zo dikwijls voel als ik mijn zoon over het veld zie dwalen. Bart is geen talent, dat weet ik, maar dat is niet het ergste. Bart bijt niet van zich af. Bart trekt zijn voet terug. Bart laat zijn schouders hangen, als hij op snelheid genomen wordt. Dat is het ergste.
‘'t Is nog vlug gegaan, hé Hugo.’
‘Ja, 't is vlug gegaan, maar 't was beter zo. Hij zag teveel af.’
‘Kanker in de lever, hé?’
‘Ja.’
‘Was hij geen vijfenzestig?’
‘Zesenzestig.’
‘Toch jong, hé.’
Ik knik en zwijg. De herinnering aan de dood van mijn vader roept geen emotie in mij op. Het is alleen maar een herinnering. Een bolster om mijn onbegrip.
Vier uur. De tafel in de eetkamer. De geur van boenwas. Het rapport voor mij. De opschuivende zonnevlek. Het gerommel van moeder in de keuken.
Vijf uur. De zonnevlek op het rapport. Het geluid van een bromvlieg, gevangen tussen gordijn en vensterglas.
Zes uur. De sleutel in het slot. Mijn maag die krimpt, Zijn stem in de keuken, veel luider dan gewoonlijk. De deur die openvliegt: mijn vader, groot en scherp, in een wolk van bier en sigaretterook.
Hij bekijkt het rapport. Ziet de zessen en vijven.
De woede in zijn ogen. Zijn onmacht als hij hijgend achter mij aanzit en mij niet te pakken krijgt.
Tot ik het niet meer verdraag en val en zijn zware hand in mijn nek voel.
Ik ben nog geregeld op bezoek geweest, later, toen ik zelf