Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Boek. Jaargang 3 (1914)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Boek. Jaargang 3
Afbeelding van Het Boek. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Het Boek. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (12.69 MB)

Scans (402.50 MB)

ebook (7.90 MB)

XML (1.56 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/boekwetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Boek. Jaargang 3

(1914)– [tijdschrift] Boek, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Boekbesprekingen.

Dr. N.B. Tenhaeff, Diplomatische studiën over Utrechtsche oorkonden der 10e tot 12e eeuw. (Bijdragen van het Instituut voor Middeleeuwsche Geschiedenis der Rijks- Universiteit te Utrecht, uitgeg. door Prof. Dr. O. Oppermann. 1e deel). Utrecht, A. Oosthoek. 1913.

Dit werk, een academisch proefschrift, is nu verschenen als eerste deelvan bovengenoemde Bijdragen. Een goed begin, zoowel voor Dr. Tenhaeff, die met dit werk zijn naam als wetenschappelijk vorscher gevestigd heeft, als voor Prof. Oppermann, die met dit hoogst belangrijk boek zijn ‘Bijdragen’ mocht inleiden.

Niemand late zich door den titel van de lezing afhouden: het boek geeft meer dan de titel aanwijst. Een aantal Utrechtsche oorkonden worden volgens streng wetenschappelijke methode op haar echtheid getoetst en meestal als valsch aan de kaak gesteld. Dan komt echter

[pagina 310]
[p. 310]

de historicus aan het woord; na het feit der vervalsching geconstateerd te hebben, tracht hij de beweegredenen tot de vervalsching en zoo mogelijk den vervalscher op te sporen. Hierbij heeft de heer Tenhaeff gelegenheid, vooral over de oudere geschiedenis van Utrecht een nieuw en helder licht te doen stralen.

Daarnaast heeft het boek nog een niet te onderschatten verdienste. Het is een werk uit de Duitsche school, doch het is gelukkig geen Duitsch werk geworden. Een aantrekkelijke, echt Hollandsche stijl verhoogt het genot der lezing.

Kortom, een belangrijke aanwinst voor de Nederlandsche historische litteratuur.

 

Dr. H.A. Poelman.

Conspectus incunabulorum. An index catalogue of fifteenth century books, with references to Hain's Repertorium, Copinger's Supplement, Proctor's Index, Pellechet's catalogue, Campbell's Annales and other bibliographies by R.A. Peddie. Part. II. (C - G). London, Grafton & Co. 1914.

In 1910 verscheen het eerste deel van dit praktische, met veel zorg bewerkte register op alle incunabelen voor zoover deze in de verschillende groote en kleine bibliographieën beschreven zijn. Thans heeft het met ongeduld verbeide tweede deel het licht gezien, waardoor het register tot aan de H (waar ook het 2e deel van Hain eindigt) voltooid is.

In beide deelen worden, in alphabetische volgorde naar de namen der auteurs, of waar deze ontbreekt, naar het hoofdwoord, ruim 15000 incunabelen vermeld. De titels worden natuurlijk alle slechts zeer kort aangegeven, en de rangschikking der verschillende uitgaven is chronologisch, zoodat men, in dit boek, oogenblikkelijk kan naslaan niet alleen welke boeken in de 15e eeuw gedrukt werden, doch tevens de verschillende uitgaven kan leeren kennen. Indien men weet dat voor deze twee deelen niet minder dan 203 werken werden geraadpleegd, kan men zich eenigszins voorstellen welke groote diensten een dergelijk register niet alleen aan de bibliographen, bibliothecarissen, enz. bewezen wordt, maar ook aan allen die op de een of andere wijze met de literatuur van de laatste helft der 15e eeuw te maken hebben. Hoeveel tijdroovend gezoek spaart het hem niet uit, die naar een of anderen druk, wellicht in een hem onbekend werk beschreven, zoekt, en hoe verrassend toont dit beknopt overzicht de rijkdom en verscheidenheid aan van de voortbrengselen der boekdrukkunst in het begin van haar ontstaan.

Behalve van de door hem genoemde gedrukte bronnen heeft de heer Peddie gebruik kunnen maken van het omvangrijke materiaal dat door de Duitsche Commissie voor den Algemeenen Incunabel-Catalogus sinds jaren wordt bijeengebracht. Zijn proeven toch werden te Berlijn geregeld en met zorg nagelezen en aangevuld, zoodat Peddie op het oogenblik stellig de meest complete lijst van incunabel-uitgaven heeft saamgesteld die op het oogenblik te raadplegen is.

Bij de door hem genoemde bronnen vind ik niet vermeld den Catalogus der Incunabelen van de Groningsche Universiteitsbibliotheek, door Dr. A.G. Roos, in 1912 uitgegeven, noch die van het Museum-Westreene, door Pater Bon. Kruitwagen in 1911, in de verslagen omtrent 's Rijks verzamelingen van geschiedenis en kunst gepubliceerd. Het ontbreken van dien laatste is wellicht toe te schrijven aan het vrij wel begraven zijn van dat uitstekende werk (zie het Boek I, bl. 65vv.) in bovengenoemde serie. Ook het Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen en Het Boek bevat hier en daar opgaven over Nederl. in-

[pagina 311]
[p. 311]

cunabelen, welke men elders mist.

Doch de heer Peddie belooft in de voorrede van het tweede deel, een supplement na de voltooiing van het laatste deel en daarin zal hij, voor zoover het de letters A - G betreft, stellig niet nalaten de incunabelen, die hem mochten zijn ontgaan, te vermelden.

Indien ik eene opmerking zou mogen maken dan zou het deze zijn, dat ik het betreur dat de heer Peddie bij de boeken, die aan een of anderen drukker toegeschreven zijn, deze toeschrijvingen weglaat. Hij vermeldt geen enkelen naam der drukkers, doch wel de plaatsen, maar laat de vermelding van deze laatsten geregeld weg wanneer het boek die aanduiding zelf niet draagt. Men vindt dus thans zeer dikwijls aangegeven n.p. d. (no place nor date) en moet dus de daarbij vermelde bron raadplegen om te weten te komen of de oorspronkelijke bibliograaf den drukker of de plaats heeft aangewezen.

Moge hij intusschen veel voldoening van zijn lang niet gemakkelijken, doch hoogst noodigen en nuttigen arbeid ondervinden, opdat deze hem aanspore het geheele werk zoo spoedig mogelijk te voltooien. Hij bewijst er zeer velen een belangrijken dienst mee.

En ten slotte moge onze regeering niet achterblijven bij het benoemen eener Nederlandsche Commissie om de incunabelen, welke zich in Nederland bevinden, systematisch te laten inventariseeren, opdat wij er voor bewaard worden dat binnenkort onze oostelijke naburen dat werk komen verrichten.

W.N.

Association des bibliothécaires franÒ«ais. Bibliothèques, livres et librairies. Conférences faites à l'Ecole des Hautes-Etudes sociales. Paris. Marcel Rivière et Cie. 1912. VI, 274 p. 8vo. frs. 5.-. Idem. 2me série. 1913. IV. 181 p. 8vo. fis. 5.-.

Deze voordrachten richten zich 1o. tot het groote publiek, dat veelal nog te weinig weet wat het in een bibliotheek kan vinden en zoo het iets meer op de hoogte is, tot welke bibliotheek het zich moet wenden, 2o. tot de studeerenden, wien het veelal aan de noodige bibliographische kennis ontbreekt om de voor hunne nasporingen noodige bronnen spoedig en volledig te vinden, 3o. tot de bibliothecarissen ten einde een gedachtenwisseling uit te lokken over de hier behandelde vraagstukken op bibliographisch en bibliotheekgebied en om aan hen die het beheer eener bibliotheek als bijbetrekking waarnemen en dus geenerlei vakopleiding genoten, eenige kennis van het vak bij te brengen.

De lezingen hadden een groot succes; kon in het eerste jaar slechts van een proeve gesproken worden, nu is er alle kans dat er eene blijvende instelling uit voortkomt, die het publiek nader tot de boekerij zal brengen en aan een ieder diegeroepen is als bemiddelaar op te treden tusschen bibliotheek en bezoeker de noodige leiding zal geven.

De voornaamste dezer voordrachten vindt men in de beide hierboven genoemde bundels in druk gegeven door de goede zorgen van een der bibliothecarissen van de Bibliothèque Nationale Eugène Morel, die door zijn groot werk over bibliotheken en zijn kleiner ‘La librairie publique’ reeds zeer veel deed om belangstelling voor het bibliotheekwezen en waardeeringvan het vak van bibliothecaris te wekken.

Het zou te veel plaatsruimte vergen alle onderwerpen op te noemen welke in deze voordrachten behandeld zijn.

Uit de lijst van conférenciers blijkt dat hier door samenwerking van hoogleeraren, bibliothecarissen, en eenige uitgevers eene groote verscheidenheid van vraagstukken kon behandeld worden.

[pagina 312]
[p. 312]

één opstel dient hier afzonderlijk vermeld; het is van de hand van den bibliothecaris der Universiteitsbibliotheek te Lille, P. Van Rijcke, en handelt over ‘Les bibliothèques universitaires et la presse scientifique de Hollande’. Wat hem getroffen heeft, zijn vooral de kleine leeszalen en de liberale bepalingen betreffende het uitleenen en hij meent dit daaraan te moeten toeschrijven dat wij liever thuis lezen en werken ‘Au pays de la tulipe merveilleuse’ zegt hij o.a. ‘on songe, on travaille à huis clos, ce qui rend les tables de lecture inutiles’. Karakteristiek voor onze bibliotheken acht hij ook dat ze met een betrekkelijk gering jaarlijksch budget toch zulke belangrijke collecties boeken bevatten door de inlijving van verschillende particuliere en genootschappelijke boekerijen, hetgeen hij tot voorbeeld stelt aan andere landen; de oorzaak daarvan?: ‘Il a fallu pour cela etceci est dû au caractère même du pays résistant aussi obstinément à la mer qu'aux Espagnols, l'entente générale des pouvoirs publics et la fusion voulue de toutes les richesses intellectuelles du pays’. Een te slecht idee van onze bibliotheken en van ons volk zullen de Fransche toehoorders dus niet gekregen hebben. De schrijver betreurt het gemis van eenigen regel bij het bevorderen van het bibliotheekpersoneel en geeft ten slotte een beknopt overzicht van onze voornaamste tijdschriften; de titels daarvan zijn helaas van de noodige drukfouten voorzien.

De beide bundels wenschen we ook hier te lande in handen van alle in het bibliotheekwezen belangstellenden.

H.

Nordisk Tidskrift för bok- och biblioteksväsen. 1e Jaarg. 1914. Almqvist & Wiksell, Upsala.

Het tijdperk van opleving en bloei waarin zich het Scandinaviese bibliotheekwezen verheugen mag, geeft, meent de redacteur Isak Collijn, alle aanleiding tot het oprichten van het Nordisk Tidskrift för bok- och biblioteksväsen. Het eerste nummer ziet er aantrekkelik uit, al bevat het - van het standpunt van een Nederlander uit bekeken - veel wat in hoofdzaak voor Scandinaviese lezers van belang is. Van meer algemene aard is een artiekel van H.O. Lange over bibliotheken en bibliophilen. Er is, wordt daar betoogd, ongetwijfeld concurrentie tussen beide, en toch hebben de meeste grote boekerijen heel wat te danken aan liefhebberij en energie van liefhebbers, aan nalatenschappen, aan schenkingen hunnerzijds. En hoe moet de bibliotheek-beheerder het nuttig effect (het veel in gebruik geven) van die boeken combineren met het in goede staat er van overleveren aan 't nageslacht? Het denkbeeld wordt ontwikkeld dat - er is sprake van Kopenhagen - de grote Nationale Bibliotheek een ‘praesensbibliotheek’ zij, d.w.z. dat daar, als in het Britsch Museum, niet uitgeleend wordt, maar dat daarnaast ‘kommunale’ (is de bedoeling: gemeentelike?) boekerijen staan, die wel uitlenen, en die haar materiaal bijv, voor een belangrijk deel konden vormen uit duplicaten (o. a. ‘plichtexemplaren’) van de grote boekerij. Het idee schijnt niet kwaad.

Nederlanders zal interesseren wat Joh. Rudbeck schrijft over Christ. Plantijn als boekbinder. Hij is van mening, dat een tweetal banden, resp. bevattende exemplaren van de Flores de L. Anneo Seneca (Plantijn, 1555) en El.. viaje de.. don Phelippe(Anvers, Nucio, 1552), hier, en reeds vroeger elders afgebeeld, door Plantijn vervaardigd zijn. Zijn betoog voor de waarschijnlijkheid nadert echter niet tot de kracht van een bewijs. Voorts stip ik aan artiekelen over de nieuwe Uni-

[pagina 313]
[p. 313]

versiteits-Bibliotheek te Kristiania (met illustraties): over de geschiedenis van de Koninklike Bibliotheek te Stockholm; over de oudste uitgaven van L. Holberg's ‘Peder Paars’; over een Lübecker druk ‘Van Saunte Brandanus’; necrologieën, recensies van hoofdzakelik scandinaviese geschriften, en korte berichten uit de boeken- en bibliotheekswereld. Uit deze laatste rubriek zij vermeld dat de Koninklike Bibliotheek te Stockholm sedert 1 Dec. j.l. naast de leeszaal een afzonderlike kamer in gebruik heeft genomen voor hen die hss. of grote hoeveelheden boeken tegelijkertijd nodig hebben.

C.H.E. W.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • H.A. Poelman

  • Wouter Nijhoff

  • C.H. Ebbinge Wubben

  • over Nicolaas Bernardus Tenhaeff