Het Boek. Jaargang 7
(1918)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||
[Nummer 4]Protestantsche 16e-eeuwsche schoolwetten en schoolprogram.Voor enkele jaren deelde ik in Het Boek (1912. blz. 320) ‘de wetten voor de Haarlemsche en Amsterdamsche gymnasiasten van 1576’ mede. Zij gaven een heel volledige schets van de plichten van een leerling in den katholieken tijd. De katholieke kerkdienst, biecht, mis, koorzang nemen er een groote plaats in. Sedert is mij een soortgelijk boekje in handen gekomen van eenige jaren later, de wetten, en meteen het program, van de Latijnsche school te Brielle in 1597. Op zich zelf is het merkwaardig endoor vergelijking met het oudere boekje wint het nog aan belangrijkheid; we zien, hoe de organisatie der Latijnsche school zich gehandhaafd heeft, bij veranderden grondslag; immers de protestantsche leer heeft de katholieke vervangen. Over de Brielsche school in dien tijd zijn we uitvoerig onderricht door de onderzoekingen van H. de Jager, in zijn uitgaaf ‘Uit de Brielsche archieven’ - vooral II blz. 199 en v. -, en in den Navorscher - vooral 1893 blz. 72. Over den Rector, Jacobus Barlaeus, heeft J.A. Worp alles nagevorscht en beschreven in zijn reeks studies in Oud-Holland, en de daarna in het Biographisch Woordenboek (dl. II) gegeven levensbeschrijvingen. Jacobus was een oom van den beroemden Caspar Barlaeus. Hij was te Antwerpen geboren, en was na den overgang in 1585 uitgeweken. Een tijd lang was hij conrector der Latijnsche school te Leiden, en daarna te Amsterdam. De Latijnsche school te Brielle was in 1593 zeer in verval, waarom de Regeering bij besluit van 16 Februari 1593 Jan Commersze en Jacob Jansze van der Heule committeerde ‘omme te reijsen tot Amsterdam ende aldaer te handelen tot aenneminge van een nyeuwen rectoor,’ Deze zending leidde totdeaanstelling van JacobusBarlaeus. Hij was aangenomen tegen 10 April, maar er verliep nog eenige tijd voor zijn komst, en eerst op 28 Mei is zijn ‘aanneminge’ in het Memoriaalboek opgeteekend, uitvoerig omschreven in 10 artikelen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||
Niet lang na de ambtsaanvaarding van den Rector kwam er een nieuw schoolgebouw, en bij resolutie van 1 Februari 1595 werd besloten, van nu af niet meer als van ouds ook meisjes in de school toe te laten, maar alleen jongens. Up huyden soe hebben mijnnen Heeren die Burghemeesters ende Regierders der stede van den Briele, oudt ende nyeuwe gerechte, geresolveert, soe wanneer den rector vuyt de oude schoole in de nyeuwe sal vertrecken, datter geen meysgcs in de nyeuwe schoole ter schoole sullen gaen, gelijct van outs altijt es gecostumeert geweest. | |||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||
Naast deze door de Overheid gestelde regels, vroeger door De Jager uit het archief voor den dag gehaald, hebben we nn de voorschriften van den Rector zelven. Ziehier den titel. ![]() We zien dat deze wetten op last van de Stadsregeering zijn uitgegeven. Als drukker wijst het titelvignet Jan van Waesberghe te Rotterdam ‘aen de merckt in de Fame’ aan. Het boekje heeft 6 bladen in 4o, een voorwerk van vier bladen, een blad Leges, en een blad Methodus lectionum. Het voorwerk bestaat uit een jambisch gedichtje aan de jeugd op de keerzijde van den titel, een opdracht in hexameters en een in proza aan de Stadsregeering, en een korte voorrede aan de burgers. Ik laat dit alles hier volgen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||
Aetas tenella non minus Rectoribus
Quam navis in mari, indiget:
Desint Magistri, et haec et illa fluctuat
Extremo vt in periculo.
Quare huc, puer, te confer, et sis audiens
Dicto, facilemque praebeas
Te, dum tuum cor perpolitur litteris
Bonis, piisque moribus.
Ad prvdentissimos consules Senatumqúe Vrbis Brielanae pro restitutione Scholae gratiarum actio.
Optime Brielanas qui res moderare Senatus,
Quem pia Religio, atque animis concordia iunctis.
Et Probitas, et amor Recti flecti inscius ornat.
Tu mihi dira meae fugienti incendia terrae
(Terrae vbi nunc infelices ad Schaldidos vndas
Vana superstitio, et rabies Cantabrica regnat)
Portum aperis, placidamque quietem ostendis, et inter
Dignaris numerare tuos mea nomina civeis.
Tu mihi collapsi concredita sceptra Lycei
Das regere, insipidaeque iubes praecordia pubis
Moribus ingenuis, Latiisque sacrare Camoenis.
Grande opus: at blandae officio nutricis habenas
Edulcas, magnumque bona mercede laborem
Pensans, emeritis cumulas compendia curis.
Nunc etiam Scholicae fortis miferatus acerbae
Eductam coeno conaris sede locare
Regali, vt Musis cum suavibus almus Apollo
Clarè habitet velut informi splendescere limo
Offendens gemmam, capit hanc, rutilumque decorem,
Igneisque admirans, non parcit sumptibus vllis
Staret vt in medio lapis hic spectabilis auro.
Quas grates meritorum hac preffus mole tuorum
(Ordo sacer) referam? queis laudibus ora resolvam?
Certe has primitias, nec enim munuscula Divi
Despiciunt hominum spicas et serta ferentum,
Sinceri affectus monumentum hoc accipe carmen.
Addictissimus vobis
Jacobus Barlaeus
Rector Scholae Brielanae.
Eidem Amplissimo Senatvi. | |||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||
ac rudi aetali de praeceptoribus idoneis, sed etiam de loco aedeque commodissima infinitis sumptibus tam liberaliter consultum velitis: Hanc mentent vt in vobis conservet augeatque Deum optimum max. toto pectore oramus. Et nolite quaeso, committere vt liberos vestrose medio studiorum cursu abreptos tanquam a lacte nutricis vel ad mechanicas artes detrudatis, vel ad alienas Musas, amandatis privata quadam vtilitate ducti, quod a vobis nonnullis non semel factitatum non optimo caeteris exemplo, et non exiguo animi nostri moerore nuper vidimus. Cogitate potius optimatum pueros praeter caeteros doctrina, bonis moribus, et optimarum artium cognitione excolendos esse, vt aliquando adulti, et Republicae gubernaculis, quibus destinantur, adntoti, et praeesse aliis facilius, et prodesse vberius possint. Exornate mecum hanc nostram Spartulam adhuc in sua lterba luxuriantem et altius efflorescere gestientem. Ad Benevolos Cives. We zien dat aan de jeugd voorgehouden wordt, dat zij leiding noodig heeft, en dus gehoorzaam moet zijn aan haar leermeesters. De Regeering wordt hartelijk bedankt, omdat zij den Rector na het verlies van zijn geboortestad, die nu aan bijgeloof en Spaansche razernij is prijsgegeven, een rustige haven heeft verschaft, en hem de opvoeding der jeugd heeft toevertrouwd. Zij wordt geprezen omdat ze het onderwijs in eere hersteld en daaraan nu ook een waardig huis heeft gegeven. In de proza-opdracht wordt deze lofrede herhaald en uitgewerkt - maar dan maakt de Rector meteen gebruik van de gelegenheid om den Heeren eene kleine vermaning toe te dienen, dat | |||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||
ze zelf het voorbeeld behooren te geven, en nu ook hun jongens niet te vroeg uit de school moeten nemen, en ze ook niet, zooals nog pas bij herhaling gebeurd is, naar elders ter school moeten zenden. Ook aan de burgers prijst de Rector het nut van onderwijs en letteren aan, en drukt hun op 't hart, dat deze school, al is ze klein bij vergelijking met scholen in andere steden, toch geene minachting verdient. Hij voegt er bij dat de taak zwaar is, niet alleen om de onwetendheid van de jongens die nog alles moeten leeren, maar ook omdat de woeste zee die zoo vlak bij is, de karakters hard maakt. Op deze inleidende stukken volgen de Leges, in 20 artikelen. Leges Scholae Brielanae. | |||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||
Evenals in de katholieke schoolwetten zien we hier eerst eenige voorschriften aan den godsdienst gewijd (I-III), maar natuurlijk geheel anders van inhoud. Godsvrucht, geloof aan en eerbied voor God den Vader en Jezus Christus worden vooropgesteld, bidden 's morgens en 's avonds en bij den aanvang van alle handelingen wordt voorgeschreven, voorts ordelijk kerkbezoek, twee aan twee naar de kerk gaan, aandachtig en eerbiedig luisteren. De ouderen moeten de preek in haar geheel in zich opnemen, de jongeren moeten ten minste een spreuk of tekst in hun geheugen prenten, en die in de school weten weer te geven. Praten, van plaats veranderen, heengaan zonder verlof is verboden. Sub IIII wordt ook hier eerbiedbetoon aan meerderen voorgeschreven, en wel in deze orde: Burgemeesters, raden, predikanten, ouders, onderwijzers, en allen, die door waardigheid en leeftijd eerbied verdienen. Art. V verbiedt vloeken, liegen, vuile praat, hoon en verwenschingen; de gesprekken moeten loopen over fatsoenlijke en literaire onderwerpen. VI-X regelen den gang van het schoolbezoek en het werk: tijdig gaan met boeken en benoodigdheden, zonder omwegen; bidden bij den aanvang en het slot; op de plaats blijven zitten; straf voor wie te laat komt; geen verzuim zonder verlof of zonder autorisatie van de ouders; op school attentie, niets anders doen, opteekenen wat moet, thuis 't werk nazien en de lessen leeren; geen anderen in 't werk hinderen, niet voorzeggen, zelf de les flink en duidelijk opzeggen; de thema's met zorg maken zonder hulp, netjes en op tijd aan den Rector inleveren. Sub XI wordt voorgeschreven altijd Latijn te spreken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||
Dan komen een aantal andere voorschriften voor het gedrag: alles op zijn plaats leggen, geen dingen verkoopen, ruilen of weggeven, niet aan dingen van anderen zitten (XII). Wie zich met permissie verwijdert moet dadelijk terugkomen, en degenen die daar baldadigheid plegen of zich aan schreeuwen of vechten te buiten gaan, moeten streng gestraft worden (XIII). De jongens mogen niet met krijt of kool op banken, deuren, wanden of borden schrijven, of er met een mes in snijden (XIIII). Het is verboden, roekeloos 's winters op het ijs of 's zomers in het water te gaan (XV). In art. XVI leeren we iets naders over een eigenaardig tuchtmiddel, de nota scholastica, die in de oudere katholieke leges ook al vermeld werd, maar zonder eenige nadere aanduiding. Ik meen dat deze nota tot in de 19e eeuw wel op de scholen in practijk is geweest. Hier worden als signiferi aangeduid degenen die tot straf in de klasse een zichtbaar schandmerk dragen - de vorm wordt niet nader aangegeven - en die daarvan eerst bevrijd worden, wanneer ze het weer kunnen overdragen aan een ander die het er dan weer naar gemaakt heeft. Het wordt hun eenerzijds verboden het, tenzij om een ernstige reden, terug te geven aan dengene van wien ze 't ontvangen hebben. Anderzijds mogen ze niet iemand ontzien die het wel verdiend heeft; ze beloopen dan dezelfde straf als de schuldige. Daarna gaan de algemeene gedragregels verder: regelrecht naar huis gaan, na den Rector gegroet te hebben; zich onthouden van baldadigheid op straat (XVII). Verboden wordt, ‘uit de school te klappen’ (XVIII). De vrije tijd moet aan ordelijke spelen gewijd worden, en daarna moeten ze weer tijdig aan de boeken gaan (XIX). Tot slot wordt bepaald, dat ook buiten deze voorschriften alle bevelen en verboden van den Rector van kracht zullen zijn (XX). Op deze 20 artikelen volgen andere voorschriften, eerst voor de kostjongens, die deels bij den Rector inwonen, deels alleen bij hem in den kost zijn. De voorschriften betreffen het huiswerk en een extra avondles om 7 uur, en verbieden het uitgaan zonder verlof van den Rector. De leges gelden, voor zoover toepasselijk, ook voor de jongens die geen Latijn leeren. Eindelijk wordt het toezicht en gezag van den Rector over de andere meesters vastgesteld. Het geheele reglement is zichtbaar verwant met de oudere katholieke leges, maar spiegelt duidelijk een nieuw tijdvak in het onderwijs af. Zouden we het als een eigen werk van Iacobus Barlaeus moeten beschouwen? Waarschijnlijker komt het mij voor, dat hij het naar een Amsterdamsch voorbeeld geredigeerd heeft; dat hij de | |||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||
Brielsche school heeft georganiseerd naar het voorbeeld van de Amsterdamsche, waar hij werkzaam was, toen de Brielsche heeren hem als Rector aannamen. Immers de katholieke Amsterdamsche wetten kunnen na de vernieuwing van de scholen in 1578 niet meer van kracht gebleven zijn; eene protestantsche omwerking kort na den overgang is dus zeer waarschijnlijk. Mocht zij eens voor den dag komen, dan zal het blijken, of Barlaeus eenvoudig het voorbeeld overgenomen, of zelfstandig zij ne Brielsche school naar nieuwe regels georganiseerd heeft. Vergelijken we deze Brielsche wetten weer met de latere Rhenensche, door Jesse voor enkele jaren in het licht gegeven (Bijdr. enmeded. v.h. Hist. Gen. 1912 p. 307), dan zien we, dat uit de zooveel oudere Brielsche wetten meer zelfstandig inzicht spreekt, dan uit die jongere. In de Rhenensche wetten wordt b.v. evenals in de oude katholieke het baden en zwemmen in den zomer, op 't ijs gaan in den winter, ook sneeuwballen gooien volstrekt verboden. Stagnum, flumen aut lacum lavandi causa aestivo tempore ne ingrediuntor, glaciem vero brumali ne conscendento, niveis globis neminem impetunto. Barlaeus daarentegen waarschuwt alleen (lex XV), zooals ieder verstandig opvoeder nu nog zal doen, tegen roekeloosheid. Ook verder zijn zijne voorschriften van dien aard, dat een hedendaagsch rector er niets uit zou behoeven weg te latenGa naar voetnoot1).
Wordt voortgezet. C.P. Burger Jr. |
|