‘Aangenaam,’ zei ik en boog mijn hoofd, iets waar ik bij de burgemeester ook wel last van heb en wat ik maar niet af kan leren. Daarna gaf ik zijn vrouw een hand. ‘Lisa,’ zei die. Maar niet zoals je het opschrijft, ze zei: Laisa. Het kind had ook een naam.
‘Goed weer,’ zei ik en zweeg. Zodat zij mij wat vragen konden als zij wilden.
Dat deden ze ook wel, maar het was heel wat anders dan ik had willen weten als ik in hun plaats geweest was.
‘Het is hier schitterend,’ zei Laisa. ‘Bevalt het wonen u hier?’
Ik wist niet zo gauw wat ik daarop moest zeggen. Ik woon hier al mijn leven lang. Dan kan je moeilijk van bevallen spreken. Ik zei dus ‘ja’.
‘Dus u bevalt het wel,’ zei ze nadenkend.
‘Er is veel ongedierte,’ zei ik. En ik wees ze de moestuin aan. Ze gaf geen antwoord, dus zo stonden we een tijdje.
‘Vindt u het aan te raden,’ vroeg hij.
‘Dat hangt er helemaal vanaf, wat ie ervoor vraagt.’ Ik keek eens om me heen. Ik was wel benieuwd hoeveel hij er opgelegd had nou het om vreemden ging. Maar ook stond ik nog steeds over dat ‘schitterend’ na te denken. Het land hóórt namelijk bij mij. En ook mezelf zou ik niet gauw zo noemen. Toen keek ik weer eens op en zag dat ze nog steeds stonden te wachten. Het kind was naar het hek gelopen en wees de schapen aan. ‘Apen,’ zei het. Het had zijn vingers in zijn mond.
‘Leuk hè,’ zei Laisa. En dat was alweer iets wat ik nooit zo had bekeken. Vooral de laatste tijd niet. Er was iets aan de schapen wat me niet beviel. Daarom dacht ik voornamelijk aan verkopen.
‘Wat zou u doen, in ons geval,’ vroeg hij.
‘Wat moet ie ervoor hebben?’
Eerst dacht ik nog dat ik hem niet verstond. Dus liet ik het hem nóg eens zeggen. Toen er geen twijfel mogelijk was dat het om zes miljoenen franken ging, begon ik te begrijpen waarom de eigenaar geen betere buren voor mij wist dan deze.