Het Boek. Jaargang 10
(1921)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 245]
| |
Het Giovio-portret van Dante en Tobias Stimmer's houtsnede.Voordat het wederontdekte Giotto-portret en de buste van Napels onze voorstelling van Dante's uiterlijk zijn gaan beheerschen, was gedurende een halve eeuw de gravure van Raphael Morghen de algemeen geldige Dante-afbeelding. Deze, in 1795 verschenen, was volgens haar onderschrift gegraveerd naar een teckening van Morghen's tijd- en landgenoot Stefano Tofanclli. Naar welk voorbeeld die gewerkt had, was niet gezegd en bleef onbekend, ook toen men begon zich er over te verontrusten dat het alomverspreide kunstwerk een vondeling uit het laatst der achttiende eeuw was. Langzamerhand kwamen eenige verwanten, wel anonieme, wel ongedateerde, maar dan toch werkelijke schilderijen voor den dag, die men met vreugde begroette als verlossing uit een pijnlijken toestand. Tb. Paur meende in 1871 het raadsel opgelost te hebben door op de schilderij Uffizi nr. 1207 te wijzen, R. Th. Holbrook, de laatste Dante-iconograaf (Portraits of Dante 1911), houdt het er voor dat het portret der Yale-University, dat hij voor zestiende eeuwsch houdt, het gezochte origineel is. Zoo is er een kleine groep van Dante-portretten bijeengekomen, die men voorloopig de Morghengroep mag noemen. En deze groep is grooter en interessanter dan Holbrook aanneemt, want hiertoe behooren ook, om het kort te zeggen, de meteoriten van het Giovio-portret. De portrettenverzameling, die de Italiaansche polyhistor Paolo Giovio in zijn villa te Como bijeengebracht, ‘de belangrijkste der wereld sedert den val van het Romeinsche rijk’, is ons welbekend door de beschrijvingen, die Giovio zelf, vooral in zijn Elogia en in zijn brieven, er van gegeven heeft, door tal van aanhalingen in 't vervolg, en in onzen tijd door de studie, die Eugène Müntz er aan heeft gewijd (Le Musée de Portraits de Paul Jove. Mémoires de l'Académie des Inscr. et B. Lettres 1901). Wij weten dat zij, voor 1520 qe- | |
[pagina 246]
| |
gonnen en voortgezet tot aan den dood van Giovio in 1552, in hartstochtelijken verzamelijver gekweekt, honderden portretten van beroemde mannen bevatte, doode en Ievende, origineele schilderijen en bestelde kopieën; en ook de namen der geportretteerden zijn ons, ten minste grootendeels, bekend. Wij weten ook dat de verzameling na den dood van Giovio nog lang een bezienswaardigheid van Como is gebleven en dat er herhaaldelijk kopieën van zijn genomen. Al dadelijk na den dood van Giovio zond hertog Cosimo I den schilder Cristofano dell' Altissimo naar Como om de verzameling te kopieeren, waarover de schilder zelf in bewaard gebleven brieven en Vasari in zijn Vite bijzonderheden hebben nagelaten. Volgens laatstgenoemde zouden in 1568 reeds meer dan 280 portretten door dell' Altissimo gekopieerd zijn geweest. De verzameling van Cosimo, waarvan Vasari in hetzelfde jaar een lijst van omstreeks 240 nrrs geeft, vormt nu, door toevoeging van andere tot 533 nrrs aangegroeid, de bekende collectie in den gang tusschen de Uffizi en Palazzo Pitti. Hier zouden dus die 280 kopieën van dell' Altissimo te vinden moeten zijn; maar deze verwachting wordt teleurgesteld, slechts een twintigtal uit de 533 heeft de zegsman van E. Müntz met erkende Giovio-portretten kunnen identifieeren en ook van deze is het auteurschap van dell' Altissimo slechts een vermoeden. Van andere kopieën, zooals die van Bernardino Campi of de in opdracht van Federigo Borromeo gemaakte, is het verblijf geheel onbekend. Bewaard daarentegen zijn de kopieën, die aartshertog Ferdinand van Tirol in de jaren 1576/78 te Florence van de bovengenoemde kopieën van Cosimo I heeft laten maken (z. F. Kenner in Jahrbuch d. Kunsthistorischen Sammlungen des allerhöchsten Kaiserhauses (1893-1898). En vervolgens bezitten wij een groot aantal van Giovio's portretten in typographische afbeelding, in de Parijsche uitgave der Vies des douze Visconti 1549, en vooral in den Bazelschen druk der Elogia uitgegeven door P. Perna 1575, 1577, waar niet minder dan 190 stukken zijn weergegeven. De verzameling van Giovio zelf bestaat niet meer, zij is onder de familie verdeeld, langzamerhand verstrooid en verstoven geraakt, slechts weinig overblijfselen zijn er nog van voorhanden. Van elk portret, dat met Giovio in verband Staat, moet dus vastgesteld worden, of het zou kunnen zijn het voorbeeld van Giovio's portret, of dit zelf, of een kopie, en wel een kopie in eersten of tweeden graad. Van zijn Dante-portret maakt Giovio reeds gewag in een brief van 1521 (Müntz bl. 257). Het behoort dus tot zijn eersten stok, en dit | |
[pagina 247]
| |
maakt het waarschijnlijk dat wij er onseenorigineele schilderij onder hebben voor te stellen, daar hij vermoedelijk eerst later en masse liet kopieeren, toen hij zijn verzameling wilde aanvullen. Herkomst en verblijf van dit portret is nog niet vastgesteld. Heeft dell' Altissimo het gekopieerd? Vermoedelijk wel, immers een Dante komt voor in de lijst van Vasari. Maar ook deze kopie is nog niet geidentifieerd; want de schilderij Uffizi 553, die door haar plaats in de groote collectie portretten daarvoor in aanmerking komt en daarom ook wel eens voor het werk van dell' Altissimo wordt aangesproken (b.v. door Holbrook bl. 186), behoort tot een ander type. Als getuigen van het Giovio-portret blijven er slechts twee over: de tweedehandsche kopie van den aartshertog Ferdinand (door F. Kenner 1. c. 1897 beschreven maar niet afgebeeld) en de houtsnede in Perna's folio uitgave der Elogia, Bazel 1577. Maar deze twee zijn voldoende om te bewijzen dat het Giovio-portret te rekenen is bij de Tofanclli/Morghengroep, bij Uffizi 1207, bij het Yale-portret en - dit zij hier bijgevoegd - bij de gravure in Bullart, Académie des Sciences et Arts, Amsterdam 1682. En hiermede is voor deze groep een vertegenwoordiger van vóór 1521 vastgesteld. Welke waarde aan deze geheele groep toekomt, valt nog niet te overzien. Mocht het gelukken meer licht te brengen in hare genealogie dan zal men misschien ook met krachtigere argumenten dan nu kunnen nagaan of zij berust op vrije fantasie of op een ouderen vorm, en wel op het Michelino-portret in den dorn van Florence, zooals Holbrook wil, of veeleer op een der verloren fresken als Gaddi of Lorenzo Monaco, zooals F. Kenner beweert. In het laatste geval zou zij zeer belangrijk kunnen zijn. *** De houtsnede van 1577 onderscheidt zich van de andere leden der Raphael Morghen-groep door kracht en imposantheid. Deze Dante is niet seniel als die van Uffizi 1207 en Tofanelli-Morghen, niet weck als die van het Yale-portret, de neus is havikscherp als bij de buste van Napels, de mond bitter, de kin hoekig en uitstekend, en uit diepe oogkassen kijkt een blik vol Dante-disdegno. Het is als of hier over het voorbeeld heen de ware Dante benaderd wordt. Dat de teekenaar van dit portret niemand minder is dan Tobias Stimmer, is nog niet met de noodige beslistheid uitgesproken. Het bewijs is licht te leveren. Petrus Ferna, de uitgever van het boek, waar het de eerste maal voorkomt (het is de eerste geillustreerde uitgave der Elogia virorum doc- | |
[pagina 248]
| |
torum en der Elogia virorum bellica virtute illustrium, Bazel 1575-1577), vertelt in zijn voorrede dat zijne afbeeldingen direct uit Giovio's Museum te Como afkomstig zijn. Met onkosten, die niet achterstonden bij de aanschaffing der schilderijen zelf en die zijn middelen te boven gingen (de Giovio-uitgaven zijn dan ook gedrukt sumptibus communibus cum Domino Henrico Petri), heeft hij de portretten ter plaatseGa naar voetnoot1) door een voortreffelijken schilder, a nobilissimo pictore, laten navormen. Veertien jaren later, in 1591, heeft de schoonzoon van Petrus Perna, Conrad Waldkirch, deze platen opnieuw uitgegeven als Icones sive Imagines vivae Uteris clarorum virorum. En in de voorrede van dit boek wordt door den redactor, Nicolaus Reusner, de herkomst der platen nog eens met de woorden van Perna herhaald, maar nu de nobilis artifex ook genoemd: Tobias Stimmer. De naam komt dus uit de beste bron, en de Icones zijn dan ook in het oeuvre van Stimmer opgenomen. Maar de samenhang der Icones met de Elogia virorum doctorum is aan alle bibliographen van Stimmer (Nagler, Andresen, Stolberg) ontgaan. En zoo is het gekomen dat, waar over het Giovio-portret van Dante gehandeld wordt, Tobias Stimmer niet tot zijn recht komt, en dat op de andere zijde in de levensbeschrijvingen van Tobias Stimmer nog tot op den huidigen dag betreurd wordt, dat er geen bewijs voor te vinden is dat Stimmer Italië bezocht heeft.
E.F. Kossmann. |
|