stapte op hem toe en lachte. Haar hele wezen glunderde en het was alsof de wereld aan haar voeten lag. Haar blik gleed over zijn schamele gestalte, teder, zijn ogen omvatten haar, trots. Ze waren met hun tweeën alleen op het strand en verlieten het stil pratend, naast elkaar lopend, de handen vrij.
Nu en dan rijst zij in mijn herinnering weer uit het water op en doet ze me denken aan Hendrickje Stoffels van Rembrandt: ze staat in het bad, schort haar linnen hemd, heeft een glimlach om de lippen.
De Russische vrouw was jaren ouder dan de Duitse. Ik schatte haar rond de veertig, al waren de haren die onder haar bontmuts uitstaken nog onvervalst stroblond.
Op zondag 30 oktober 1988 begaf ze zich 's middags naar het kerkje van de Drievuldigheid, op de Mussenheuvel in Moskou. Ik was daar ook, in een gezelschap Belgische toeristen. We hadden aan de lange balustrade gestaan die uitzicht biedt op het Olympisch stadion en het park waarin pas gehuwde paren zich laten fotograferen. We hadden naar de joggers gestaard die hier zoals elders onverstoorbaar voor zich uit kijken en vorderen. Ten slotte waren we doorgelopen tot aan het kerkje. Ik vergaapte me aan de orthodoxe rite van het doopsel. Vrouwen gaven een ingeduffelde baby aan een pope, die ermee verdween door een deurtje. Als hij even later terugkwam met het kind, gaven de vrouwen het een roze vloeistof te drinken uit een klein flesje. Wijn die naar het bloed van Christus smaakt, fluisterde onze gids me toe.
Er stonden geen stoelen in de kerk en het was er druk: iedereen liep kriskras door elkaar, links werd gedoopt en rechts werd getrouwd en in het midden stonden gelovigen te bidden tussen oude vrouwtjes die poetsten en prentjes aanboden en kaarsen verkochten.
Ze was groot, statig en prachtig, de vrouw die ik zag binnenkomen, met een roodbruine bontmuts op en een wintermantel aan. Ze kocht een kaars die ze aanstak aan een andere en in een donkere hoek voor een ikoon plantte. Het vlammetje