Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De boekzaal van Europe. Deel 9 (1700)

Informatie terzijde

Titelpagina van De boekzaal van Europe. Deel 9
Afbeelding van De boekzaal van Europe. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van De boekzaal van Europe. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.92 MB)

XML (1.65 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De boekzaal van Europe. Deel 9

(1700)–Pieter Rabus–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 123]
[p. 123]

XII. Hoofddeel.

Suite des Characteres de Theophraste, & des pensées de Mr. Pascal.

Dat is,

Vervolg van de Ga naar voetnoot*verbeeldingen [of printen] van Theofrast, en der bedenkingen van den Heer Pascal. Te Parijs by Steven Michallet, in 12. 12 bladen.

 

EEn lezer, die der namen, in 't opschrift van dit werkje staande, niet onkundig is, zal haast zien, of deze Schrijver zig wel bedagt heeft, met den trant van die mannen te willen navolgen, en, op hun voorgang, ook wat leerzaams voort te brengen. 't Is zeker, dat de aanmerkingen gansch niet raauw, en voor 't grootste deel stichtelijk zijn.

Zijn eerste gedagten uit hy over den MENSCH, en hy schildert hem af met levendige verwen, van welke onder andere deze streek uitmunt.

De menschen hebben dagelijks te strijden. Overwinnen zy de eene drift, daar rijst weêr een andere, dien zy moeten beteugelen. Als deze getemd is, ontstaan 'er wederom zeer vele, tot demping van welke nieuwe kragten vereischt worden. Deze wereld heeft geen Vrede. De begeerte verzwakt, de Eerzugt stookt
[pagina 124]
[p. 124]
meuitery; en als de eerzugt t'ondergebragt is komt de gierigheid in haar plaats. Ons gehee, le leven is niet magtig genoeg om onze vianden den oorlog aan te doen.

't Is de GODSDIENST, over welk 's mans tweede bedenkingen gaan.

Indien de mensch (zegt hy) konde bevatten 't gene hy ziet, ik zoude hem vergeven, dat hy twijfelt aan 't gene hy niet ziet. Maar het minste ding is een afgrond van duisterheid, waar in de Redden zig verliest. Wy zijn getuigen van ontelbare wonderwerken, die we niet konnen doorgronden. De Zon, ons zijn ligt gevende, matigt de hitte zijner stralen. De Aarde geeft ons vrugten in overvloed, en voorziet onze behoefte. De Zee kemt zijne golven glad, om ons een veligen doortogt na vremde landen te openen. De Lugt wekt winden, om ons te begunstigen, en de Hemel stort haren regen. Wat hebben wy te zeggen? Heeft eenig sterveling tot nog toe de oorzaak van die geregelde wisselingen der dagen en nagten wel begrepen? Heeft hy den oorsprong van Ebbe en Vloed wel gevat? Dit alles steuit den loop van onze aanmerkingen.
Onbequaam zijnde om dingen te kennen, willen we Gods oordeelen doorgronden. Wy eissen hem rekenschap van zijn bedrijf, en we willen, dat zijn Wijsheid onze twijffelingen zal beantwoorden.

Nog eens.

Een Filozoof, geloovende dat de Reden alle zaken bepaalt, twijffelt of hy God een offerhande van de zijne wil doen. Hy wilde wel,
[pagina 125]
[p. 125]
of dat God zoo vele Wonderdaden niet had gedaan, of dat God, dezelve doende, hem de verborgene oorzaken had geopenbaart. Hy wenschte wel dat in de Voorzienigheid een bekrompener magt, of in zijn Reden een meer uitgestrekte doordringendheid, was.

Van de WERELD te spreken neemt hy dus zijn aanvang, kort en goed.

Hoe men de Wereld meer doorzoekt, hoe men daar in meer zotterny ontdekt.

Dan treed hy voort tot de EENZAAMHEID, en leeraart ons, wat soort van menschen zig daar toe bequaam vinden, te weten zoodanige, die of ganschelijk vernufteloos, of in tegendeel rijkelijk met verstand begaafd zijn. De redenen, waarom iemand van een middelmatig vernuft niet magtig is zijn leven in eenzaamheid door te brengen, hebben haar steunsel.

Maar men denke vry, schoon gebergtens, rotsholen, en nare bosschaadjes wel plaatsen van eenzaamheid zijn, dat die nogtans de eenzaamheid niet maken. In den regten zin moet door d'eenzaamheid verstaan werden, een leven by zig zelf: hoedanig een eenzaam leven midden in 't grootste gewoel der volkrijkste steden, zoo wel als in de woestijnen, kan geleid werden: en zulk een eenzaamheid is vol vermaak.

In tegendeel schildert hy het HOF en de GROOTEN af, als vol onrust, en onlust. Hy spreekt van 't onderscheid der Borgers, en Hovelingen, van de slibbergladde wegen, langs welke men ten hove spansseert, en van de gebreken, daar in haren rol spelende; van den nood en 't gevaar der Grooten

[pagina 126]
[p. 126]
 
- - Exeat aula,
 
Qui volet esse pius. - -

Dat is,

 
Die als een eerlijk man wil leven,
 
Laat die zig verr' van 't hof begeven.

En wie zou daar in lust konnen krijgen, of hy moet niet van den besten aart zijn? Zoo 't waaragtig is, dat deze Franschman zegt; Ga naar voetnoot*Over al is de Waarheid niet welkom: maar te Hoof heeft men een schrik van haar.

Zijne Aanmerkingen oversommige uitgelezene plaatsen uit Tacitus willen wel gelezen werden, zoo ter bezeffing van Tibeers geveinsden aart, en Regeerkundige arglistigheid, als ter bespiegeling van de hachchelijken staat der Rijksamptenaren, en die met de Vorsten omgaan.

Wereldkundiglijk opent de Schrijver zijne gedagten over de VERDIENSTEN. 't Is niet al mis, als hy oordeelt, dat 'er met de ware Deugd in deze wereld luttel te verdienen is. Die met de vetste voordeelen gaan strijken, hebben dikwils hun lot minst verdient.

Ga naar voetnoot†De waaragtige Deugd heeft by de menschen geen ingang.
Het juiste middelpunt, waar in haar voornaamste eigenschap legt, is hen onbekend. In alle onze bedrijven is of al te veel, of al te weinig. 't Minste dat men in de wereld ziet is een geregelde edelmoedigheid, een opregte vriendschap, en een deugd zonder overmaat of gebrek. enz.
[pagina 127]
[p. 127]
Onder ons zijn, voor 't meeste, geene andere, als half wijze, en half deugdelijke. De eeuwen, die vrugtbaarst in deugden waren, hebben nimmer volmaakte voortgebragt, en alle de gene, die van de Oudheid onder 't getal der Wijzen gezet zijn, waren enkele hoovaardige veinzaarts.
Waar toe bepaalde zig de wijsheid van eenen Kato? Hoe verre strekte zig uit de matigheid van eenen Diogenes? De laatste kruipt in een tonne, veinzende dat hy 't gezigt der menschen wil ontvlieden, terwijl zijn hart vervuld is met ydelheid, zoo groot als die van Alexander, wiens roem hy versmaad. En die wijze Kato, toonde hy zig wel wijs, en was hy wel wijs, wanneer hy, om Cesars tegenwoordigheid te mijden, hem zelven vermoordde?
Iemand van de oude, als men zijn oordeel vraagde over de verdiensten van twee groote mannen, gaf tot antwoord Hy moest hen zien sterven.

Wat zal men van een BEROEMDEN NAAM zeggen? Daar in worden ons hier geen kleine zwarigheden aangetoont.

't Is dikwils niet min gevaarlijk, een grooten naam, als geen, te hebben.
Beroemdheid word verdagt, en van de Nijd benevelt. enz. 't Gemeen, nijdig op uw geluk, wil meer hebben NB als gy kunt geven. Voldoet gy haar verwagting niet, het ontneemt u haar goedkeuring.
Is de eerachting van een braaf vernuft ooit meer mishandelt, als nu?

Hier verzwijgt hy niet, hoe ongelijken lot de

[pagina 128]
[p. 128]

menschen, in 't stuk van eernamen, wegdragen. Laat een hoveling in zijn gansch leven twee dichtjes gemaakt, en een slenter-Juffer een Min-geschiedenis van eene harer vriendinnen geschreven hebben; men zal haar een plaats onder de brave vernuften schikken. d'Eene rijke Ezel krouwt den anderen, en dus ziet men dagelijks vele met lofdichten van Vleyers, die hun penne veil hebben, zeer weits opgehuld, en hunne onwaardige schriften met breede lofspraak aangehaald; terwijl andere, keurlijk van zwier, en taal, en zaken, niet eens van die oppronkers gemeld worden. Zoo zeer heeft de onwetenheid en eenzijdigheid haar deel in de loftuiteryen der aanzienlijke luiden. Hunne grollen worden aardige stukken genoemt, en de volgeestige puikwerken van iemand, die niet veel schijven heeft, of geen hoog ampt bedient, gaat men begrimmen, en hekelen.

Liefde van roem is de drift van menschen van verdiensten. Ydele roem is het deel der dwazen.
Die de achting van menschen verzuimt, gaat voor een lafhartige door. Die dezelve zoekt word verdagt van eerzugt. enz. Zie daar, men houde dan voor eenen onfeilbaren regel; Laat ons na geen Roem staan.

Ik starooge met den Franschen Schrijver een wijltje op dien grooten Dwingeland van twee lettergrepen, in 't Fransch MODE, en met dien naam alomme niet dan al te veel bekend.

Kleeden de luiden zig voor hun zelven? gansch niet. De Mode speelt den Tyran over onze genegentheden enz. Hoe zeer ook een
[pagina 129]
[p. 129]
zaak tegen onze zinnelijkheden strijd, word ze maar van de Mode; ze word terstond gedaan. Al wat tegen de Mode strijd, al staat het leelijk, dat verwerpt men. De beste dingen houden op te zijn, zoo haast als ze niet van de Mode zijn. Gekken zetten den loop van de Mode voort, Wijzen pogen zig niet gemaaktelijk daar van te onttrekken.

En nogtans wie zou gelooven, dat de Mode magtig was iemand verdienste by te zetten? Men zal een man, naar den ouwerwetschen trant gekleed, toegang weigeren, ter plaatse, daar een snoeshaan met een gewaad van den nieuwen snof word binnen gelaten.

Maar de Mode valt af, zoo haast als het gemeene volk vermogen heeft om dezelve te volgen.

De VROUWEN gaan hier niet vry. Dog de Schrijver betuigt voor af zijn rekkelijkheid. Hy wil van haar met onderscheid spreken: ook met achting. Het quaad spreken oeffent zig in gebreken der Juffers uit te vinden, welke zy niet hebben.

Een Schimpschrijver (zegt hy) van onze dagen kent maar drie wijze Vrouwen: maar ik durve niet gelooven, dat Parijs zoo verdorven is. In Sodom waren zeven Regtvaardige.

De goelijke schepsels mogen hier uit leeren, niet al te hoovaardig op haar schoonheid te streven.

't Is waar, schoonheid doet veel tot de verdienste van een Juffer, maar niet te min een uitmuntende hoedanigheid kan des lichaams leelijkheid verdragelijk maken.
[pagina 130]
[p. 130]
Schoonheid is geen duurzaam goed.

Gelijkerwijs groote rijkdommen somwijlen na een overgroote behoeftigheid leiden, alzoo baart de vervallende schoonheid een vervaarlijke leelijkheid.

Evenwel waren meest alle Juffers gaarne goelijk; en mogelijk is 't onder haar een algemeen gebrek.

Wilt gy tot een Juffer een taal voeren, die welgevallig zal zijn? Zeg haar, dat ze schoon, dat ze jeugdig is. Oude en leelijke zullen niets liever hooren. Schoonheid in een vroumensch te prijzen, welke zy niet heeft, zou haar meer vervrolijken, als een verwondering over deugden, welke zy zou konnen bezitten.
Deugd en Schoonte zijn byna twee onverzoenelijke viandinnen geweest. Een vrouw, die dezelve weet te paren, is geen kleine lofspraak waardig.

Onder de zinspreuken, die ik hier over 't VERNUFT en de WETENSCHAP leze, komt my iets voor, dat ik den lezer zal laten oordeelen, of't in ernst of boert, of misschien naar den Franschen snorktrant, zy geschreven.

Ga naar voetnoot*Was 't in Vrankrijk gebruikelijk (zegt de Franschman) Grieksch, Latijn, Hoogduitsch en Spaansch te spreken, 'k zoude eerzugt krijgen, om die talen te leeren. Maar men verstaat over al Fransch: men spreekt, men schrijft in die taal: waar toe dienen dan d'andere?

En verder.

[pagina 131]
[p. 131]
Neem eens, gy moet een Lofreden maken, gy zijt gekoren om een Lijkvertoog te doen, in een vergaêring van welsprekende mannen, daar men zig in 't Latijn moet uiten: hoe zult gy u daar in redden, zoo gy 't niet ten vollen kent? Een schoone tegenwerping, die gy ons maakt! zou Arsene konnen antwoorden, komen de Redenkonstenaars en Leeraars in de Scholen ons niet te hulp?

Een fijne steek op die Fransche vertoogmakers, en genaamde Pronkredenaars.

Overgroot is de waardy van een goed vernuft, boven de andere eigendommen.

Men zegt dat Krates zijn geld by een Wisselaar bragt, met verzoek, dat hy 't aan zijne kinderen wilde uitdeelen, zoo ze geen verstand hadden; anders aan 't volk, indien zy Filosofen quamen te werden. Vernuft heeft over al plaats. Al wie dat bezit, lagt met de fortuin, en bekommert zig weinig om ingang by Grooten te hebben.
't Is niet quaad, dat 'er zeer rijke luiden zijn: want zonder dien overvloed zouden de meeste, by gebrek van Vernuft, van honger moeten sterven.
Schrandere luiden zijn verzekerd, dat ze nooit zullen gebrek lijden. Hun naarstigheid vervult den mangel van goederen.
Een Bottrik, als hy ongelukkig word, is dubbel ongelukkig. Hy steekt in zijn ramp, en heeft geen hope van zig te redden.

Vele zouden eerlijker karels zijn, hadden de ouders hen geen schijven nagelaten. Maar wagt u, rijke babok, dat gy uw minder, dog vernuftiger, niet trapt.

[pagina 132]
[p. 132]
 
Al was 't na lange tijden;
 
Gy zult 'er weêr voor lijden.

De Ga naar voetnoot*Boekmakers willen ook wel bekeken zijn.

Waren sommige Schrijvers van onzen tijd Pauzen geworden, men zou zoo heviglijk niet over de onfeilbaarheid hebben getwist.
Men vraagde my onlangs, wat goeds ik in de Schriften van S...vond? Ik antwoordde, dat hy 't gepoogt heeft wel te maken.
In de Zedekunde zijn zulke heerlijke boeken geschreven, dat ze niets overlaten om te wenschen, dan de vaardige bekeering der gener, die dezelve lezen.
Den later Schrijveren te verwijten, dat ze zoo fijn, en zoo verheven niet zijn als de oude, dat is een ongeregelde liefde voor de Oudheid hebben. Zonder eenzijdigheid gesproken, men vind nieuwe, die de ouden zeer na volgen.

De GOEDE en QUADE FORTUIN krijgt de naaste plaats daar aan.

Oulinks had de Fortuin tempels, thans heeft ze hare waaragtige aanbidders.
Nogtans is het vermogen, dat men de Fortuin toeschrijft, niets met al. Zy zelve bestaat in enkele inbeelding.
Als wy in ongeluk vervallen, veeltijds is 't onze schuld.
Stijgen we ten top des geluks, zelden komt dat by onze verdiensten toe.

Zonder te zeggen, of dat laatste niet wat te

[pagina 133]
[p. 133]

veel bot viert, ga ik voort tot de HOOVAARDY en EERZUGT.

Niets is onverdragelijker, als de trotsheid van iemand, die in gunst is. Zijn geluk vervoert hem. Hy wil niet leeren. Hy veragt al wat hem niet na zijn zin is. Men vind by hem minder toegang, als by een Vorst.

Met een woord, hy schept zijn vermaak in andere lang te laten achter aan loopen. Doemelijk bedrijf!

Eerzugtige schrijven hun zelven 't geluk der uitkomsten toe. enz.
Over al den voorrang te willen hebben, zonder op d' uitgestrektheld zijner verdienste te letten, is 't merkteeken van een eerzugtige.

Laat ons hooren wat hy van de NIJD zegt. Dit is een snood beest, aan welkers geblaf een verstandig man zig niet moet storen. Vinders en handhavers van brave zaken stonden van ouds her dit helgedrogt ten doel, dog leden d'er nooit letsel van: want het jankt, het gilt, het keft te vergeefs, en plaagt niemand meer dan haar zelf. Geen zoo wijs, geen zoo eerlijk een man was 'er ooit, of d'een en d'ander duisterling, van benijding gezwollen, quam uit zijn hol te voorschijn springen, en grijnsde, op het zien van 't ligt, dat regtschapene zielen een geneugte is.

Hebt in de wereld ontallijke geleerde en ongeleerde tot uwe vrienden, begunstigers en waardeerders van uwen arbeid, daar zal een Houte leugenzieke Schoft, een Schaamtelooze Broêr Knelis, een vuile Plugge den balkenden ezelsstem komen opheffen, om, ware het mogelijk,

[pagina 134]
[p. 134]

uw naam te schenden. Wat zult gy 'er tegen doen? Zy moeten, als 't pas geeft, belachen, zy moeten geschrobt, zy moeten voor de nakomelingen, met duurzamen inkt, in duurzame schriften, menigmalen ten duurzamen schimp werden voorgestelt, of anders als honden, die tegen de Maan baffen, voorbygegaan.

Hoor eens, wat den beroemden Christoffel Kolumbus wedervoer. Als die groote Man Amerika ontdekt had, zeiden de nijdige van dat werk; Wat had hy dog anders te doen gehad, als eerst daar, en dan daar, na toe te trekken. Wy zouden 't zoo wel als hy gedaan hebben. Neen, sprak Kolumbus, maar die van ul. dit ey op zijn eind kan doen staan. Als niemand van hen zulks konde doen, gaf Kolumbus met het ey een zaften klop op de tafel, en deed alzoo het ey over eind staan. Daar op riepen ze altemaal; Was 'er anders niet aan te doen? Dat was ons ligt geweest. Maar, hervatte Kolumbus, niemand van ul. had 'er om gedagt: zoo hebbe ik ook de gewesten van Indiën ontdekt.

De Nijd onderstelt in ons zulke gebreken, die wy misschien nooit gehad hebben.
Iemands verdiensten zijn altijd niet bequaam, om de indruksels van de lastering uit te wissen: want de Nijd helpt, om te doen gelooven al het quaad, dat men kan zeggen; zelfs al wat men zig kan verbeelden. Een voortreffelijkheid, die boven alles uitmunt, en een zeldzame Opperdeugd konnen alleen van de aanvallen eenes quaadsprekers bevrijd zijn.
De Nijd, die Pest, spaart zelf geen vromen.
[pagina 135]
[p. 135]
In 't stuk van werken des vernufts worden de oordeelaars door Gevley of door Benijding verblind: door 't eerste ten voordeel der magtige, door de tweede tot nadeel van de minder vermogende.

Maar gy nijdige grijnzerts, en grimmers, die van niemand goed spreekt, dan die u ontziet, om dat gy schijven hebt, of ampten bezit, uit welker hoofde gy d'een en d'ander van uwen aanhang een stuk of brok kunt toevoegen; gy pestige benijders van een 's anders deugden, die gy, tot uw schande, ontbeert (zulk een kenne ik, die als hy dit in de Boekzaal leest, hem zelven straks geraakt zal vinden) gy Aartsschurken, bedenkt gy wel, hoe ongelukkig gy voor u zelven zijt? Niet slegts, om dat de gene, dien gy benijd, met u wel oolijk de gek steekt, maar om dat gy uw kanker altijd by u draagt, volgens die waaragtige spreuk

Suum invidia torquet autorem.
De Nijd plaagt den Benijder meest.

Daar en tegen hoe gelukkig zijn zy, die een 's anders geluk zonder benijding konnen aanschouwen! Ja zy zijn gelukiger, als alle de gene, welke zoo hoog van staat zijn, dat zy benijders konnen verwekken.

Uit het hoofddeel van 't SCHIMP SCHRIJVEN hebben de bazen, die zig voor [Kritici] Oordeelaars, Vitters, of Woordenzifters uitgeven, vry wat te leeren. Zy hooren, hoe deze Fransman het zelve besluit.

[pagina 136]
[p. 136]
De snoodste hoedanigheid is 't, mijn 's oordeels, het gedrag van byzondere menschen te onderzoeken, om te doen zien, dat men de konst van quaadspreken verstaat.

VALSCHE SNAKEN, en SCHIMPERS, of Schertzers hebben hier ook een beurt, dog luttel tot hun eere.

Gy al wie gy zijt, ge moogt u door een snedig gezeg behagelijk pogen te maken, gy moogt het ook eens wagen met iets koddigs, maar voor de rest, maakt'er uw werk niet van.
't Geheim om de schimp te beletten, is, dat men dezelve voorkome. Men zal niet gaan lachen om een bultenaar, die op een vermakelijke wijze hem zelven eerst heeft ten spot gestelt.

Hy spreekt ook van de LIEFDE, en VRIENDSCHAP.

De Liefde is 't gebrek van jonge, de zwakheid van oude luiden, de dwaasheid der jonge dogters, de drift der vrouwen, de tijdquisting van kleine, de bezigheid van groote, het verderf der zinnelooze, een klip der wijze. 't Welk niets anders wil zeggen, als dat de heerschappy der Liefde over alles gaat.
Daar is een razerny in de minnedrift van een jong, buitensporigheid in die van een oud man. Zullen we dan zeggen, dat de Liefde een goed ding is?
Geld is de zenuw des Oorlogs. 't Is ook de sleutel der Liefde.

Of we in hoogen, of we in lagen stand zijn, een vriend komt ons bijster te pas.

[pagina 137]
[p. 137]
Wie zal ondernemen ons de waarheid te zeggen? Een vriend (wel te verstaan een goed opregt vriend) Wie zal in ons onze gebreken willen berispen? Een vriend.
Augustus had een Mecenas van doen, Alexander een Hefestion.
Maar een vriend, die ons pluimstrijkt, is gevaarlijker als een viand, die ons verraad.

Men houde voor alle dingen de VOORZIGTIGHEID in waarde.

Vele voornemens te hebben strijd niet tegen de voorzigtigheid, mits dat 'er verwarring buiten blijve.
De Voorzigtigheid maakt zig door verscheide raadplegingen zuiver en fijn.
In wisse ontwerpen heeft de Voorzigtigheid meer deel, als de Fortuin: in andere heeft de Voorzigtigheid slegts het begin gemaakt, en de Fortuin al 't overige.

Het SPEL (we spreken van dobbelen, kaartspelen, en alle zulke tijdquistende oeffeningen) wat is het anders, als een vermoeijende bezigheid, die nogtans niemand moede is?

't Is de Gierigheid niet, die den menschen de lust tot spelen inboezemt, maar 't is de eerzugt, 't is de verquisting, die dat doet.
Wat heeft hy meer te verliezen, die zijn karós en paarden heeft verloren? Hy is teffens zijn eer quijt geraakt.
Men kan een goed speler zijn, zonder een eerlijk man te wezen. Wel te spelen, in 't verliezen bezadigd te zijn, geld zonder spijt te wagen, en trouwelijk te winnen, dat is 't al, wat 'er vereist word, om den naam van een
[pagina 138]
[p. 138]
goed speler te hebben. Maar kan men wel een speler wezen, zonder zijne eigen zaken te laten varen? zonder hem zelven of anderen te verderven? zonder verdagten handel aan te gaan?

PLEITZUGT heeft veler harten zoo bekropen, dat z'er als met een handwerk meê omgaan.

Maar hoe luttel bereiken de pleiters hun oogmerk, als de zaken jaren lang aan de spijker blijven hangen!

Zoo de grondregel in de Filozofie dat men geen Wezens zonder noodzaaklijkheid moet vermenigvuldigen in de Regtsplegingen plaats had, sommige regtzaken, die twintig jaren geduurt hebben, zouden pas twintig dagen duuren.
Zijt gy met de razerny van 't pleiten bezeten? Ik wil 'er u van genezen. Ga met my eens voor de Pleitbank. Daar zal ik u toonen uwe Regters, gevolgd van drie of vier knegten. Zy hebben meer als eene Karós, een groot getal paarden, t'huis een goeden disch, eenige mijlen buiten Parijs groote Lusthoven, te Parijs zelve trotse huizen, zonder de heimelijke byzondere woningen te tellen: hunne inkomsten zijn middelmatig, zy bestaan alleen van de geding-gelden; en gy, hardnekkige dwarsdrijver, zijt de man, die dat geding-geld moet betalen.

Op WELDADEN past ERKENTENISSE, maar 't is jammer, dat ze veeltijds met ondankbaarheid worden beantwoort.

Een regtschapen man wil geen weldaad ontfangen, zonder onderscheid van wien 't ook zy. Hy ziet niet zoo zeer op den dienst, hem aangeboden, als op de persoon, die hem wil ver-
[pagina 139]
[p. 139]
pligten. Wat achting zal men dog hebben voor de aanbieding van een schobbejak? Ik wil mijn welvaren aan geen booswigt schuldig zijn.
Niets is onlijdelijker, als dat soort van menschen, die u verwijten, dat zy u gemaakt hebben 't gene gy zijt. Zou men d'er niet meer aan verpligt wezen, dat men aan hen niet verpligt was?
Een Romein zeide eens tot iemand, die hem verweet, dat hy hem van de dwingelandy der Cesars in 't leven had behouden; Levert my aan Cesar over! Als of hy wilde zeggen: hoe droevig mijn lot mogt geweest zijn, 'k zoude mijn leven maar eens verloren hebben, in plaats dat gy door uwe verwijtingen mijn dood yder oogenblik vernieuwt. Ik zou verdragen hebben de hardheid van Cesar, die mijn meester, en mijn Verwinnaar was, maar is de hardheid van een vriend te dulden? Gy, die honderdmalen de grootheid van uwe vriendschap vergroot, ten opzigte dat gy my van niets tot iets gemaakt hebt, brengt my tot de laagte. De trotsheid der ommeêdoogende Grooten, die van de Fortuin boven my geplaatst zijn, zoude my meer sparen, als uw geveinsden yver. Het staat u qualijk, zonder ophouden uwe weldaden te toonen. Die vertooning is niet meer voor u. Mijn werk is het, die te beschouwen, en my daar over te verwonderen.

Men moet echter niet denken, dat het gansch onvoegelijk is, een vriend eens voor te houden, wat diensten men hem gedaan hebbe. Dit 's maar de zaak, dat het met bequaamheid en schranderheid moet gedaan werden, in dier voegen, dat 'er geen verwijt in steekt.

[pagina 140]
[p. 140]
Kan 't wel met fijner snedigheid geschieden, als op de manier, die een oud soldaat gebruikte, in de genade van Cesar af te bidden? Vorst, sprak hy tot den Keizer, die hem stond te vonnissen, zult gy niet erkennen een soldaat, die u, om de hitte van uw dorst te verkoelen, water uit een fontein bragt? Heel wel, antwoorde Cesar, maar die waart gy niet. 't Is niet zonder reden, hervatte de krijgsknegt, dat gy my niet kent, want ik hebbe sedert dien tijd voor u vegtende een oog verloren. Cesar kende hem toen, en erkende's mans diensten.

Elk een kan juist niet op een uitmuntende en verheve wijze zijn erkentenis voor genoten diensten doen, maar daar is evenwel geen mensch, of hy kan met een verpligtend woord de goedheid van zijnen weldoender beantwoorden. Een enkele korte klemspreuk overtreft menigmaal in gewigt alles, wat men zoude konnen bybrengen. Ey hoor eens, lezer, een merkwaardig voorbeeld.

Augustus schonk, om Furnius wille, zijn Vader, die 't met Antonius had gehouden, het leven. Wat erkentenisse kon Furnius, een onvermogende onderdaan, voor zoo groot een weldaad aan een oppermogenden Keizer doen? Een eerlijk verwijt, dat Furnius aan den Vorst deed, van hem tot dat onvermogen gebragt te hebben, was van meer verdienste, dan alle bedenkelijke aanbiedingen. CESAR, zeide hy, ik hebbe in al mijn leven maar een ongelijk van u ontfangen, en dat is heden geschied, wanneer gy gemaakt hebt, dat ik genoodzaakt ben ondankbaar te leven, ondankbaar te sterven.
[pagina 141]
[p. 141]

Zou men hier nevens iets van de ondankbaarheid te boek zetten, men mogt van de grootste wel beginnen, namentlijk die, met welke de beste Vaderlanders zijn bejegent.

De Scipioos, de Kamillen, de Ciceroos, en andere, zijn voorbeelden van 's volks ondankbaarheid uit de Roomsche historien. De Staat was aan hunne dappere vuisten en welsprekendheid haar welvaren schuldig, de soldaten hadden aan hunne personen d'ervarenste Krijgshoofden, en de Borgers d'alleredelmoedigste Verlossers; nogtans, in spijt van al 't goed, dat zy den Lande gedaan hadden, is het Land tegen hen aangespannen, en heeft hen mishandelt.

Maar 't is Roome niet alleen geweest, daar menig eerlijk man, in tijden van onrust,

 
Moest uitstaan op een moordschavot
 
Het onverdiende stervens-lot.

Voornamentlijk als de Bazen van den degen wraak vorderden.

 
Daar zulke vlegels, zulke zwepen,
 
Ter regtbank, ja ter slagtbank, slepen,
 
En met een lak, hen opgeleid,
 
De trouwste en eerlijkste onderdanen,
 
De Peten, Priscen, en Soranen,
 
Opoff'ren aan d'onmenschlijkheid.

Ja, 't welk de waaragtige reden was (volgens de voorbeelden, ons van de Romeinsche History-schrijvers, Tacitus voornamentlijk, aangewezen) waarom de onnopzelheid vervolgt wierd,

[pagina 142]
[p. 142]
 
Daar 't als een misdaad stond te vreezen,
 
Van alle misdaad vry te wezen.

't Zal best zijn van deze stoffe te scheiden.

Het volgende hoofddeel, waar in het Ga naar voetnoot*TOONEELSPEL VOOR en TEGEN word gesproken, dewijl het in een langwijlig en aan een geschakeld vertoog bestaat, zal ik ongerept laten. Elk oordeele van deze oeffening, samt deszelfs gebruik, en misbruik, naar zijn goedvinden. Aan d'een en d'andere zijde zoude, mijn 's bedunkens, nog wat vallen te twistredenen. Onderwijlen blijft Vondels zeggen waaragtig.

 
Tooneelspel quam in 't licht, tot leerzaam tijdverdrijf.
 
Het wijkt geen ander spel, nog Koninklijke vonden.
 
Het bootst de weereld na, het kittelt ziel en lijf:
 
Het prikkelt ze tot vreugd, of slaat ons zoete wonden:
 
Het toont, in 't klein begrip, al 's menschen ydelheid;
 
Daar Demokrijt om lacht, daar Heraklijt om schreit.

't Slot van 't werkje is een hand vol Ga naar voetnoot†AFGETROKKE BEDENKINGEN, die van velerley aart, dog gansch niet ruw, nog bastig, zijn 'k Wil 'er eenige van naschrijven.

[pagina 143]
[p. 143]

Een van Solons wetten, die aanmerking verdient was deze,

Dat een Zoon niet verbonden was zijn Vader te onderhouden, indien de Vader, het vermogen hebbende, nogtans verzuimt had zijn zoon een handwerk te laten leeren.

Het strekke tot een proef, hoe noodzakelijk het zy, dat de jeugd aan den arbeid werde gehouden, en dat hare beste jaren door geen leuyheid verloopen. Dat vele ouders hunne kinderen, in plaats van zingen, en springen, en andere onnoodige kunsjes, noodige wetenschappen lieten leeren; hunne huishoudens zouden eerlijker, en den Staat daar door beter gedient wezen.

Voeg hier iets van Krates by.

Deze Filozoof wenschte, mogelijk te zijn, van een hooge plaats uit te roepen, dat het door de ooren in de harten van de gansche Burgery drong;

O Mensch, hoe groot een dwaasheid is het, zoo veel zorg voor het vergaderen van rijkdommen te dragen, zonder dat gy zorgt voor de opvoeding uwer kinderen, aan welke gy dezelve moet nalaten?

Na dat de Schrijver de vervloekte uitwerkse- van Eigen-baat onder alle soorten van menschen kortelijk heeft aangehaalt, vertelt hy ons 't volgende.

De Heer de la Moignon, bedankende Mazarin, die hem quam geluk wenschen, wegens zijn verheffing tot het ampt van voorzittend Raadsheer, kreeg van den Kardinaal tot antwoord; By aldien de Koning in zijn rijk een eerlijker Man als hem had konnen vinden, dat hy hem die bediening niet zoude gegeven hebben.
[pagina 144]
[p. 144]
Wat een heerlijke zaak is het, dat men zijn aanzien alleen aan eigen verdiensten schuldig is!

Maar gy groote Amptenaren, dikwils groot ser als uwe Meesters, die u daar meê voorzien hebben, waant gy groote mannen te zijn, om dat uwe bedieningen zoo veel gezags meêbrengen?

 
Uw eer zinkt met uw ziel in 't graf,
 
En anders hebt gy d'er niet af.

Groote mannen waren van alle tijden ook zulke, die een deel schoeljes en schurken vet beampt zagen, dog altijd zelf in een lagen staat leefden. Der voorbeelden, zoo ik die wilde melden, ware geen einde. De minste bedieningen nogtans, welke regtschape wijzaarts bekleerden, ontfangen van hen haar grootheid, en hun bedrijf breekt door de nevelen van ongunst heen.

Ik valle in een opmerking van de stichters en bouwers, die juist altemaal het gemak van bequamelijk te wonen niet beoogen, schoon ze de allerbequaamste woonplaatsten timmeren.

In voorname Steden vind men menschen, slegte woonsteden bewonende, die in andere wijken heerlijke huizen hebben.
Bouwt men voor zig zelfs, of om zijn vermaak dan? Ik denke 't niet. Van tien huizen, die N. heeft laten timmeren, en opcieren, heeft hy d'er maar drie in zijn leven gezien.
De Stad Richeljeu, welke een van de netste in Vrankrijk is, zoo wegens haar welgeregeld-
[pagina 145]
[p. 145]
heid, als wegens den schoonen stand van 't kasteel, is op bevel des Kardinaals van dien naam gesticht; maar men heeft my verzekert, dat hy nooit het genoegen heeft genomen van dezelve te bezigtigen. 't Was hem genoeg, bewust te zijn, dat 'er een Stad was, die den naam van Richeljeu droeg.

Nog eens wat, en daar meê legge ik dit boek uit mijne handen.

Wat hebben wy in zoo vele vremde landen te doen? Laat ons in ons Vaderland blijven. Daar vinden wy zoo wel het gezigt van bloemen, bergen, bosschaadjes, en fraaije steden, als elders. Reizen leert leven, en de handel met verscheide volkeren onderrigt veel. Is dat uw melning? Maar zeg my eens, in den tijd van tien jaren, dat uw vriend alle de Koninkrijken van Siam, van China, van Indiën, en van Japan heeft doorkruist; wat heeft hy d'er geleert, dat hy te voren niet wist? Hy heeft 'er uit ondervonden, dat de Barbaren een wilden aart hadden, maar is zijn imborst daar door wel bezadigder geworden? Hy heeft de Afgoderyen van die onwetende volken gezien, terwijl ik zoo wel als hy hunne bygeloovige gewoontens kende

(trouwens we behoeven niet ver te loopen, om die bijstere buitensporigheden onder de zoo genaamde Christenen ook te beschouwen)

maar heeft die verscheidenheid van Godsdienst, die menigvuldigheid van overgeloovige plegtigheden, geen wankeling in zijn geloof gebragt? Laat hem toezien, dat dat niet gebeure.
voetnoot*
Merkbeelden, uitgedrukte beelden, enz.
voetnoot*
Par tout la Verite est mal reçûe: a la Cour elle est en horreur. Pag. 61.
voetnoot†
Pag. 83.
voetnoot*
P. 126.
voetnoot*
Pag. 131. Les Auteurs.
voetnoot*
Le pour & le contre de la Comedie. Pag. 210.
voetnoot†
Pensées detachées. Pag. 237.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De boekzaal van Europe


auteurs

  • [tijdschrift] Boekzaal van Europe, De