De Boekenwereld. Jaargang 14
(1997-1998)– [tijdschrift] Boekenwereld, De–
[pagina 126]
| |
Louis Couperus en L.J. Veen Onthullingen uit een uitgeversarchiefGa naar eind*
| |
[pagina 127]
| |
succes dat Louis Couperus had met zijn roman Eline Vere. Toen Couperus' tweede roman, Noodlot, in De Gids verschenen was, stelde hij de auteur voor de boekuitgave aan hem toe te vertrouwen. Maar Couperus bedankte voor het aanbod, omdat hij zijn roman al aan Uitgevers-Maatschappij ‘Elsevier’ had verkocht. Ruim een jaar later nam Couperus zelf contact op met Veen. Hij bood hem de roman Extaze en een bundel novellen aan. Met Couperus had Veen een van de op dat moment beroemdste Nederlandse auteurs binnengehaald. Dit zou belangrijke gevolgen hebben voor zijn contacten in Vlaanderen. Daar debuteerde in 1895 Frank Lateur die in korte tijd bekend zou raken onder zijn pseudoniem Stijn Streuvels. Op aanraden van Emmanuel de Bom besloot Streuvels in 1899 zijn verhalen te bundelen. Deze bundel Lenteleven verscheen in de Duimpjesreeks van Victor de Lille te Maldegem. De Duimpjesreeks was een serie goedkope boekjes in klein formaat. Emmanuel de Bom was niet gelukkig met de wijze waarop Lenteleven was uitgegeven. Hij raadde Streuvels aan contact op te nemen met L.H. Smeding. Deze was directeur van de in 1893 opgerichte importzaak De Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen. Smeding verklaarde zich bereid voor Streuvels te bemiddelen bij een Nederlandse uitgever. Hij koos voor de jonge uitgever Veen, die inmiddels veel succes had met de uitgave van Couperus' romans. En begin mei 1900 ontving Streuvels een![]()
Louis Couperus 1897, tekening H.J. Haverman.
![]()
Twee vroegere panden van uitgeverij L.J. Veen te Amsterdam.
eerste brief van L.J. Veen. De uitgever verklaarde zich bereid een verhalenbundel van Streuvels uit te geven. | |
Streuvels en GezelleVeen had dus op een presenteerblaadje aangeboden gekregen een jonge, veelbelovende en productieve Vlaamse prozaschrijver. Smeding werd niet moe Veen te herinneren aan zijn bemiddelende rol. Zo schreef hij bij een zakelijk verschil van mening in 1901: ‘Ik kan niet nalaten U te herinneren dat ik U in relatie heb gebracht met een schrijver als Stijn Streuvels, waar | |
[pagina 128]
| |
![]()
Brief van L.J. Veen aan Stijn Streuvels, 18 juni 1901 (collectie amvc, Antwerpen).
vele Holl. uitgevers op aasden en welke relatie U geen windeieren zal leggen.’Ga naar eind3 De eerste boeken die Veen van Streuvels uitgaf, waren de verhalenbundels Zonnetij en Zomerland. Om de verkoop te bevorderen liet Veen een prospectus maken van de lovende ‘Letterkundige Kroniek’ die De Gids in april 1900 over Streuvels had gepubliceerd. Collega Smeding schreef echter: ‘Maak u geen illusies omtrent den aankoop van een groot getal door ons van Stijn Streuvels; maar stuur per keerende post dat Gidsartikel eens zooals u dat in den handel wilt brengen als prospectus. De prijs is ons toch ook niet bekend en als het boek Couperusachtig duur is zult u er hier een bedroefd ![]()
Briefkaart van L.J. Veen aan Stijn Streuvels, 24 juni 1901 (collectie amvc, Antwerpen).
beetje van plaatsen, tenminste niet veel meer dan van een Couperus boek.’Ga naar eind4 De bundels Zonnetij en Zomerland verschenen in november 1900. Enkele maanden later onderhandelde Streuvels met Veen over een nieuwe bundel die Doodendans zou heten. Deze verscheen in juni 1901. Die zelfde maand schreef Veen aan Streuvels: ‘Heeft uw oom nog meer gedichten uitgegeven dan die van Julius de Meester te Roeselare? Ik schreef hem eens over deze uitgave. Ik zou wel lust hebben om deze gedichten in Holland meer bekend te maken. Een bloemlezing zou misschien het meest wenschelijk zijn. Enfin ik moet eerst die Editie van de Meester maar eens zien.’Ga naar eind5 De dichtende oom was niemand minder dan Guido Gezelle, een broer van de moeder van Streuvels, die op 27 november 1899 was overleden. De uitgever Julius de Meester te Rousselaere had Gezelles Verzamelde werken uitgegeven, eerst in vier, later in zes delen. Maar De Meester deed niets om de poëzie te verkopen. In verband met zijn contacten in Nederland nam Streuvels het familiebeheer van het werk van Gezelle op zich, daarbij gesteund door zijn neef Caesar Gezelle. De belangstelling van zijn Nederlandse uitgever voor Gezelle kwam Streuvels dus goed uit. Van zijn kant zag de alerte Veen nieuwe mogelijkheden. Waarschijnlijk door uitlatingen van Verwey | |
[pagina 129]
| |
en Kloos op het spoor gezet, bespeurde hij in Nederland een toenemende belangstelling voor Gezelle. Op 24 juni 1901 schreef hij aan Streuvels: ‘Kan er dit najaar niets van Gezelle komen. Ik meen dat men nu in Nederland er voor zich gaat interesseeren, het tijd is om daarvan te profiteeren. Ik voor mij zie wel geen groote verkoop maar toch een bundeltje goed gekozen verzen, zou wel gaan.’ In de tweede helft van 1901 correspondeerden Veen en Streuvels uitvoerig over de Gezelle-plannen. Uiteindelijk werkten ze twee ideeën tegelijkertijd uit: een bloemlezing uit de poëzie en een uitgave van de nagelaten gedichten onder de titel Laatste verzen. | |
ToevalRuim tien jaar na zijn start als uitgever had Veen een fonds met in ieder geval drie literaire toppers: Couperus, Streuvels en Gezelle. Hoewel Veens zakelijk inzicht en zijn alerte optreden zeker niet onderschat moeten worden, waren de drie auteurs hem toch eigenlijk door het toeval in de schoot geworpen. Couperus' eerste boek, de dichtbundel Een lent van vaerzen, verscheen bij uitgeverij J.L. Beijers te Utrecht, zijn tweede, Orchideeën bij A. Rössing te Amsterdam, zijn derde, de roman Eline Vere, bij P.N. van Kampen en Zoon te Amsterdam, zijn vierde, de roman Noodlot, bij Elsevier te Amsterdam en zijn vijfde, de roman Extaze, bij L.J. Veen, eveneens te Amsterdam, die vervolgens zijn uitgever zou worden. Een wispelturige auteur die Couperus, zou je zeggen. Maar niets is minder waar: uitgever Beijers verkocht in 1886 zijn fonds, o.a. aan Rössing die ook het restant van Couperus' eersteling Een lent van vaerzen overnam; in november 1890 ging Rössing failliet. Vervolgens verscheen de roman Eline Vere bij uitgeverij Van Kampen te Amsterdam; maar een volgende roman wilde deze uitgever niet publiceren: de oude Van Kampen vond Eline Vere maar een ‘hysterische juffrouw’ en de roman Noodlot botste met zijn religieuze overtuiging.Ga naar eind6 Daarna kreeg Couperus een zakelijk meningsverschil met Robbers van Elsevier en herinnerde hij zich het briefje van die jonge, nog onbekende uitgever Veen. Hij besloot toen het maar eens met hem te proberen. Dat Streuvels uiteindelijk via Smeding bij Veen binnenkwam, was ook al toevallig en Gezelle volgde, zij het postuum, automatisch in het voetspoor van zijn neef: toen de neef was gewonnen, volgde de oom vanzelf. Ik leg hier de nadruk op omdat deze ‘onthullingen’ uit het Veen-archief bepaalde feiten uit de literatuurgeschiedenis in het juiste perspectief plaatsen. Deze ‘onthullingen’ zijn met vele andere uit verschillende archieven te vermeerderen en zij alle wijzen overwegend in dezelfde richting: die van het toeval namelijk. Met andere woorden: persoonlijke, al dan niet vriendschappelijke, relaties en een min of meer toevallige samenloop van omstandigheden vormen in veel gevallen de werkelijke achtergrond van literair-historische feiten zoals de publicatie van dichtbundels en romans bij bepaalde uitgevers. | |
Couperus en VeenCouperus en Veen vonden elkaar in januari 1892. De publicatie van Extaze in mei 1892 vormde het begin van hun samenwerking, die met een korte onderbreking ruim vijfentwintig jaar zou duren. Het grootste gedeelte van die tijd verbleef Couperus in het buitenland. Op enkele uitzonderingen na handelde hij alle zaken met Veen schriftelijk af. Veen en Couperus hebben elkaar in al die jaren slechts een paar maal persoonlijk ontmoet. In de eerste tien jaar van hun samenwerking waren er weinig of geen problemen. De uitgever betaalde vrijwel altijd de gevraagde honoraria en kwam Couperus ver tegemoet in zijn wensen wat betreft de vormgeving van de boeken. Vanaf het begin heeft Couperus zich intensief bemoeid met de vormgeving van de boekuitgaven van zijn werk. Op dit punt was er meestal grote overeenstemming. Veen wilde graag goed verzorgde boeken maken met een mooie, speciaal voor het boek ontworpen band. Hiervoor werden kosten noch moeite gespaard. Zo schreef binderij Brandt op 16 oktober 1897 aan Veen over de band van Metamorfoze: ‘Wij zullen U Maandag een paar verschillende modellen zenden ter keuze. De stempel zenden wij echter heden nog naar Leipzig ter verbetering terug. Zie maar vooral het achterplat - de lijnen zijn niet zuiver daarop.’Ga naar eind7 De onderhandelingen over de honoraria verliepen daarentegen nogal eenzijdig. Couperus onderhandelde niet zozeer, hij stelde eisen en kreeg meestal zijn zin. De onderhandelingen over het honorarium van Babel zijn daarvan een goed voorbeeld. Toen Couperus en Veen het niet eens konden worden over het bedrag, schreef de uitgever: ‘Ik vind het vervelend om over die honoraria te pingelen.’ En hij sloot het on- | |
[pagina 130]
| |
derwerp af met: ‘Doe dus wat ge goed vindt.’Ga naar eind8 Wat Couperus deed, laat zich raden. Hij bleef bij zijn eis van f 1250,-. Het kan niet anders of Veen moet hebben beseft, dat hij de belangrijkste auteur van zijn tijd in zijn fonds had. Maar dit is niet de enige verklaring voor zijn genereuze houding tegenover Couperus. Hij was en bleef een ‘zaakmensch’, zoals hij zichzelf betitelde. Zijn bereidwilligheid Couperus financieel te steunen werd ook ingegeven door zakelijke overwegingen. Door de leningen en voorschotten die hij Couperus verstrekte, bond hij de auteur aan zich. Ze zijn te beschouwen als investeringen in de uitgeverij. Couperus kon zijn schulden immers maar op één manier aflossen: door het schrijven van boeken. Om zelf ook te verdienen moest Veen de hoge honoraria van Couperus en de luxe uitvoering van met name de gebonden boeken doorberekenen in de verkoopprijs. Deze lag boven de gemiddelde boekprijs van die tijd. Bijvoorbeeld de roman Wereldvrede verscheen in dezelfde maand als de bundel Prozastukken van Lodewijk van Deyssel. Beide boeken zijn ongeveer even dik. Couperus' roman kostte gebonden f4,75 en de bundel van Van Deyssel f3,50. Couperus' werk werd echter in het laatste decennium van de vorige eeuw zo goed verkocht, dat Veen niet alleen de hoge honoraria kon betalen, maar ook zelf nog aan![]()
Majesteit 1ste dr. 1893, bandtekening R.N. Roland Holst.
![]()
Wereldvrede 1ste dr. 1895, latere bindpartij in aangepaste band van Majesteit.
de boeken verdiende. Toch kampte hij ook in die tijd al met het probleem van te grote voorraden. Overmoedig geworden door het verkoopsucces van Majesteit liet Veen van de vervolgroman Wereldvrede 3500 exemplaren drukken. Toen deze niet snel genoeg verkocht werden, bedacht hij een verkoopactie die hij in 1905 opnieuw zou toepassen. De ingenaaide exemplaren van de twee koningsromans Majesteit en Wereldvrede, en van de novelle Hooge troeven werden losgehaald en opgedeeld in zestien zogenaamde ‘afleveringen’ waaromheen een nieuw, eenvoudig papieren omslag werd gedaan. De afleveringen werden verkocht voor f0,50 per stuk. Ze werden in partijen van drie à vier afleveringen tegelijk in de handel gebracht. Zo bereikte Veen een publiek dat zich de dure gebonden boeken niet kon veroorloven, maar wel de goedkope afleveringen kon sparen. Iemand die alle afleveringen bij elkaar spaarde, had de romans en de novelle voor f 8,- en dat was vrijwel de prijs van de oorspronkelijke ingenaaide exemplaren (f8,15). Ook maakte Veen gebruik van colporteurs om enkele boeken van Couperus tegelijk te verkopen. Maar een groot succes was dat niet. Alexander Jünger, een verkoper te Amsterdam, schreef hem op 24 maart 1899: ‘De verkoop van het werk van Louis Couperus gaat zeer langzaam, omdat onderscheidene personen reeds met zijne werken ken- | |
[pagina 131]
| |
nis gemaakt hebben, en alhoewel zij den schrijver prijzen, eene reeks boeken te plaatsen is zeer moeilijk, en de kostbare tijd gaat daarmede teloor. Ik wilde gaarne twee uitgaven plaatsen doch men heeft meer succes met een nieuw werk.’Ga naar eind9 Verder probeerde Veen de verkoop van Wereldvrede te bevorderen door een gedeelte van de oplage uit te brengen in de aangepaste band van Majesteit. Door de samenhang tussen de twee boeken te benadrukken hoopte hij voor Wereldvrede te profiteren van het succes van Majesteit. Waarschijnlijk werden hiervoor 150 exemplaren van de voorraad ingenaaide boeken gebruikt.Ga naar eind10 Uiteindelijk bracht hij in 1902 de roman tegen een verlaagde prijs opnieuw in de handel. Deze uitgave werd ten onrechte aangekondigd als tweede druk. Couperus die de uitgave in losse afleveringen al een weinig sympathieke ‘handelstruc’ had gevonden, en die op een echte herdruk met honorarium had gerekend, reageerde zeer teleurgesteld: ‘Ik begrijp nu wel wat ge mij van Wereldvrede hebt gezegd, maar het is toch vervelend zoo te zien geannonceerd: tweede druk, en er geen cent voor te krijgen!’Ga naar eind11 Veen antwoordde: ‘Ja, vervelend zoo'n z.g. 2e druk en daarvoor niets te krijgen, maar voor mij nog naarder: op mijn zolder een schep boeken en geen doorkomen aan.’Ga naar eind12 Door deze en andere verkooptrucs heeft Veen het de bibliografen en verzamelaars van Couperus niet gemakkelijk gemaakt. Zo hebben Couperus-verzamelaars jarenlang veilingen en antiquariaten afgelopen op zoek naar een exemplaar van de tweede druk van Wereldvrede en van de vierde druk van Majesteit. Tevergeefs, terwijl er wél exemplaren bestaan van de eerste en de derde druk van Wereldvrede en van de derde en de vijfde druk van Majesteit. Het omgekeerde komt bij Couperus trouwens ook voor: er zijn twee tweede drukken van Fidessa, een verscheen in 1900 en een andere in 1912. Couperus' eerste biograaf, Henri van Booven, ging zelfs zover dat hij de auteur proeven liet corrigeren van nooit verschenen herdrukken van Metamorfoze en Dionyzos.Ga naar eind13 Van Booven was zeker niet de enige die door Couperus' uitgevers op een verkeerd spoor was gezet. Velen na hem hebben onjuiste bibliografische beschrijvingen van Couperus' werk gegeven. Pas de herontdekking van een deel van het Veen-archief in het Letterkundig Museum, nu tien jaar geleden, en het bibliografisch onderzoek voor de verschillende delen van![]()
Uitgeversmonogrammen van L.J. Veen.
de Volledige Werken Louis Couperus hebben niet alleen de raadsels rond vele (her)drukken van Couperus' werk opgelost, maar ook een uitgeefpraktijk van rond de eeuwwisseling blootgelegd.Ga naar eind14 De dubbele tweede druk van Fidessa is waarschijnlijk gewoon een vergissing van de uitgever; de andere genoemde gevallen zijn voorbeelden van een veelvuldig toegepaste verkooptruc. Want in de wereld van het boek lijkt alles mogelijk en toegestaan wat elders is verboden: list en bedrog, roof en plagiaat, oude wijn in nieuwe zakken, en nieuwe wijn in oude zakken, valse beloftes en regelrechte misleiding. Zo verschenen en verschijnen illegale bijdrukken, dubbeldrukken die bijna niet van reguliere drukken te onderscheiden zijn, titeluitgaven die als een nieuwe druk worden gepresenteerd, al dan niet opzettelijk foutief genummerde herdrukken, enzovoort. Op alle | |
[pagina 132]
| |
mogelijke manieren lopen schijn en werkelijkheid door elkaar om het argeloze publiek een bepaalde, meestal de verkeerde, indruk te geven. En dit alles heeft maar één doel: het verkopen van boeken. Couperus zelf is door zijn uitgevers, met name door L.J. Veen, altijd volkomen correct en zeer coulant behandeld. Voor de kopers van zijn boeken golden andere maatstaven. Zonder dat er ooit van echt bedrog sprake is geweest, hebben Couperus' uitgevers, in hun begrijpelijke ijver zelf ook wat te verdienen, allerlei methoden toegepast om hun soms grote voorraden van Couperus' boeken te slijten. De bijna onafzienbare variatie van boekbanden van Couperus' boeken hangt hiermee samen. Er zijn zowel verschillende boekbanden voor één titel gebruikt, als![]()
Metamorfoze 1ste dr. 1897, bandtekening Jan Toorop.
![]()
Metamorfoze 1ste dr. 1897, latere bindpartij in Werken-band van H.P. Berlage.
| |
[pagina 133]
| |
![]()
Metamorfoze 1ste dr. 1897, latere bindpartij in Masker-band van B.W. Wierink.
omgekeerd één boekband in aangepaste vorm voor verschillende titels. Deze twee mogelijkheden komen bovendien ook nog gecombineerd voor. De eerste druk van Metamorfoze werd voor het eerst gepubliceerd in een speciaal voor de roman gemaakte band van Jan Toorop. Later verschenen exemplaren van de eerste druk in de aangepaste band van De boeken der kleine zielen, de zogenaamde Werken-band van H.P. Berlage, de maskerband van B.W. Wierink en een andere band van Veens Standaardbibliotheek. De band van De boeken der kleine zielen is later ook weer gebruikt voor onder andere exemplaren van de tweede druk van De stille kracht. Daarnaast bestaan er verschillen in de kleurencombinaties van éénzelfde band en in de kleurencombinaties van de gebonden en ingenaaide exemplaren van éénzelfde titel. Van de eerste druk van Metamorfoze in de band van Toorop zijn exemplaren bekend in een zwart-op-wit en een bruin-op-wit kleurencombinatie. De bandtekening van Toorop voor de eerste druk van God en goden werd in een verschillende kleurencombinatie afgedrukt op de band van de gebonden en op de papieren omslag van de ingenaaide exemplaren. Deze verschillen, die niet gedocumenteerd zijn in het Veen-archief, hangen waarschijnlijk samen met de gescheiden productie van de banden en omslagen: drukkerij Thieme in Nijmegen drukte in de regel de omslagen en binderij Brandt in Amsterdam verzorgde de banden. Verder waren er technische oorzaken, zoals de beschikbaarheid van een aan het gekozen linnen gelijke kleur papier voor de omslagen en de beschikbaarheid bij latere bindpartijen van een bepaalde kleur linnen. Ook de smaak van Veen speelde een rol. De bandontwerper gaf soms niet één dwingend advies over de gewenste kleurencombinatie, maar noemde verschillende mogelijkheden. Vooral bij latere bindpartijen en bij de ingenaaide exemplaren achtte Veen zich niet gebonden aan de wensen van de bandontwerper. Zo schreef hij op 23 mei 1901 aan drukkerij Thieme: ‘Heden ontvangt u de stempel voor Couperus, Babel, en het omslagpapier van de fa. van Gelder Zonen. Wil dit direct afdrukken 1500 Ex in de kleur zooals op nevengaand biljet afgesproken met den Hr. Thieme, en s.v.p. zorgen dat de stempel Zaterdagavond naar de fa. J. Brandt en Zoon is teruggezonden.’Ga naar eind15 Uit een latere brief, aan Thieme zelf, blijkt dat het omslagpapier voor Babel blauw van kleur was en daarmee geheel afweek van de kleur van de linnen band van het boek. In december 1913 vroeg Veen bij Brandt twee losse banden van Van en over alles en iedereen ‘te maken als den band: Van en over mijzelf en anderen, doch in anderen kleur.’Ga naar eind16 En in augustus 1915 bestelde hij voor twee ![]()
De stille kracht 2de dr. 1911, latere bindpartij in aangepaste band van De boeken der kleine zielen door Theo Neuhuys.
| |
[pagina 134]
| |
exemplaren van Psyche: ‘band Toorop zooals eersten druk doch anderen kleur.’Ga naar eind17 Van deze kleine bestellingen zijn er in de loop der jaren vele geweest, naast grotere bindpartijen van 100 of meer exemplaren. Aangezien er noch van de bindpartijen, noch van de gebruikte kleurencombinaties een volledig overzicht bestaat, is het bijeenbrengen van alle variaties in banden een vrijwel onmogelijke opgave. Men weet nooit zeker of de verzameling compleet is. De variatie in banden van Couperus'![]()
Contract van Fidessa, maart 1899 (collectie Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam).
boeken en de bibliografische onduidelijkheden rond echte en onechte herdrukken hebben alles te maken met geld: met de prijs van zetten en drukken, met de kosten van de band en het binden, met Couperus' honorarium en met de verkoop. Zij weerspiegelen ook de ontwikkeling in de populariteit van Couperus en, in samenhang daarmee, de samenwerking tussen Couperus en Veen. Rond 1900 begon de verkoop van Couperus' boeken enigszins terug te lopen. De | |
[pagina 135]
| |
eersten die dit merkten, waren uiteraard de boekhandelaren. Zo schreef de Rotterdamse boekhandel Kramers en Zoon op 30 november 1899 het volgende memorandum aan Veen: ‘Mijnheer, Nu de laatste pennevrucht van Couperus, Fidessa, weer wat meer wordt gevraagd dan de vorigen, komen wij nog eens met een beleefd voorstel tot u. Als wij de kast openen waar de uitgaven van uwe firma zijn geborgen, dan vinden wij daar opgestapeld: 29 Reisimpressies geb. 7 idem ing., 18 Metamorphosen geb. 12 ing. en 5 ex Hooge Troeven geb. Het blijkt toch dat het publiek van hem houdt, wij willen ook gaarne van onzen kant zijne boeken aanbevelen (hetgeen ook enorm tot den verkoop bijdraagt). Tracht u er nu eens een mouw aan te passen om ons van het “te veel” af te helpen (gedeeltelijk met wat Ex Fidessa). Zien gaarne uw antwoord spoedig tegemoet.’Ga naar eind18 Veens antwoord laat zich raden: hij nam de boeken niet terug. Volgens hem was het overhouden van exemplaren het normale bedrijfsrisico van uitgever en boekhandelaar. Fidessa (1899) en De boeken der kleine zielen (1901-1903) werden nog goed verkocht, maar met Babel (1901), Over lichtende drempels (1902), God en goden (1903) en vooral Dionyzos (1904) ging het mis. De boekhandel, voorzichtig geworden, kocht steeds minder exemplaren in en Veen begon verlies te lijden op Couperus' boeken. Veen reageerde op de dalende verkoop niet onmiddellijk met een verlaging van de oplage. Dit had te maken met de verschillende kosten. Het zetten en drukken van boeken was vroeger door de lage lonen betrekkelijk goedkoop. De banden en het binden waren daarentegen nogal duur. Dit wordt bevestigd door rekeningen in het archief-Veen, bijvoorbeeld van de eerste druk van Fidessa. Couperus ontving als honorarium f700,-; het zetten en drukken van een oplage van 3000 exemplaren kostte f106,25; Sluyterman ontving voor het bandontwerp f25,-; de band kostte Veen f0,30 per stuk, het binden van 1500 exemplaren dus f450,-. Dit betekent dat het binden van de helft van de oplage viermaal zo duur was als het zetten en drukken van de gehele oplage. De stempel in koper voor het drukken van het goud op de gebatikte band van De stille kracht kostte f25,50. Veen vond het ‘nogal duur’, maar betaalde het wel. Brandt rekende voor het binden van tien exemplaren in de fluwelen band van De stille kracht f25,-, terwijl Thieme voor de enorme hoeveelheid extra correctie in het hele boek f17,40 in rekening bracht. Bij een dergelijke verhouding van kosten leverde het verkleinen van de oplage niet veel op. Het was voor de kostprijs relatief gezien zelfs ongunstig. Een verlaging van kosten was alleen mogelijk als het honorarium van Couperus kon worden verminderd of als op de bindkosten kon worden bezuinigd. Het eerste was in het begin van deze eeuw nog volkomen onbespreekbaar. Toen Veen er jaren later uiteindelijk toch toe overging, liep Couperus kwaad weg naar een andere uitgever. Voor Veen bleef aanvankelijk alleen over te bezuinigen op de bindkosten, waarbij hij de luxe uitvoering zo veel mogelijk wilde handhaven. Hij bezuinigde dus op de aantallen. Van de 3000 exemplaren Fidessa liet hij er nog zoals gewoonlijk 1500 innaaien en 1500 binden, maar in 1903 liet hij van de 3000 exemplaren God en goden 1500 innaaien en slechts 750 binden, en in 1904 van Dionyzos nog maar 600. Dit kostte hem f204,- en daarmee was het binden voor het eerst goedkoper dan het zetten en drukken. De niet gebonden vellen werden in plano bewaard en afhankelijk van de verkoop en de vraag van de boekhandel in verschillende partijen alsnog gebonden en in de handel gebracht. | |
Exploitatie en bundelingIn 1904 werkte Veen een plan uit om de werken van Couperus die toen zijn eigendom waren geworden, opnieuw te gaan exploiteren. Hij liet een prospectus maken waarin hij al de boeken van Couperus als één serie, onder de titel Louis Couperus' WerkenGa naar eind19, te koop aanbood. Belangstellenden konden intekenen op drie verschillende uitvoeringen: alle boeken in hun oorspronkelijke, door verschillende kunstenaars ontworpen, banden; alle boeken in een uniforme serieband die H.P. Berlage had gemaakt; en alle boeken opgesplitst in 115 afleveringen van f0,50. De laatste mogelijkheid was het bekende spaarsysteem dat Veen al eerder had toegepast. Als eerste titel verscheen Psyche in de nieuwe band van Berlage. Brandt rekende voor elke band f0,31: ‘Wij hebben niet tegenstaande de 3 kleuren en het artlinnen deze prijs voor de geheele serie in deze banden kunnen laten als de laatste goedkoope uitgaven en vertrouwen dat U hiermede volkomen tevreden zult zijn.’Ga naar eind20 In februari 1905 kregen 500 exemplaren van de toen verschenen derde druk van Extaze een ‘Wer- | |
[pagina 136]
| |
![]()
Extaze 3de dr. 1905, in Werken-band van H.P. Berlage.
ken’-band en in april eenzelfde aantal uit de voorraad van de derde druk van Noodlot, die in 1898 was verschenen. In juli volgden enkele kleinere bindpartijen. De aanhoudende berichten over de slechte verkoop van zijn romans had een negatieve invloed op de verhouding tussen Couperus en Veen. Na oktober 1908 hadden ze zelfs een jaar lang geen enkel schriftelijk contact. Toen Couperus eind 1909 zich een vaste bron van inkomsten had verworven met het schrijven van feuilletons en korte verhalen, begon hij met Veen te onderhandelen over een geregelde bundeling van deze publicaties. Hij had daarover uitgesproken ideeën. Het moesten goedkope uitgaafjes worden die een paar maal per jaar, liefst in brochurevorm, verschenen. Zij moesten bij voorkeur in spoorwegboekhandels verkocht worden en de treinreizigers konden ze wat hem betreft na lezing weggooien. Couperus heeft Veen nooit voor dit idee kunnen winnen, terwijl omgekeerd de uitgever er niet in is geslaagd Couperus te overtuigen van de onuitvoerbaarheid van zijn idee. Het kwam een paar maal tot een breuk, ook omdat Veen bleef weigeren weer de hoge honoraria van vroeger te betalen. Maar Couperus keerde telkens bij zijn vertrouwde uitgever terug, want ook andere uitgevers konden of wilden zijn idee van bundeling niet uitvoeren en boden hem voor de feuilletons en verhalen niet méér honorarium dan Veen. Wel kon Couperus bij Nijgh & Van Ditmar een goed honorarium bedingen voor zijn romans De komedianten en Iskander. Toch waren ook die contracten, vergeleken met de vroegere bij Veen, een achteruitgang: de uitgever kreeg het recht een aanzienlijk hogere oplage van de eerste druk te maken. Bij de bundeling van de feuilletons en verhalen probeerde Veen Couperus uiteindelijk in zoverre tegemoet te komen, dat hij ze ook in eenvoudige en goedkope, gebonden boekjes uitgaf. Ook deze praktijk leidde tot veel bibliografische verwarring, doordat naast series als Van en over mijzelf en anderen en Van en over alles en iedereen kleine boekjes verschenen onder aparte titels als Jan en Florence, Rome, Brieven van den nutteloozen toeschouwer, Spaansch toerisme, enzovoort. De seriebundels en de kleine boekjes werden tegelijk gemaakt, maar na elkaar en onder een andere titel in de handel gebracht. Veen liet eerst de seriebundels maken in groot formaat en in een beperkte oplage, vooral bestemd voor bibliotheken en leesgezelschappen. Vervolgens werden van hetzelfde zetsel van elke grote bundel twee kleinere gedrukt, met een nieuwe titelpagina en voor het tweede boekje met een nieuwe paginering. Zo werden in 1918 van de bundel Legende, mythe en fantazie 600 exemplaren in groot formaat gedrukt en van hetzelfde zetsel in een oplage van 2000 exemplaren twee kleine bundeltjes onder de titels Elyata en De betooveraar. In februari 1911 liet Veen aan Couperus weten dat van zijn boeken alleen de koningsromans Majesteit en Wereldvrede en verder Extaze, Noodlot en Psyche goed verkochten. Om weer gang te krijgen in de andere titels en om van zijn grote voorraden af te komen, wilde Veen goedkope uitgaven gaan maken.Ga naar eind21 Voor slechts enkele boeken was een herdruk nodig; voor andere kon hij putten uit de voorraad losse vellen en de ingenaaide exemplaren van de eerste druk. Het telkens opnieuw gebruiken van de ingenaaide exemplaren voor nieuwe bindpartijen verklaart waarom uiteindelijk zo weinig ingenaaide exemplaren van de eerste drukken van Couperus' boeken bewaard zijn gebleven. Bovendien was de papieren omslag van de ingenaaide exempla- | |
[pagina 137]
| |
![]()
Jan en Florence 1ste dr. 1917, tweede oplage van de eerste helft van de derde bundel Van en over mijzelf en anderen 1916.
ren bijzonder kwetsbaar. Vermoedelijk zijn er daarom in de loop der jaren veel ingenaaide exemplaren met gescheurde omslagen door particulieren weggegooid of zonder de omslagen in een eenvoudige band gebonden. De goedkope boeken werden ondergebracht in series als ‘Vrienden in Huis’ en ‘Veens Standaardbibliotheek’. Vooral uit deze jaren dateren de vele variaties in boekbanden. Niet alleen gebruikte Veen de zogenaamde maskerband die B.W. Wierink voor de Standaardbibliotheek had gemaakt, maar ook de zogenaamde ‘gordijntjes’-band en de door Braakensiek ontworpen band met een molentje en enkele figuurtjes voor de serie ‘Vrienden in Huis’. Vanaf 1917 verschenen ook verschillende titels in een nieuwe band van de Standaardbibliotheek. Om de verwarring compleet te maken gebruikte Veen ook vroegere banden in een aangepaste vorm, waarbij de Neuhuys-band van De boeken der kleine zielen favoriet was.Ga naar eind22 | |
[pagina 138]
| |
![]()
Advertentie voor goedkope uitgaven van Couperus' romans met foutieve drukaanduidingen.
| |
BandenTot het laatste toe heeft Veen veel zorg besteed aan Couperus' boeken, ondanks het verlies of de slechts kleine winst die ze hem bezorgden. Toen Couperus en Veen in 1912 het eens waren geworden over de uitgave van een bundel opstellen over Italië onder de titel Uit blanke steden onder blauwe lucht, wilde Couperus hiervoor een band in Renaissance-stijl. Veen vroeg Berlage de band te maken, maar deze had geen tijd. Uiteindelijk werd Sluyterman bereid gevonden een band te ontwerpen. Toen hij in september 1912 zijn ontwerp naar Veen had gestuurd, antwoordde deze: ‘De band lijkt mij heel goed, en zal ik wanneer ze klaar is een paar modellen zenden. Gij schreef er echter op: De rand in goud, maar kerel, dat wordt te duur. Dat kan Bruin niet trekken. Maar enfin, wij kunnen het resultaat eens zien hoe het op andere wijze staat. Geef mij dan ook even op welk honorarium ik je moet toezenden om goede vrienden te blijven.’Ga naar eind23 Sluyterman vroeg | |
[pagina 139]
| |
eerst f50,-, maar nam op Veens verzoek genoegen met f40,-. De uitgever schreef op 21 oktober 1912: ‘Het doet mij genoegen dat gij toegestemd hebt in die f 40,-, niet om dat tientje, maar omdat van zoo'n boek er maar 150 gebonden worden en er dus een groot verlies is op den band en per Ex, wat natuurlijk weer door de ingenaaide Ex verdiend moet worden. Ware het niet Couperus dan zou ik voor dezen kleinen verkoop nooit banden laten teekenen. Zoo'n stempel kost plusminus 115,- (teek. inbegrepen), dus plusminus 80. cts per ex, + 40. v.d.b. = 1.20 per Ex en ik krijg van den boekhandel 0.52, dus verlies op ieder gebonden Ex 68 cts.’Ga naar eind24 Deze genereuze houding van Veen is des te opmerkelijker als men bedenkt, dat van de 30 titels van Couperus die hij heeft uitgegeven, er maar liefst 21 tijdens zijn leven nooit zijn herdrukt. Verschillende verhalenbundels, zoals de series Van en over mijzelf en anderen en Van en over alles en iedereen zijn zelfs pas voor het eerst integraal herdrukt in de recent verschenen Volledige Werken Louis Couperus. Couperus' houding tegenover Veen was heel wat minder genereus. Op een vraag van Veen schreef hij hem in 1916: ‘Wat bandteekeningen betreft, ik zoû je sterk raden er meê te breken, want niemand en ik ook niet, vindt op den duur die kleurige banden mooi. Ze vermoeien en naast elkaêr maken ze elkaêr nog leelijker dan zij zijn. Ik zoû voortaan eenvoudig, op zijn Engelsch, heel simpele linnen bandjes nemen met een gouden letter. Bij wie ik ook mijn boeken hier zie, in zijn boekenkast, zie ik ze ontdaan van hun eerste gewaad en op nieuw gebonden. Heusch, spaar je onkosten uit aan de heeren artiesten-bandteekenaars. Ik kàn die dingen niet meer zien.’Ga naar eind25 Een jaar later waren opeens de Franse boeken het grote voorbeeld. De Hollandse boeken waren volgens Couperus ‘zwaarwichtig’: ‘Wie gaat er ooit eens naar bed met een Hollandschen roman, zoo als hij wel doet met een Fransch geel deeltje, dat hij door midden knakt, dat hem niet zwaar in de vingers weegt en dat hij, als het hem bevallen heeft, kan laten inbinden in een discreet, schadeloos bandje [...].’ De Hollandse boeken daarentegen waren ‘zwaar van papier en van (wel eens on-)artistieken band [...]’.Ga naar eind26 Vergeten waren de dankbaarheid aan Toorop voor de banden van Metamorfoze en God en goden, de bewondering voor Neuhuys' band van De boeken der kleine zielen en de verrukking over de ge-![]()
Van en over mijzelf en anderen tweede oplage van de eerste dr. 1914, opgenomen als deel IV in de serie Van en over alles en iedereen 1915. Bandontwerp door K. Sluyterman
![]()
Majesteit 5de dr. [= 4de dr.] 1911, latere bindpartij in z.g. gordijntjesband.
| |
[pagina 140]
| |
![]()
Babel 1ste dr. 1901, bandtekening van Jan Toorop.
batikte band van De stille kracht. Zelfs als men rekening houdt met Couperus' grote teleurstelling over de slechte verkoop van zijn boeken - hij moet het als een persoonlijke belediging hebben gevoeld - is de geciteerde brief aan Veen een miskenning van zijn uitgever en van het vakmanschap van de bandontwerpers. Ten onrechte, zoals blijkt uit het grote aantal Couperus-verzamelaars dat ook nu nog met groot fanatisme op zoek is naar de oorspronkelijke Veen-uitgaven. |
|