Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Boekenwereld. Jaargang 13 (1996-1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Boekenwereld. Jaargang 13
Afbeelding van De Boekenwereld. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Boekenwereld. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Boekenwereld. Jaargang 13

(1996-1997)– [tijdschrift] Boekenwereld, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

Boekbesprekingen

De techniek van de Nederlandse boekillustratie in de 19e eeuw. Amstelveen, Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen, 1995. 128 p. f 89,-. ISBN 0206686216.

Toen ik, zo'n 15 jaar geleden, voor het eerst het Musée de l'Imprimerie in Lyon bezocht, overkwam me iets bijzonders. Het is een van de mooiste grafische musea van Europa (tezamen met het Museum für Papier, Schrift und Druck in Bazel en het Gutenberg-Museum in Mainz). Nadat ik in het Lyonese museum zaal na zaal genoten had van de heldere indelingen en de fraaie presentatie, kwam ik ten slotte - vermoeid van het urenlang turen op typografische instrumenten en op allerlei drukwerk en van het maken van aantekeningen en foto's - op de derde verdieping, en daar zag ik iets wat ik in andere grafische musea niet had aangetroffen: een omvangrijke tentoonstelling betreffende de negentiende-eeuwse illustratietechnieken. Tientallen procédés, zowel in hoog- als diep- als vlakdruk, waaraan fraai klinkende namen waren gegeven als tissiérographie of gillotage, werden er uiteengezet en de produkten ervan getoond. Het geheel was voor mij een oerwoud van gecompliceerde en soms onderling verstrengelde technieken, waarvan ik er maar een paar kende, onder andere de misschien wel mooiste reproduktietechniek, de lichtdruk. Ontevreden, doordat mijn gebrek aan kennis weer eens zodanig was dat ik niet eens een kader had waaraan ik de nieuwe informatie zou kunnen verbinden, keerde ik huiswaarts. Enkele jaren daarna ontmoette ik Johan de Zoete, die al deze illustratietechnieken kende, en niet alleen uit lectuur maar ook uit praktische ervaring (en zo hoort het eigenlijk, net zoals een boekhistoricus praktische ervaring in het zetten en drukken van boeken zou moeten hebben). Weer later bleek dat De Zoete en enkele gelijkgezinde fanaten (want fanatiek moet je in de wereld van de geschiedenis van boek en druk zijn, wil je tenminste een keer wat goeds presteren) zich verenigd hadden in een werkgroep, genoemd naar een groot Nederlands kenner van de grafische technieken, Dr. N.G. van Huffel. Deze Van Huffel kende ik, en ik gebruik nog steeds zijn Encyclopedisch handboek der grafische werkwijzen uit 1926. De werkgroep leerde ik kennen toen zijn leden enkele jaren geleden een aantal gastcolleges aan de Universiteit van Amsterdam gaven, gewijd aan diverse illustratietechnieken.

Uit deze werkgroep kwam het initiatief voort dat tot een indrukwekkend boek heeft geleid: De techniek van de Nederlandse boekillustratie in de 19e eeuw. Het boek, samengesteld door een zevental auteurs (waaronder De Zoete), kan men - en nu gebruik ik een term die zodanig misbruikt is dat ik hem gewoonlijk vermijd - grensverleggend noemen (ook al blijft het grotendeels binnen onze landsgrenzen): het is een zeer geslaagde poging om tenminste een deel van dat oerwoud dat ik in het drukkersmuseum in Lyon aantrof, namelijk die technieken die in Nederland toegepast werden, te bewerken tot een overzichtelijk bos. Dat bewerken houdt onder meer in het bij elkaar brengen van gegevens over de technieken en over de beoefenaren ervan (werkwijzen, ervaringen, enz.) èn van concrete produkten, drukwerken dus - bijna alle illustraties in dit boek zijn niet eerder gereproduceerd. Behalve bekende technieken als houtsnede en houtgravure, ets en kopergravure, lithografie en lichtdruk, komt er een keur van grotendeels vergeten procédés aan de orde, zoals glyfografie, oleografie, anastatische druk. Er is een prachtig hoofdstuk gewijd aan de lichtdruk, niet alleen naar míjn smaak het fraaiste van alle negentiende-eeuwse reproduktieprocédés: het omslag van het boek geeft een volgens dit procédé vervaardigde illustratie weer. Thans is de lichtdruk zo goed als uitgestorven. Van de andere fotografische procédés is er een die nog steeds gebruikt wordt, namelijk de autotypie of rasterdruk, in 1881 uitgevonden door Georg Meisenbach (als hij de uitvinder genoemd mag worden: een jaar eerder schijnt in de vs een gerasterde illustratie gedrukt te zijn, maar in ieder geval is de vinding van Meisenbach verspreid). Nog steeds komt zo goed als elke gedrukte afbeelding met grijstonen tot stand via deze werkwijze: het is dit procédé geweest dat alle andere in principe overbodig maakte, en het is dan ook niet de uitvinding van de fotografie geweest (in 1839) die de houtsnijders, houtgraveurs, etsers, koper- en metaalgraveurs en al die andere ambachtslieden betrokken bij het maken van een grafische drukvorm het brood uit de mond stootte, maar de typografische toepassing van het fotografisch beginsel bij het maken van die drukvorm in het rasterprocédé. Liever dan u een oppervlakkige blik te geven in het goed gecultiveerde bos van in Nederland gehanteerde illustratietechnieken dat de samenstellers van dit boek ons presen-

[pagina 32]
[p. 32]


illustratie
Lichtdruk, vervaardigd door Joseph Albert in 1870, bij het ‘Levensbericht van Dr. G. Simons’, Tijdschrift van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs 1869-1870.


teren, wil ik nog even ingaan op deze ene techniek.

Tot 1881 was in de hoogdruk - meest gebruikte drukmethode - ondanks vele experimenten hèt probleem niet opgelost: het langs fotografische weg vervaardigen van een drukplaat die halftonen (dus grijswaarden) kan weergeven. In vlakdruk kon men in de loop van de negentiende eeuw wel halftonen weergeven, namelijk in het overigens moeizame lichtdrukprocédé, en ook in de diepdruk, namelijk in de ook niet eenvoudige heliogravure, maar in de hoogdruk kon men alleen òf zwart òf wit op het papier krijgen. De oplossing waarmee Meisenbach in 1881 de grafische wereld verrijkte, was in feite een eenvoudige: hij stelde bij de opname van een object in de reproduktiecamera tussen dat object en de lichtgevoelige film een glasplaat met een raster (fijne zwarte lijntjes; later: puntjes); het object verschijnt dan op de film in grotere en kleinere puntjes, en als hiervan langs de in 1881 al lang bekende chemische weg een drukplaat voor hoogdruk wordt gemaakt, worden door optische illusie grijstonen gesuggereerd: waar weinig puntjes zijn, schijnt het papier wit te zijn, waar meer puntjes bij elkaar staan, neem je een grijstoon waar. Wie een foto in een krant (krantenfoto's zijn in grof raster gedrukt) onder een loep legt, ziet dit meteen. Later werd dit rasterprincipe ook toegepast in de diep- en in de vlakdruk. Thans wordt zowat al het drukwerk in vlakdruk gedrukt, in de vorm van offset, hetgeen inhoudt dat alle in dit boek getoonde reproductiemethoden in de vlakdruktechniek zijn afgedrukt.

Waarom haal ik dit rasterprocédé hier naar voren? Om Meisenbach de plaats te geven die hij verdient op het podium van de grote uitvinders in de wereld van de boekdrukkunst. Als ik een modern boek relateer aan de grote uitvindingen in het grafische vak, dan kan ik constateren

-dat Johann Gutenberg, de uitvinder - ca. 1455 - van het drukken met losse gegoten letters, in dit boek nog maar zeer ten dele aanwezig is: bij het elektronisch zetten is hij alleen nog vaag aanwezig in het beginsel van de losse letter;
-dat Aloys Senefelder, de uitvinder - in 1798 - van de lithografie, in dit boek nog maar ten dele aanwezig is: bij het offsetdrukken is hij alleen nog aanwezig in het beginsel van de vlakdruk;
-dat Friedrich König, de uitvinder - ca. 1810 - van de cilinderpers in dit boek nog maar ten dele aanwezig is: bij de moderne offsetpers is hij alleen nog aanwezig in het cilinderprincipe;
-maar dat Georg Meisenbach, de uitvinder - in 1881 - van het rasterprocédé, in dit boek nog geheel aanwezig is: de elektronica heeft zijn werkwijze niet gewijzigd, alleen maar verfijnd. Ik denk overigens wel dat Meisenbach deze positie spoedig zal verliezen: een vorm van rasterloze druk zal het puntraster gaan vervangen.

 

De techniek van de Nederlandse boekillustratie in de 19de eeuw verscheen als Kerstnummer Grafisch Nederland 1995, een jaarlijkse publikatie van het Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen; het heeft een gedurfde maar duidelijke vormgeving, en - zoals van een vereniging van drukkerspatroons verwacht mag worden - het is prachtig gezet en gedrukt. De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag had gedurende enkele maanden een tentoonstelling van de originele prenten in huis.

Frans A. Janssen

[pagina 33]
[p. 33]

Marita Mathijsen, Naar de letter. Handboek editiewetenschap. Assen, Van Gorcum, 1995. 462 p., f69,50. ISBN 9023229746.

‘Naar de letter richt zich tot editeurs, studenten en uitgevers’, luidt de eerste zin van de inleiding van dit handboek editiewetenschap. Dus niet in eerste instantie tot de lezers van De Boekenwereld, lijkt het. Dat is slechts schijn. Want het boek wil niet alleen een handleiding zijn voor wie teksten van een overleden auteur uitgeeft, het wil ook de lezers bewust maken van de kwetsbaarheid van historische teksten en de eisen die de uitgave daarvan stelt.

Het boek is tot stand gekomen onder auspiciën van het Constantijn Huygens Instituut voor Tekstedities en Intellectuele Geschiedenis te Den Haag, een bundeling van het in 1983 opgerichte Bureau Basisvoorziening Tekstedities en de al eerder door de knaw geïnstitutionaliseerde Grotius- en Erasmusedities. De afgelopen decennia is de neerlandistiek zich in toenemende mate bewust geworden van het belang van goede, betrouwbare edities. De ervaringen die in deze periode zijn opgedaan, hebben nu hun neerslag gevonden in dit handboek.

In de eerste plaats is het boek een handleiding voor de uitgave van teksten. Een beperking daarbij is dat editie van middeleeuwse en oudere teksten niet aan de orde komt. Maar voor alles wat daarna komt, literair of historisch, worden stap voor stap de werkzaamheden van de editeur gevolgd en de mogelijke problemen gesignaleerd. Daarbij staat het besef op de voorgrond dat eenheidsvoorschriften moeilijk te geven zijn, omdat iedere tekst zijn eigen specifieke problemen met zich mee brengt. Dit boek maakt het mogelijk om in voorkomende gevallen te rade te gaan bij de manier waarop anderen bepaalde problemen hebben opgelost.

Zoals het een handleiding betaamt, representeren de hoofdstukken in chronologische volgorde de werkzaamheden zoals een editeur die dient te verrichten. Voordat de lezer aan deze pedagogische tocht begint, krijgt hij een hoofdstuk voor de kiezen over de geschiedenis van het editeren. Vervolgens komt aan de orde wat een editeur zich moet afvragen vóór hij aan zijn editie begint, zoals de keuze van het werk en de doelgroep voor wie hij uitgeeft. Daarna volgt een hoofdstuk waarin de verschillende typen editie beschreven worden (historisch-kritische, studie-, leeseditie etc.), gevolgd door hoofdstukken over het bibliografische voorwerk dat een editeur moet verrichten. Deze laatste hoofdstukken zijn natuurlijk niet alleen voor editeurs van belang, maar voor ieder die zich met enig onderwerp bezighoudt. Specifiek van belang voor de editeur zijn dan weer de twee hoofdstukken over de beoordeling van de gevonden documentaire bronnen (‘wat is autorisatie?’ bijvoorbeeld) en de keuze van de basistekst die men gaat uitgeven. Een volgend hoofdstuk beschrijft de geschiedenis van het drukken en de gevolgen voor het editeren, noodzakelijk om een goede beschrijving te kunnen maken van de relevante drukken die van een werk verschenen zijn. Een volgende stap is de kritische evaluatie van de basistekst en de constitutie van de leestekst. Uitgebreid komen kwesties aan de orde als de behandeling van varianten, de commentaar en de ordening van een editie van volledige werken. In een apart hoofdstuk komen ook de speciale problemen aan de orde bij het uitgeven van brieven, dagboeken en historische documenten. Twee korte hoofdstukken behandelen tenslotte de ordening en editie van nalatenschappen en het gebruik van de computer bij het editeren (maar dat veroudert waar hij bij zit).

De diverse hoofdstukken geven een helder overzicht van de problemen, bevatten veel voorbeelden en illustraties en brengen ook verslag uit van de discussies die gevoerd zijn. Aan het eind van ieder hoofdstuk geeft de auteur een beknopte beredeneerde bibliografie.

Het boek wordt afgesloten met een bibliografie, een overzicht van de bronnen voor de Nederlandse en Belgische bibliografie en de checklist van 23 vragen die het Committee on Scholarly Editions als gewetensonderzoek voor editeurs heeft opgesteld. Tenslotte is er uiteraard een register, met behulp waarvan alle met edities gerelateerde termen opgezocht kunnen worden. Volmaakt is het boek natuurlijk niet. Zo wordt de term ‘ductus’ bijvoorbeeld op pagina 47 niet bepaald helder gemaakt voor de lezer. Maar dat is een uitzondering.

De doorsnee lezer van De Boekenwereld zal wellicht nooit als editeur optreden, maar als geïnteresseerde in drukwerk en verhandelingen daarover zal hij het niet betreuren dit handige en betrouwbare naslagwerk in zijn boekverzameling toegelaten te hebben.

Nop Maas

[pagina 34]
[p. 34]

Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 2 (1995), Leiden, Nederlandse Boekhistorische Vereniging, 1995. 224 p., f 60,-; voor NBV-leden gratis. ISBN 9075133022.

Met de bevrijding van Nederland kwam een einde aan een lange periode van perscensuur door de Duitse bezetters. De herdenking in 1995 vormde de aanleiding om het tweede Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis, het orgaan van de in 1994 opgerichte Nederlandse Boekhistorische Vereniging, rond het thema censuur op te bouwen.

De enige uitzondering op dit thema vormt het artikel ‘Boeken in ballingschap. De betekenis van de bibliotheek van Michael Honywood voor de royalistische gemeenschap in de Republiek (1643-1660)’ van Marika Keblusek. In deze bijdrage worden de lotgevallen van deze balling onderzocht teneinde een beeld te krijgen van de invloed van de royalisten op het vaderland. Keblusek constateert dat boeken voor de royalisten bijna even belangrijk waren als het contact met lotgenoten en medestanders. Dit blijkt onder meer uit de belangrijke bibliotheek die Michael Honywood aanlegde tijdens de Engelse burgeroorlog. Reconstructie van deze bibliotheek is mogelijk door een bewaard gebleven aantekenboekje, waarin Honywood zijn Hollandse aankopen noteerde. Het boekje is daarnaast interessant onderzoeksmateriaal omdat het een uitleenregister bevat aan de hand waarvan leners en hun interesses kunnen worden achterhaald.

Terug naar het thema. In de inleiding definieert redacteur Jeroen Salman boekencensuur als ‘het verbieden, veranderen of vernietigen van door de overheid als moreel verwerpelijk en gezagsondermijnend beschouwd gedachtengoed in gedrukte vorm’. De vraag hoe censuurvoorschriften in de praktijk werden uitgevoerd, wordt in een zestal sterk uiteenlopende artikelen bestudeerd. In ‘Censuur in Stad en Ommelanden van Groningen tijdens de Republiek 1594-1795’ onderzoekt A.H. Huussen jr. in hoeverre de perscensuur in Groningen afweek van, dan wel aansloot bij die in de Republiek. Huussen komt tot de voorlopige conclusie - de criminele archieven in Groningen konden niet worden geraadpleegd omdat zij nog niet systematisch toegankelijk zijn - dat de Groningse autoriteiten, evenmin als die van de andere provincies, niet of nauwelijks in staat bleken om via gepubliceerde wetgeving censuur uit te oefenen. Gerechtelijke procedures moesten naleving van de wetgeving afdwingen. Voor zover nu bekend is, werd in Groningen tijdens de Republiek tegen 30 publikaties (twaalf theologische en achttien seculiere politieke) opgetreden.

De tweede bijdrage, getiteld ‘“Op de goede beterschap van ons sieke privilegie”; over Amsterdamse schouwburgregenten, drukkers en censuur’, gaat in op het functioneren van de kleine groep ‘schouwburgdrukkers’, die in de zeventiende en achttiende eeuw de tekstboekjes voor de Amsterdamsche Schouwburg verzorgden. E.M. Grabowsky onderzocht hiervoor het archief van Balthazar Huydecoper (van 1723 tot 1732 regent van de Amsterdamse Schouwburg), dat archivalia bevat over een geschil in de jaren 1729-1730 tussen de schouwburgregenten en de schouwburgdrukker Dirk Rank. In 1684 vroeg de schouwburg - en niet de uitgever/drukker zoals gebruikelijk was - een privilege aan bij de Staten van Holland en West-Friesland voor een grote groep toneelteksten. Na het verkijgen van dit privilege sloten de regenten van de schouwburg een contract met de huisdrukker Rank over de uitgave van de teksten. De problemen ontstonden toen de schouwburg na twee verlengingen besloot het contract te verbreken. Dit conflict pakte voor Rank slecht uit: hij verloor zijn positie als schouwburgdrukker.

De regenten van de schouwburg hoopten met het privilege de toneelteksten te behoeden voor verminking door roofdrukkers. Het privilege gaf de regenten daarnaast de mogelijkheid om, wanneer zij dat nodig achtten, censuur uit te oefenen op de inhoud van toneelteksten.

Boekencensuur in de achttiende eeuw komt aan bod in de twee volgende artikelen, getiteld ‘Onder druk van de censuur. Boekverboden te Amsterdam, 1746-1750’ van W. Heersink en ‘Vuile boeken maken vuile handen. De vervolging van persdelicten omstreeks 1760’ van Ton Jongenelen. Beide auteurs onderzochten individuele strafzaken: Heersink volgde de processen van enkele schrijvers, drukkers, uitgevers en boekverkopers - en komt tot de slotsom dat de censuuruitoefening in deze woelige tijd mild genoemd kan worden, Jongenelen beschrijft twee strafzaken tegen de schrijver Jacob Baroen en tegen de boekverkoper Gerrit Bom, die ons beeld van een toenemende persvrijheid in twijfel trekken.

[pagina 35]
[p. 35]
Jacques Dane introduceert een geheel andere vorm van boekencensuur, namelijk zelfcensuur, in de volgende bijdrage, getiteld ‘Lectuur van Satan. Censuur en zelfcensuur in calvinistisch Nederland, ca. 1880-1940’. Terwijl binnen de rooms-katholieke kerk in de negentiende eeuw de in 1559 ingestelde (en daarna regelmatig bijgestelde en aangevulde) Index librorum prohibitorum et expurgandorum gehandhaafd bleef, schaften de calvinisten artikel 55 als kerkrechterlijk cultuurinstrument af, waarna de verantwoordelijkheid bij de lokale kerkbesturen kwam te liggen. Een juiste opvoeding zou volgens Abraham

illustratie

Kuyper het kind een extra zintuig laten ontwikkelen waarmee het naar de goede en niet naar de slechte boeken zou grijpen. Dit proces wordt door Dane ‘innerlijke censuur’ genoemd, een heldere term hiervoor.

De thema-bijdragen worden passend afgesloten met het artikel ‘“Het boek mag niet leiden tot ontaarding van den volksgeest”; boekencensuur in Nederland tijdens de bezetting 1940-1945’ van Gerard Groeneveld. De inrichting van de nationaal-socialistische instanties die in het leven werden geroepen op het culturele leven in Nederland binnen een nationaal-socialistisch keurslijf te dwingen, wordt helder uiteengezet, waarna de uitwerking van deze boekencensuur op schrijvers en uitgevers, boekhandels en bibliotheken aan de orde komt.

Het Jaarboek eindigt met enkele reviewartikelen. Jeroen Salman zet publikaties van David D. Hall, James Raven en Jerome Friedman af tegen de studie De la culture populaire aux xviie et xviiie siècles: la Bibliothèque bleue de Troyes van Robert Mandrou, terwijl Lisa Kuitert de Tilburgse proefschriften van W. de Nooy, S. Janssen, N. van Dijk en H. Leemans bespreekt. Haar kritiek op de empirisch-literatuursociologische benadering van deze proefschriften wordt door Kees van Rees nog in dezelfde bundel tegengesproken.

Het niveau van de bijdragen in dit tweede Jaarboek is hoog. Inherent aan het thema is de boekwetenschap hierin uitsluitend als onderdeel van cultuurgeschiedenis benaderd en bestudeerd; de aandacht voor het boek als zelfstandig onderzoeksobject is daardoor helaas nagenoeg geheel buiten beschouwing gebleven.

Chantal Keijsper


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Naar de letter

  • over Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 2


auteurs

  • Frans A. Janssen

  • Nop Maas

  • Chantal Keijsper