Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biografie Bulletin. Jaargang 17 (2007)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biografie Bulletin. Jaargang 17
Afbeelding van Biografie Bulletin. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van Biografie Bulletin. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.97 MB)

Scans (18.33 MB)

ebook (7.09 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/biografie
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biografie Bulletin. Jaargang 17

(2007)– [tijdschrift] Biografie Bulletin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 61]
[p. 61]

Aan de zijlijn van de samenleving
Een eigenzinnige biografie van J.C. Bloem
Koen Hilberdink

J.C. Bloem behoorde met Gerrit Achterberg en Hendrik Marsman tot de best verkochte dichters van de twintigste eeuw. Dat maakte hem tijdens zijn leven al tot een nationale bekendheid. Maar wie was Bloem precies? Bart Slijper, Bloem-kenner bij uitstek, vond in zijn eigenzinnige biografie een antwoord in Bloems werk.

De dichtersroem van J.C. Bloem (1887-1966) is nog steeds niet verbleekt. De kleine en zorgvuldig samengestelde bloemlezing Doorschenen wolkenranden bereikte maar liefst 20.000 lezers, en van de Verzamelde gedichten verschenen de afgelopen vijftig jaar nog vijftien herdrukken die goed waren voor 50.000 verkochte exemplaren. Versregels als ‘Domweg gelukkig in de Dapperstraat’ en ‘Altijd dit lege hart, altijd’ worden nog regelmatig geciteerd. Bloem was met zijn toegankelijke poëzie niet alleen een commercieel succesvolle dichter en een leverancier van oneliners voor het grote publiek over berusting, eenzaamheid en verlangen; hij oogstte na de Tweede Wereldoorlog eveneens waardering bij het literair establishment. In 1949 werd hem de Constantijn Huygenprijs toegekend, in 1952 gevolgd door de P.C. Hooftprijs. Decennia later eerden neerlandici hem met een tweedelige wetenschappelijke uitgave van zijn gedichten in de prestigieuze reeks Monumenta Literaria Neerlandica, en met de publicatie van briefwisselingen met Albert Verwey en Hendrik Marsman.

Van deze recente Bloem-onderzoekers heeft Bart Slijper zich het meest verdienstelijk gemaakt. Hij was niet alleen de bezorger van de genoemde correspondenties, maar voerde ook de eindredactie van de in 1993 verschenen en aan Bloem gewijde essaybundel Verlangen zonder vorm en zonder naam. De kroon op deze jarenlange omgang met de dichter is de biografie Van alle dingen los. Het leven van J.C. Bloem, waarop Slijper op 10 mei 2007 aan de Rijksuniversiteit Groningen promoveerde.

De kritiek was Slijper gunstig gestemd en hij behaalde met zijn Bloem-biografie de Tiplijst van de ako Literatuurprijs 2007. Ook werd hij genomineerd voor de Histo-

[pagina 62]
[p. 62]

risch Nieuwsblad/Volkskrant-prijs 2007. Dat is niet verwonderlijk, want Slijper is erin geslaagd een mooi portret van de dichter Bloem in zijn tijd te schrijven. Hij heeft de zwaarlijvigheid van Van alle dingen los. Het leven van J.C. Bloem weten te voorkomen en dat is de leesbaarheid ten goede gekomen. ‘Veel biografieën zijn onleesbaar vanwege een te grote hoeveelheid feiten’, luidt, niet zonder reden, een van de stellingen bij zijn proefschrift. Met zijn zorgvuldig afgewogen biografie van 322 pagina's hoofdtekst komt hij niet alleen tegemoet aan de wens van veel hedendaagse lezers, maar ook aan de eisen van subsidiegevers. Dat laatste bleek uit een mededeling van een woordvoerder van het Prins Bernhard Cultuurfonds, dat onlangs aankondigde een nieuw biografieënproject te starten. Zij verklaarde in nrc Handelsblad van 22 oktober 2007: ‘De afgelopen vijftien jaar is veel veranderd in de biografie in Nederland. We willen met dit project laten zien dat een biografie niet per se alle feiten uit een leven hoeft te beschrijven.’ Er moet blijkbaar een andere wind waaien in het Nederlandse biografenland.

Fascinatie

In haar omvang is Van alle dingen los. Het leven van J.C. Bloem voor Nederlandse begrippen modern, in haar ‘methode’ is zij dat niet. Met deze constatering is echter geen waardeoordeel geveld. Slijper stelt het levensverhaal van Bloem centraal en dat wordt door hem ‘gewoon’ chronologisch verteld. Een nieuwe kijk op het werk van de dichter Bloem heeft Slijper in eerste instantie niet willen formuleren. Er zijn immers al voldoende goede analyses van zijn poëzie, stelt hij enigszins nuchter in zijn nawoord vast. Het gaat Slijper om iets anders: ‘Het is de fascinatie voor een leven die mij, en ik denk: haast elke biograaf, heeft aangezet tot het schrijven.’ Voor Slijper doet maar één vraag ertoe: ‘Wie was Bloem?’ Om die te beantwoorden sluit hij aan bij een biografische traditie waarin het leven van de hoofdpersoon een belangwekkend verhaal moet opleveren. Met dat verhaal moet de lezer zich kunnen identificeren. Richard Holmes, die succesvolle biografieën schreef van groten als Percy Shelley en Samuel Coleridge, is daarvan een bekende vertegenwoordiger. Deze biografen plaatsen zich tegenover collega's die menen dat het genre bij uitstek een hulpmiddel of methode kan zijn om het werk van een schrijver te benaderen.

Erg diep gaat Slijper op deze, op zich interessante, theoretische kwestie niet in; hij laat met zijn biografie zien dat het gekozen uitgangspunt ook maar een uitgangspunt is. Hij moest zo nu en dan vluchten naar de ‘andere’ benadering, want anders was hij in de knoop gekomen bij het portretteren van Bloem, over wie hij in zijn theoretische verantwoording beweert dat hij voor alles dichter was. Slijper moest met literair-historische pen schrijven over de kring rond het tijdschrift De Beweging, vertellen over Bloems grondbeginsel dat vorm en inhoud één moeten zijn in de poëzie, en laten zien hoe de gedichten werden gevoed door een pessimistisch wereldbeeld. ‘De verbanden tussen Bloems poëzie en zijn leven zijn zo duidelijk dat de titels van zijn bundels minibiografieën vormen’, schrijft Slijper in het nawoord. Ook laat hij Bloem bewegen in het literaire landschap van de eerste helft van de twintigste eeuw, en figureren naast schrijvers als Eddy du Perron, Menno ter Braak en J. Slauerhoff.

[pagina 63]
[p. 63]


illustratie
Jacques Bloem met Clara Eggink en zoon Wim, 1941


Bloems leven, zo maakt deze biografie duidelijk, was de literatuur. Geen enkele baan kon Bloem bevrediging geven. Niet omdat hij lui was, maar eerder omdat hij overtuigd was van de zinloosheid van een werkend bestaan. Alleen in zijn gedichten zag hij een toekomst en als het even kon schudde hij het burger-zijn van zich af om zich aan de zijlijn van de samenleving als dichter te nestelen. Met deze, in hedendaagse ogen, eenzijdige en elitaire taakopvatting van het dichterschap stond hij in de eerste helft van de twintigste eeuw niet alleen. Net als de door hem bewonderde Albert Verwey en Adriaan Roland Holst, met wie Bloem bevriend was, kon hij terugvallen op de toen vigerende opvatting dat de dichter een taalmagiër is die, zoals Slijper schrijft, ‘met zijn woorden de grenzen verlegt en zich alleen bezighoudt met het hoogste’.

Misère

De poëzie was alles, maar een duivelse veelschrijver was Bloem niet. Desondanks stijgt zijn artistieke productie ver uit boven zijn prestaties op maatschappelijk gebied. ‘Mijn leven is als geheel van erg deprimeerenden aard geweest’, schreef hij met een profetische blik in 1925 aan Arthur van Schendel. Hij had toen nog zo'n veertig jaar te leven, waarin hij niet alleen de ene professionele mislukking op de andere stapelde, maar ook politieke dwaalwegen bewandelde en de drank als meest innige bondgenoot beschouwde. Bloem leek geen vat op dit troosteloze leven te hebben. Het werd bepaald door ‘een machteloze somberheid’, schrijft Slijper.

Toch was hij onder een gelukkig gesternte ter wereld gekomen. Jacques Bloem werd in 1887 geboren als zoon van de burgemeester van Oudshoorn, een dorp in de omgeving van Alphen aan de Rijn, waar hij onder de vleugels van zijn ouders paradijselijk opgroeide. Aan deze hemelse staat kwam door financiële problemen van zijn ouders op zijn zestiende levensjaar een eind en vanaf dat moment deed de misère haar in trede. Bloem bleef zijn hele leven terugverlangen naar zijn eerste levensjaren; niet zonder reden debuteerde hij in 1921 als dichter met de bundel Het verlangen. Hij maakte zijn hbs af - hij zakte wel twee keer voor het staatsexamen - en ging rechten studeren, een voor de hand liggende studie voor iemand uit zijn milieu. Na zijn afstuderen promoveerde hij op stellingen. Dat was in die tijd alleen mogelijk voor juristen en goed beschouwd had dit academische ritueel weinig om het lijf. Maar het leverde hem de doctorstitel op en daarmee probeerde hij als journalist en griffier van het kantongerecht in Lemmer, Breukelen en Zutphen zijn brood te verdienen. Dat dit niet altijd succesvol verliep, merkte zijn ne-

[pagina 64]
[p. 64]

gentien jaar jongere echtgenote Clara Eggink, met wie hij zes jaar was getrouwd en een zoon kreeg. Zij moest met lede ogen aanzien hoe haar echtgenoot zich terugtrok in de eindeloze lectuur van poëzie en onder het genot van een glas wijn of jonge jenever mijmerde over vervlogen tijden.

Bloem was een tomeloze drinker, wat hem in combinatie met zijn neiging tot klaploperij en sympathie voor aartsconservatie politieke denkbeelden - hij was lid van de nsb - tot een homme désagréable moet hebben gemaakt. Desondanks bleef Eggink hem ook na de echtscheiding zijn hele leven trouw. In de jaren vijftig woonde Bloem in Amsterdam, maar Eggink wist dat hij liever op het platteland woonde. Zij kocht voor hem een boerderijtje in Kalenberg. Zijzelf woonde in een nabijgelegen woonboot en kon de dichter tot zijn dood op gepaste afstand in de gaten houden. De laatste jaren van zijn leven was Bloem verlamd, kon hij nauwelijks spreken en was hij geheel van haar afhankelijk.

In dit troosteloze decor probeert Slijper Bloems persoonlijkheid kleur te geven. Daarin is hij geslaagd, al had hij nog iets meer de drijfveren van zijn held bij de wortel bloot mogen leggen. Misschien heeft hier de angst al te volledig te zijn en te veel te psychologiseren de biograaf parten gespeeld. Slijper houdt niet zo van interpreteren en laat de lezer op grond van de door hem aangereikte bronnen zelf conclusies trekken. Dat is soms jammer, want hoe je het ook wendt of keert, de biograaf heeft een zekere voorsprong en daarvan wil de lezer kunnen profiteren. Uiteraard gaat het er niet om Bloem uitentreuren psychologisch te portretteren of hem postuum op de divan te leggen. Ik ben er echter van overtuigd dat een brutalere benadering en duiding van Bloems curieuze gedragingen de biografie naar een nog hoger plan hadden kunnen tillen.

Neem Bloems alcoholisme, een ziekte waarmee hij voor zover ik kan beoordelen niet erfelijk was belast, en die daardoor om een biografische bedding vraagt. Slijper benadert het drankprobleem net iets te voorzichtig en te romantisch, waardoor hij de kans laat liggen de rauwere kanten van Bloems bestaan adequaat te beschrijven. Op pagina 229 staat bijvoorbeeld: ‘Er zijn mensen die drinken om tevredenheid, geluk, of inspiratie te intensiveren en er zijn er die drank gebruiken bij wijze van zelfmedicatie: om hun angst of ongeluk voor even af te dempen. Bloem behoort tot beide groepen, maar vooral tot de laatste.’

Om zijn hypothese van de tweesporige diagnose kracht bij te zetten, citeert Slijper twee gedichten, waarin Bloem iets zegt over zijn omgang met drank. De vrolijkheid van het drinken wordt bezongen in het door Bloem vertaalde kwatrijn van Omar Khayyam, dat als volgt begint: ‘Kom, vul de glazen en denk langer niet / Eraan hoe snel de onhoudbre tijd ontvliedt.’ Daarnaast plaatst hij het grimmige door Bloem zelf geschreven gedicht ‘De dronkaards’, waarvan hier het eerste kwatrijn:

 
In alle steden, in alle dorpen,
 
Overal waar de wereld is,
 
Moeten zij wonen, schuw, verworpen,
 
Alleen gebleven met hun gemis.

Slijper stapt te gemakkelijk heen over het feit dat een vertaald kwatrijn moeilijk als bewijsstuk voor het eerste deel van zijn hypothese kan gelden. ‘De dronkaards’ komt uit de diepste krochten van Bloems zielleleven en laat juist zien dat de alcohol een ter-

[pagina 65]
[p. 65]

gend aanwezig gemis moest wegpoetsen. Dat gemis bestond niet alleen uit het verlangen naar een verloren tijd. De lezer krijgt sterk de indruk dat Bloem een complexe seksuele aanleg moest verbergen. Hij voelde zich aangetrokken tot jonge meisjes en kreeg ook gedoe met justitie na aanranding van een arbeidersjongen. Slijper rapporteert daarover uitvoerig, maar deze passages blijven te anekdotisch en hebben te weinig gevolgen voor de wijze waarop hij de innerlijke Bloem presenteert.

Ook Bloems politieke faux pas ligt ingewikkelder dan Slijper doet voorkomen. Bloem werd in 1933 lid van de nsb en noemt zich in een brief aan Jan Greshoff zelfs een nazi. Waarom hij deze, ook in de beleving van veel van zijn tijdgenoten, abjecte politieke overtuiging was toegedaan, blijft onvoldoende verklaard. Slijper zegt het volgende: ‘Het antwoord is eenvoudig: zijn politieke belangstelling wordt vooral aangewakkerd doordat hij bekommerd is om zijn persoonlijke omstandigheden. Bloem voelt zich op de een of andere manier (helemaal duidelijk is het hem niet) permanent tekortgedaan, de “fleur” van vroeger is verdwenen.’ Dat antwoord is inderdaad te eenvoudig; daarmee komt de antisemitische Bloem te gemakkelijk weg. Toch stoort deze geringe duiding van Bloems gedrag bij eerste lezing niet. Slijper kent zijn materiaal door en door, houdt de regie in eigen hand en schrijft helder over zijn onderwerp. Dat hij bepaalde vragen niet beantwoordt, komt niet voort uit onkunde of onvermogen, maar heeft te maken met het gegeven dat hij deze vragen niet wil beantwoorden. Het is dankzij de eigenzinnigheid van de biograaf dat hij een breed lezerspubliek aan zich heeft weten te binden. Het is dezelfde eigenzinnigheid die ervoor gezorgd heeft dat hij collegabiografen serieus discussiemateriaal over aanpak en status van de hedendaagse Nederlandse biografie heeft geleverd. Slijpers Van alle dingen los. Het leven van J.C. Bloem geeft soms aanleiding tot tegenspraak, maar dwingt ook respect af. Dit boek illustreert dat de biografie in Nederland volwassen is geworden - er waait een andere wind.

 

Bart Slijper, Van alle dingen los: Het leven van J.C. Bloem (Amsterdam, De Arbeiderspers 2007)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Van alle dingen los. Het leven van J.C. Bloem


auteurs

  • Koen Hilberdink

  • Clara Eggink

  • J.C. Bloem