kind’ knipte allerlei van papier, zoals ‘eenige honderde mannetjes die hy soldaten noemt’. Eens had hij ‘met een bedaarde houding’ gevraagd: ‘mama heb ik ook een vader als andere kinderen daar ik meede speel gehad’. Na uitleg waarom vader ‘op reis’ was, was als reactie gekomen: ‘myn vader blyft dan wèl lang uit’.Ga naar eind9.

Tegenover zijn schoonzuster Maria Petronella Elter-Woesthoven klaagde Bilderdijk over ontoereikende informatie door zijn vrouw.Ga naar eind10. Aan Elius' opvoeding ‘wordt niets gedaan’, berichtte zij hem uit Amsterdam,Ga naar eind11. maar wel moest mevrouw Elter erkennen: ‘Ik heb Z[uster] nog nimmer zoo veel liefde zien bewyzen als aan dit kind’.Ga naar eind12. Dàt hoefde voor Bilderdijk ook weer niet! Zijn oogappel, het oudere kind Louise, zou daarmee te kort gedaan worden. Hij schreef terug: ‘Zy [C.R.] houdt, vast, meer van hem dan van Louise; echter kan ik niet gelooven dat zy waarlyk verknochtheid aan hem heeft.’Ga naar eind13. Dat wenste hij in 1813 kennelijk nog steeds te geloven.

Na Bilderdijks vestiging met zijn jonge vriendin in Brunswijk nam de correspondentie met Holland af. Eenmaal, aan zijn nieuwe correspondent en zaakwaarnemer Jan Kinker, liet de vader zich even kennen. In 1798 vroeg hij over Elius: ‘est il elevé? N'a-t-il donc pas le moindre trait de moi dans son visage?’Ga naar eind14.

Nadat Bilderdijk in 1803 pogingen had ondernomen om zijn zoon als opvolger in het Bossche benificium benoemd te krijgen,Ga naar eind15. gebeurde er in 1804 iets wat hij kennelijk niet had verwacht, en stellig ongewenst achtte. De twaalfjarige Elius schreef zijn zuster een nieuwjaars-

[pagina 2]
[p. 2]

brief, ging al snel bij haar op bezoek en schreef zelfs begin 1805 een brief aan mevrouw Arntzenius, in wier pensionaat Louise al enige jaren woonde.Ga naar eind16. Kortom, hij leek - hierin ongetwijfeld gestimuleerd door zijn moeder en haar belangenbehartigers - Louise bij het Woesthoven-kamp te willen inlijven. In zijn brieven noemde hij zich Bilderdijk Woesthoven, en in de opdracht van een gedicht aan Louise betitelde hij haar ook zo.Ga naar eind17. De hernieuwde contacten met moeder en broer verzweeg zij in haar brieven naar Brunswijk. Bilderdijk moest het van zijn broer vernemen.Ga naar eind18.

Wat Elius, die van 1802 tot 1804 kwekeling aan de School voor de Zeevaart was geweest,Ga naar eind19. in deze tijd uitvoerde, is onbekend. Wel weten we weer dat hij in augustus 1806, vlak voor of na zijn vijftiende verjaardag, aan de Latijnse School werd ingeschreven.Ga naar eind20. Nog op 12 april 1808 staat zijn naam op een rapportlijst met 43½ vitia, maar met nul absentiae en nul negligentiae.Ga naar eind21. In dat jaar moest de school verhuizen van Singel huidig nr 453 naar het Kistenmakerspand in de Kalverstraat tegenover de Heilige Weg.Ga naar eind22. Of de jongen daar nog les heeft gehad, weten we niet.

Over Elius' dood en de nasleep ervan zijn we weer wat beter ingelicht. Volgens een tekst op zijn grafmonument was hij bij zijn dood begin mei 1813 twee jaar en vijf maanden in Franse krijgsdienst, die dus eind 1810 zal zijn begonnen. Op 14 maart 1813 arriveerde hij als fuselier van het 126ste linieregimentGa naar eind23. te Landau in de Pfalz,Ga naar eind24. een toen strategisch belangrijke vestingstad, dertig kilometer ten noordwesten van Karlsruhe en evenzover zuidwestelijk van Speyer gelegen. Of de bevolking er Frans of Duits sprak, is niet duidelijk.Ga naar eind25.

Elius werd ingekwartierd bij de 38-jarige klokkenmaker en oud-militairGa naar eind26. Jean Jacques Quosig en diens vrouw Catherine Barbe Kling. Mogelijk had hij toen al de Nervenfieber waaraan in 1813 zoveel soldaten stierven.Ga naar eind27. In

illustratie
Elius Isaäc Bilderdijk ca 1803. (Geerts nr 67)


elk geval belandde hij na drie dagen, 17 maart, in het hospitaal, maar op 3 april kwam hij weer bij de Quosigs in huis. Net had Elius op 17 april een brief van zijn moeder gekregen met het bericht dat ze hem had vrijgekocht, of hij overleed op 3 mei aan hospitaalkoorts. Op 4 mei deed de gastheer samen met zijn broer aangifte. Op de ‘déclaration de décès’ staat de naam als ‘Bilderbek Van Woesthowen’.Ga naar eind28. Het sterfhuis wordt aangeduid als ‘No. 110, quartier bleu’, wat wil zeggen: Kronstrasse aan de noordoostelijke hoek van de huidige Rathausplatz, sedert 1794 Place de l'Egalité.

Tien dagen later zond Quosig een uittreksel uit het overlijdensregister (bijlage 1) met begeleidend schrijven aan Jurrian Tetterode (bijlage 2). In die brief heeft Quosig het over Elius' tabaksdoos met een portret van zijn moeder. Die zou een halve eeuw later nog door familieleden zijn gekoesterd, aldus informatie uit 1866 van Landaus burgemeester Dr Eichhorn aan Jan Wap.Ga naar eind29. Uit die brief weten we verder dat Elius op het protestantse kerkhof van QueichheimGa naar eind30. werd begraven, twee kilometer ten oosten van Landaus centrum.

Quosig had in zijn brief aan Tetterode gesuggereerd, op het graf een gedenkteken te doen oprichten. Volgens een handschriftGa naar eind31. zou het monument een fout gespelde voornaam en een incorrecte geboortedatum hebben vermeld. Er zouden de volgende teksten op hebben gestaan.



illustratie
Elius Isaäc Bilderdijk ca 1807. (Geerts nr 65)


[pagina 3]
[p. 3]
Vorderseite. Mittag.
ach ein nahmenloses sehnen
zog ihn nach der heimath hin
sieh da rief der vater ihn
aus dem finstern thal der thraenen
dort will ihn in lichten höhen
auch die mutter wiedersehen
.
Morgenseite
dies ist der weg ins vaterland.
Abendseite
nur durch die dunkle pforte geht man der hei-math zu.
Seite gegen Mitternacht
o heil dir heil dir winkt die heimath in der ferne
nur staub empfaengt der staub den geist erwar-ten sterne.
Auf das Schild
elias.isaac.bilderdijk van woesthoven, aus dem Haag
geb. am 14 Sept. 1791. - gest. am 3 May 1813;
im Dienste des Vaterlandes 2 Jahre 5 Monathe.
Ihm diess Denkmal von seiner trostlosen Mutter
cath. rebecca; van westreenen.
geb. van woesthoven.
Eichhorns brief aan Wap spreekt bij de beschrijving van het monument van een ‘Krieger’ naar het oosten toe. Dat is in de net geciteerde tekst de ‘Morgenseite’, neem ik aan. Verder is in die brief sprake van zes-, twee- en eenregelige opschriften, respectievelijk naar het westen, noorden en zuiden. De zes regels voor het westen zouden volgens bovenstaande tekst de ‘Vorderseite. Mittag’ moeten gelden. Voor het zuiden met zijn ene regel blijft dan de ‘Abendseite’ over. Iemand moet hier west en zuid hebben verwisseld. In een briefGa naar eind32. aan Wap is J.C. ten Brummeler

illustratie
Elius Isaac Bilderdijk ca 1812. (Geerts nr 66)


Andriesse niet hierop ingegaan, maar wel op de ‘Krieger’, die in feite een treurfiguur was met uitgedoofde en omgekeerde fakkel. De vergissing zal zijn ontstaan door het schild waarop hij leunt. Ook schreef Ten Brummeler Andriesse, die indertijd informatie van de familie Quosig had gekregen, dat de naam op het monument niet, zoals Eichhorn had geschreven, ‘Bilderbeck’ luidde.

Hoe ging het nu verder met de briefwisseling tussen Landau en Amsterdam? Op 23 oktober 1813 overleed mevrouw Woesthovens relatie Tetterode. Dat heeft ze in een brief van 6 november naar Landau geschreven. Blijkens de adressering van de retourbrief moet zij zich nog steeds hebben bediend van de naam Van Westreenen, de naam van haar tweede echtgenoot, van wie ze reeds na anderhalf jaar, en dat alweer in 1810, was gescheiden. En die naam kwam ook op het monument te staan.

Kort na de ontvangst van deze brief van de zesde, was mevrouw Quosig weduwe geworden.Ga naar eind33. Tien dagen na haar verlies begon ze haar brief van 30 november (bijlage 3) met Catharina Rebecca te condoleren met het verlies van haar vriend. Uit een volgende brief, van 14 februari 1814 naar Landau, moet mevrouw Quosig zijn gebleken dat haar vorige niet was ontvangen. Reden waarom ze er op 13 mei (bijlage 4) een kopie van zond. Verder stelde ze de moeder gerust omtrent de toestand van het kerkhof te Queichheim, dat de belegering van de stad, eerst op 5 mei opgeheven, goed had doorstaan. Daar was, schreef de weduwe Quosig, niets verwoest. Uit de brief is op te maken dat Catharina Rebecca het over een eventueel bezoek heeft gehad. Dat had blijkens Quosigs brief van 21 juni (bijlage 5) tegen die tijd vaste vormen aangenomen, hetgeen ook te lezen is uit wat op 9 augustus door predikant Schultz te LandauGa naar eind34. werd gemeld (bijlage 6). Hij gaf advies over de reisroute.

Van Schultz' hand bezitten we twee poëmen ter gelegenheid van dat bezoek: een opgedragen aan de troosteloze moeder bij het bezoek aan het graf, waarschijnlijk van 27 september 1814 (bijlage 7), en een ander veel luchtiger gedicht, gedateerd 4 oktober ‘Abends 8 bis 10 Uhr’ (bijlage 8). Deze tweede tekst bevat verwijzingen naar Napoleon (str. 1-7) en naar de verwachte aankomst op 5 oktober (str. 8: ‘der Prinz kommt morgen erst’) van de Duc de Berry.Ga naar eind35. Verder roept het gedicht de ‘edle Dam' aus fernem Land’ (str. 11) een welkom toe, terwijl Schultz in str. 9-10 badineert, misschien over zichzelf als ‘Secretär’, ‘Schreiber’, ‘Poet’, en zich richt tot de ‘Nachbarin’, ene ‘Jungfer Baas’ (str. 13).

Catharina Rebecca's bezoek strekte zich dus wellicht uit van 27 september tot 5 oktober 1814. Na haar terugkeer ontving ze van de weduwe Quosig nog een brief van 12 oktober 1814 (bijlage 9). Sedert haar vertrek was te Landau niets bijzonders voorgevallen, behalve de tragische dood van de prefect.Ga naar eind36.

Verdere correspondentie tussen Landau en Amsterdam is niet bekend. Als zoveel families uit LandauGa naar eind37. emigreerden de Quosigs in de tweede helft van de negentiende eeuw naar de Verenigde Staten, waarschijnlijk met medeneming van de tabaksdoos. Het sterfhuis is rond 1900 vervangen door een veel hoger winkelpand. Het kerkhof te Queichheim is in 1903 geruimd. Slechts een stuk of vijf monumentjes staan thans nog decoratief tegen de kerk. Bij bezoek op 21 mei 2006 bleek dat van Elius er niet bij te zijn.

 

Marinus van Hattum

[pagina 4]
[p. 4]


illustratie
Paradeplatz (thans Rathausplatz) te Landau 1855. Houtgravure door onbekend. (Stadtarchiv Landau i.d. Pfalz) Elius stierf in het tweede huis rechts van de trapgevel.


BijlagenGa naar eind38.

1

Extrait des Registres des actes de Décés de la Ville de Landau, Departement du Bas-Rhin Landau, 13 mei 1813 bm B 6-1

 

Déclaration de Décès faite en la Maison commune de Landau departement du Bas-Rhin, pardevant l'officier de l'Etat Civil, à neuf heures du matin, le quatre du Mois de Mai, mil huit cent treize. Prénoms et nom du Décédé, Elie Isaac, Bilderbek Van Woesthowen, agé de vingt deux ans, quatre mois, né a la haye, en hollande. Profession ou qualité, fusilier au cent vingt sixiéme Regiment d'Infanterie de ligne. Domicilié à la haye, en hollande, mort en cette mairie, le trois du mois courant à dix heures du matin, dans la maison située No. 110. quartier bleu. Premier Declarant, Jean Jacques Quosig, horloger, agé de trente huit ans. Deuxième Declarant, Jean Jonas Quosig, horloger, agé de quarante trois ans. Les deux declarans domiciliés en cette mairie.

Lecture faite, l'officier de l'Etat civil a signé avec les declarans. Signé Jean Jacques Quosig, Jean Jonas Quosig et Demontant Maire officier de l'Etat civil.

 

Nous Maire officier de l'Etat Civil de la Ville de Landau, Certifions le présent Extrait Véritable.

 

Fait à Landau le 13. Mai. 1813.

 

Le Maire de la Ville de Landau /get./ Demontant

2

J.J. Quosig aan J.J. Tetterode

Landau, 14 mei 1813

bm B 5 (vertaling van niet voorhanden origineel)

 

Landau 14 Mey 1813.

Zeer Geeerde Heer!

Ik zende Uw hier mede het Dood bewys van den zalige Heer E.J. Bilderdyk van Woesthoven en een nota van myn uitgave benevens een briev van onze predikant aan Mevrouw van Westrene. Gy zult wel de goedheid hebben, haar die te overhandigen. Treurig was het voor mij, dat het afsterven van de nu Zalige heer onze hoop vernietigde, wyl alles er toe bereid was hem zyn Afscheid te doen bekomen, de visite van den Generaal Inspecteur had reeds plaats gehad & binnen weinige dagen had hy zyn Afscheid bekomen dan de Voorzienigheid heeft het anders besloten.

Aan t eene was 't my nog aangenaam, dat de daar toe bestemde Gelden nog niet zyn uitgegeeven geworden. Ik werd daardoor mogelyk in verdenking gekomen, zyn doch wie kon in de toekomst zien? Voor d'aangewende Diensten & Zorgen van dheren Doctoren heb ik hun 300 francs gegeeven, welk ik hoope gy ook goedkeuren zult.

Zyn nagelaten goederen bestaan in een oude overrok een witte militaire rock & vest een paar pantalons[.] van Linnengoed was hy geheel ontbloot[.] hy heeft my gezegd men hem alles in de Hospitalen ontnomen had en in Maintz reeds genoodzaakt was geweest zyn Goud horlogie voor 91 francs te verkoopen verder een portefeuille

[pagina 5]
[p. 5]


illustratie
Overlijdensakte 325 d.d. 4 mei 1813 van ‘Elie Isaac Bilderbek Van Woesthowen’. (Stadtarchiv Landau i.d. Pfalz)


met eenige Certificaten en brieven van Mevr Zyn Moeder een porceleine Tabaks pyp & 1.28 Kreuzers in duitsch Geld. wat de kleederen aanbelangt die ben ik voorneemens aan Zyn oppasser te geeven het geen d'overledene al vroeger had willen doen. nog een tabaks doos met de beeltenis van Mevr Zyn Moeder welke myn vrouw tot een aandenken wilde behouden, wyl d'overledene meermalen gezegd heeft als ik na huis vertrek laat ik die Uw tot gedachtenis.

Wat de Kost. Logis & oppassing aan belangt zo laat ik aan Mev van Westrenen over my hier voor toe te leggen wat haar Ed begrypt.

Van de Wissel van 1500 francs heb ik nog geen Antwoort of die te parys betaald is UEd gelievd my zo spoedig mogelyk te Schryven op wat wyze ik Uw het overschot overmaken zal.

Daar het hier gebruykelyk is men boven de graaven der gestorvenen een Gravsteen of gedenkteeken opricht, om de plaats der zelve aantewyzen waar zyn Asch legt byzonders voor vrienden wanneer een der famille eens hier wilde komen zien waar de plaats zyner rusten is

Ik heb d'Eer met Achting te zyn.

3

Veuve Quosig aan C.R. Woesthoven

Landau, 30 november 1813

bm B 8-1 (is misschien gedicteerd geweest: de handtekening is geschreven in andere inkt; een kopie van deze brief in bm 8-2, p. 3)

 

A Madame Madame C:R: van Weestreenen Woesthoven op den amstel tuschen de Joode Keizers gragtGa naar eind39. en Kerkstraat No 179Ga naar eind40.. á Amsterdam.

 

Madame von Weestreenen Woesthoven á Amsterdam.

 

Landau le 30. Novembre 1813.

Vous avés eu bien de la Bonté Madame! de nous honorer de Vôtre agréable Lettre du 6. courant, et nous prenons beaucoup de parte à la Perte que Vous eprouvates de nouveauGa naar eind41. dans la Personne de vôtre ami intime Monsieur J.J. Tetterode - Vous voyés dans toute cela l'Imparfection de ce monde ci, et que nous devons nous soumêttre á la Volonté de l'Etre Suprême, qui, aprés nous avoir fait éprouver des souffrances de toute maniére, nous en délivréra un jour, en nous laissant jouir le Revoir de la Vie Éternelle. -

Ces peu de mots, que la Religion nous dicte, devant aussi me consoler dans ma Position actuelle. Pensés Madame! Chagrin sur Chagrin, Tristesse sur Tristesse, couvre ma petite chaumière. Les frayeurs de la morte se sont repetées depuis le court Intervalle du Convoi funebre

[pagina 6]
[p. 6]

de feu Monsieur Vôtre fils en la personne de mon Epoux, decedé le 21. du courant à la fleur de son âge de 37. ans, par suite d'une Maladie languissante la hémorrhagie, me laissante quatre Orphelins, dont la fille ainée des 2. filles est dans l'âge de 14. ans, et le plus jeune des 2. garçons, n'a que dix huit mois.

Je ne peus mieux Vous dépeindre ma Situation, qu'en Vous disant, que je perds non seulement un mari, que j'aimois, et qui étoit digne d'être cherit, mais que la plus grande Partée des moyens de Subsistance pour la famille, évanouissent avec lui. Sa perte est d'autant plus douloureuse, surtout dans les Circonstances qui nous ménacent.

Mais que je césse de troubler Vôtre tendre Coeur, et ne point vous faire des nouvelles plai[nt]es. - La Providence Vous à privé de Votre seule Trésor au Monde, Vôs Douleurs sont fondées - Tachée Madame! de Vous remettre, et Vous donner une parfaite Santé pour bien des années, ce que je désire du fond de mon coeur. Permettés-moi seulement de Vous parler de la Satisfaction, que procuroit Vôtre agréable Lettre á mon mari, reçue quelques jours avant son decés, cette Lettre adoucissoit ses Chagrins prisGa naar eind42. lors du decés de feu Monsieur Vôtre fils, il a scû meriter la Confiance que Vous mettiés en lui par Vôtre fidéle Correspondant le deffunt Monsieur Tetterode et certes rien a été epargné au Retablissement de Vôtre cher Trésor. Vous avés fait ce qu'une tendre Mére a pû faire dans cette Position. Consolés-Vous - Je ne peux que de Vous témoignes la remerciment de Vôs Bontés, Vous priant de m'accorder dans ces journées de tristesse Votre Amitié, déja Si pleinement temoigné.



illustratie
Grafnaald op het graf van Elius Isaäc Bilderdijk te Queichheim, 1814. (Geerts nr 272)


Vous SaluantGa naar eind43. avec la plus parfaite Estimé de Coeur & d'amitié,Ga naar eind44.

Vôtre trés devouée Servante.

Veuve C. Quosig

 

Si vous voudriés bien nous donner de Vôs Nouvelles par la suite, elles nous serond [sic] certes toujours bienvenues.Ga naar eind45.

J'ose Vous ajouter aux Presente Madame! que la fiévre nerveuse et la même Maladie du deffunt Mons. Vôtre fils, nous a oté dans nôtre Ville, trois Medécins, et autres plusieurs Employés des hopitaux, une Perte Sans Egale pour l'humanité souffrante.

4a

Veuve Quosig aan C.R. Woesthoven

Landau, 13 mei 1814

bm B 8-2 (tekst p. 1-2; adres p. 4; p. 3 bevat een kopie van bijlage 3)

 

Madame, Madame C:R: van Westreenen Woesthoven. - sur l'Amstel, prés du Weesper Kerkstraat over de magere brug N 179 te Amsterdam.

 

Landau le 13. Mai 1814. -

Madame!

Par Vôtre amicale Lettre du 14: fevrier (que j'ai reçu hier le 12ieme jour du déblocus de cette ville) je vois avec infiniment de peine, que ma derniére du 30. Novembre, ne Vous était pas parvenue alors. - Permettés, que je Vous en donne Copie cyjointe, et que par mon Maleur, et celle de

illustratie
Grafnaald op het graf van Elius Isaäc Bilderdijk te Queichheim. Fragment van de litho bij de Gedenksteenplaatsing 1867. (Geerts nr 48)


[pagina 7]
[p. 7]


illustratie
Restant van de monumenten op het protestantse kerkhof te Queichheim. Foto: M. van Hattum, 21 mei 2006.


mes Enfans, delaissés sans soutien d'un pére, Vôtre tendre Coeur se procure quelques Consolations, dont Vous avez un si grand Besoin. -

Certes, il est douloureux pour une Mére de se voir privé de son fils unique, et en Lui l'Espoir de son Existance - C'est par ce fléauGa naar eind46. de la Guerre que tant des braves familles sont reduit á la misére et dans la Tristesse, bien des Méres ne scachant que sont devenues leur fils, et ne l'apprendront jamais. Vous pouvés Vous flatter Madame! que de Vôtre Coté, rien a été negligé pour la Conservation de sa personne, mais que la Providence ordonnât autrement, et l'apellât dans la vraie Patrie des Mortels. Vous n'ignorés, que sous tous les rapports, le feu Monsieur Vôtre fils étoit absolument atteint du mal impatient de revoir sa patrie, puisque jusqu'au dernier moment de son decés, il ne parlait que de sa chere et tendre Mére, sa Morte semblait à un doux Assoupissement, point des souffrances pendant la durée de sa maladie.

Quand au Cimétiere, ou repose le Cadavre de feu Monsieur Bylderbeek Westreenen, rien y fût derrangé, l'Épitaphe s'y trouve en Ordre, tot qu'elle y fût placé. nous nous ferons tous un grand honneur, de vous conduire un jour á cet Endroit de repôs, pour verser des Larmes pour le deffunt, pour le Medecin qui l'a traité, et d'autres Parens et amis intimes, qui y jouissent tous leurs repôs á la fleur de leurs âge - Je desire que cet jour ne soit point éloigné - Tachés de Vous consoler Madame! et Vous donner une parfaite retablissement pour entreprendre cet voyage. Daignés m'accorder la Continuation de Vôtre Amitiée, j'ai bien l'honneur de vous presenter mes respects

de tout mon Coeur, je me dis

Madame

Vôtre trés obéissante Servante. Veuve C:B: Quosig née Kling

 

Je vous prie de me donner des nouvelle de la maison de J: Tammann Lohmann & Zoonnen de Vôtre Ville, sil existe encore, et si son credit est le même comme dans l'an 1803.Ga naar eind47.

Ladite.

4b

Veuve Quosig aan C.R. Woesthoven

Landau, 13 mei 1814

bm B 8-3 (vertaling van bijlage 4a in dezelfde schrijfhand als bijlage 5; is gevouwen en verzegeld geweest)

 

Landau 13 Mei 1814.

Mevrouw!

Door uwe vriendelyke brief van den 14 Feby 1814 welken ik ontving den 12 dag na de opheffing van de blokkade onzer stad - Ik zie met oneindig veel verdriet dat myne laatste van den 30 November - UE toen niet bezorgd is geworden - vergun dat ik 'er u hier nevens het afschrift van zend en dat door myn ongeluk en dat myner kinderen - uw gevoelig hart zich eenige vertroostiging verschaffe -

Zeker het is smartelyk voor eene moeder zich van haren enigen Zoon beroofd te zien en in hem de hoop van haar aanwezen. Het is door den fakkel des oorlogs dat zoo vele brave gezinnen in de ellende en droefheid zyn gestort - vele moeders weten niet wat 'er van hare zoonen geworden is en zullen het nooit weten - Gy kunt u vleyen Mevrouw dat van uwe zyde niets verzuimd is tot behoud van uwen Zoon - maar dat de voorzienigheid het anders bestuurde en hem in het ware vaderland der stervelingen bragt - Gy zyt niet onkundig dat volgends de Berichten uw zoon kwynde door ongeduld zyn vaderland weder te zien - dewyl tot aan het laatste oogenblik voor zyn overlyden hy niets anders sprak dan van zyne lieve en tedere moeder - Zyne dood scheen eene zachte slaap - geen lyden gedurende zyne gansche ziekte

Belangende het Kerkhof waar het lyk van wylen uwen Zoon rust, niets is 'er van verwoest - de grafzerk bevind zich in order even zoo als dezelve gesteld is - Wy zullen 'er ons eene groote eer uitmaken - u daar heen te geleiden naar de rustplaats der overblyfzelen van uwen zoon, zynen geneesheer en andre boezemvrienden welken daar in den bloei hunner Jaren reeds nederleggen - Ik wensch dat dien dag niet verre afzy -Tracht u te troosten Mevrouw en uE eene volmaakte herstelling te geven om dien reis te kunnen ondernemen - Verwaardig u met de voortgang uwer vriendschap ons te vereeren

 

Ik bid u my bericht te geven van het huis van J: Tammann Lohmann & Zoonen in uwe stad zoo zy nog bestaan en of zyne staat nog is gelyk in 1803. -

5

Veuve Quosig aan C.R. Woesthoven

Landau, 21 juni 1814

bm B 8-4 (kopie in dezelfde schrijfhand als bijlage 4b)

 

Landau den 21 Juny 1814. -

Mevrouw!

Uwe aangename brief van den 26 Mei laatstleden, is my wel en op den behoorlyken tyd geworden. - Met welk vermaak heb ik daar in gezien, welk een gevoelig deel gy neemt in myn ongelukkig verlies, het welke ik en boven al myne arme jonge kinderen geleden hebben! - Hoe troostryk is my uwe briefwisseling, dewyl dezelve my de gelegenheid verschaft, my met zulk eene gevoelige

[pagina 8]
[p. 8]
en godsdienstige ziel te onderhouden, over de grootste myner onheilen en over eene wond, dewelke zeer veel moeite zal hebben, eenigzins zich te kenschetsen, want gy zult met my instemmen Mevrouw, dat het zeer smartelyk is, voor een gezin daarvan het opperhoofd te verliezen, en wel in de bloei zyner jaren. Ja wy hebben een zwaar verlies geleden! Het is alleen in de voorzienigheid, dat wy kunnen hoopen, eene ware en vast troost te kunnen vinden! - Gy doet my hoopen, Mevrouw op de eer van U te zien, ach hoe wordt dit gelukkig oogenblik gewenscht van ons geheele gezin! - Wy stellen ons voor, ofschoon gy by ons niet den overvloed vinden zult, gy 'er ontvangen zult worden met zuivre & openhartige harten, - en wy zullen alle mogelyke middelen opspooren, met behulp van onzen waardigen en eerbiedwekkenden Leeraar, alles aan te wenden, om uw verblyf tot onzent zoo veel beteekenend en gematigd te maken als mogelyk zy en wy verzekeren ons stellig, dat hebbende het geluk gehad, te zamen eenigen tyd te hebben doorgebragt, wy ons uwen achting zullen waardig maken. Ik maak 'er my eene ware gelukzaligheid van, u over uwen zoon te kunnen onderhouden, dewelke in vreden rust, zoo als hy

illustratie
Couvert van bijlage 6. bm B 7.


verdiend heeft. - Neen het is onmogelyk, ooit een kind te kunnen vinden, meer verknocht aan zyne moeder, maar hy konde ook niet anders handelen, want weinig ouders zyn ook zoodanig gehecht aan hunne kinderen! - Helaas! hy wist het wel, want door zyne geheele ziekte heeft hy niet opgehouden te spreken van deze beminde moeder en zich het verdriet te verbeelden, hetwelke zyne ziekte u moest veroorzaken. Ik kan het gelukkige oogenblik niet afwachten, u te zien! -u in myne armen te sluiten, en myne tranen met de uwen te vermengen! - Ik zal niet breedvoeriger zyn over een onderhoud, het welk (hier van ben ik zeker) u niet verdrieten zal! - maar ik verhaal u in opregtheid, dat deze beide verliezen, my te zwaar zyn om over derzelver gewigt voort te gaan. -

Ik dring by u aan Mevrouw, als ook myn gezin voegt zich by myne bede, - nergens anders uwe voet neder te zetten dan in myn huis, - zonder het welke gy ons een verdriet zoudt veroorzaken, geheel ondragelyk voor ons! - ook nog zoude de verwydering ons van vele oogenblikken beroven, dewelken wy te zamen aan onze smart zouden kunnen weiden!

Ik heb u door den Heer Madeleine, kapitein van de Artillerie, dewelke zich naar Amsterdam begeeft,Ga naar eind48. toegezonden eenen brief, waarin ik gelegd heb, de portefeuilles van Mynheer uwen zoon. - Ik twyfel gansch niet, of hy zal u dezelve ter hand gesteld hebben. Ik hoop, daar deze officier eenige tyd in onze stad heeft doorgebragt, dat hy u bericht zal gegeven hebben, van den staat der grafzuil, opgericht boven het graf van uw dierbaar kind! Welke zuil gansch niet door den vyand beschadigd is. MynHeer de Leeraar belast my, u te verzekeren, van zynen eerbied, en verheugt zich in het oogenblik van uwen aankomst - hy is even als wy allen, - dat gelukkig oogenblik niet kunnende afwachten.

Mevrouw!

Ontfang intusschen de verzekering van de volmaakste achting en ik bid u, my te geloven, met de diepste eerbied Uwe Zeer Onderdanige en Zeer eerbiedigende dienaresse

6

G.F.W. Schultz aan C.R. Woesthoven

Landau, 9 augustus 1814

bm B 7 (met los couvert)

 

A Madame C.R. van Westreenen Woesthoven, sur l'Amstel, près du Weesperkerkstraat over de Magere brug No 179 te Amsterdam.

 

Omme Mevrouwe Westreenen op de binnen Amstel het 4de huis van de Joode Kerkstraat schuins over de magere brug.Ga naar eind49.

 

Landau 9 Augs 1814.

Ik ben aan Mevr Quosig het voorregt verpligt, te mogen beantwoorden aan de eer, van den uwen op heden ontfangen. - Gansch bezig met de inordebrenging van haar huis, waarvan de inwendige gesteltenis eenige veranderingen ondergaan heeft, belast zy my, Mevrouw! u te melden dat het nieuws van uwen aanstaanden Komst in onze stad, de aangenaamste gewaarwordingen gemaakt heeft, op haar en haar geheel gezin! - Vergun, Mevrouw!

[pagina 9]
[p. 9]

dat ik het ongeduld deele met Mevrouw Quosig, u onder ons te zien en u met levendige stemme te zeggen hoe zeer wy in u eerbiedigen en beminnen, de tederste moeder, die alle de moeyelykheden durft trotseeren, van eene lange en zware reis; - om de plaats te bezoeken, waar de asch rust van eenen beminden zoon; - die onder zoo vele betrekkingen, ons nog dierbaarder moest worden. -

Dan, ondanks de smart, dewelke door de nagedachtenis aan wylen Myn Heer uwen zoon, u moet grieven, - zonder ophouden; - moet ik u toch aanmerken, Mevrouw, dat de begeerte dewelke gy hebt om te zien opdelven de overblyfsels van den overledenen, zonder te berekenen de moeijelykheden, die zich van wegen het Gouvernement hier tegen zouden kanten, - U nog verbazend gevaar zouden doen lopen, ten opzigte uwer gezondheid; en dat in plaats van uwe kwellingen te bevredigen, - dezelven zouden verergerd worden, door een schouw tooneel, waar voor de menschelyke natuur terug beeft; - en met welker verschriklykheden, geene tederheden ons kan verzoenen. -

Na by het graf van Myn Heer uwen zoon liggen begraven myne twee kleine dochtertjes, van 4 en 6 Jaren, dewelke ik van Trieste mede gebragt had - en die weinig maanden, na den Heer Woesthoven gestorven zyn, in den tyd van tien dagen, de eene na de anderen. Ik ga 'er dikwyls de geplantte rozeboomen bezoeken op hun graf, en telkens meen ik de lieve stemmen te hooren, dewelke my toeroepen: vertroost U, goede vader! wy zyn hier beneden niet meer, zie boven u daar zyn wy! - Deze troost wilde ik u nog geven - Mevrouw! - zy zal beter uw verscheurd hart genezen, dan het schouwtooneel der verderving, het welken ons de graven bieden!

Belangende het jaargetyde in hetwelke gy u de reis hebt voorgesteld te doen, - hetzelve schynt ons toe, het geschiktste te zyn, - alzoo dan de grootste hitte zoo wat over is. De weg over Wezel, Dusseldorp, Keulen, Franfort, Mentz zal zoo niet de kortste ten minsten de zekerste zyn; - hoewel men in dit land volstrekt niets hoort van aanrandingen op de groote wegen. - Myn Heer Waechter te Amsterdam, vriend van mynen broeder Karel Hendrik Schultz, Koopman te Frankfort, by den brugGa naar eind50.; - konde zoo gy hem kent, u met zynen raad helpen, en u ten minsten met adressen voorzien, tot Frankfort alwaar bovenal mynen broeder verrukt zal zyn, u nuttig te zyn voor het verdere van uwe reis.

Onze moeder taal in dit Land is, het Hoogduitsch. - doch alle de persoonen welke het voorregt zullen hebben u te omringen, spreken ook fransch. - Het is mogelyk slechts op den regter oever van den Rhyn, dat uwen reisgezel voor het Hoogduitsch u nuttig zoude kunnen zyn, - aangezien de tegenzin, welke het voorheen zoo groote volk, heeft ingeboezemd aan alle hare naburen, zoowel tegen zich zelven, als tegen deszelfs taal. - Ondertusschen hoop ik, dat men overal in u eene Hollandsche Dame zal weten te vereeren! - Het zy gy een of twee reisgezellen medebrengt, Mevrouw Quosig zal zich altyd in het geval bevinden, u een verblyf aan te bieden; - en het is uit haren naam, dat ik u de aanhoudendste en opregtste uitnoodiging moet opdringen, nergens af te stappen, dan by haar; - alwaar alles reeds gereed gemaakt is, u te ontvangen; - u, en de Heeren uwe reisgezellen. - Het huis van Mevrouw Quosig is nogh groot, noch schitterende, doch de beminnelyke en gulle openhartigheid, van alle de persoonen van haar gezin, - zal u doen vergeten, het geen 'er aan het gebouw mogt ontbreken, en wy allen zullen dringende zyn, om aan uw verblyf tot onzent, alle aangenaamheden by te zetten, als eene kleine stad gelyk de onze, in staat is op te leveren.

Biddende God, dat uwe reis zoo gelukkig mogelyk zy, en dat niets onaangenaams dezelve vertrage - om in ons midden aan te komen! - Ik heb de eer te zyn, met de byzonderste overweging -

Mevrouw!

Uwen zeer onderdanigen en zeer gehoorzamen dienaar, G: Frederic G.Ga naar eind51. Schultz, leeraar.

7

Gedicht van G.F.W. Schultz

Landau, 27 septemberGa naar eind52. 1814

bm B 6-6 (in fractuur)

 

Der trostlosen Mutter am Grabe des einzigen Sohnes von F.S

 

Landau den 27 October 1814.

 
Ende gy dan hebt nu wel droefheit; maar ick sal u wederom
 
sien, ende uw herte sal hem verblyden, ende niemant en sal
 
uwe blytschap van u wechneemen.
 
 
 
Evangelium Joannis XVI Capittel, 22 v.
 
Sey willkommen, Mutter, in dem Gottesgarten!
 
Holde Blümchen, die des Thränenthaues harrten,
 
Werden neuverjüngt des Sohnes Grab' entblüh'n;
 
Doch, wie fremder Staub sich mengt mit fremdem Staube,
 
Sieh, so lehret hier des Christen hoher Glaube
 
Traute Geister zu verwandten Geistern zieh'n.
 
 
 
Und du sinkest nieder an dem Leichensteine?
 
Fleh'st den Tod, dasz er mit diesem Staub dich eine? -
 
Deiner Liebe theurer Pflegling schläft nicht hier!
 
Lasz die trüben Zähren auf den Hügel fallen,
 
Blick' empor und sieh mich unter Geistern wallen;
 
Wo du wandelst, Mutter, schweb' und folg' ich dir!
 
 
 
Alles war ich dir! Und Alles ist genommen,
 
Seit ich glücklich bin dem Thränenthal entkommen?
 
Wiederhaben willst du, - und du liebest mich? -
 
Nein, am irren Schmerze kannst du sehen,
 
Dasz der ew'ge Vater, mehr als wir verstehen,
 
Seine Kinder liebt. - O Mutter, tröste dich!
 
 
 
Lasz die abgestreifte Hülle ruh'n im Frieden,
 
Eine bessre Heimath ist dem Geist beschieden,
 
Als der blutgedüngten Erde dunkle Gruft.
 
Unsre Geister grüssen sich aus weiten Fernen,
 
Unsre Geister finden sich auch über Sternen;
 
Glaub' und hoffe, Mutter, bis auch dich Gott ruft!
[pagina 10]
[p. 10]

8

Gedicht van G.F.W. Schultz Landau, 4 oktober 1814 bm B 6-5

 
Es sind die Bastionen nicht,
 
Die ihn nach Landau ziehn;
 
Drum bleibt er auch nicht vor der Bruck
 
Und schickt zu uns den Mameluck;
 
Wir sehen selber ihn.
 
 
 
Es ruht der edle Corse nun,
 
Auf seiner Elba aus.
 
Dort macht der grosse Insel-Fürst
 
Nun fleissig Blunz und Leberwurst,
 
Und baut ein Opernhaus.
 
 
 
An jedem morgen wird allda
 
Sehr fleissig manövrirt
 
Mit einem Dutzend von der Gard'
 
Das er bey Moscau sich erspahrt'
 
Und das gar schön marschirt.
 
 
 
Ach seine ganze Majestaet
 
Ist jetzt soviel als schnee;
 
Drum schickt er sie aufs Caffehaus
 
Dort machen sie gefrornes d'raus
 
Für seine assemblée.
 
 
 
Er schreibt nun selbst den moniteur,
 
Und liesst ihn beym Lever
 
Da steht denn welche stutte traegt,
 
Und was er auf der Jagd erlegt
 
Von Hähnern, Haas' und Reh.
 
 
 
Zum fischen dient als Koeder ihm
 
Ein altes Bulletin
 
Doch ach! die fische sind entflohn
 
sie kennen ihren Landsmann schon,
 
Und achten nicht auf ihn.
 
 
 
Nun eilt er noch aufs Krebsen auch,
 
Da wird es besser gehn.
 
Das weis er noch von Russland her,
 
Dort gieng er fleissig in die Lehr,
 
Es gründlich einzusehn.
 
 
 
Ihr sagt der Prinz kommt morgen erst!
 
Ich sag' er ist schon da!
 
Er schliesset sich an unsern Bund,
 
Und hat schon sein cigarr' im mund
 
In voller Gloria.
 
 
 
Es lebe unser secretär!
 
Der arme schreibt sich müd.
 
Ach welche Dame giebt den Lohn?
 
seht doch er spitzt das Mäulchen schon,
 
Und schreibt indess sein Lied.
 
 
 
Da seh' ich schon die Nachbarin
 
mit ihrer serviett'
 
Sie putzt sich fein das Mäulchen ab,
 
Und ihre Küss sind gute Gab
 
Fur Schreiber und Poet.
 
 
 
Die edle Dam' aus fernem Land
 
sey uns willkommen hier!
 
Ihr ist das ganze herz geweiht
 
Wenn dieser Abend Sie erfreut
 
Wie glücklich sind auch wir.
 
 
 
Es lebe unser Lustverein,
 
Eh' er von dannen geht!
 
Des Lebens Tag ist schwer und schwühl
 
Doch giebt es auch der freuden viel
 
Wohl dem der sie versteht.
 
 
 
Dem Schreiber geht das Leben aus,
 
Gebt ihm ein volles Glas!
 
Dann wird er wieder aufersteh'n
 
Ihr werdet eure Wunder seh'n,
 
Frisch auf denn, Jungfer Baas!
 
 
 
Wir alle, alle leben hoch!
 
Wer gönnts uns mehr als wir?
 
Ein jeder trinkt sein Glaeschen aus,
 
Und gehe froehlich dann nach Haus:
 
Wir waren froehlich hier!

Landau am 4. October 1814

Abends 8 bis 10 Uhr.

Gfws

9

Veuve Quosig aan C.R. Woesthoven

Landau, 12 oktober 1814

bm B 8-5

 

Landau le 12 Octobre 1814.

Madame!

Je viens de recevoir la lettre ci-incluse à Votre adresse, que je vous renvoye aussi tôt. J'espère que Vous avez terminé votre voyage heureusement, ce que je désire ainsi que toute notre famille de Coeur. Depuis votre depart il n'est rien arrivé d'extraordinaire à Landau à l'exception d'un accident arrivé à Mr le Prefet du département qui a accompagné S.A.R. le Duc de Berry à Landau lequel à son retour pour Strasbourg a eu le malheur d'être versé et par suite de cette chûte est mort quelques heures après, ce digne administrateur emporte avec lui les régrets de tous ceux qui ont eu le bonheur de le connoitre.

Je vous apprends aussi que mon petit Fritz est un peu incommodé, mais j'espère que cela n'est point dangereux, et que je serai dans le cas de vous apprendre son retablissement, lors de la reponse à votre première qui m'apprendra votre heureux arrivée. - En attendant recevez, je Vous prie, Madame, mes salutations bien amicales,

Catharine Quosig

[pagina 11]
[p. 11]


illustratie
Onbekend stadsgezicht. (Geerts nr 178) Zie noot 25.


eind1.
Ik dank dr Michael Martin van Stadtarchiv en Museum te Landau i.d. Pfalz voor zijn schriftelijke informatie van 16 februari 2006 en 19 augustus 2008.
eind2.
Jurrian Tetterode (1776-1813) had in 1809 de moeder geassisteerd bij haar tweede huwelijk: Stadsarchief Amsterdam dtb 658/182.
eind3.
Samuel Iperusz. Wiselius (1769-1845) ontmoette Bilderdijk regelmatig in de vergaderingen van de Amsterdamse afdeling der Hollandsche Maatschappij.
eind4.
H.W.T. Tydeman (ed.), Briefwisseling van mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en mrs. M. en H.W. Tydeman. Gedurende de jaren 1807 tot 1831 I (Sneek 1866) 414-415.
eind5.
H.W.T. Tydeman aan J.J.F. Wap, 7 januari 1867: ub Leiden Ltk 877 ii, 35.
eind6.
Dini Helmers, ‘Echt of onecht; besluiteloos of spelen op zeker? De echtscheiding van Catharina Rebecca Woesthoven en Willem Bilderdijk’, Het Bilderdijk-Museum 22 (2005) 1-13.
eind7.
J. Bosch, H.W. Groenevelt & M. van Hattum (ed.), Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling 1795-1797 (Utrecht 1988) 76, 110, 118, 157, 171, 208 en 344.
eind8.
Idem 178.
eind9.
Idem 358-359 en 394.
eind10.
Idem 249.
eind11.
Idem 279.
eind12.
Idem 189.
eind13.
Idem 312.
eind14.
Marinus van Hattum (ed.), Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling 1798-1806 (Houten 2007) 130.
eind15.
Idem 867-869.
eind16.
Idem 687, 704-705 en 709.
eind17.
Idem 896-897.
eind18.
Idem 734-735.
eind19.
Idem 622.
eind20.
Stadsarchief Amsterdam, toegang 260, nr 30 (Tabulae scholasticae exhibentes nomina discipulorum gymnasii publici), pal onder de inschrijving op 18 juni van de achtjarige Isaacus da Costa. De kersverse gymnasiast schreef aan het slot van zijn korte en bondige nieuwjaarswens aan Louise, 1 januari 1807 (bm B 3-3): ‘Excuseer myne latynsche hand’.
eind21.
Stadsarchief Amsterdam, toegang 260, nr 34 (Catalogus discipulorum in classe sexta nova). Aardig te weten: Da Costa's prestaties op zo'n lijst van dat jaar: 154 vitia, 24 abs. en 16 negl.
eind22.
H.F. Wijnman (bew.), Historische gids van Amsterdam (Amsterdam 1971) 282.
eind23.
[J.J.F.] Wap, Bilderdijk. Eene bijdrage tot zijn leven en werken (Leiden 1874) 29 spreekt van het 120ste regiment. In 1866 bereidde Wap de plaatsing van een gedenkteken in Den Haag voor: M. van Hattum, ‘Waps gedenksteenplaatsing’, Het Bilderdijk-Museum 14 (1997) 10-15. Ten behoeve van het gedenkboek en van de bijbehorende oorkonde won hij over Elius' militaire status bij J.W. Kröller te Delft informatie in. Daartoe zond hij diens portret in uniform op - denkelijk was dit de foto bm B 6-10 met rechtsonder de naam ‘van der kruk & behr’ en verso het adres ‘firma buchmann/ photographisch atelier/ 2 wagenstraat 123/ s'hage.’ Maar Kröller kon er weinig mee, omdat alle regimenten toen een wit uniform droegen. Dat van Elius zou een ‘frac (klein tenue)’ zijn geweest, gedragen door officieren en niet door manschappen of korporaals. ‘Derhalve,’ schreef Kröller op 17 maart 1867 (ub Leiden Ltk 877 ii, 34), ‘acht ik het onbetwijfelbaar dat de jonge Bilderdijk destyds heeft behoord tot de 5de halve brigade; maar ben daar van niet zeker, uit hoofde van de zwarte uitmonstering, doch het nummer op al de knoopen en de passanten op de schouders versterken my in myne meening dat hy onderofficier was bij een Regiment Infanterie. Zonder de nummerknoopen zou ik gedacht hebben dat hy ware elève in een hospitaal.’ Wap kreeg twee mogelijkheden aangereikt om informatie in te winnen: bij een gepensioneerde kolonel Van Winsheym te Breda, of bij secretaris-generaal Hardenberg van het Departement van Oorlog. Of hij die wenken volgde, weet ik niet.
eind24.
R.A. Kollewijn, Bilderdijk. Zijn leven en zijn werken ii (Amsterdam 1891) 19 meende Landau in Beieren.
eind25.
Michael Martin, Kleine Geschichte der Stadt Landau (Landau 2006) 67. Het Bilderdijk-Museum bewaart een getekend stadsgezicht, gesigneerd ‘E.J.Bdt’, waarvan Ton Geerts in zijn Catalogus van kunstvoorwerpen (Leiden 1994) nr 178 op p. 130 voorzichtig oppert dat het een gezicht op Landau zou kunnen zijn, door ‘Elius Izaäk Bilderdijk de Teisterband’. Maar: Elius heeft die fantasienaam nooit gevoerd, van hem is verder geen tekenwerk bekend, hij zal in krijgsdienst ook wel wat anders te doen hebben gehad en Landaus archivaris dr Martin herkent zijn stad niet in die schets. Toch geef ik er een afbeelding van, in de hoop op informatie.
eind26.
Weten we uit zijn overlijdensakte: 766.
eind27.
Martin, Kleine Geschichte der Stadt Landau 82-83 (in het hfdst. ‘Napoleon, Napoleon, dich soll der Teufel holeon’) meldt dat in 1813 te Landau van de 1197 sterfgevallen er 945 soldaten betroffen.
eind28.
Akte 325. Te Hamburg noemde men de balling in 1795 ook ‘Belderbeck’: Briefwisseling 1795-1797, 100.
eind29.
Ook al ten behoeve van het boek over de gedenksteenplaatsing: ub Leiden Ltk 877 I, 28 (13 mei 1866).
eind30.
Op p. 10 van het boek over de gedenksteenplaatsing: ‘Querckheim’.
eind31.
bm B 6-3. ub Leiden Ltk 877 i, 32 (29 december 1866) is een kopie door Wap.
eind32.
ub Leiden Ltk 877 i, 29 (17 augustus 1866).
eind33.
Ze schrijft: de 21ste, maar de overlijdensakte (766) spreekt van de 20ste. Verder was haar man volgens haar brief 37 jaar, maar volgens de akte 38½ (geboren 17 mei 1775).
eind34.
Georg Friedrich Wilhelm Schultz (1774-1842), 1813-1815 predikant te Landau, had als theoloog en auteur een aanzienlijke staat van dienst: Georg Biundo, Die evangelischen Geistlichen der Pfalz seit der Reformation (Pfälzisches Pfarrerbuch). Genealogie und Landesgeschichte. Publikationen der Zentralstelle für Personen- und Familiengeschichte (Herausgegeben von Heinz F. Friederichs). Band 15 (z.pl. 1968) 425. Van 1802 tot 1811 was hij garnizoenspredikant te Triëst geweest. Zijn beide daar geboren dochtertjes waren - zo schreef hij in deze brief - in 1813 tien dagen na elkaar gestorven: Julie Sophie Emile, zes jaar, op 5 september (akte 577) en Hélène Caroline, vier jaar, op 21 september (akte 605).
eind35.
Karel Ferdinand (1778-1820), neef van de nieuwe koning Lodewijk xviii en zoon van de latere koning Karel x.
eind36.
Adrien-Paul-François-Marie de Lezay-Marnésia (1769-1814), prefect van de Neder-Rijn 1810-1814. Zijn biografie bevat menig sympathiek trekje, zoals het jacht maken op corruptie, het doen uitdelen van soep en het langs de wegen om de 500 meter doen plaatsen van bankjes. Op 5 oktober had deze bestuurder in Landau de hertog van Berry ontvangen, en om diens ontvangst te Straatsburg voor te bereiden, was hij vooruit gereden. Bij het vertrek uit Haghenau sloegen de paarden op hol, waardoor het rijtuig kantelde. In dat ongeluk werd hij door zijn eigen staatsiedegen in de buik gewond. Vier dagen nadien stierf hij.
eind37.
Martin, Kleine Geschichte der Stadt Landau 105.

eind38.
Alle in de bijlagen gegeven teksten zijn bewaard geweest in een couvert, waarvan nog slechts een stukje resteert (bm B 6-11) met het opschrift: ‘Berigt omtrent de ziekte en overlyden van myn Broeder Elius en eenige brieven daar over als mede tekening van de grafnaald.’ Waarschijnlijk bevond zich daar ook bij bm B 6-9, vermeldend de naam ‘Teschemaker’ en de plaatsnamen Griesweiler, Frankweiler en Gleisweiler (‘7 Uren van Landau in het gebergte’), alsmede de notitie ‘Zimmerman predikant dewelke zyne ouders te twee Brugge onderhoudt van een inkomen van f 300 's jaars.’ Deze Johann Philipp Zimmermann werd in 1791 geboren te Zweibrücken en heeft in 1807 te Utrecht gestudeerd: Biundo, Die evangelischen Geistlichen der Pfalz seit der Reformation 525-526. Er moet een relatie met ons Landau-verhaal zijn. Datzelfde geldt voor bm B 6-4, een echo-gedicht, dat Napoleon antwoordt op zijn vragen:
 
Je suis seul en ce lieu, personne ne m'écoute!
 
Ecoute.
 
Qui ose me repondre et qui est avec moi?
 
Moi.
 
Je l'entends, c'est l'écho; reponds à ma demande!
 
Demande.
 
Veut tu prognostiquer si la Russie résistera?
 
Resistera.
 
Les Russes sont Barbares, que faut il entreprendre?
 
Rendre.
 
Rendre ce que j'ai acquis par des faits inouis?
 
Oui.
 
Et que deviendra donc mon peuple malheureux?
 
Heureux.
 
Et qu'auront mes sujets, les Hollandais surtout?
 
Tout.
 
Et qu'aurai je donc moi pour ma gloire et ma peine?
 
Peine.
 
Et que suis je donc moi, qu'on tient pour immortel?
 
Mortel.
 
Laissez moi! le chagrin m'étouffe. Je me meurs!
 
Meurs!

Deze tekst is een kennelijk voor Hollanders aangepaste versie van ‘Bonaparte's Echo’, afkomstig uit een tegen Napoleon gericht geschrift Deutschland in seiner tiefen Erniedrigung, misschien van Friedrich Gentz (1764-1832), in elk geval in 1806 uitgegeven door de Nürnbergse boekverkoper Johann Philipp Palm (1766-1806), die daarvoor na een schertsproces ter dood werd gebracht, waardoor hij in heel Duitsland als martelaar werd vereerd. Met dank aan Joris van Eijnatten en Ton Geerts citeer ik de tekst uit C.H. Timperley, A dictionary of printers and printing, with the progress of literature, ancient and modern; biographical illustrations, etc. etc. (Londen 1839) 824:
 
Je suis seul en ce lieu, personne ne m'ecoute.
 
M'ecoute.
 
Morbleu! qui me repond? Qui est avec moi?
 
Moi.
 
Sais-tu si Londres resistera?
 
Resistera.
 
Si Vienne et d'atres cours m'opposeront toujours?
 
Toujours.
 
Ah, ciel! que dois-je attendre après tant de malheurs?
 
Malheurs.
 
Après tant de hauts faits, que dois-je entreprendre?
 
Rendre.
 
Rendre! ce que j'ai acquis par des exploits inouïs?
 
Oui.
 
Et quel serait le fin de tant des soins et peines?
 
Peines.
 
Enfin, que deviendrait de mon peuple malheureux?
 
Heureux.
 
Que serais-je alors - moi, qui me crois immortel?
 
Mortel.
 
L'univers n'est il pas rempli de mon nom?
 
Non.
 
Autrefois mon nom seul inspirait la terreur.
 
Erreur.
 
Triste écho! laisse-moi, je m'ennuye, je me meurs
 
Meurs.

Tenslotte is al helemaal onduidelijk waarom zich in dit pakket bevond bm B 6-8, een opsomming van wetens- of bezienswaardigheden te Berlijn: ‘berlyn heeft 15 poorten/- 292 straaten/- 30 kerken/- 36 bruggen, waaronder een heelendal van yzer is/ - 193000 inwoners / de frederiks straat is een uur lang, en heel regt./ berlyn is twee uren lang en om de stad wandelende 3 uuren nodig/ het koninglyke slot/ opera huis/ amunitie huis/ bibliotheek/ Lagerhuis, of manufactuur van lakens/ kadetten huis/ porcelain manufactuur/ komedie huis/ museum anatomicum/ universiteit/ wilhelmplaatz, waarop 6 statuen/ onder den Linden/ Lustgarden/ Langebrug, waarop kopere statuen/ hercules brug/ ferdinants tuin/ diergarden/ botanische tuin/ scarlottenburg tuin, en graftombe’

eind39.
Thans Nieuwe Keizersgracht.
eind40.
Thans Amstel 73.
eind41.
Kopie: ‘avez de nouveau éprouvé’.
eind42.
Kopie: ‘prises’.
eind43.
Kopie: ‘priant de me croire’.
eind44.
‘de Coeur & d'amitié’ niet in kopie.
eind45.
Deze zin niet in kopie.

eind46.
Vertaling in kopie (bijlage 4b): ‘fakkel’.
eind47.
Hiernaar is geen onderzoek gedaan.

eind48.
Te Landau onbekend.

eind49.
Aan de versozijde.
eind50.
Hiernaar is geen onderzoek gedaan.
eind51.
Guillaume.

eind52.
Naar de datum op de kopie bm B 6-7 (in romein, circa 1860).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Willem Bilderdijk


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • M. van Hattum


datums

  • 13 mei 1813

  • 14 mei 1813

  • 30 november 1813

  • 13 mei 1814

  • 21 juni 1814

  • 9 augustus 1814

  • 27 september 1814

  • 12 oktober 1814