Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biografie Bulletin. Jaargang 7 (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biografie Bulletin. Jaargang 7
Afbeelding van Biografie Bulletin. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van Biografie Bulletin. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.60 MB)

Scans (25.17 MB)

ebook (11.12 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/biografie
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biografie Bulletin. Jaargang 7

(1997)– [tijdschrift] Biografie Bulletin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

De blik van de biograaf is altijd vol tranen
Een ontmoeting met Léon Hanssen
Koen Hilberdink

Terwijl menigeen in Nederland zit te wachten op zijn biografie van Ter Braak, kwam Léon Hanssen (1955) een paar maanden geleden met Huizinga en de troost van de geschiedenis, een studie over de grote historicus Johan Huizinga. Niet het leven van Ter Braak werd het onderwerp van zijn proefschrift, maar het gedachtengoed van diens wereldberoemde neef. Op 15 november promoveerde de in Amsterdam wonende cultuurhistoricus en literatuurwetenschapper op dit lijvige en indrukwekkende boek aan de Katholieke Universiteit Brabant.

Hanssen benadert Huizinga als een vertegenwoordiger van de Europese cultuurcrisis. In zijn proefschrift verschaft hij Nederlandse historicus een context van Europese dichters en denkers uit het Interbellum, een periode die Hanssen als het hart van de twintigste eeuw beschouwt.

De auteur manifesteert zich in zijn dissertatie als een sensibele en avontuurlijke onderzoeker die met Huizinga aan de hand grenzen overschrijdt. Dat levert onverwachte vergezichten op. Hij gaat niet alleen in op kwesties als de nationale identiteit, de verhouding Nederland-Duitsland en de verhouding tussen verbeelding en rede, maar ook op de beperkingen en de mogelijkheden van de biografie.

Uitgangspunt daarbij is natuurlijk Huizinga, maar niet in de laatste plaats ook de onderzoeker zelf. Hanssens credo is dat de onderzoeker zich ook moet laten leiden door zijn enthousiasme en hartstochten. ‘Je moet onderzoeken wat jij van belang vindt en naar je eigen hartstochten luisteren. Met die houding kom je ook als mens het verst. Deze boodschap probeer ik ook mijn studenten mee te geven. Augustinus zei het al: volg de ingevingen van je hart. Daarmee is een richting gegeven.’ Dit hartstochtelijke onderzoeken leverde niet alleen een bijzonder, maar ook een confronterend boek op, dat binnen de kring van academische vakgenoten niet door iedereen werd gewaardeerd. Voor Hanssen geen reden om zijn instelling los te laten bij het schrijven van zijn Ter Braak-biografie. Ook dat belooft dus een bijzonder boek te worden.

 

Hanssen ‘ontmoette’ Huizinga voor het eerst in de hete zomer van 1976. Tijdens zijn vakantie aan de Franse Atlantische kust las hij Herfsttij der middeleeuwen onder afmattende omstandigheden. Met een handdoek op de knieën om het boek te beschermen tegen overdadige zweetafscheiding, zette hij zich in een zwembroek op een klapstoeltje voor zijn tent aan de lectuur van dit standaardwerk.

Op een belangrijk punt werd dit leesavontuur een deceptie. Hanssen dacht bij Huizinga iets te vinden over de door hem bewonderde Franco-Vlaamse componisten als Guillaume Dufay en Pierre de la Rue, maar geheel tegen zijn verwachting in wijdde de historicus geen woord aan hun polyfone muziek.

Juist deze omissie maakte Huizinga voor Hanssen interessant. Waarom gunde de zo objectief gewaande geschiedschrijver van de middeleeuwen deze componisten geen

[pagina 10]
[p. 10]


illustratie
Léon Hanssen


plaats in zijn boek? Later werd hem de reden duidelijk. Binnen de kringen van de moderne devoten en de doopsgezinden bestond er een afkeer van polyfone muziek en de van oorsprong doopsgezinde Huizinga sloot zich bij deze traditie aan. Voor Hanssen reden om vraagtekens te plaatsten bij het begrip ‘objectiviteit’.

Toen hij het boek in 1976 las, was hij tweedejaarsstudent geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn docent was de hoogleraar Brands, een leerling van Jan Romein, die op zijn beurt weer had gestudeerd bij Huizinga. De lijnen lijken voor de hand te liggen, maar toch was het destijds niet vanzelfsprekend om je als student in Huizinga te verdiepen: ‘In de jaren zeventig hielden historici zich bezig met statistische modellen en sociologische structuren. Het was de tijd van de linkse, activistische studentencultuur; het open-Asva werkcomité geschiedenis wilde geschiedenis volgens marxistisch recept. Iemand als Huizinga paste daar helemaal niet in.’

‘Nu ben ik iemand die graag over de grenzen heen kijkt. Misschien heeft dat wel te maken met mijn geboorteplaats Kerkrade. Ook daar zit je in een overgangsgebied. Ik ben een echte grensganger. Hoewel sommige docenten ervan opkeken dat ik belangstelling had voor filosofen en literaire schrijvers, was er bij Brands en zijn collega Mitzman, specialist in de psychohistorie, veel begrip voor mijn interesses. Ik studeerde af op scripties over Friedrich Nietzsche en Thomas Mann.’

 

Hanssens studententijd stond niet helemaal in het teken van de studie geschiedenis. Hij speelde in een band en schreef over popmuziek in het dagblad Trouw. Later verschenen boekbesprekingen van zijn hand in Hervormd Nederland. Ook voor andere kunstvormen kreeg hij al vroeg interesse. Nog steeds kan hij enthousiast vertellen over zijn belangstelling voor toegepaste kunsten als textielbewerking, sieraden en architectuur. Na zijn studie liet Huizinga hem niet los. Samen met Anton van der Lem, een studiegenoot uit Amsterdam, en de Groninger Wessel Krul werd hij gevraagd de Briefwisseling van Huizinga te bezorgen. Die verscheen tussen 1989 en 1991 in drie delen. ‘Het Prins Bernhard Fonds had geld beschikbaar voor een project van algemeen culturele betekenis, zoals ze dat noemden. Al tijdens mijn studie had ik gewerkt met de brieven van Romein en Huizinga en een werkstuk gemaakt over die twee.

De Briefwisseling werd voorbeeldig bezorgd, waarop de Tilburgse hoogleraar Jaap Goedegebuure Hanssen vroeg een editie van de briefwisseling van Menno ter Braak voor te bereiden. Een mooie bijkomstigheid was dat Hanssen ook over Ter Braak had gepubliceerd. In 1989 benoemde de Katholieke Universiteit in Tilburg hem als onderzoeker. Hij werd meteen gepolst of hij ook de biografie over Ter Braak wilde schrijven. Geen gemakkelijke opdracht, maar Hanssen vond het een uitdaging en zei meteen ja. ‘Ter Braak is voor mij altijd een gesprekspartner geweest, iemand met wie ik discussieerde en aan wie ik vragen stelde. Net als Huizinga is hij voor mij zeker geen historische figuur

[pagina 11]
[p. 11]

die heeft ‘afgedaan’. Ik was het aan mezelf verplicht om die opdracht aan te nemen. ‘Natuurlijk heeft een biografie van Ter Braak iets beladens. De roep om zo'n biografie klonk al direct na de Tweede Wereldoorlog. Eigenlijk had D.A.M. Binnendijk, Ter Braaks beste vriend uit zijn studietijd, toen een regeringsopdracht moeten krijgen om dat boek te maken. Hij wist erg veel over Ter Braak, want hij was de enige met wie Ter Braak alles besprak. Ook de meer intieme zaken. Zijn seksualiteit bijvoorbeeld. Het is heel moeilijk om daar nu nog iets over te weten te komen. Terwijl zulke dingen van cruciaal belang zijn als je iets over iemands leven wilt schrijven: de geur van iemands adem, de klank van zijn stem. ‘Aan die roep om de biografie is dus nooit gehoor gegeven, al heeft Martin Ros daar wel jaren voor gepleit, eigenlijk al sinds hij bij de Arbeiderspers zit. Op de dag dat ik met Ros een gesprek had over het project, stond in de krant het overlijdensbericht van Henk van Galen Last, de bezorger van de briefwisseling Ter Braak-Du Perron. Zijn dood was haast symbolisch, want daardoor kwam er een einde aan het gevestigde naoorlogse beeld van Ter Braak. Van Galen zag de zelfmoord van Ter Braak als een aanslag op Hitler, Ter Braaks kreeg in extremis iets bijzonder heldhaftigs. Ik sta zelf helemaal los van dat beeld en die traditie.’

 

Hanssen heeft opmerkelijke opvattingen over de biografie. Hij stemt in met de inmiddels alom geaccepteerde eisen van Huizinga, die zelf drie biografische publicaties op zijn naam heeft staan. In zijn levensbeschrijvingen van de taalgeleerde Hendrik Kern, Erasmus en de Dordtse kunstenaar Jan Veth streefde de historicus soliditeit, documentatie en literaire kwaliteit na.

De opvattingen van Hanssen gaan verder. Hij doet in zijn boek enkele prikkelende uitspraken over de biograaf en zijn genre. De biograaf die pretendeert de definitieve biografie te hebben geleverd, vaak zo mooi door uitgevers vermeld op achterflap of in een advertentietekst, wordt door de auteur netjes op zijn plaats gezet. Ook over de haast onvermijdelijk lijkende chronologie in de biografie is hij sceptisch. ‘Je kunt vandaag de dag niet meer met goed fatsoen vasthouden aan een chronologische presentatie. Je bent dan parodistisch bezig. Mensen willen altijd conclusies lezen in een boek, maar het is veel waardevoller, ook in een biografie, om de laatste, beslissende conclusies open te laten, zodat de lezer die zelf kan bepalen. ‘Bij mijn boek over Ter Braak vind ik dat van wezenlijk belang. Wie zit te wachten op “de” waarheid over Ter Braak zal met mijn boek bedrogen uitkomen. Je kunt als biograaf geen sluitende begroting maken. Je bent geen boekhouder van iemands leven.’

‘We moeten er in Nederland veel meer van overtuigd raken dat een biografie schrijven vooral een reflectie over iemands leven is. Je bent bezig over iemand na te denken.’ Een biografie schrijven is ook een moreel iets. Je bent niet alleen aan het reconstrueren, maar het is een ontmoeting tussen twee figuren. Te weinig vraagt men zich af wat biografisch schrijven nu eigenlijk betekent.

‘De levensgeschiedenis van Ter Braak is misschien niet zo bijster interessant. Wat is er nu boeiend aan om te weten dat hij in bepaald jaar redacteur van Het Vaderland werd? Het is veel interessanter om te kijken naar het kruispunt van de individuele en de collectieve existentie. Wat doet iemand met zijn eigen ervaringen op een bepaald moment in de geschiedenis? Hoe maakt hij zijn eigen ervaringen creatief? Wat mij vooral interesseert is wat de individuele existentie ons leert over het wel en wee van de cultuur waarin iemand leefde.’

 

In de hoofdstukken over Huizinga's leerlin-

[pagina 12]
[p. 12]


illustratie
Huizinga als Petrus van Goens, maskerade 1894 (foto: Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag)


[pagina 13]
[p. 13]

gen Jan Romein en Jef Suys haalt Hanssen uitvoerig de Russische filosoof Sjestov aan. Deze kwam niet alleen in opstand tegen de ‘imperialistische Rede die heel de werkelijkheid in een systeem van objectieve wetten en wijsgerig beproefde waarheden aan zich wil onderwerpen’, maar hechtte ook bijzondere waarde aan de persoonlijke crisis. Juist de ‘tragische crisis’ brengt de mens tot grote inzichten, was zijn overtuiging. Een mening die door Hanssen gedeeld wordt en die hij overigens ook bespeurt bij Ter Braak, die ergens schrijft: ‘Men moet op een of andere manier aan den afgrond gebracht zijn, anders kan men niet philosopheren (...).’

Deze instelling is de inzet voor Hanssen als Ter Braak-biograaf. Hij kan niet anders dan zich met zijn hele hebben en houden in het avontuur storten, zo lijkt het. ‘Ik zei het al eerder. Het schrijven van een biografie is een ontmoeting tussen twee personen en tussen twee culturen. De biograaf moet zijn eigen ervaringen creatief maken. Mijn boek zal dan ook aansluiten bij meer persoonlijke levenservaringen.

‘Het heeft indruk op mij gemaakt dat mij als schooljongen in Heerlen gedreigd werd met degradatie naar een lagere schoolsoort, omdat ik mij excentrieker gedroeg dan de rest. Het heeft mijn belangstelling voor individuele verhalen in de geschiedenis versterkt. Ik richt me als onderzoeker veel minder op collectieven.’ In zijn boek haalt Hanssen niet voor niets Oscar Wilde aan die stelde dat het de persoonlijkheden zijn die geschiedenis maken, niet de principes.

‘Ook mijn ervaringen als student in het Amsterdam van de jaren zeventig zijn belangrijk. Dat was een tijd van ontgoocheling, een tijd waarin afscheid werd genomen van de grote utopieën van de jaren zestig. Daarnaast was op de middelbare school de lectuur van La Nausée van Jean-Paul Sartre, een indrukwekkende ervaring. Niet alleen deed het boek me beseffen dat je volledig op jezelf teruggeworpen bent, en dat dat filosofisch een volstrekt legitieme positie is, maar het bevestigde me ook in de ervaring van discontinuïteit, die in situaties van crisis, van creatieve verwarring, essentieel is.’

 

Het is die persoonlijke inzet die ervoor zorgt dat Hanssen in zijn proefschrift soms tot ontroerende inzichten komt. De verwoordingen van die inzichten zijn ongewoon voor het wetenschappelijke discours, maar een ploeterende biograaf verschaffen zij bij tijd en wijle een beetje troost: ‘Elke biografische aanpak die zich van de kunst van het woord bedient moet vervuld blijven van verlangen en deceptie. De blik van de biograaf zal altijd vol tranen zijn. Hij wil een verleden terughalen dat zich niet laat terughalen en ruïne blijft. Hij wil een mens kennen en een vriend maken die een vreemde blijft. Hij kan misschien wel dichter bij de dichter komen, maar nooit tot bij hem, zeker nooit in hem (in de huid van iemand kruipen). Pas in de erkenning van de ander als een principieel onkenbare en afwezige krijgt een biografie enige dimensie,’ staat op pagina 53. En even verder: ‘Een biografie is de ontroering van iemand dichterbij te willen komen, maar hem of haar, die zich van ons omkeert, achterna te moeten staren. Op dit moment van melancholie komen we tot het besef van betekenis. Dat is het punt waarop de biograaf zelf een dichter bij de dichter wordt.’

Deze manier van schrijven is Hanssen niet door iedereen in dank afgenomen. De historicus Jo Tollebeek noemt in de Volkskrant van 15 november 1996 de toon van het boek bij tijd en wijle pathetisch. De meer zakelijke passages daarentegen roemt hij, omdat die, zo lijkt het ten minste, meer bij de wetenschap horen. Ook het fragmentarische karakter van het boek wordt niet door iedereen uit de historische discipline gewaardeerd. Voor Hanssen is dat juist van eminent belang, omdat daarmee het probleem van de samenhang scherper aan de orde

[pagina 14]
[p. 14]


illustratie
Verlovingsfoto Johan Huizinga en Mary Schorer, 1901 (foto: Zeeuwse Bibliotheek, Middelburg)


gesteld kan worden. ‘Alleen het fragmentarische kan vrijheid en openheid in stand houden,’ schrijft hij in zijn inleidende hoofdstuk.

Hoewel Hanssen aansluit bij een bepaalde traditie van denkers, polyperspectivisten als Walter Benjamin, Maurice Blanchot, Jorge Luis Borges, Peter Burke en Umberto Eco, heeft hij duidelijk het gevoel met zijn boek iets nieuws te brengen en voor de fanfare uit te lopen, zoals hij dat zelf noemt. Ik heb best wakker gelegen van dat boek. Ook twijfels gehad. Toch wilde ik vooroplopen met een boek dat een proeve van een multidisciplinaire aanpak is. Wetenschap houdt ook grenzen verkennen in. Soms moet je conclusies openlaten, omdat je anders een eenheid en een eenvoud zou suggereren die er niet is. Die veelvormigheid is toch ook het beeld van de moderniteit.

‘Bij mijn boek had ik de onvoorwaardelijke steun van mijn uitgever Jan Geurt Gaarlandt. Ik kon het doen zoals ik vond dat ik het doen moest. Ook mijn promotor Prof. dr Jaap Goedegebuure kent die liberale houding. Dat is natuurlijk erg belangrijk geweest.’

 

Hanssen blijft na zijn promotie aan de Katholieke Universiteit Brabant werken. Hij gaat verder met het brievenproject van Ter Braak en natuurlijk met de biografie. Ook zijn er plannen voor een monografie over Thomas Mann in Nederland. Hanssen wil nog geen uitspraak doen over het verschijningstijdstip van de Ter Braak-biografie. De Ter Braak-liefhebbers en -tegenstanders moeten het voorlopig doen met de biografische schets Leven in geleende tijd die hij in 1993 in opdracht van de gemeente Eibergen

[pagina 15]
[p. 15]

schreef. Hanssen begrijpt de mensen goed die zaten te wachten op zijn biografie en teleurgesteld waren toen hij eerst met een ander boek kwam. ‘Zelf ging ik er ook altijd vanuit dat die biografie er eerder zou komen, maar deze studie over Huizinga en de cultuurproblematiek drong zich zozeer aan me op dat ik daaraan eerst gehoor moest geven. Overigens is het boek in niet meer dan negen maanden tot stand gekomen. Ik verwacht dat het schrijven van de Ter Braak-biografie minstens het dubbele zal vergen.’

 

Léon Hanssen, Huizinga en de troost van de geschiedenis, Verbeelding en rede, Balans, 500 pagina's, f 75,00.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Huizinga en de troost van de geschiedenis. Verbeelding en rede


auteurs

  • Koen Hilberdink

  • over Léon Hanssen

  • beeld van Léon Hanssen

  • beeld van Johan Huizinga