Het Boek. Jaargang 14
(1925)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 273]
| |
[Nummer 3]Jacob Commelin en zijn werkCasparus Commelin heeft in zijn korte overzicht van de ‘Geleerde Mannen’ die in Amsterdam geleefd hebben, eene plaats gegeven aan zijn oom Jacob. Ziehier wat hij over hem meedeelt: Jacob Commelin, Amsterdammer, Isaaks jongste Broeder, heeft wel niet in Druk uytgegeven, maar heeft echter verscheyde Boeken, met eygen hand geschreven en naargelaten, en zijn by de Commelinen noch berustende, als de Histoire de la Source des Troubles, divisions et deplorables calamitez, et desolations des Guerres Civiles et Intestines advenues [es] Pais du Roy nostre Sire en son dix sept Provinces du Commencement de la Regne de Philippe second, iusques a la mort de Comte Guillaume de Nassau, et Prince d'Oranges, Lieutenant Generael de la part des Estais Generaux en cesdicts Pais-Bas. Item de Privilegien en Keuren der Stad Delft, in 2 Deelen. Item de Privilegien der Stede Leyden en Rynland, alle in Folio, nevens noch verscheyde andere geschreven Boeken. Werkelijk zijn die boeken ‘bij de Commelinen’ blijven berusten, tot voor enkele jaren, toen ze na den dood van de Weduwe Commelin Scholten, in veiling zijn gebracht. Het mocht mij gelukken, drie van deze boeken voor de Bibliotheek te verwerven en zoo is van het werk van dezen Amsterdamschen geleerde ten minste een goed deel voor zijne stad behouden. Wie was Jacob Commelin? In het nieuwe Biografische Woordenboek is hij nog niet te vinden; ook over de familie vindt men daar zoo goed als geen naricht. Het laatst verschenen deel geeft alleen over zijn broeder Isaac en diens zoon Casparus, de beide Amsterdamsche stedebeschrijvers, korte aanteekeningen, geene Voldoende biografieën. Over de herkomst van de Commelins, de verwantschap van de talrijke leden van het zeer vertakte geslacht, en hunne werkzaamheid vooral in den 16e-eeuwschen boekhandel bracht ik veel gegevens bijeen in den laatsten jaargang (1911) van het Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen. In zekeren zin een | |
[pagina 274]
| |
vervolg daarop vormt de beschrijving van het werk en het leven van den Amsterdamschen boekverkooper Jan Commelin in het derde deel van de Amsterdamsche boekdrukkers.Ga naar voetnoot1) Door de geloofsvervolging onder het schrikbewind van Alva, was deze Zuid-Nederlandsche familie wijd en zijd verstrooid. Een tiental jaren daarna (1579) vinden we verscheidene leden der familie bijeen in eene comparitie voor Huwelijks-commissarissen te Amsterdam, naar aanleiding van het voorgenomen huwelijk van Hieronymus Commelin met eene verre bloedverwante Esther Bonnenuict. De verdere loopbaan van dezen Hieronymus ligt buiten onze gewesten. Maar Jan Commelin, een verre bloedverwant van hem, en tegelijk oom van zijne vrouw, heeft zich blijvend te Amsterdam gevestigd, waar hij in 1582 met Catharina Valckenier in het huwelijk trad. Hij is de stamvader van onze latere Commelins, boekverkoopers te Leiden en te Amsterdam, geschiedschrijvers, stedebeschrijvers en kruidkundigen. Hij en Catharina zijn volgens de genealogie der Valckenieren ‘te zamen gezegend met 9 kinderen, te weten 5 zoons en 4 dochters. De zoons waren Willem, Abraham, Abram, Isaac en Jacob. En de dochters Catharina, Maria, Sara en Sara. Meerendeels bijbelsche namen, zooals men ziet; de drie zoons die in leven gebleven zijn, en het werk van de ouders hebben voortgezet, dragen de namen van de aartsvaders Abraham, Isaac en Jacob. Jan Commelin was een handelsman met een breed vertakte werkzaamheid. De groote uitgeverszaak te Heidelberg kwam na den plotselingen dood van Hieronymus voor een groot deel op zijn schouders te rusten. Tegelijk was hij uitgever en boekverkooper te Amsterdam, en deed ook zaken te Genève en te Leiden. Zijne vrouw dreef na zijn dood het ‘bibliopolium’, daarna vinden we zijne drie zoons als uitgevers te Leiden werkzaam. Alle drie hebben zich echter na eenige jaren uit het bedrijf teruggetrokken, Abraham is door Burgemeesteren van Amsterdam aan eene Stadsbetrekking geholpen, maar moest in 1652 ten gevolge van een betreurenswaardig voorval uitwijken. Isaac en Jacob wijdden zich aan studie en wetenschap; de boekhandel is eerst weer door Isaacs zoon Casparus ter hand genomen. Van het wetenschappelijke werk van Isaac behoeven we hier | |
[pagina 275]
| |
niets te zeggen, zijne boeken zijn bekend en worden nog in onzen tijd hoog geschat. Jacob die de jongste der broeders was, en ongetrouwd is gebleven, was meer een stille werker; hij schreef met eindeloos geduld en grooten toeleg omvangrijke boeken, niet bestemd voor uitgaaf, maar om ‘bij de Commelinen’ bewaard te blijven. Het hoofdwerk, de Histoire de la source des troubles, waarvan de lange titel hierboven nauwkeurig is gegeven, bestaat uit 263 bladen - dubbel zooveel bladzijden -, met zeer fijne letter keurig geschreven. Of het omvangrijke boek, door een kundig man zoo zorgvuldig gemaakt, nog voor ons iets geeft, dat we niet reeds van elders weten, is niet zoo gemakkelijk te zeggen. Doorlezing van het begin geeft mij niet den indruk, dat de oogst groot zal zijn. Het verhaal zelf vermeldt alleen hoofdfeiten, waartusschen zeer zorgvuldige afschriften van tal van officieele stukken zijn opgenomen, als het verzoekschrift der edelen en de verweerschriften van den Prins van Oranje. Bij vele stukken is op den kant verwezen naar ‘borre’; dit zullen afschriften zijn uit Bor, dus voor ons van geene waarde. Maar bij vele van de zeer talrijke stukken ontbreekt zulk eene aanwijzing; er kunnen er dus wel onder zijn die ons van elders niet bekend zijn. Als staaltje van het geschiedverhaal zelf volgt hier het bericht van de inneming van den Briel. Het doet in zijn kortheid het gewicht van de gebeurtenis niet uitkomen, maar de inneming der stad wordt er, in afwijking van onze schoolgeschiedenis, als een wel degelijk vooraf beraamde onderneming voorgesteld. Over den zeeoorlog vertelt de auteur overigens al even weinig als onze gewone geschiedboeken. Peu de temps apres furent prins par subtil moijen, des gens du prince d'orange, dont estoit le chief, et entreprendeur le Sr. de Lumé, la ville de Brile, aijant ceulx de la ville, lieu d'importance, pour la garde d'icelluij païs d'Hollande, tant faict et sollicité vers les conseil des troubles, et signament vers doctor del Rio, qu'ilz furent decharges de leur garnison espaignol, ij estants, dont duc dalve, et son conseil furent ausij bien aveuglés, car peu paravant, voire, environ de trois mois, quelque aventurier de mer, aijant esté prins de ceulx de Dunckercke, en son basteau de guerre, avecq son clercq, ne povant par la retraicte de marée naviger, demeurant sur le sablon, declara avant que de aller au dernier suplice, que ceulx du prince estoient deliberés de surprendre la Brille et l'isle en dependant. et ij demeura icelluij Sr. de Lume pour gouverneur soubs le prince d'orange, gouverneur d'hollande et zelande, de long temps paravant commis par le roij nostre Sire. | |
[pagina 276]
| |
Over den schrijver zelf vinden we op de keerzijde van den titel eene kleine aanteekening; zijn geboortedatum dien ik vroeger niet heb kunnen vinden staat hier: hij is geboren te Amsterdam op 7 Juli 1600. ![]() De titel, waarschijnlijk na voltooiing van het handschrift er vóór gevoegd - immers buiten pagineering en signatuur - is gedateerd à Leijde 1636. De blz. 259-263 geven een alfabetisch register; daarna, evenals na den titel, een berijmde Fransche spreuk. Een stevige perkamenten band omsluit het boek; op den rug is geschreven: Historie van de Needer-landse Beroerten. frā. en duijts. MSS. Dit ‘duijts’ slaat alleen op de opgenomen Nederlandsche stukken; de tekst is geheel Fransch. Op bladz. 20 vinden we een verhaal, dat we reeds kennen uit Casparus Commelin, nl. de beschrijving van de indaging van een aantal aanzienlijke Zuid-Nederlanders voor Alva, waaronder Jan Commelin, vader van onzen Amsterdamschen Jan, grootvader van Jacob, overgrootvader van Casparus. De Fransche tekst, door den kleinzoon gegeven, mag hier, daar ze ouder is dan de Hollandsche van Casparus, eene plaats vinden. Er zijn kleine verschillen; zoo is bij verscheidene namen van de slachtoffers, hier de stad genoemd, waar ze vandaan zijn. Et tost apres aucunes gens furent sejourné de comparoir à certain jour devant le duc d'albe, jusques au nombre de 80. pretendans et esperant d'eulx excuser, et demonstrer leur innocence, d'avoir adhérés audicts de la religion, es presches et aultrement, lesquels comparans apres quelques leurs poursuites, furent tous appellées en une chambre hault de la court, où estoit assamblé ledict conseil des troubles, suivant quoij, entrerent iceulx pouvres comparans, l'un apres l'autre, en nombre d'environ 40. et ne se pouvant esbahir, de ne veoir ceulx qui estoient entrés devant chacun d'eulx, lesquels on faisoit sortir, par un | |
[pagina 277]
| |
aultre porte, où 37 furent livrez es mains dudict provost Spelle, et les menerent ainsi liés en prison de bruxelles le 27 febr. comme les noms sensuivent. Pieter van de Cruse. Fransois Heulblocq. Frederick de Buck. Jehan Commelijn. Jude Bonnenuict. Jacob Weijtens. Adriaen de Hamere. David de Schuemere. Nicolaes vande Stene. Abraham vande Abeele. Mattheus de Vliege. Pieter van Devre. Adriaen Havelin. Nicolas van Bambecke. Jehan Broeders. Jehan Jansen. Jehan vande Hende, de Mallines. Wijnant Borneke. Pieter Persijn. Rogier van Robaij. Jaques de Karou. Carel et Jaques Bresch, de Poperinghe. Walant Servaes. Jehan Cushart, enfui. Carel de Back Cassel. Jehan Cassel, d'Armentieres. Joos Minne de Brugge. Jacob de Haese, de Gand. Marten Dieckens, de Gand. Jehan vander Brugge, de Gand. Nicolas de Zaelaere, de Gand. Piere Soetens, de Gand. Piere vander Straet, de Gand. Jacob de Brune, de Gand. Pieter Léman, de Thielt. Simon Stalpart, d'Haultre. Lesdicts povres prisonniers furent vers la fin du Caresme, menés hors la porte de flandres, au lieu de justice, sur un eschafout, illecq dressé, avecq un gibet, où ilz se trouverent condempnés et executez, asçavoir, ceulx qui ne s'estoient meslés du brisement des images par l'espé, et les aultres qui en estoient coulpable, par la corde, et quelques uns pendus par les espaulles sans testes. Het tweede door Casparus Commelin vermelde werk is eveneens bewaard. Het is in een volkomen gelijken perkamentband gebonden, nog aanmerkelijk dikker dan het beschreven historiewerk. Er staat echter veel minder in, daar het een aantal blanco bladen, en zeer breede marges heeft, en met zeer groote letter geschreven is. | |
[pagina 278]
| |
Eene nummering, loopende tot 446, geeft tot 20 de bladen, daarna de bladzijden aan. De twee deelen die Casparus vermeldt, zijn zeker later saamgebonden. ‘Keuren der Stat van Delff in Hollant’ luidt de titel; op de keerzijde staat een citaat uit ‘Plutarque’ in het Fransch. Met blad 1 begint eene ‘Beschreijvinge ende fundatie vande Stadt Delff’ van enkele bladzijden, waaraan deze mededeeling is toegevoegd: Delff heeft noch dese geleerde Mannen voort gebracht. Aegidius van Delff. Jan van Delff. Pieter Sleunick. Walrijck Steenhuijsen. Hugo Blotius. Christiaen van Adrichom. Pontus Heuterus. Cornelis de Groot. Michaël Vosmerius. Joost Sasbout, Kanselier van Gelderlant. Kornelis Musius. Broeder Adam Sasbout. Arent Cornelisz. Predikant van s'Gravesande. Hugo Janus Grotius, fiskael van den Hove van Hollant. Mr. Nicolaus van Kinschot, fiskael van Hollant. Meester Louijs Kinschot, Auditeur van de Kamer vande Reeckeninge. Daarna begint ‘Koninck Willems Hant-veste’ (bl. 7-19), gedateerd van 1548, waaraan zich zonder nieuwen titel verdere teksten aansluiten, met opschriften die telkens het onderwerp aangeven (blz. 20-297). Dan volgt de ‘Ordinantie van de Weeskaemer’ van 1557, in 33 artikelen (blz. 298-317). Vervolgens een chronologische lijst van de magistraten (blz. 318-347): De Magistraten van Delff, wesende vol-komelijck gestelt vanden Jaere 1310 aff, soo nae als die hebben konnen bevonden worden uijt oude Brieven, Registeren, ende andere Papieren, bij wijlen den Reeken-meester Dirck de Bije, de welcke daer af dese Memorie heeft gemaeckt, over-mits d'oude Registeren van de Stadt in den grooten Brant Anno 1536. zijn verbrant. Een verklaring van de Latijnsche en Fransche woorden (blz. 348-364) en een Register (365-371) geven aan het werk afronding. Na de verklaring van de vreemde woorden volgt eene aanwijzing, waar men over dit onderwerp meer kan vinden. Deze laat ik hier volgen: Ende die meerder van dese voor-schreve termen ofte worden gelieft te weten, door dien ick al hier niet meer gesedt hebbe, als maer alleen om | |
[pagina 279]
| |
te vol-doen dit voor-schreve Keur-boeck van Delff, die sal hem behelpen met de Dictionarium Kiliani, op het leste vant' Boeck ende begint Appendix Peregrinarum absurdarum adullerinarumque dictionum, ende met het hant-boexken genaemt Ars Notariatus, ofte practijck der Notarises etc. Onder het Register staat: ‘Eijnde van het voor-schreve Keurboeck, der Stede van Delff, particulier aen-gaende’. Met deze laatste woorden is bedoeld, dat hetgeen volgt niet in 't bijzonder Delft, maar ‘de Steden int gemeen’ aangaat. De bladzijden 372-446 geven namelijk een overzicht van de munt-ordinanties voor Holland tot 1500. Vooraf deze mededeeling: Diederick de sevenste van dien Naem, de elfste Graeff van Hollant ende Zeelant, is d'eerste geweest daer men Munte aff vindt. Ende ick hebbe geen vorder Valuatien kennen bekomen, als beginnende van Willem van Henegouwen, Grave van Hollant, ende Zeelant, Anno 1330. Hoe wel Erasmus van Houwelingen in zijn Penninck Boeck mentie maeckt van eenige Penningen geslagen bij de Graven ende Gravinnen van Hollant voor-schreven, soo en sedt hij 00c hier niet bij de waerde van dien, maar toondt alleen de Penningen in beeltenisse, sonder meer. Op het volgende blad het opschrift: Extract uijt diversche Ordinantien, hier voor-tijts van de Munte in Hollant, de Steden int'gemeen aen-gaende. De muntopgaven loopen van Willem van Henegouwen, 1330, tot Philips de 2e van die Naeme, 1499, en eene Nota geeft aan, waarom de auteur daar eindigt: Ick hebbe op gehouden om meer vande voor-schreven Valuatien al hier te vervolgen, het welcke mij noodigh gedocht heeft te laten, door dien dat de achter gebleven Valuatien gedruct zijn geworden, van den Jaere 1500. beginnende, tot dese loopende Jaren toe, van 1645. Siet in het Placcaet Boeck van Hollant. Er volgt nog, in tabelvorm (bl. 445) eene Memorie, aen-gaende d'Evaluatie ende Permissien der Engelse Nobels, en daarna (446), het onderschrift van den auteur: Vol-eijndicht te schrijven, den naest-lesten dach van Februarij, des Jaers, M.D.C. XLVI. | |
[pagina 280]
| |
De Privilegien van Leyden en Rijnland, als derde werk van Jacob Commelin door zijn neef Casparus vermeld, heb ik niet terug gevonden, en van de door hem aangeduide ‘verscheyde andere geschreven boeken’ behoort er slechts één tot de bewaarde collectie. Het boek, hoewel veel dunner dan de beide beschrevene, is in een gelijken perkamentband gebonden, en is even voortreffelijk bewaard, maar een toevoegsel dat er in gehecht geweest is, ontbreekt. Het boek bevat keurige afschriften in zeer groote letter van de stukken betrekking hebbende op de zaken van Hendrik van den Bergh en den Graaf van Warfuse, van 1632. De stukken, die wel alle bekend zullen zijn, behoef ik hier niet uitvoerig te beschrijven; ze vullen 214 genummerde bladzijden met zeer ruime marge. Ze zijn ‘Ghecolligeert, ende bij een vergadert, bij mijn Jacob Commelijn.’ De verzamelaar heeft zich nog de moeite gegeven, een register op de Beschuldinge en de Verantwoordinge er voor te plaatsen. Over het verloren toevoegsel, waarvan de aanhechtingsstrooken nog te zien zijn, wordt op blz. 215 eene aanwijzing gegeven: Dese in geleijde Tragedische Historie, vande voorschreve Rene de Renesse, Grave van Warfuse, moet hier in gevoecht worden, ende hier gelesen, etc... Zoo is ons van het werk van Jacob Commelin wel het voornaamste bewaard, maar ontdekking van andere stukken blijft nog mogelijk.
C.P. Burger Jr. |
|