hoofdzaak de methoden, toegepast in de wetenschap, die de kennis en de opgave der geschriften over zeker onderwerp ten doel heeft, dat zijn dus de bibliografische methoden, te volmaken en tevens er internationale eenheid in te brengen.
Daartoe tracht het Instituut een universeele bibliografie te vormen, waarbij in kaartrenregisters, momenteel uit meer dan 12 miljoen kaarten bestaande, wordt neergelegd alles wat in den loop der tijden, in alle landen, op alle gebied is verschenen, aldus een bron vormende, die zich in dienst stelt van de geheele wereld. De wijze, waarop deze bibliografie tot stand zou moeten komen en op peil zou moeten worden gehouden, zou zijn door vertakkingen in de verschillende landen of taalgebieden. Voor elke natie zou een nationale bibliografie tot stand moeten komen en het Instituut als centrum, waar alles te zamen komt, zorgt voor samenvatting en verspreiding. De eenheid in bibliografische methoden wordt hoofdzakelijk gevonden in de toepassing van het decimale klassificatiesysteem, ontworpen door den Amerikaan Dewey. Men is uitgegaan van de Fransche bewerking van de oorspronkelijke tafels, heeft er uitbreiding aan gegeven door de medewerking van specialiteiten op alle gebied, en zoo is een bewonderenswaardig instrument tot rangschikking en klasseering van alles, waar 's menschen geest zich mee bezig houdt, tot stand gekomen. De Manuel de l'Institut International de Bibliographie, bevattende alle tot heden los verschenen tafels, is een werk van 2500 bladzijden.
Maar.... en hier is het noodig om meer op het doel dan op den uitslag het oog gericht te houden, de wereldoorlog heeft de werkzaamheden verlamd, en na den oorlog heeft de Belgische regeering de subsidies moeten inkrimpen tot een bedrag, dat het Instituut slechts voor volledigen ondergang behoedt. De leiders werken onbezoldigd. In plaats van 28 helpers vóór den oorlog, zijn er nu 5. Voor nieuwe uitgaven van de vele, die uitgeput zijn, is geen geld. De enkele berichten van het Instituut verschijnen in Nederland. Maar er wordt voortgewerkt, tot betere tijden een hernieuwde ontplooiing mogelijk maken.
Intusschen hebben zich verschillende vertakkingen gevormd. In Nederland het Instituut voor Documentatie en Registratuur (Den Haag), in Duitschland de Technisch-Wissenschaftliche Lehrmittelzentrale (Berlijn), in Frankrijk het Bureau Bibliographique de Paris, en verder in Amerika, Oostenrijk, Hongarije, Zwitserland en Rusland.
De laatste gezamenlijke beraadslagingen te Genève, in September van het vorige jaar, hebben het besluit doen ontstaan, eenheid te brengen in de Amerikaansche en Europeesche classificatie, sinds den oorlog uit elkaar geloopen.
Het Instituut heeft dus niet kunnen geven wat het zich bij oprichting in 1895 heeft voorgenomen te geven. De oorlog heeft méér beschavingswerk tegengehouden.
Maar wat het had kunnen geven, valt eenigermate af te leiden uit het Rapport sur la situation et l'état des travaux van 31 December 1912.
Niemand minder dan het Instituut is overtuigd van eigen onvolmaaktheid, ondanks de meer dan 12 miljoen kaarten. Hoe geweldig groot is niet het arbeidsveld van den menschelijken geest. De heer Geerebaert leverde zelf het bewijs daarvoor. Z ij n terrein was nog niet aan de beurt geweest, zou misschien om de moeilijkheden, waarmede het instituut te kampen heeft, nog lang niet aan de beurt komen. En het ware een goede daad geweest, als hij, na het einde zijner lijst, een exemplaar aan het Instituut had toegezonden. Een volgend bezoeker ware dan fortuinlijker geweest.
Niet alzoo. Geen vertalingen vond de heer Geerebaert, naar ‘niets dan blijken van een ongeloofelijk gemis aan allerelementairste kennis in den catalogus van het Institut.’
De ‘catalogus’ van het Instituut is de kaartencatalogus waarvan wij boven spraken, de verzameling van meer dan 12 miljoen kaarten, samengesteld sinds 1895 naar de beste bibliografische methoden, waarbij het decimale stelsel een voorname plaats inneemt. Die bron, die schat van