zien van zulk een drukblad. Zulk een geheele bladzijde, uit honderden losse letters samengesteld, zou in werkelijkheid bestaan hebben uit gesneden houten, niet uit gegoten metalen letters! Dit scheen onaannemelijk. Komen we nu zoo tusschen twee technische beweringen te staan, dan willen we toch wel weer zelf ons een oordeel vormen. Ik bekeek dus nog herhaaldelijk aandachtig de afgebeelde platen, en het toeval was mij gunstig, en gaf mij juist op dat tijdstip ook eenige origineele costeriana in handen, wat toch nog veel meer indruk maakt. Ik bekeek ze, en vroeg mij af, zonder mij in de kwestie van de stereotypeering te verdiepen, of de letters waaruit zulk een bladzijde bestaat, nu inderdaad stuk voor stuk uit hout kunnen gesneden zijn, of dat we toch niet anders dan aan gegoten letters kunnen denken?
Een beslissend antwoord zou ik niet kunnen, en ook niet mogen geven. Op 't eerste gezicht lijkt dat twintig of meer malen snijden van dezelfde letter voor de samenstelling van een bladzijde ons nauwelijks aannemelijk, te meer voor iemand die de techniek van 't afgieten in metaal van de geheele bladzijde dan toch wel kende. Maar - bij nader kijken en denken staat daar toch wel iets tegenover. Vooreerst de talrijke letterverbindingen; waarom zou iemand die de letters c en o door gieten kon vermenigvuldigen in onbepaald aantal, ook nog een gecombineerden lettervorm co gaan maken? En dan, laat men een onderzoekend oog, liefst nog met vergrootglas gewapend, over de bladzijde gaan, dan krijgt men toch twijfel of de letters gegoten zijn. Beziet men achtereenvolgens op twintig plaatsen de letter e, dan meent men wel degelijk kleine verschillen op te merken. Nu is dit moeilijk vast te stellen; bij eene primitieve gietmethode kunnen er ook verschillen bij het gieten ontstaan; bij primitieven druk, vooral op een stof als perkament, kan de eene afdruk iets verschillen van de andere. Maar toch - weer bij de letterverbindingen krijgt men wel degelijk den indruk van wezenlijke verschillen. Hier de letter co aaneen, heel goed gevormd en scherp afgedrukt, en de c is heel duidelijk kleiner dan de o, reikt niet zoo hoog en niet zoo laag, en in den volgenden regel dezelfde verbinding met een c op volle grootte; de indruk is, dat die niet uit één vorm kunnen gegoten zijn. Daar een f met aangehechte e, die wat te lang is uitgevallen en onder de f uithangt, en, iets hooger, een e die zoet in 't gelid blijft met de f waaraan zij bevestigd is.
Het onderzoek zij aan anderen, ook aan technici aanbevolen. Het zal zeker nog wel door velen, bibliografen zoowel als mannen der techniek worden aangevat en voortgezet, misschien met bevestiging, misschien met weerlegging van de theorie der houten letters.
Voorbarig schijnt het mij in elk geval, als de Heer Bausch nu reeds - of begrijp ik hem verkeerd? - dien druk van bladzijden uit gesneden houten letters gevormd, wil aannemen voor den heelen incunabelentijd, te meer omdat het niet blijkt, dat zijne onderzoekingen buiten de prenten van Zedler, dus buiten de groep der Hollandsche prototypografie gaan.
Ik ben hier wat langer blijven stilstaan bij de vraag, die mij het hoofdpunt schijnt in het onderzoek van Bausch. Toch zit er veel meer in: hoe de drukpagina, nadat de ijzerdraadmethode overwonnen was, in een houten raam werd gesloten, soms in een te groot raam, dat maar aan twee zijden behoorlijk steun gaf. hoe sommige drukken de hand van een anderen zetter verraden doordat in een doctrinale tusschen de hoofdletter en de tweede letter van den regel een breede ruimte gelaten wordt. Alles heel belangrijk en heel leerzaam - maar ook die opmerkingen eischen een onderzoek op breeder schaal, niet over een enkele toevallig afgebeelde bladzijde maar over het geheele toegankelijke materiaal.
Dit breedere onderzoek zal zeker niet uitblijven; het hier besproken boekje opent ongetwijfeld eene nieuwe reeks beschouwingen en studies over de geschiedenis der drukkunst.
C.P. Burger Jr.