Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Boek. Jaargang 10 (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Boek. Jaargang 10
Afbeelding van Het Boek. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van Het Boek. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.84 MB)

Scans (0.00 MB)

Scans (307.65 MB)

ebook (9.01 MB)

XML (1.04 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/boekwetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Boek. Jaargang 10

(1921)– [tijdschrift] Boek, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 249]
[p. 249]

Boekbesprekingen.

De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde, door Jan te Winkel. 5e deel, bronnen en registers. Haarlem, de erven F. Bohn 1921.

Een registerdeel, en tegelijk een bibliografisch werk van groote beteekenis. Scaliger vond het maken van registers een straf, die met zwaren dwangarbeid gelijk stond, maar toen hij zijne groote verzamelwerk van oude inscriptics in het licht gaf, had hij het toch niet kunnen laten, dezen arbeid zelf op zich te nemen, en hij had dien met de grootst mogelijke toewijding verricht; een aantal tabellen wezen den zoekenden geleerde den weg in de duizenden oude inschriften.

Een soortgelijk werk heeft nu Te Winkel ons geschonken. Zijn Ontwikkelingsgang is voor iederen zoeker in het gebied der Nederlandsche letteren een vraagbaak, die men bijna nooit tevergeefs raadpleegt, maar het opzoeken van het onderwerp dat men noodig had gaf tot dusver een dubbel ongerief. Vooreerst, het kostte vaak heel veel tijd, en dan, men vond wel wat Te Winkel er van vertelde, en kon daarop ook vast vertrouwen, maar op de vraag, waar hij het gevonden had, kreeg men geen antwoord. Twee dingen waren dus noodig, registers en een bronnenopgaaf. Dit vijfde deel geeft beide; het is eene ware verrassing, een toegift van heel groote waarde. Daarom moet men er zich ook in schikken, dat voor het deel, wel lijvig, maar toch van geringeren omvang dan de voorgaande, een veel hoogere prijs wordt gevorderd. Het is een geluk, dat het publiek dit eerst achterna bemerkt; was het werk in der tijd naar deze prijsberekening in den handel gebracht, dan zouden er zeker slechts weinig inteekenaars gevonden zijn.

Eene volledige bibliografie van onze letterkunde krijgen we met dit boek niet. De oude uitgaven van de schrijvers en dichters worden niet, of slechts bij uitzondering opgegeven, maar zeer rijk zijn de opgaven van de moderne critische edities en van de studies over de schrijvers en him werk. De rang-schikking is niet zelfstandig, als voor eene bibliografie, gemaakt, maar Voigt hoofdstuk voor hoofdstuk de ‘ontwikkelingsgang’ zelf. Gelukkig zijn telkens de opschriften van de hoofdstukken herhaald, en deze wijzen meestal voldoende den weg, maar nu en dan zijn ze misleidend. Zoo vindt men iets over Dirck Pieterz. Pers verscholen aan het slot van het hoofdstuk met het opschrift Vondels leerjaren, en Daniel Jonctijs Staat onder het opschrift Jacob Westerbaan navolger van Huygens. Men zal dus verstandig doen, bij het zoeken naar schrijvers die geen eigen hoofdstuk hebben, altijd eerst het Personenregister op te slaan, dat zoowel naar de besprekingen in de voorafgaande deelen, als naar de bronnenopgaaf in deel 5 verwijst.

Voor wie eenigszins wegwijs is in onze literatuur en daarbij niet van historischen en bibliographischen zin verstoken, is intusschen het doorbladefen van dit bronnendeel een heel interessant en boeiend werk. Men loopt daar in zeer kort bestek de literatuur over onze letteren door, en krijgt in 't voorbijgaan overal wat te zien, wat te leeren en wat te genieten. Dat de auteur met volle toewijding ook dit laatste deel van zijn groote werk heeft gemaakt, ziet men bijna op elk blad. Hier heeft hij zichzelven even te corrigeeren, omdat een latere Studie het een of andere feit onder een nieuw licht had gebracht, daar moet hij een ander eens terecht zetten, die eene onjuiste voorstelling had gegeven, eene tegenstelling moet nog even iets scherper forden gesteld, een kleine toevoeging is nog noodig gebleken. Hier en daar kwamen van zelf aanwijzingen uit de pen, van onderwerpen die nog niet voldoende bestudeerd zijn. Ook wordt nog wel eens uitgesproken, dat we oudere werken niet uitsluitend naar onzen smaak moeten beoordeelen, maar ze moeten leeren begrijpen, en het verleden moeten trachten te ken-

[pagina 250]
[p. 250]

nen, zooals het werkelijk was. Bij Van Lennep krijgen we aardige gegevens over de heftige kritiek op Klaasje Zevenster. En op dezelfde bladzijde krijgl Prinsen eene verdiende terechtwijzing, omdat hij eene onwaarheid over Van Lennep en Ter Gouw zonder onderzoek herhaald had: ‘prijzen op losse gronden kan er nog mee door, maar kwaadspreken zonder behoorlijk onderzoek is onverdraaglijk.’ Opmerkenswaard is ook de ongunstige meening van den auteur over den invloed, door de Gids-redactie onder Potgieter en Huet in het midden der 19e eeuw op onze literatuur geoefend.

Doorgaand echter bestaat dit geheele massieve bronnendeel uitsluitend uit bibliografische opgaven, van bladz. 13, Middeleeuwsche letterkunde, af, tot blz. 296, Overgang tot eene nieuwere letterkunde. Van eenigszins anderen aard is het begin en het slot.

De inleiding behandelt iets breeder besprekend, de algemeene bronnen, ook hier met vele titels, vaak meer als voorbeelden bedoeld. Het Besluit echter geeft geene titels, maar eene nabetrachting bij die van het werk zelf aansluitend. De schrijver verdedigt zijn historisch-critisch stand-punt tegenover de voorstanders en beoefenaars der letterkundige critiek. Of hij verstandig gedaan heeft, daarbij uitvoerig in te gaan tegen den uitval van Joh. de Meester in de vergadering van Letterkunde in 1919, schijnt wel eenigszins twijfelachtig.

Over de registers die nog een kleine 80 bladzijden innemen, kunnen we kort zijn. Het zijn er drie: een overzicht, zooveel mogelijk chronologisch, van den vreemden invloed op de Nederlandsche letteren, een zakenregister, en een Personenregister. Dit laatste verwijst uitsluitend naar de behandelde schrijvers, ook waar die in deel V zelf genoemd worden, maar niet naar de schrijvers over letterkunde in het bronnendeel vermeid.

B.

Catalogus der bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels te Amsterdam. 1e deel. 's-Grav. Mart. Nijhoff 1920.

‘De bibliotheek der Vereeniging dankt haar ontstaan aan twee voormannen in den boekhandel - J.L.C. Jacob en Frederik Muller - die in 1844 aan het bestuur het voorstel deden een bibliotheek op te richten en als grondslag daartoe hun eigen verzamelingen aanboden.’

We behoeven de nadere motiveering van dit aanbod hier niet te herhalen; de belangen van den boekhandel en bevordering van de Studie der bibliographie zijn de hoofdmotieven. De Vereeniging nam het aanbod natuurlijk gaarne aan, en in 1855 zag de eerste catalogus, in hoofdzaak Frederik Mullers werk, het licht. De bibliotheek bevatte toen 1821 nos; de catalogus is nog van beteekenis om de aanteekeningen van Muller over inhoud en waarde van de boeken.

Tot 1877 was Frederik Muller bibliothecaris; Petit die hem opvolgde, vertrok reeds na twee jaar naar Leiden, en sedert heeft R.W.P. de Vries de bibliotheek bestuurd tot 1912 toen hij opgevolgd werd door zijn zoon Dr. A.G.C. de Vries, die met kracht aan eene systematische aanvulling der collectie heeft gewerkt, totdat de magere jaren kwamen die daartoe geen middelen meer verstrekten. Door vrijwillige samenwerking van 34 leden der vereeniging kwamen de noodige gelden bijeen om dezen nieuwen catalogus te bekostigen. De voltooiing van het werk - het tweede deel met register zal ‘binnenkort’ volgen -is zeker een groote voldoening voor den Bibliothecaris; een deel van de eer brengt hij over op Wouter Nijhoff die

[pagina 251]
[p. 251]

hem zooveel medewerking verleende, dat ‘de catalogus feitelijk als beider werk beschouwd moet worden.’

Ook zonder het register kan men al met veel vrucht dit eerste deel gebruiken, waarin vier van de acht hoofdrubrieken plaats gevonden hebben. ‘Het Boek zelf’ is het middelpunt van de groepeering; de Inleiding beschrijft de encyclopaedieën, tijdschriften en adresboeken; dan volgt de techniek van het boek, de geschiedenis van het boek en de bibliographie. Voie titels zijn in meer dan eene afdeeling opgenomen; en vele titels van tijdschriftartikelen - vaak ook als overdrukken in de verzameling - zijn met de boektitels vermeld. Het resultaat is vaak verrassend; voor ieder die met bibliografische werken te maken heeft - en welke ernstige onderzoeker heeft dit niet? - brengt het boek een heel groote hulp. Zelfs waar men reeds goed georiënteerd is, loont het altijd nog, dezen catalogus na te slaan; men vindt bijna zeker naast de werken, waaraan men van zelf al dacht, nog boeken of opstellen die ook ter zake dienen, en die men anders licht vergeten had.

Hoe gemakkelijk is al dadelijk hot algemeene, alfabetisch geordende tjjdschriftenlijstje, waar men b.v. van tijdschriften met vaak wissclende titels, zooals de Bibliophile belge een beknopt overzicht krijgt; zoo ook van de Boekzaal die na wel vijf titelveranderingen nu als Bibliotheekleven voortleeft. Bij de Revue des bibliothèques en het Zentralblatt für Bibliothekswesen worden al de belangrijke bibliografische werken die er in zitten, meteen overzichtelijk aangegeven. Dan volgt een lijst van vaktijdschriften die tien bladzijden inneemt; voor bibliografen een heel prettig overzicht van al die vaak kleine tijdschriften, welker hoofdinhoud hem weinig geeft, maar waarin altijd wetenswaardige dingen verscholen zitten. Een zeergroot gemak geeft weer de beknopte opgaaf van al wat door de bibliographische genootschappen is uitgegeven; maar men moet er op bedacht zijn, dat soortgelijke reeksen, niet van genootschappen, elders te vinden zijn, zooals de Beiträge van Dziatzko, die bij bibliographie onder de rubriek Verzamel-Verken en essais staan, en dat ook genootschapswerken wel eens in een speciale rubriek zijn gebracht, zooals de Monographien des Buchgewerbes in de afd. Techniek.

Om niet bij alle afdeelingen langer stil te staan, wil ik slechts in 't voorbijgaan de aandacht richten op deze technische rubriek, waarin o.a. de schrijfkunst, Stenografie, papier, lettergieterij, het zetten en drukken, de boekversiering, de bindkunst onderafdeelingen vormen. Het papier vormt ook weer een hoofdstuk in de volgende historische rubriek, waarin verder aan handschriften, miniaturen en reproducties een ruime plaats is gegeven. Daarop volgen de blokboeken en de uitvinding van de boekdrukkunst (blz. 95-112), en als zeer uitgebreide afdeeling de geschiedenis van boekdruk en boekhandel. Deze afdeeling zal men heel vaak met vrucht kunnen raadplegen; zij bevat verscheidene alfabetisch naar plaatsnamen en persoonsnamen geordende hoofdstukken: Noord- en Zuid-Nederlandsche Steden, drukkers en uitgevers in de Nederlanden - waarvoor nog eene lijst van kleine geschriften ‘achter in den catalogus’ is toegezegd -; en dergelijke lijsten voor Duitschland, Frankrijk, Engeland, Italie enz.

Wilde ik op dezelfde wijze ook de afdeeling Bibliographie bespreken, die de hoofdrubriek van dit deel uitmaakt (blz. 191-484), dan zou ik in veel te veel detail vervallen. We krijgen de algemeene, de nationale, en de speciale bibliographie, alle systematisch ingedeeld, en bij de volgorde in de rubrieken vaak weer een alfabetische schikking naar plaatsen of personen. Om er in te zoeken moet men eerst den inhoud met aandacht doorloopen,

[pagina 252]
[p. 252]

en natuurlijk zal cerst het register hier de volledige bruikbaarheid brengen. Wat de personalia betreft loopt de hier gegeven lijst dikwijls parallel met die in de historische afdeeling; zoo vindt men onder Elsevier gedeeltelijk dezelfde werken in beide hoofdstukken, gedeeltelijk weer andere. Voor den gebruiker is het van belang al de titels, historische zoowel alsbibliografische, tevinden; het register zal ook hier zeker tehulp komen. Het is ook te hopen dat het niet alleen naar namen maar ook naar onderwerpen zal verwijzen; vooral aardige speciale rubriekjes als Zigeuners en Boekendiefstal moet men toch ook langs dien weg kunnen vinden, zonder zich eerst in het heele systeem in te werken.

Zoo hebben we hier reeds een schatkamer voor alle onderzoekers; het tweede deel zal de waarde zeker nog ruim verdubbelen.

B.

Catalogus der werken over de doopsgezinden en hunne geschiedenis, aanwezig in de bibliotheek der Vereenigde doopsgezinde gemeente te Amsterdam. Amst. J.H. de Bussy 1919.

Alle onderzoekers op het gebied van onze kerkgeschiedenis, ja van de Vaderlandsche geschiedenis, en alle Nederlanders die in merkwaardige oude boeken belang stellen, kennen de Doopsgezinde bibliotheek te Amsterdam en ook den Catalogus daarvan, in twee zware deelen in 1885 en 1888 door de zorg van den hoogleeraar J.G. de Hoop Scheffer met behulp van den custos A. Bleeker in het licht gegeven.

Het zou onbillijk zijn, anders dan met waardeering over dien catalogus te oordeelen; hij heeft de schatten van historic en wetenschap in de Doopsgezinde boekerij bewaard, volledig open gelegd voor alle onderzoekers en daarmede het wetenschappelijk onderzoek in den ministen zin lange jaren gediend. Toch voelde ieder die het boek raadpleegde, de beheerders van de bibliotheek in de eerste plaats, daarbij steeds den wensch opkomen dat nog cens een nieuwe, betere catalogus de plaats van dezen zou komen innemen. Met het zware papier, het groote formaat en tien royalen druk was de bewerking toch lang niet in overeenstemming. Ik herinner mij een gesprek dat ik er eens over had met wijlen den hoogleeraar S. Cramer, die het werk dan al heel slecht vond, en verbaasd was, dat ik het bij vergelijking met den niet veel ouderen catalogus van de bibliotheek der Remonstrantsche Kerk (door Tideman 1877), en andere catalogen, waarmee we nog vaak moeten werken, nog tamelijk hoog Stelde.

In elk geval, het plan van eene vernieuwing drong zich op, het werd met der tijd ook ter hand genomen, maar aan de catalogiseering van een zoo omvangrijke bibliotheek die tal van oude, merkwaardige boeken bevat, is heel veel vast. Het werk heeft dan ook jaren geduurd, is achtereenvolgens in verschillende banden geweest, en is eindelijk nog maar voor een gedeelte tot uitvoering gekomen. Van de drie afdeelingen Godgeleerdheid, Teleiobaptistica en Letteren is alleende middelste opnieuw beschreven. Trouwens dit was voor onderzoekers het bij uitstek belangrijke gedeelte van de verzameling, en het was voor de bcschrijving verreweg het zwaarste stuk werk.

De afdeeling Godgeleerdheid is eene belangrijke boekerij voor godgeleerden, maar de studeerenden in dat vak zullen er ook met den ouden catalogus wel met vrucht gebruik van maken. De afdeeling Lettren is eene voortreffelijke philologische boekerij van een 18e-eeuwsch geleerde; deverzameling is ‘ten jare 1789 aan de Gemeente opgekomen uit de nalatenschap van P. Fontein, en sedert dien tijd met enkele, hoewel zeer weinige boeken vermeerderd.’ Er wordt zoo goed als geen gebruik van gemaakt, en om

[pagina 253]
[p. 253]

mimte te winnen heeft het bestuur haar nu bij contract in bruikleen gegeven aan de Universiteitsbibliotheek. De overdracht in 1919 begonnen, is echter blijven steken. En het schijnt wel, dat er in dien tijd meer is blijven steken; de catalogus van de Teleiobaptistica, in 1919 gereed gekomen met een inleidend woord van den bewerker Ds. J.G. Boekenoogen, van December 1918, is eerst in 1921 verspreid.

Zoo hebben we dan nu van die geheel eenige verzameling een nieuwen catalogus, en wel een die in elk opzicht een voortreflelijken indruk maakt. Zonder de overdreven grootte en royaliteit van den vorigen is het boek toch ook uiterlijk een werkelijk mooi boek, zorgvuldig geredigeerd, mooi gedrukt en goed gecorrigeerd. De nauwkeurigheid van de titels steekt zeer gunstig af bij die van den voorganger. Zij zijn gedrukt met een vooropgesteld woord in vette letter, schrijversnaam of eerste substantief, waarop men ze na uitknipping slechts alfabetisch heeft te schikken om een catalogus te vormen die met de alfabetische catalogussen onzer groote bibliotheken volkomen op eene lijn Staat. Slechts enkele malen schijnt de catalogiseerder ingedommeld te zijn - quandoque bonus dormitat Homerus - en bij de keus van ‘het eerste substantiel’ bij ongeluk een partikeltje genomen te hebben, als Arn (blz. 131), Pro (135), Het (137). Den en Aan (138), Als (187), Van (191). De zoo geredigeerde titels misstaan zelfs uiterlijk zoozeer tusschen de andere, dat bij doorbladering het oog er onmiddellijk op valt - een eigenaardige aanwijzing dat de regel van schrijversnaam of eerste substantiel, waarvan men zelfs bij eene groote ervaring op catalogiseergebied wel eens geneigd kan zijn de juistheid in twijfel te trekken, toch wel goed gesteld moet zijn.

Maar ik wil van verdere aanmerkingen op kleinigheden afzien, en alleen wijzen op het eenige ernstige gebrek, het gemis van een register. Het ‘is bewerkt, doch kan wegens de tijdsomstandigheden thansniet gedrukt worden. Het zal - naar wij hopen - later verschijnen.’ Nu, wij hopen dat ook, want zonder dat is het boek werkelijk niet af. Bij de systematische indeeling in tal van hoofdstukjes over zeer speciale onderwerpen kan alleen een compleet register bij het zoeken de zekerheid geven, dat men niet iets van wezenlijk belang dat er wèl is, over het lioofd ziet.

Nog één ding is jammer, al zou men het geen gebrek mogen noemen; de catalogus omvat niet de geheele verzameling die in 1888 in de afdeeling der Teleiobaptistica beschreven was. De Hoop Scheffer had vóór de Munstersche wederdoopers een hoofdstuk gegeven van den Boerenoorlog in Duitschland, hoewel Thomas Münzer die in het hoofdstuk op den voorgrond komt, ‘nooit behoord heeft tot de voorstanders van den doop op belijdenis’; hij rneende dat toch ‘verreweg de meesten’ de geschriften van en over hem hier zouden zoeken. Ditzelfde geldt nu natuurlijk in veel sterker mate, nu alle gebruikers niim 30 jaren lang die werken in deze afdeeling hebben gevonden. Toch zijn ze nu weggelaten, en het gevolg is, dat men voor deze rubriek en enkele andere, waarmede het evenzoo gegaan is, ook voortaan nog de tweede afdeeling van den ouden catalogus zal moeten raadplegen, die nu overigens buiten gebruik is gesteld. Uit een practisch oogpunt was bier bestendiging van de inconsequence van den voorganger zeker wenschelijk geweest.

Bladeren we nu den catalogus eens met eenige aandacht door! We hebben te doen met eene zorgvuldig doordachte logische rangschikking, we krijgen telkens eene reeks titels die een interessante groep literatuur inoverricht geven, en moeten ons dus, om er recht van te genieten, laten leiden.

Maar we zijn bij eene bespreking als deze nu eenmaal critisch gestemd,

[pagina 254]
[p. 254]

en hoezeer ook geneigd om onzen kundigen leidsman te volgen, toch voelen we telkens weer opnieuw eene vraag opkomen die bij het bestudeeren juist van goed gemaakte logisch-systematische catalogussen zich altijd opdringt. Zou een andere manier van aanpakken, minder logisch, maar meer chronologisch, niet nog prettiger zijn? We krijgen nu eerst een paar algemeene rubriekjes van werken uit den nieuwen tijd, dan reeksen historische boeken uit verschillende eeuwen dooreen naar de onderwerpen, en daartusschen komen telkens naar kleinere groepen die reeksen merkwaardige oude geschriften, die de kern en de waarde van de verzameling uitmaken. En zoo vraagt men zich af of eene groepeering onmogelijk zou zijn, waarbij al die nieuwere werken meer achteruit gebracht waren, en we die oudere boeken en boekjes in zorgvuldige orde, deels naar de onderwerpen, deels naar den tijd van ontstaan saamgegroepeerd kregen? Maar misschien zou het bij de proef tegenvallen, misschien in 't geheel niet doenlijk blijken. We moeten het dus nemen zoo als het is, en als we voorliefde hebben voor die oudere literatuur, bij het doorloopen onze aandacht daarop vestigen met voorbijgaan van het overige.

Ga ik zoo te werk, dan vind ik al onder de algemeene geschiedwerken een mooie groep uit het begin van 17c eeuw, de Successio anabaplistica, het Grondich bericht van Moded, de Grouwelen van de hooft ketteren. De rubriek loopt natuurlijk door tot in onzen tijd, met veel vriendelijkere en zachtzinnigere titels. Afzonderlijk volgen de martelaarsboeken; van het Offer des Heeren is de reeks van vijf uitgaven van 1588 nu tot negen vermeerderd, waaronder de eerste van 1562/63. Na de Anabaptisten in Zwitserland en elders komen we dan tot Nederland en wat daarmee onmiddellijk samenhangt; en, de algemeene en nieuwere werken voorbijgaande, vinden we een uitvoerig hoofdstuk over de Munsterschen, waarin een aantal 16e eeuwsche werken, en natuurlijk ook vele latere. Dan onder Vervolging en martelaarschap weer een reeks 16e eeuwsche boekjes, liederen, testamenten en brieven van Anneken N., Joriaen Ketel, Wouter van Stoelwijck, Soetken van den Houte enz.

Nu volgt een hoogst belangrijke rubriek, Geschriften van en over anabaptisten. Een reeksje werken van Melchior Hoffman, eenige van Bern. Rothmann en een geheel eenige David Joris-verzameling. Ruim 12 bladzijden vult de beschrijving van zijn geschriften in druk en in handschrft. Een aantal geschriften daarover, weerleggingen en bestrijdingen volgt; eerst van tijdgenooten, dan van mannen van eene volgende generatie, waarbij we Ubbo Emmius opmerken. Marnix mis ik hierbij, zeker omdat zijn bestrijding van de geestdrijvers met David Joris ook anderen treft en dus in deze rubriek niet paste. Weer een tweetal bladzijden worden ingenomen door de werken van Menno Simons, zeker eene geheel eenige verzameling; zijn eerste geschriftje van 1535 alleen in een laten druk (1627), maar het Fundament in verschillende uitgaven, beginnende met de eerste van 1539. Ook van Dirck Philipsz eene zeker eenige collectie (3 en een halve bladz.), van Obbe Philipsz. Bekentenisse drie oude Nederlandsche en eene Fransche uitgaaf enz. Daama nog enkele strijdschriften en tegenstanders. In het volgende tijdvak (na 1566) komen eerst eenige boekjes die zich geheel bij de vorige aansluiten (Jacob de Keersmaecker, Thijs Joriaensz. enz.), en daarna komt de vorming der partijen, die merkwaardige reeks van meeningsverschillen en splitsingen van de doopsgezinde gemeente. Hier vind ik het nu vooral zoo Jammer, dat door de systematische verdeeling hetgeen chronologisch bijeen behoort zoo wordt verspreid over tal van rubriekjes, elk met de nieuwe werken over dat speciale onderwerp er bij. Zoo is Hans de Ries

[pagina 255]
[p. 255]

verspreid over de Vorming der partijen (blz. 112, 113), Belijdenissen (169, 170), Leer der menschwording (182, 183), Overheidsambt(185), Godgeleerdheid en historie (212), Godsdienstige liederen (267). Robbert Robbertsz (le Canu) en zijn vriend Tijmen Claesz. Honich vindt men onder Huwelijck, buitentrouw, echtmijding (186), Polemiek met niet-doopsgezinden (193, 197), Godgeleerdheid en historie (212), Jacob Pietersz. van der Meulen en Pieter Jansz Twisck ontmoeten we ook herhaaldelijk, maar van hen komen toch in de laatsgenoemde rubriek zeer mooie reeksen.

Maar hoe treft aldoor de rijkdom van de hier bijeen gebrachte literatuur, en hoe aantrekkelijk zijn die geheele groepen van boekjes, die bij kennismaking, hoe ver we ook afstaan van de vragen die toen de menschen verdeelden, toch zoo boeien door den ernst die er in ligt, en het leven dat we er in voelen kloppen. Het boek door Ds. Boekenoogen na lange geduldige werkzaamheid afgeleverd is niet alleen een voortreffelijke catalogus maar een rijk historieboek.

B.

Gustave Cohen, Ecrivains français en Hollande dans la première moitié du XVIIe siècle. Paris, libr. anc. Ed. Champion, La Haye, Martinus Nijhoff, 1920.

Het boek dat de heer Cohen ons kort na zijn vertrek uit Amsterdam toezendtuit zijn nieuwe standplaats doet ons een wetenschappelijk werker kennen van buitengewone energie. Zijnegeheele werkzaamheid in onsland loopt oyer een korte reeks van jaren en is nog afgebroken geweest door militairen dienst in den oorlog, en langdurige hospitaalverpleging, en zijn hoogleeraarsambt zelf was ook lang geen sinecure. Intusschen heeft hij eene reeks studies weten te ondernemen en te voltooienoverde wetenschappelijke betrekkingen tusschen zijn vaderland en ons land, die een boek van ruim 750 bladzijden vullen. En dit is nog niet alles: tegelijk wordt ons nog een gelijk boekdeel beloofd over de tweede helft van de 17e eeuw.

Voor Het Boek hebben de studies die de auteur hier geeft, slechts zijdelings beteekenis. Het eerste boek, dat over den krijgsman-dichter Jean de Schelandre handelt, heeft belang voor onze krijgsgeschiedenis, en voor de Fransche letterkunde. Het tweede, over de Fransche hoogleeraren en de Studenten aan de Leidsche universiteit is een greep uit de geschiedenis der wetenschappen in de Nederlanden, met vele biografische gegevens, voor ons niet nieuw, maar toch in nieuwe levendige groepeering. Het derde, over Descartes, de hoofdstudie die op zich zelf een lijvig boekdeel vormt, is een heel belangrijke en rijke historische onderzoeking. Bibliografische gegevens Zijn in geen van de drie deelen op den voorgrond gebracht.

Toch biedt het werk veel belangrijks op het gebied van boek- en bibliotheekwezen, en wel in de rijke illustratie. Tweeenvijftig prenten zijn gegeben, bijna alle reproducties van handschriften, prenten en portretten. Bij den krijgsman-dichter zijn enkele geschreven stukken afgebeeld, een gedrukt formulier van een krijgseed aan de Staten in het Fransch, afbeeldingen van oorlogsprenten, prenten van de Wapenhandelinghe van de Gheyn, enz. Bij de Leidsche academie tal van afbeeldingen uit Meursius, portretten en autographen, de laatste uit verschillende verzamelingen in en buiten ons land, Van Descartes krijgen we verschillende portretten, enook weer autographen, overal opgespoord. Zoo geeft de illustratie, op zich zelve een rijk beeld van den speurgeest en den onverdroten arbeid van den auteur, ons een blik in tal Van stukken in onze bibliotheken en archieven, waarvoor we hem dankbaar mogen zijn.

B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. Deel 5


datums

  • 1921

  • 1920

  • 1919