Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biografie Bulletin. Jaargang 16 (2006)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biografie Bulletin. Jaargang 16
Afbeelding van Biografie Bulletin. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van Biografie Bulletin. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.46 MB)

Scans (18.92 MB)

ebook (7.57 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/biografie
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biografie Bulletin. Jaargang 16

(2006)– [tijdschrift] Biografie Bulletin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 61]
[p. 61]

‘Het is allemaal zoo geleidelijk en vanzelf gegaan.’
De ‘jonge’ jaren van Willem Drees
Paul van der Steen

In het derde deel van de Drees-biografie van Hans Daalder en Jelle Gaemers beschrijft Gaemers de jeugd en de wethoudersjaren van de latere premier. Een van de grootste verdiensten van het boek is de aandacht die wordt besteed aan de dagelijkse praktijk van linkse bestuurders op lokaal niveau.

‘Wij gevoelen ons thans niet alleen voor onze eigen klasse verplicht te grijpen naar de staatsmacht, maar wij meenen ook, dat het Nederlandsche volk voor het heden en voor de toekomst geen grootere dienst kan worden bewezen dan wanneer men ons in staat stelt dien doorslaanden invloed op de verdere ontwikkeling van ons volk uit te oefenen, die voor de verwezenlijking van onze voornaamste eischen onverbiddelijk noodzakelijk is.’ Met deze en nog meer grote woorden predikte Pieter Jelles Troelstra op 12 november 1918 de revolutie in de Tweede Kamer. De leider van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (sdap) liet zich meeslepen door het moment. Aan het notuleren van het urenlange, geïmproviseerde betoog kwamen diverse stenografen te pas.

Een van hen, Willem Drees, een partijgenoot van Troelstra, werd het al te gortig. Hij ging buiten zijn boekje en begaf zich nog tijdens de rede van de leider naar het Tweede-Kamerlid Schaper. Of hij die Troelstra niet kon aansporen tot enige matiging? Schaper begreep de onrust van Drees, maar was op dat moment ook niet meer in staat om iets te doen.

Drees had grote bewondering voor Troelstra, die hij ‘een groot man en een zuiver karakter’ vond. Dat maakte hem echter niet blind voor de schaduwkanten van de sdap-leider. Die beging op alle grote momenten fouten, ‘meegesleept door zijn sterke temperament en zijn behoefte om grote dingen te zien tot stand gebracht en zijn fantasie, eigenschappen die tevens zijn grote kracht waren en het geheim van zijn invloed op de massa’.

Op zijn beurt hekelde Troelstra partijgenoten als Drees die door het actief participeren in het bestuur van gemeentes de propaganda voor de socialistische zaak alleen maar zouden schaden. Smalend sprak hij

[pagina 62]
[p. 62]

over ‘wethouderen’, ‘bourgeoisie-onderonsjes’ en partijgenoten die hun licht plaatsten ‘onder de korenmaat van burgerlijke bureaucratie en alledagspolitiek’. ‘Ik zou sommige dezer propagandisten wel van hun wethouderszetels willen trappen.’

Linkse bestuurders

De wethoudersloopbaan van Willem Drees is een van de belangrijkste onderwerpen in De rode wethouder, dat de jaren 1886-1940 bestrijkt. Het is na Gedreven en behoedzaam (1940-1948) en Vier jaar nachtmerrie (1945-1949) het derde deel van de biografie van de sociaal-democratische staatsman (wanneer het eveneens zeer lezenswaardige boek Drees en Soestdijk. De zaak-Hofmans en andere crises 1948-1958 wan Hans Daalder niet wotdt meegeteld).

De emeritus-hoogleraar politieke wetenschappen Hans Daalder heeft zich over drie delen van de biografie ontfermt. Zijn assistent, de historicus Jelle Gaemers, neemt met De rode wethouder de meeste jaren voor zijn rekening, maar liefst vierenvijftig. Toch gaat het hier om wat in andere levensbeschrijvingen zou doorgaan voor de jonge jaren, de ‘aanloop tot’. Drees zou pas op zijn tweeënzestigste premier worden om het daarna tien jaar te blijven. Gaemers schetst trefzeker de langzame, maar gestage wordingsgeschiedenis van een politiek fenomeen.

Een van de grootste verdiensten van dit boek is dat het licht werpt op een tot nu toe nogal onderbelicht gebleven onderwerp: het dagelijks werk van linkse bestuurders in den lande. Het aantal biografieën over prominente sociaal-democraten uit de eerste helft van de twintigste eeuw is - afgezet tegen het aantal boeken over vertegenwoordigers van andere richtingen - groot, maar de meeste daarvan gaan over landelijke kopstukken (die druk waren met interne strijd, theorievorming en/of oppositie) of over de in het oog lopende wethouders van de hoofdstad zoals Wibaut en De Miranda. De rode wethouder is het verhaal van een Amsterdamse jongen die weinig mee leek te hebben om uit te groeien tot een man van naam en faam. Het orthodox-hervormde gezin waarin hij in 1886 geboren werd, behoorde tot de middenklasse. Maar toen Willem Drees vijf jaar was, overleed zijn vader en veranderde de financiële situatie drastisch. Dankzij de steun van de beter gesitueerde oom Frits kon de begaafde Willem toch doorleren. Ook Drees' gezondheid liet van jongs af aan te wensen over: hij had maagproblemen. Zijn vrouw To kreeg voor haar huwelijk van meerdere kanten de wijze raad haar keuze nog eens te overwegen: ‘Die jongen moet je niet nemen, daar heb je niet lang plezier van.’ Wie destijds voorspeld zou hebben dat ‘die jongen’ 102 jaar oud zou worden, zou vierkant uitgelachen worden.

De directeur van de Openbare Handelsschool in Amsterdam vond voor zijn leerling Drees een betrekking bij een bierbrouwer, maar de geheelonthouder en drankbestrijder kon die baan onmogelijk aannemen. In plaats daarvan werd hij bediende bij de Twentsche Bank. Ook daar was Drees niet erg gelukkig. Oom Frits wilde hem wel in de zaak, maar ook een loopbaan in de makelaardij en assurantiën zag de jonge Willem niet als de ultieme droom. Uiteindelijk volgde hij zijn jongenspassie, de stenografie. Aanvankelijk als freelancer en later als notulist in de Tweede Kamer verdiende hij er een behoorlijke boterham mee.

Binnen de sdap werden de kwaliteiten van

[pagina 63]
[p. 63]

Drees ook snel onderkend. Reeds in 1913 trad hij toe tot de Haagse gemeenteraad, waar hij tot 1941 deel van bleef uitmaken. Vanaf 1919 nam Drees ook zitting in de Provinciale Staten van Zuid-Holland. Maar liefst tweeëntwintig jaar hield hij het daar vol. In 1919 werd politiek van bij- tot hoofdzaak. Veertien jaar lang was de sociaal-democraat wethouder in Den Haag, waar hij alvast een voorproefje gaf van de landelijke hervormingen waarmee hij enkele decennia later zou uitgroeien tot een legendarische figuur. Sociale zorg was geen gunst, maar een recht, was zijn overtuiging. In Den Haag zorgde hij onder meer voor een redelijk bejaardentehuis, dat later nog zijn naam zou krijgen. In 1933 verruilde Drees het wethouderschap voor het lidmaatschap van de Tweede Kamer. Zijn nieuwe rol kon hem - ondanks de prominente rol die hij er al snel veroverde - minder bekoren. Hij miste het besturen. Zowel binnen de lokale als landelijke partijgelederen verwierf Drees een steeds belangrijker positie. Waardering was er niet alleen in sdap-kringen. De antirevolutionair De Wilde, die samen met Drees in het Haagse college had gezeten en het later schopte tot minister van Binnenlandse Zaken onder Colijn, zei ooit tegen hem: ‘Drees, jij bent zo'n fidele kerel, dat wanneer je vandaag Gereformeerd zou worden, wij je morgen ouderling zouden maken.’

Toch durfde de sociaal-democraat niet te vertrouwen op de politiek als bron van bestaanszekerheid. Van 1919 tot 1945 stond hij op non-actief als Kamerstenograaf. Pas toen hij minister werd, durfde hij definitief ontslag te nemen. Het tekent de man.

Het kalme werk

‘De last van een sobere held’ luidde de titel van een bespreking van de eerste twee verschenen delen van de Drees-biografie in dit blad. De oerdegelijkheid van de sociaal-democraat laat zich ook in dit deel voelen. Zo was hij in zijn correspondentie zo zuinig met het uiten van gevoelens, dat een voormalig klasgenoot klaagde over de toon, ‘die doet denken dat er transacties tusschen ons tot stand moeten komen’. Drees gaf hem gelijk, maar weet het aan de aard van het beestje. Hij was nu eenmaal zo. ‘Als het over feiten en denkbeelden gaat, spreek ik graag en veel en kan ik wel schrijven, maar zodra ik eens over gevoelens zou moeten spreken of schrijven, is het mis. Mijn gesloten karakter doet mij altijd bijzonder terughoudend zijn, ook tegenover mijn beste vrienden.’ Het was tegelijkertijd zijn sterke punt. ‘Weinig gerucht, veel gedaan’, zo typeerde het weekblad van de vakbond voor overheidspersoneel het veertienjarig wethouderschap van Drees bij diens overstap naar de Tweede Kamer.

Het is in De rode wethouder vergeefs zoeken naar buitenissigheden, grote schuivers en slepende conflicten. Idealisme was Drees zeker niet vreemd, maar hij schermde niet voortdurend met zijn principes. Het leidde wel eens tot twijfels over zijn toewijding aan de sociaal-democratische zaak. Zelf snapte hij dat wel: ‘Velen vinden grooter felheid in den strijd aardiger dan het kalme werk. Dat is volkomen begrijpelijk.’ Maar volgens een buitenstaander als Henri Marchant, die enige tijd met Drees in het Haagse college zat, was daar geen twijfel over mogelijk: ‘Als je Drees van binnen opensnijdt, is hij zo rood als een kreeft.’

Als de grootse toekomstvisioenen echter

[pagina 64]
[p. 64]

politiek even niet haalbaar waren, richtte Drees zich op de resultaten die in de politieke praktijk van alledag wel binnen bereik lagen. Waar anderen misschien eerder de offers zagen die voor een regeling gebracht moesten worden, zag Drees ook de winst. Bovendien: wie in het democratische spel mee wilde doen, ontkwam niet aan het compromis. Dat ging wel eens van au. Niet voor niets noemde hij zijn hervormingsarbeid ‘de moeizame worsteling van elke dag’. Idealisme leverde het meeste op, als het samenging met zakelijke arbeid.

Argumenteren was Drees' sterke punt. Hij deed het met de voor hem gebruikelijke soberheid, geen woord te veel, geen woord te weinig. ‘Misschien was debating wel Drees' enige hobby’, stelt Gaemers. Dat ging zo ver dat hij zelfs in zijn spaarzame vrije tijd naar praatclubjes ging. Dat betaalde zich uit in het vermogen om tot de kern van zaken door te dringen en in overtuigingskracht, als het niet onmiddellijk was dan wel op langere termijn. De vrijzinnig democraat Josephus Jitta concludeerde in een Haags raadsdebat dat wethouder Drees achteraf gezien altijd gelijk had. De biograaf kan dat slechts beamen en wijt het aan ‘een scherp politiek inzicht en een welhaast feilloze intuïtie voor wat haalbaar is en wat niet’. Het verwijt dat Drees in zijn autobiografische geschriften een al te gepolijst beeld van diens verleden geeft, wijst Gaemers dan ook van de hand. Van iemand die nu eenmaal vaak gelijk heeft, kan onmogelijk verwacht worden dat deze daar terugblikkend op zijn leven omheen draait. Al als zestien-, zeventienjarige koos Drees voor de stenografie en - nog belangrijker - voor de sociaal-democratie. Rond die tijd bloeide ook iets moois op met To Hent, zijn latere vrouw. Uit alles doemt het beeld op van een jongeman die uitstekend wist wat hij wilde, een toonbeeld van stabiliteit. Rustig maakte hij zijn opgang naar de top. Terugblikkend verbaasde Drees dat een beetje: ‘Het is allemaal zoo geleidelijk en vanzelf gegaan.’

Zedelijke verontwaardiging

Dat De rode wethouder ondanks het gebrek aan erg stormachtige ontwikkelingen prettig leesvoer vormt, is de verdienste van de biograaf. Daalder kan op grond van noeste archiefarbeid haarfijn besluitvormingsprocessen blootleggen, maar is niet de allerbeste verteller. Hij verliest zich bijvoorbeeld nogal eens in veel te lange citaten uit handelingen en notulen. Gaemers haalt soms ook letterlijk aan, maar korter en trefzekerder. Fraaie anekdotes en kleine, doch tekenende details geven op andere momenten kleur aan het levensverhaal van Drees. Drees was sober en degelijk, maar zeker geen droogstoppel, maakt dit boek duidelijk.

En als het eropaan kwam, kon Drees wel degelijk scherp zijn, zo blijkt uit diens opstelling tegen het bruine gevaar in de jaren dertig. Fascisten waren geen tegenstanders maar vijanden, beweerde hij in een rede voor de Provinciale-Statenverkiezingen van 1935. De religieus-socialist Ed. van Cleeff ageerde in een brief tegen dat soort woordgebruik; daarnaast vroeg hij aandacht voor ‘de ideële kern’ van het fascisme en de ‘waarachtige nood’ onder de bevolking die ten grondslag lagen aan het succes van de fascisten. Drees diende Van Cleeff stevig van repliek. Het ging, verduidelijkte hij, ‘niet om de vraag of wij desondanks mededogen kunnen voelen met groepen die uit nood een dwaalspoor volgen, maar hoe wij

[pagina 65]
[p. 65]


illustratie
Het echtpaar Drees-Hent in januari 1911.


staan tegenover degenen die de mensheid op deze weg ten verderve voeren. Iets meer zedelijke verontwaardiging tegenover de beulen van uw strijdmakkers en tegenover hun Hollandse bewonderaars, en iets minder tegenover een partijgenoot die, meevoelend met de slachtoffers, zich in een scherp woord uit, zou niet misplaatst zijn geweest.’

Op dat soort momenten kon Drees bijzonder snedig uit de hoek komen. Het nsb-Tweede-Kamerlid Max De Marchant et d'Ansembourg maakte in 1937 bezwaar tegen het naturaliseren van vreemdelingen met onuitspreekbare namen. Drees interrumpeerde: ‘Zoals De Marchant et d'Ansembourg!’. Het Tweede-Kamerlid Westerman van het uiterst conservatie Verbond voor Nationaal Herstel betoogde twee jaar eerder tijdens een debat dat in Duitsland de criminaliteitscijfers een stuk lager waren dan in Nederland. Opnieuw reageerde Drees ad rem: ‘Daar worden de misdadigers met officieele ambten bekleed!’

 

Jelle Gaemers, De rode wethouder. Willem Drees 1886-1988. De jaren 1886-1940 (Amsterdam, Balans 2006)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Willem Drees 1886-1988. Deel 1: De rode wethouder. De jaren 1886-1940


auteurs

  • Paul van der Steen

  • over W. Drees

  • over Hans Daalder