Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Boek. Jaargang 5 (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Boek. Jaargang 5
Afbeelding van Het Boek. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van Het Boek. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (12.00 MB)

Scans (326.12 MB)

XML (1.14 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/boekwetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Boek. Jaargang 5

(1916)– [tijdschrift] Boek, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Boekbesprekingen.

Wieder (Dr. F.C.), Mijn eerste onderzoek in Duitschland naar oud-Nederlandsche kaarten, en een belangrijke vondst in Engeland. Overgedr. uit het Tijdschr. v.h. K. Ned. Aardrijksk. Gen. 1916.

In een opstel van ong. 30 bladzijden brengt de heer Wieder eene reeks mededeelingen die in zekeren zin een vervolg vormen op zijn verslag over historisch-geografische documenten in Spanje, waarover we hier vroeger een kort bericht gaven (jaarg. 1915 blz. 389).

De vondsten zijn weer zeer rijk in aantal, en wetenschappelijk van groote waarde, en een voordeel is het in dit geval, dat al het gevondene in particulier bezit was, en door den onderzoeker is aangekocht en meegebracht. Als allerbelangrijkste stukken worden genoemd een aardglobe van Mercator van 1541, en eene van Blaeu van 1602. Dan de kaart van Java, Sumatra enz. van Willem Lodewijcksz., sinds enkele jaren reeds bekend, en onlangs door de Linschoten-vereeniging gereproduceerd (zie onzen jaarg. 1915 blz. 290), maar nu met op de rugzijde een belangrijke beschrijving van de hand van Lodewijcksz. zelf, waaruit meteen blijkt, dat de kaart wel degelijk het ‘caertken’ is dat in het reisverhaal behoort. Voorts weder eenige kaarten van Plancius van 1592, waaronder eene van Italie die zijn naam draagt, een kaart van Guinea door Jod. Hondius, en een plattegrond van Madrid door Salomon Savry (1656) in 20 bladen.

Dit zijn slechts de allervoornaamste stukken. Al de vondsten tezamen vormen een collectie die ons historische kaartenmateriaal bijna voor elk tijdvak aanvult, en de ontdekker zelf - want zoo mogen we den heer Wieder wel noemen - schikt ze al dadelijk bij groepen en wijst voor elke groep aan, welke belangrijke aanwinst in kennis we er van krijgen. Zoo handelt hij eerst over den ‘wordingstijd’ der Hollandsche car tografie, d.i. den tijd van Plancius, Barentsz., Lodewijcksz. en Willem Jansz. Blaeu, over de Hondiussen, de Van Langrens, Kaerius, Pieter Bast en Hessel Gerritsz. Daarna komt de ‘groote tijd’, van de groote, uitge werkte stede-afbeeldingen, van de groote atlassen van de firma Blaeu, de zeekaarten en zeespiegels en historieprenten. Vervolgens over de ‘Vlaamsche periode’ die aan de

[pagina 324]
[p. 324]

Hollandsche voorafgaat, den tijd van Van Deventer, Ortelius en Mercator, en eindelijk over deItalianen en Duitschers van de 15e en 16e eeuw.

De schrijver eindigt met de hoop uit te spreken, dat er in het vervolg meer van dergelijk materiaal ons land moge bereiken in plaats van zonder onze kennis naar America te gaan. We mogen daar den wensch aan toevoegen, dat deze wetenschappelijke documenten in ons land eene plaats mogen krijgen in eene openbare of desnoods in eene particuliere verzameling, waar ze voor studeerenden te raadplegen zullen zijn.

 

C.P.B. Jr.

Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd, uitgeg. door E.C. Godée Molsbergen, 2e deel. Tochten naar het Noorden 1686-1806. Met kaart en pl. 's Grav. Mart. Nijhoff 1916. (Werken uitgeg. door de Linschoten-Vereeniging XII).

Zeer spoedig is dit tweede deel gevolgd op het eerste, waarvan we hier (blz. 217) reeds eene korte bespreking gaven. Het sluit er geheel bij aan, en brengt allerbelangrijkste reisverhalen tot het einde van het Hollandsche bestuur. Het werk, zooals het nu in twee deelen voor ons ligt, zal zeker bij ieder die de historische ontwikkeling van het werelddeel uit de oorspronkelijke getuigenissen wil leeren kennen, welkom zijn. Het zal ook in ruimeren kring opgang maken omdat het een boeiende lectuur brengt.

Na dezen lof moeten we er echter op wijzen, dat hier in vrij sterke mate is afgeweken van de beginselen, waarnaar de uitgaven der Linschotenvereeniging zijn opgezet. De hier beschreven ontdekkingstochten zouden elk eene zorgvuldige uitgaaf verdiend hebben; dit zou natuurlijk vele herhalingen hebben gebracht, en we zouden ook het samenhangende geschiedverhaal niet gekregen hebben. Maar aan de berichten zelf zou beter gegeven zijn wat zij verdienen.

Het was blijkbaar een passen en meten, om in een beperkt aantal deelen deze geheele ontdekkingsgeschiedenis bijeen te brengen, en zoo kwam men tot eene indeeling, waarbij lang niet alles er even goed is afgekomen. Men merkt bij de lectuur onmiddellijk het verschil als de verteller zelf spreekt; men voelt bij de persoonlijke voornaamwoorden ik en wij dan het onmiddellijke contact dat de beschrijvingen zoo levendig maakt. Komt in de plaats het onbepaalde men, dan kunnen we wel vertrouwen dat de hoofdfeiten goed worden weergegeven, maar we voelen tevens dat iemand zich tusschen den reiziger en ons heeft geplaatst, en we krijgen den indruk dat ons wel iets goeds gegeven, maar het betere niet gegund wordt. Een ander gebrek ligt in de indeeling; de noordelijke en de oostelijke reizen laten zich in de vroegere periode goed splitsen, voor sommige van de beste reisverhalen in dit tweede deel is de scheiding noodlottig. We krijgen dan de halve reis, en worden voor de andere helft naar een later boek verwezen.

Nog minder goed dan de ingekorte en de gehalveerde reizen is de collectie Gordon er af gekomen. Deze 18e-eeuwsche teekeningen vormen een geheel dat met de beste geschreven reisberichten op éene lijn staat. Welnu, wat we er hier van hebben is slechts een klein proefje in gebrekkigen vorm. Deze cliché's in octavo-formaat, 20 in aantal, zijn die verzameling onwaardig; een luxe-uitgaaf in zeer groot formaat met gekleurde reproducties zou noodig zijn, maar zooiets ligt niet op den weg van de Linschotenvereeniging. Nu de reeks cliché's echter als illustratie bij de uitgaaf gegeven is, zou toch de toelichting rijker, beter en meer samenhangend

[pagina 325]
[p. 325]

hebben kunnen zijn. In het eerste deel behoorden de platen eigenlijk niet; ze verbaasden daar den lezer die in 't geheel geene toelichting kreeg. In het 2e deel is wel iets ingehaald. In de Voorrede (p. xxxvi) wordt iets over de Commissie gezegd, die gemaakt heeft dat de verzameling voor ons land behouden bleef, en wordt de verdeeling van de prenten over de beide deelen gemotiveerd. In de latere reizen ontmoet men Gordon herhaaldelijk, maar wordt dan niet veel wijzer; eerst op p. 64 wordt eene noot van eene volle bladzijde lengte aan hem gewijd. Wat zou het veel prettiger zijn, als deze mededeeling, rustiger geredigeerd, en ook uitvoeriger - want eene beschrijving van de collectie ontbreekt - vereenigd was met de toelichting van de gegeven prentjes op p. 278-283, en als dan overal waar Gordon vermeld wordt, naar dit hoofdstukje werd verwezen.

Nog een ernstig gemis maakt zich bij de lectuur voelbaar; er is geene voldoende kaart, waarop de lezer de reizigers kan volgen. We krijgen nog eens de overzichtskaart die reeds bij het eerste deel gegeven was, maar die laat bij sommige reizen zoo goed als geheel in den steek. Is het misschien de bedoeling, later bij de oostelijke reizen eene gedetailleerde kaart voor de geheelereeks te geven? Wij willen het hopen, maar zijn er nu niet mede geholpen.

Ten slotte nog eene kleinigheid, maar die ergerlijk is. Op een viertal tusschentitels, die voor de afzonderlijke reizen geplaatst zijn, leest men: Reiren in de Hollandse tijd. Voor deze titels en enkele opschriften is namelijk geheel zonder noodzaak, alleen tot versiering (!), een Gothische letter gebruikt, en nu heeft het ongeluk gewild, dat noch de zetter, noch de corrector deze letter kende. Zoo leest men nog ertra voor extra driemaal; verder gestx. voor gestr., doox voor door, Registex voor Register, Eapitain, Dagberhaal, qedaan. Het is bijna misdruk.

Maar wenden we ten slotte den blik weer af van de gebreken, om nogin het boeiende geschiedverhaal enkele van de belangrijkste reisbeschrijvingen aan te wijzen. Daarbij valt de aandacht vooral op die tochten die niet door de goeverneurs op touw gezet, maar door enkele avonturiers alleen of met zeer klein geleide ondernomen zijn. Een Coetsee, die in 't land der Namaqua's doordringt, een Wikar die uit compagniesdienst weggeloopen, geheel alleen als broeder met de inboorlingen aan de Groote Rivier leeft, en zijn ervaringen meesterlijk weet te vertellen, de wakkere geneesheer Lichtenstein en de zendeling Kok die als een waar vriend bij de Beetsjoeanen te huis is. Deze allen verdienen eene eereplaats onder de groote verkenners van nieuwe werelddeelen. En wat hooren we interessante dingen over oude volksgebruiken. Wat ons soms als onbetrouwbaar werd aangewezen in de bekende werken van Kolbe en Levaillant, vindt hier vaak onverdachte en onbetwijfelbare bevestiging. Alles saamgenomen is het toch een rijk en mooi boek.

 

C.P. Burger Jr.

Bibliographie der Insel Capri und der Sorrentiner Halbinsel sowie von Amalfi, Salerno und Paestum. Nach den Originalausgaben bearb. und mit kritischen und antiquarischen Anmerkungen verschen. Von Friedrich Furchheim. 2e umgearb. u. verm. Aufl. Leipzig, O. Harrassowitz 1916. M. 8.-.

Furchheim is van 1877 tot 1896 boekverkooper en uitgever te Napels geweest; hij is in die jaren door en door vertrouwd geraakt met de literatuur over het heerlijke Campanische land, ja hij heeft zich door geregeld verkeer met de talrijke

[pagina 326]
[p. 326]

Duitschers en Engelschen die daar belang in stelden, en door bestudeering van de oudere literatuur op dat gebied een zoo veelom vattende kennis verworven, dat hij voor ieder die over dat land iets weten wil de meest vertrouwbare, de best onderrichte gids is. Het lag dan ook, toen hij zijn zaak aan een opvolger overdroeg, in zijn plan, deze kennis in eene reeks bibliografische werken neer te leggen, maar de opvolger die het werk zou uitgeven, stierf reeds in 1901, en zoo bleef het plan grootendeels onuitgevoerd. Verschenen was reeds vroeger, in 1891, een bibliografie van Pompei, Herculanum en Stabiae; in 1897 kwam, eveneens in het Italiaansch, eene bibliografie van den Vesuvius in het licht, twee jaar later die van Capri enz. Wat verder in het plan lag, de Phlegraeische velden, een nieuwe bewerking van Pompeji en de stad Napels zelf, die verscheiden deelen in beslag zou nemen, is niet meer tot een uitgaaf gekomen.

Van Capri echter hebben we hier een tweede veel uitvoeriger uitgaaf, nu in het Duitsch; de bewerker was namelijk in 1902 naar zijn land, naar Weenen, teruggegaan.

Wie eenig belang stelt in het heerlijke land om de golf van Napels, het aantrekkelijke rotseiland met zijn rotsen, grotten en ruïnes, en zijn historische herinneringen, in de tegenoverliggende oude steden Sorrento, Amalfi en Salerno, en in de eenzame tempelruïnen van Paestum, kan niet zonder voldoening en dankbaarheid het boek ter hand nemen.

Het is eene bibliografie, en als zoodanig al heel rijk, maar het is tegelijk een repertorium van allerbelangrijkste historische gegevens. Op de eerste en tweede bladzijde wordt eene reeks aanhalingen uit classieke prozaschrijvers en dichters gegeven; dan volgt de bibliografie van de moderne werken over Capri in alfabetische orde. Maar men vindt niet alleen de boeken en opstellen vermeld die speciaal over het eiland handelen, maar ook tal van werken, waarin slechts enkele aangewezen bladzijden betrekking hebben op Capri. En waar het maar even de moeite waard scheen, komt een noot, soms van een paar kolommen over de beteekenis van het werk, over den auteur en diens verblijf op het eiland, over gedane onderzoekingen, over handschrift-aanteekeningen die soms verloren geraakt, soms later weer gevonden en uitgegeven zijn, enz. enz.

De geheele geschiedenis van de vooral in de 18e eeuw weer ontwaakte belangstelling voor de oudheden en het natuurschoon van Capri kan men al snuffelende terugvinden. En het snuffelen zelf is gemakkelijk door verwijzingen van het eene artikel naar het andere, en door een alfabetisch register.

Van de blauwe grot vindt men de ontdekkingsgeschiedenis, de vermelding in een roman van Andersen, die er zoo'n groote populariteit aan gegeven heeft; men vindt de aardige bijzonderheid, hoe de visscher die de vreemde onderzoekers in de grot vergezeld had, later als de eigenlijke ontdekkerposeerde; men maakt kennis met een geopperd plan om de grot van de landzijde door een traptunnel toegankelijk te maken, wat groote opschudding gaf en ten slotte van overheidswege verboden werd.

Evenals aan de grotten is ook een eigen rubriek gewijd aan de Tiberius-herinneringen; en zoo kan degene die belang stelt in de vraag, wat er in de berichten over dezen Romeinschen keizer als historisch te beschouwen is, en wat niets meer is dan gemeene kletspraat van kwade tongen te Rome, zich gemakkelijk orienteeren, en zal hij daarbij zeker zijn, alle literatuur die er betrekking op heeft, te kunnen opsporen.

Steektmen de zeeëngte over naar het schoon gelegen Sorrento, en verderop naar de resten van de ten ondergegane zeestad Amalfi en naar

[pagina 327]
[p. 327]

het middeleeuwsche Salerno, dan vindt men ook weer alles wat er te vinden is. Aan Paestum, de oude rozenstad, waarvan die heerlijke tempelruïnen nog staan, is het laatste speciale hoofdstuk gewijd, maar dan volgen nog Collectanea, werken over het geheele Napolitaansche land, en eindelijk nog Nachträge, een 12tal kolommen, die men ook niet zonder schade zou overslaan. Onder den naam Thorold (Nathanael) wordt daar b.v. geen titel gegeven, maar een uitvoerige mededeeling over dezen Engelschen koopman die in de 18e eeuw vele jaren op het eiland woonde, en heel wat interessants zou hebben kunnen te boek stellen. Hij wordt ons voorgesteld als een van de eersten van de ‘Capri-Originale’ waarvan meteen nog enkele voorbeelden worden genoemd.

 

C.P.B. Jr.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel II. Tochten naar het Noorden 1686-1806


auteurs

  • C.P. Burger jr.

  • over F.C. Wieder