Het Boek. Jaargang 8
(1919)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 161]
| |||||||||||||||||
[Nummer 6]De incunabelen of wiegedrukken van de hoofdbibliotheek der stad Antwerpen.
| |||||||||||||||||
Inleiding.Dank zij het zorgvuldig naspeuren van de uitgebreide incunabelen-literatuur der laatste tijden, kon eindelijk een volledige lijst van de in de Antwerpsche Stadsbibliotheek aanwezige wiegedrukkenGa naar voetnoot1) samengesteld worden. Onze geschreven catalogus vermeldde tot nog toe niet meer dan 42 nummers, waaronder in werkelijkheid slechts 39 incunabelen waren; de onderhavige lijst bevat 86 nummers en 1 dubbel. Dit opmerkelijk verschil vergt een toelichting. Den onvergetelijken F.H. Mertens, die onder de ongunstigste omstandigheden den eersten catalogus onzer bibliotheek in 't licht gaf, stond geen ander hulpmiddel ter beschikking dan Panzer's Annales typographici, toen hij de bewerking der incunabelen aanvatte. Tevens viel dit deel van zijn buitengewoon moeilijke taak in 't begin van zijn werk van catalogiseering, en de beperkte ruimte, waarover hij destijds (ca. 1840) beschikte, was zijn werk geenszins bevorderlijk. Onder de rubriek Collection des incunables catalogiseerde hij het hem toen bekende aantal wiegedrukken, de nummers 1-45 der volgende lijst, onder de cat.-nrs. 460, 463-479, 481-494. Drie nummers van de door hem onder die rubriek gestelde werken waren evenwel geen incunabelen - zijn nrs. 461 en 462 (beide ongedateerde drukken) bleken bij nader onderzoek van de 16e eeuw | |||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||
te zijn, en zijn nr. 480 (een druk van 1519) werd door hem vermoedelijk in die lijst opgenomen om het van den voorafgaanden incunabel (een vroegeren druk van 't zelfde boek) niet te scheiden. In 't vervolg van zijn werk kwam Mertens dan bij tijd en gelegenheid nog een betrekkelijk groot aantal wiegedrukken tegen, en, om ze niet terzijde te laten, laschte hij die als gewone drukken in onder de afdeelingen, waartoe die volgens hun inhoud behoorden. Dit zijn de nrs. 46-70, 72-74 van onze lijst; ons nr. 71 is blijkbaar aan zijn aandacht ontgaan. Of dit tijdelijk met onze nrs. 75-77 het geval geweest is, blijkt nergens uit; in ieder geval verschenen ons nr. 75 (in Supplément, II, 17) en onze nrs. 76 en 77 (in het door Mertens' opvolger, P. Génard uitgegeven Supplément III, 26) wederom onder de rubriek der incunabelen. Toch, ook nadat de als gewone werken behandelde incunabelen mede in de lijst opgenomen waren, bleek het juiste aantal wiegedrukken nog niet uit die lijst, omdat Mertens verschillende saamgebònden drukken, of ook werken van denzelfden auteur, onder één cat.-nr. gesteld en verscheidene andere, die in werkelijkheid twee verschillende drukken waren, als een enkelen had beschouwd. Aldus kwamen wij, na de identiteit van iederen druk nauwkeurig vastgesteld te hebben, tot het totaal van 86 wiegedrukken en 1 dubbel. Het leek ons het meest practisch, de nummering van Mertens in princiep te behouden; waar hij echter verschillende drukken onder één nummer vereenigde, hebben wij die door de bijgevoegde kleine letters a, b, c, enz. onderscheiden. Voor het eenige dubbel, nr. 58 bis, dat bij Mertens met andere bijgebonden werken op cat.-nr. 4481 staat, meenden wij een uitzondering te moeten maken door het op nr. 4471 (cat.-nr. van 't eerste ex.) onder te brengen en het tevens door een bijgevoegd bis van dat exemplaar te onderscheiden. Bij de keus van het alphabetisch hoofdwoord der incunabelen werd, zonder eenige uitzondering, Hain's Repertorium gevolgd, evenals dit gedaan werd door P. Bonaventura Kruitwagen in den Catalogus van de incunabelen van 't Museum Meermanno-Westree-nianum, I ('s Gravenhage, 1911) en door Dr. A.G. Roos in den Catalogus der incunabelen van de Bibliotheek der Rijks-universiteit te Groningen. ‘Zoolang toch’, schrijft de eerstgenoemde auteur, ‘in deze [de catalogiseering der incunabelen] nog geen definitief systeem ter algemeene navolging is voorgesteld, scheen het beter, het steeds onmisbare werk van Hain te volgen, dan een eigen systeem te ontwerpen, dat ongetwijfeld in verschillende punten | |||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||
weer afgeweken zou zijn van dat van anderen’. En daarin zijn wij het met hem volmondig eens. Voor het ordenen van onze incunabelen hebben wij het best geacht, noch de rangschikking van Proctor, van Voulliéme (Berlijn) e.a. volgens landen, plaatsen en drukkers, noch de alphabetische orde van Mej. Marie Pellechet te volgen, maar ons door de volgorde der nummers van onzen catalogus te laten leiden. Dit moge willekeurig schijnen, het levert echter het voordeel op, dat ieder thans in de Bibliotheek voorhanden wiegedruk zijn speciaal incunabel-nummer behouden kan, welke nieuwe aanwinsten er ook bij komen. Dat ware bij eenige andere rangschikking onmogelijk geweest. Twee registers: een alphabetisch register en een register van drukkers, ruimen tevens alle bezwaren uit den weg, die onze ordening in de hoofdlijst zou kunnen opleveren. In het drukkers-register zijn de drukplaatsen, ieder onder haar land, alphabetisch, de drukkers echter chronologisch gerangschikt; voor die plaatsen, waar meerdere drukkers te vermelden vallen, werd tevens een overzichtelijk alphabetisch lijstje van deze drukkers gegeven. Slechts twee drukken zijn in de navolgende lijst uitvoerig beschreven: nr. 1, omdat dln. II en III ervan merkelijk afwijken van de bestaande beschrijvingen, en nr. 85, omdat dit tot nog toe niet beschreven is. Als voorbeeld voor de beschrijving van beide incunabelen diende ons het schema voor den Gesamtkatalog der Wiegendrucke ontworpen en door K. Haebler medegedeeld in het Zentralblatt für Bibliothekswesen, XXII (1905), blz. 514 vlgg. Van alle overige nummers onzer lijst werden alleen de titel en het colophon gegeven met de nadere aanduidingen, die de hedendaagsche incunabelkunde vergt. Daar Haebler's Typenrepertorium der Wiegendrucke tot nog toe in onze bibliotheek ontbreekt, was het ons echter niet mogelijk, de gewenschte inlichtingen over typen, rubrieken en initialen te geven. Dit laat een leemte, die wij betreuren, maar niet uit de tweede hand hebben willen aanvullen. Niet meer dan vier nummers (38, 39, 40 en 41) van de in onze lijst opgesomde incunabelen worden in het beknopt overzicht, door Aubertus Miraeus in 1609 onder den titel Bibliothecae Antverpianae Primordia in 't licht gegeven, vermeld. De meeste moeten dus later in het bezit van de Bibliotheek gekomen zijn. Wanneer en hoe dit gebeurde, is in vele gevallen niet vast te stellen. Van het groote aantal der uit kloosters en andere geestelijke gestichten voortkomende werken is echter a priori niet aan te nemen, dat zij vóór het | |||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||
Fransche Beheer aldaar aanwezig waren. Zeker is, dat de Bibliotheek ten tijde van Mertens onze eerste 76 nummers bezat, en misschien was ook nr. 77 toen reeds voorhanden. Kort daarna werden twee nummers aangekocht, nr. 78 in 1875 en nr. 79 in 1883. Dan 40 jaren lang geen aanwinsten van wiegedrukken meer, tot dat het Bestendig Dotatiefonds ten voordeele der Stadsbibliotheek en het Museum Plantin-Moretus, gesticht in 1906, den aankoop van de zeven laatste nummers (80-86) van 1909-1913 voor de Bibliotheek mogelijk maakte. Een groot deel van de incunabelen in het bezit der Antwerpsche Stadsbibliotheek stamt zonder eenigen twijfel uit de kloosters van Brabant en Vlaanderen en moet dus, na de afschaffing van deze gestichten, door het Fransch Bestuur aan de Bibliotheek gekomen zijn; toch dragen slechts 6 boekdeelen (nrs. 16, 31, 54, 61 en 62) den stempel van de Administration centrale du Departement des Deux-Nèthes. Het aantal boekdeelen (waarin echter soms meer dan één incunabel vereenigd is) afkomstig van Antwerpsche kloosters is als volgt: Sint-Michiels 5, Sint-Salvator 4, de Beggaarden 2, de Capucijnen, Minimen en Predikheeren elk 1; van kloosters te Mechelen: de Augustijnen-Eremieten en Blijdenberg elk 3, de Ongeschoende Carmelieten, de Ongeschoende Carmelieterssen en de Minderbroeders elk 1; te Gent: het nonnenklooster Galilaea en de Hieronymieten elk 1; uit de abdij van Tongerloo stammen 5 werken, uit die van Sint-Bernaards op de Schelde 1; uit de kloosters in Zoniënbosch bij Brussel: Roodenklooster 3 en Groenendaal 2. Een enkel boekdeel komt van Namen, van de Broeders van 't H. Kruis, en een ander van de Minderbroeders-Observanten te Elten aan den Duitschen Beneden-Rijn, waarheen het van het naburig stadje Emmerik overgebracht was. Ten slotte is nog te vermelden, dat één boek den vermaarden Jan Bochius toebehoorde en een ander aan Norbertus van Couwerven, prior en later abt van Sint-Michiels te Antwerpen. Een prachtig exemplaar van de Cronica der hilliger Stat Coellen (nr. 72) werd in 1614 door Maria, geboren gravin van Limburg en Stirum, aan graaf Frederik van Salm geschonken, onder de voorwaarde, dat hij die niet verder zou wegschenken; 120 jaar later werd het op een boekenveiling van een ‘marquis de Westerloo’, in 1734 te Brussel gehouden, door een Mechelsch bibliofiel C. Major aangekocht. Wat aan gegevens over de herkomst der boeken, vroegere eigenaars, enz. te verzamelen was, werd telkens voor elk nummer | |||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||
nauwkeurig aangeteekend. Verder hebben wij, het voorbeeld van Dr. A.G. Roos in zijn Catalogus van de Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Groningen volgend, deze inlichtingen in een register vereenigd, om nasporingen te vergemakkelijken. Een concordantie van de nummers van Hain, Copinger, e.a. met de onze sluit het werk.
1 Aug. 1918. Emm. de Bom en H. Pottmeyer. |
|