Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Boekenwereld. Jaargang 32 (2016)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Boekenwereld. Jaargang 32
Afbeelding van De Boekenwereld. Jaargang 32Toon afbeelding van titelpagina van De Boekenwereld. Jaargang 32

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (31.63 MB)

Scans (263.06 MB)

ebook (37.32 MB)

XML (1.48 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Boekenwereld. Jaargang 32

(2016)– [tijdschrift] Boekenwereld, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 88]
[p. 88]

Boeken

Jeroen Goudeau, Denken in steen, bouwen op papier. Een kleine geschiedenis van het architectuurboek Nijmegen, Vantilt, 2016
Nijmeegse Kunsthistorische Monografieën dl. 2
224 pag., geb., talrijke illustraties in kleur €19,95
ISBN 978-9460042775
Verschijnt in samenhang met de tentoonstelling ‘Bouwen op papier’ in Museum Het Valkhof te Nijmegen, t/m 29 mei 2016
Hans Oldewarris

Boeken over architectuur kennen een lange traditie. Al in 1487 verscheen de eerste gedrukte versie, de editio princeps, van De Architectura libri decem (tien boeken over bouwkunde) van de Romeinse architect en ingenieur Vitruvius (c. 80/70 v. Chr. - 15 v. Chr.). Sinds Vitruvius is het schrijven over architectuur verbonden met het bouwen zelf. Architecten die hun opvattingen en ideeën met hun lezers delen in boeken worden daardoor beter herinnerd dan door hun gebouwde oeuvre. Zonder zijn theoretische geschriften en de monografieën over zijn werk zou een architect als Le Corbusier niet de bekendheid hebben gekregen die hij nu heeft. Teksten nodigen meer uit tot debat en reflectie dan gebouwen dat doen. Schrijven over architectuur - en in het verlengde daarvan het publiceren van deze teksten - is dan ook een eeuwenoude traditie die als een vanzelfsprekend onderdeel van het beroep van architect wordt gezien.

Bij Vantilt verscheen Denken in steen, bouwen op papier, met als ondertitel Een kleine geschiedenis van het architectuurboek, van de hand van architectuurhistoricus en universitair docent architectuurgeschiedenis Jeroen Goudeau. Het is een enigszins misleidende titel, want het uitgangspunt voor het boek zijn uitsluitend architectuurboeken uit de collectie van de Universiteitsbibliotheek Nijmegen. Hoewel deze bibliotheek nooit systematisch boeken over bouwkunst heeft verzameld, is de collectie verrassend interessant. Het is bovendien prijzenswaardig dat een werkgroep van studenten aan de opleiding Kunstgeschiedenis twee jaar lang een aantal oude architectuurboeken heeft bestudeerd, waarbij boekhistoricus Hans Kienhorst de studenten wegwijs maakte in de analytische bibliografie. Als vervolgens ook nog Museum Het Valkhof in Nijmegen zich bereid verklaart om van de hoogtepunten uit de collectie een tentoonstelling te maken, kunnen we spreken van een voorbeeldig educatief project dat zeker navolging verdient.



illustratie

Voor Jeroen Goudeau, die in 2005 promoveerde op de geschriften van de zeventiende-eeuwse architectuurtheoreticus Nicolaus Goldmann, was dit boek een kolfje naar zijn hand. Met kennis van zaken en zichtbaar plezier schetst hij in veertien hoofdstukken een thematisch overzicht van het gedrukte architectuurboek van de vroege zestiende eeuw tot nu, waarbij de nadruk ligt op het gebruik daarvan in Nederland. Elk hoofdstuk opent met een algemene inleiding, gevolgd door de collatie en korte besprekingen van de vorm, inhoud en betekenis van een aantal chronologisch gerangschikte boeken. Het zijn deze inleidingen en besprekingen die het boek diepte geven. Onder de thema's vinden we ‘ijkpunt oudheid’, de zuilenorden, bijbelse architectuur, de opleiding van de architect, handboeken, vestingbouw, historisme en nieuwe tijden, en modernen en manifesten. De thema's die zich richten op bepaalde typen boeken zijn het meest eenduidig. Daar vinden we voor wat betreft de zuilenorden klassieke auteurs als Leon Battista Alberti, Jacques Androuet du Cerceau, Vignola, Scamozzi (met edities van o.a. Justus Danckerts, Joost Vermaarsch en Symon Bosboom), D'Aviler en Sturm. Bij de vestingbouw wordt de beperking van de collectie zichtbaar: standaardwerken van Vauban en Bélidor ontbreken, evenals de (veel zeldzamere) publicaties van Simon Stevin als De Sterctenbouwing (1594) en Castramatio (1617).



illustratie
Reconstructie van de Tempel van Salomo door de Spaanse jezuïet Juan Bautista Villalpando, ca. 1600. UB Radboud Universiteit, Nijmegen.


Het laatste thema is ‘modernen en manifesten’. Geeft de inleiding op dit thema nog blijk van het samenvattende vermogen van de auteur, de getoonde elf boeken tonen de beperktheid van de collectie voor wat betreft architectuurboeken uit de twintigste eeuw. Een boek als Kunst en samenleving (1894) van Walter Crane - interessant wat betreft de boekvormgeving, en wellicht vooral om die reden gekozen - hoort in dit overzicht niet thuis. Dat van alle boeken van Berlage gekozen is voor Mijn Indische reis (1931) is evenmin te begrijpen, tenzij ook hier de vormgeving van het boek bepalend was voor de selectie.

Achter elk van de veertien thema's is een vaak uitgebreide lijst toegevoegd van verwante drukken die zich in de collectie bevinden. Ze zouden volgens de toelichting bij de catalogus de reikwijdte van de collectie moeten tonen. Op welke inhoudelijke gronden de lijst is gemaakt blijft volstrekt onduidelijk, willekeur lijkt de boventoon te voeren.

Goudeau schrijft zelf dat het lastig was om in kort bestek de geschriften over architectuur in de afgelopen eeuwen enigszins recht te doen en voor de laatste decennia ondoenlijk. Zijn poging kunnen we zeker geslaagd noemen en het boek is als een eerste kennismaking met dit rijke aspect van de boekgeschiedenis van harte aan te bevelen.

De in het boek besproken architectuurboeken kunnen bewonderd worden in de verzorgde tentoonstelling in Museum Het Valkhof. Mijn absolute favoriet is de in alle opzichten megalomane studie van de Spaanse jezuïet Juan Bautista Villalpando (1552-1608), en dan vooral het tweede deel met zijn reconstructie van de Tempel van Salomo. Interessant aan het gebruikte exemplaar is dat de titelpagina's van de drie delen de handtekening van Constantijn Huygens bevatten. Deze leende het kostbare boek uit aan Jacob van Campen, die de symboliek van de tempel verwerkte in zijn ontwerp voor het Amsterdamse stadhuis.

[pagina 89]
[p. 89]

Gerard Post van der Molen, Magie en misère van het margedrukken. Veertig jaar Stichting Drukwerk in de Marge
Leiden, Stichting Neerlandistiek, 2015
Bert van Selm-lezing nr. 24
Oplage 200 exx., 51 p., ills. in kleur
ISBN 978-9078531159
Paul van Capelleveen

De allitererende titel De magie van margedrukken suggereert dat de toehoorder van de lezing over veertig jaar Stichting Drukwerk in de Marge een betovering te wachten stond, een sprookjesbos van letterbonnen, dwaalspaties en drukgrotten. Gerard Post van der Molen sprak in Leiden op 1 september 2015 de 24ste Bert van Selm-lezing uit en als hij iets voortoverde waren het Excelsheets en toekomstvisioenen.

Waaruit bestaat de magie van het drukken volgens de auteur en hoe verandert een Excelsheet in een pagina uit een toverboek? Gerard Post van der Molen verbindt die magie aan een jeugdherinnering waarin het ambacht van de klompenmaker een hoofdrol speelt. Het hellende vlak van mandenvlechters, touwslagers en glasblazers - Nederland barst van de verenigingen die zulke vergane glorie-beroepen populariseren. De vereniging voor amateurbloemschikkers ‘Groei en bloei’ heeft 45.000 leden (de naam zegt het al, zou Gerard Reve zeggen) en de Landelijke Organisatie Kant Kunst - de kantklossers dus - heeft 700 leden. Stichting Drukwerk in de marge moet het vanaf de oprichting met minder doen: van 71 in 1975 tot 585 in 2014.

De drukker als maker, als vakman, als handwerksman. Dat lijkt hetzelfde te zijn, maar het zijn drie verschillende zaken: de kunstenaar/ontwerper, de gediplomeerde deskundige, de authentieke ambachtsman. Wie nu een boek maakt, hoeft geen handpers te bedienen en de magie kan een kwestie worden van nostalgie. Bij de oprichting van de Stichting in 1975 vormden het elan van de kunstenaar en het protest tegen de tijd belangrijke impulsen, waarbij het in eigen atelier produceren van drukwerk van meer importantie was - vanwege het uitsluiten van controle door anderen - dan het gebruik van druktechnieken uit het verleden. De ‘stencillaars’ verloren het van de ‘zondagsdrukkers’. In de jaren tachtig werden de plezierdrukkers populair doordat zij nieuwe literaire teksten in eerste uitgave publiceerden. Sindsdien is de animo voor hun uitgaven afgenomen, al produceren zij af en toe nog steeds bijzondere eerste uitgaven.

 

Post van der Molen springt van de ene eeuw naar de andere: van de tijd dat de boekdrukkunst nog als hekserij werd gezien naar de achttiende eeuw, toen de jonge Otto van Eck zich mocht vermaken met een speelgoeddrukpers; en vandaar meteen door naar de negentiende eeuw, toen de gegoede Engelse burger een tafelpersje bediende om een familietijdschrift te zetten en te drukken. Een korte paragraaf suggereert vervolgens dat de Nederlandse private press aanvankelijk niet tot bloei kon komen door de beperkingen die de commerciële bedrijven en organisaties stelden aan de verkoop van drukpersen. Maar laten we wel wezen: de weinige private pressmannen die er waren bemachtigden via andere wegen een pers. Van Royen bestelde zijn drukpers in Engeland en die werd zonder problemen via de Rotterdamse haven naar Den Haag getransporteerd. De gebroeders Venemans kochten voor hun Marnix-Pers, ook al zonder juridische interventies, een persje bij Lettergieterij Amsterdam, voorheen Tetterode, terwijl anderen voor en na de Tweede Wereldoorlog ook zonder soesa een pers wisten te bemachtigen. Daar zat het hem niet in. Het lag, zoals veel in Nederland, aan een gebrek aan fantasie en een bijkomende kleine beurs.



illustratie

Post van der Molens analyse van leeftijdsopbouw, professionele achtergronden en regiospreiding van amateurdrukkers in Nederland - meer vrouwen, meer grafici en kunstenaars de afgelopen veertig jaar - werkte eerlijk gezegd op mijn lachspieren. Ze zitten overal, het lijkt wel of ze net als ratten nooit meer dan tien meter van je verwijderd zijn. De ernst van de magie van het margedrukken zoekt Post van der Molen dan ook niet in heden of verleden, maar in perspectieven en zijn Excelsheets hebben als enig doel de toekomst van de margedrukkerij veilig te stellen. Hoe ziet hij dat voor zich? Hoe wordt de margedrukkerij levensvatbaar in de 21ste eeuw? Hij benoemt de instrumenten daarvoor als ‘behoud van erfgoed, kennisoverdracht en moderne technieken’.

Behoud van erfgoed - dat wil zeggen van de drukpersen zelf en van de loden letters in hun talloze letterkasten - is al jaren een stokpaardje van de auteur; de inventarisaties van persen en lettertypen getuigen daarvan. Niemand kan betwisten dat kennis van druktechnieken voor onze notie van het gedrukte boek uit het verleden essentieel is, maar de droom van een nationaal grafisch museum lijkt voorbij. Het gaat er volgens Post van der Molen om de voorwerpen die van belang zijn een permanente plaats te geven in bestaande collecties of in handen te geven van jongere generaties amateurdrukkers. Het eerste lijkt de dood in de pot (zulke materialen verdwijnen vaak onbeschreven in gesloten museumdepots); het laatste lijkt uitstel van executie - maar iemand moet zich om een selectie van die materialen bekommeren, dat is zeker. Kennisoverdracht zou via internet met behulp van instructiefilmpjes mogelijk moeten zijn. De meeste kaarten zet Post van der Molen op de belangstelling voor traditioneel drukwerk vanuit de ‘digitale hoek’, waarbij digitale en analoge druktechnieken worden gecombineerd. Hij ziet hierin een ‘nieuwe pioniersfase’ gloren voor Stichting Drukwerk in de Marge.

 

Als ik zijn aanbevelingen aan het stichtingsbestuur - daarmee eindigt zijn rede - samenvat, wil Post van der Molen dat de stichting zelf een museum wordt, een opleidingsinstituut, een netwerkorganisatie én een onderhoudsbedrijf. Dat lijkt mij te hoog gegrepen voor de leden die tenslotte liefhebbers zijn, geen zakenlieden, professoren of techneuten. Geen wonder dat in het 51 pagina's tellende De magie van het margedrukken het woord ‘magie’ na pagina 8 niet meer opduikt; eigenlijk gaat de lezing over de ‘misère’ van het margedrukken.

In de moderne boekkunst zien we overigens internationaal een groeiende interesse in de samensmelting van oude en nieuwe technieken, waarbij de scheidslijnen tussen private press, kunstenaarsboek, protest- en gelegenheidsdrukwerk vervagen. Het gebruik van hedendaagse technieken nodigt een jonge generatie kunstenaars uit om traditionele technieken te exploreren - mijn advies zou dan ook luiden om nauwer samen te werken met de kunstacademies. Het behoud van het verleden kan alleen gedijen in een klimaat van ontdekkingen en idealistisch verlangen naar vernieuwing.

George Carhart, Frederick de Wit and the first concise reference atlas
Leiden / Boston, Brill / Hes & De Graaf, 2016
Gebonden met stofomslag, 589 p., 736 ills. in kleur
€125
ISBN 978-9004299030
Reinder Storm

In de reeks carto-bibliografische studies, die sinds het jaar 2000 wordt uitgegeven onder begeleiding van de Stichting Vrijwilligersproject Explokart, verscheen onlangs deel zestien. Dat betekent een moyenne van één boek per jaar, wat bij de omvangrijke en fundamentele publicaties waar we het hier over hebben een formidabele en indrukwekkende prestatie is. De variatie bij deze historisch-cartografische publicaties zit 'm in de thematiek: er is een deel gewijd aan

[pagina 90]
[p. 90]

kaarten van Rusland en Polen in boeken, gedrukt in Nederland vóór 1800, er is een deel gewijd aan kaarten in Guiccardini's Beschrijving van de Nederlanden, er is een deel gewijd aan kaarten in Petermanns geographische Mitteilungen (1855-1945).

De onderliggende constante is duidelijk: een historische-bibliografische benadering van de cartografie. Nog een constante is het formaat van de boeken. Het zijn grote plaatwerken voor op de koffietafel, rijkelijk geïllustreerd met afbeeldingen, merendeels in kleur (van kaarten uiteraard) en flink uit de kluiten gewassen: gemiddeld maar liefst 580 pagina's! Dankzij de zorgvuldige begeleiding van Explokart getuigen de publicaties van voorbeeldige toewijding en hoge wetenschappelijke kwaliteit. Het meest recente deel is gewijd aan de Amsterdamse kaartenmaker Frederick de Wit. Dit is het eerste deel dat wordt uitgegeven door Brill, de vorige zijn geproduceerd door HES & De Graaf.



illustratie
boven
Frontispice van de atlassen van De Wit: de mythologische Atlas die het hemelgewelf torst. Op een latere staat van deze gravure is het uitgeversadres toegevoegd: ‘by Frederick de Wit, inde Kalverstraet inde Witte Pascaert’. Bovendien is Atlas' blote geslachtsdeel op die latere staat discreet weggewerkt onder een tip van zijn mantel. Bijzondere Collecties van de UvA.


Sinds 2013 heeft de Stichting Explokart onderdak gevonden op de Kaartenzaal van de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. In datzelfde jaar publiceerde zij Günter Schilders Hessel Gerritsz. (1580/81-1632): master engraver and map maker, who ‘ruled’ the seas, het negende deel in de reeks Monumenta cartographica Neerlandica. Naast het boek over Frederick de Wit verschijnt in mei van dit jaar Wim Renkema's Kaarten van de Nederlandse Antillen. Curaçao, Aruba, Bonaire, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten tot 1900, eveneens onder begeleiding van Explokart.

 

In historisch-cartografisch opzicht is de naam van De Wit relatief onbekend gebleven. Altijd hebben de kaartenmakers Blaeu, Hondius en Janssonius uit de eerste helft van de zeventiende eeuw in het onderzoek de hoofdrol gespeeld. Hun werk is uitputtend onderzocht en hun namen zijn bekend. Zij werden opgevolgd door een nieuwe generatie cartografen, zoals Danckerts, Allard, Valk, Ottens en Frederick de Wit. De voormalige Amsterdamse kaartconservator Jan Werner was een van de eersten die het belang van De Wit onderkende en aandacht vestigde op zijn werk. Het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het imposante boek van Carhart is nooit eerder zo grondig uitgevoerd en heeft duidelijk gemaakt dat De Wit met kop en schouders uitsteekt boven de andere genoemde tijdgenoten.

De Wit werd geboren in Gouda, maar groeide op in Amsterdam, waar zijn vader werkzaam was als edelsmid. Hij begon zijn carrière bij Blaeu, maar al snel - in de jaren vijftig van de zeventiende eeuw - begon hij zijn eigen uitgeverij. Hij publiceerde naast kaarten ook vele atlassen met verschillende inhoud en omvang, prenten, stadsgezichten en boeken. Hij was goed opgeleid en betoonde zich een handige zakenman. In de loop van de jaren zestig werd hij zo welvarend dat hij zich een aantal landhuizen buiten Amsterdam kon veroorloven, alsmede een eigen koets. Zijn uitgeverij was meer dan veertig jaar lang gevestigd op de hoek van de Kalverstraat en de Dam, recht vóór het huidige Peek & Cloppenburg. Dat was ook toen al een dure locatie. Omdat in die tijd de gevellijn verder naar voren lag, kun je zeggen dat hij woonde op de stoep voor het Stadhuis. Hij kon zich permitteren om aan de lopende band nieuwe koperplaten te laten graveren, destijds voor uitgevers hun handelskapitaal. De Wit publiceerde meer kaarten en wandkaarten dan al zijn voorgangers en was bovendien in staat om de platen steeds up to date te laten bijwerken.

Ook ontwikkelde hij een netwerk dat hem tot buiten de grenzen bekend maakte. Hij maakte bijvoorbeeld een wandkaart van de wereld in 21 bladen voor Lodewijk XIV en een andere wereldwandkaart voor het Britse koningskoppel William en Mary. De Wits materiaal was zo gewild dat na zijn dood zijn kaarten tot ver in de achttiende eeuw werden herdrukt en uitgegeven. Hij werd begraven in de Nieuwe Kerk in Amsterdam.



illustratie
onder
Belgium Foederatum emendate auctum en novissime editum, per Fredericum de Wit. Kaart van de Republiek der Verenigde Nederlanden, [1671]. Bijzondere Collecties van de UvA.


Het onderzoek is gebaseerd op het nu nog beschikbare materiaal dat wereldwijd wordt bewaard. De grootste collectie atlassen en kaarten van De Wit bevindt zich bij de Bijzondere Collecties van de UvA. Helaas is geen bedrijfsarchief van hem bewaard gebleven. De auteur George Carhart begon na een loopbaan als restaurator van onder meer historische schepen een tweede carrière als historicus, waarbij historische cartografie zijn centrale belangstelling had. Na zijn studie aan de Universiteit van Maine trad hij in dienst bij de Osher Map Library en het Smith Center for Cartographic Education (Portland), waarna hij zijn werkzaamheden voortzette als onderzoeker, docent en publicist. De publicatie over De Wit is een bewerking van zijn dissertatie uit 2011.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Hans Oldewarris

  • Paul van Capelleveen

  • R. Storm

  • over G.J. Post van der Molen