ze verzette zich hevig tegen deze vloed van verdriet. Morgen zou het beter gaan. Een maand telde tenslotte maar enkele ‘maan’-dagen en zovele andere om onbezorgd te leven. Ze had zich verzoend met dit natuurritme en vond er zelf baat bij als ze die dagen voor zichzelf reserveerde om te slapen en aquarellen te schilderen.
Maar het beterde niet. Het leek of alle dagen ‘maan’dagen waren en ze niet kon ontsnappen aan de despotie van dat hemelgedrocht. Ze werd verteerd door onrustgevoelens, opgevreten door dat onafwentelbare verlangen. Hoe raakte ze het kwijt. Wilde ze het kwijt?
Haar schaarse aquarellen leken meer water dan verf te bevatten, haar fantasieën waren drijfjachten om de nachtmerries de pas af te snijden. Ze probeerde het knaagdier in zich het zwijgen op te leggen. Eten, drinken, zichzelf bevredigen. Alle middelen waren goed om de strijd tegen het klauwdier aan te binden.
Maar het liet niet los. Het had zich reeds ingenesteld, ingekapseld. Ze voedde of koesterde het niet, verre van. Ze haatte het want het maakte haar depressief en passief.
In maanden had ze niets geschilderd, in weken was ze het huis niet meer uit geweest toen Erik haar voorstelde om hem te vergezellen naar een kongres in Rome. Ze knikte moedig. Ze betreurde oprecht dat het vliegtuig niet te pletter stortte want een mooier dood kon ze zich nauwelijks inbeelden. Ze was zo moe.
De flessen whisky die Erik van alle mogelijke luchthavens meebracht, kikkerden haar eventjes op. En eten. Zelf koken vergde te veel energie. Alleen uit eten gaan kon haar opbeuren. Enkele uren de euforie van het zinnelijk genot en daarna slapen en vergeten.
Vanessa verzwaarde zienderogen. Ze begon een afkeer van zichzelf te krijgen. Erik zei dat ze geduld moest hebben. Alle artiesten moesten af en toe wat afzien. Het tij zou vanzelf keren.