Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bzzlletin. Jaargang 6 (1977-1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bzzlletin. Jaargang 6
Afbeelding van Bzzlletin. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van Bzzlletin. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (34.02 MB)

Scans (405.54 MB)

ebook (34.87 MB)

XML (4.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bzzlletin. Jaargang 6

(1977-1978)– [tijdschrift] Bzzlletin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 34]
[p. 34]

De klopgeest
het kleinste literaire tijdschrift van nederland onder redaktie van thijs & nico kiekebelt

Op 1 januari 1966 verscheen het eerste nummet van De Klopgeest met de pakkende ondertitel: ‘onregelmatig verschijnend prëavantgardistisch litterair tijdschrift’ waarvan Edmond van Agmond, Jan van Oudheusden en Leo de Vetten de redacteuren waren. In het Brabant van die dagen een hele geberutenis, getuige de reacties in de pers. ‘De Stem’ van 12 januari 1966 schreef:

In het vodje staat ergens: ‘het is maar een grapje.’ Laat het dat maar blijven ook. Ongemeen fel reageerde het fascistische ‘Met gansen trou’: Laat de Klopgeest weer teruggaan naar het rijk der geesten en hersenschimmen. Dit is een raad die jullie beslist gebruiken kunnen. Je moet de mooie nederlandse taal niet verminken, maar proberen goed te gebuiken en daarvoor zijn jullie nog te jong (...). Ofschoon het niet onze gewoonte is op dit soort blaadjes in te gaan, meenden we dit toch te moeten doen ter bescherming van onze kuituur (...). Het heeft niet mogen baten. De Klopgeest was aan haar opmars begonnen en zou niet te stuíten blijken.



illustratie

Met het wisselen der seizoenen, de redactie en het formaat verandert ook de ondertitel van het blad. Met ingang van nummer 13, derde jaargang, december 1968 heet De Klopgeest voortaan: ‘Regelmatig verschijnend litterair tijdschrift’. et blad verhuist van de provincie (Waalwijk) naar De stad (Amsterdam), maar het blijft gestencild, dat wel.

Met gepaste trots en groot literair-historisch verantwoordelijkheidsgevoel wordt in nummer 14 de correspondentie met Jan Hanlo afgedrukt. De brief van deze oud-abonnee is nog steeds aardig om te lezen;

22-11-66 poorthuisje van ‘Geerlingshof’ Valkenburg.

Beste Edmond van Agmond,

 

Weer kreeg ik je trouwe klopgeest. Ik krijg wel meer stencilblaadjes onder het oog, maar vind er - uitgezonderd de klopgeest - niets aan. Eén ex. van de klopgeest - dat met de klopgeestspookverschijning erop - heb ik zelfs bewaard. Nog eens zo'n spookverschijning te tekenen kan niet iedereen. Nee, jij (en je medewerker, of gaat het slechts om één persoon?) weten wel wat. En je weet ook dat je het weet.

Daardoor maakt het werk wel eens een narcistische indruk, maar dat is niet erg, het hoort erbij.

Ik wil me wel abonneren. Wat kost 't?

Met een zekere weemoed zie ik dat de tekening op de omslag al een zekere techniek - vakmanschap - gaat verraden.

Maar ja, zo gaat het. Al doende leert men, daar is niets aan te doen. Ik geloof ook niet dat je je daartegen zou moeten verzetten. Dat zou kunstmatig worden en toch niet te verbergen zijn.

Het gaat tenslotte in kunstzaken om de mentaliteit - of die aanspreekt.

En die zal, wat mij betreft, dan wel blijven aanspreken ook al worden kleine geesten groot.

Een grote geest wordt men toch niet zo gemakkelijk. Ik las onlangs een kindergedicht:

 
= = = = = = = =
 
Een baart is een vogel
 
een baart is een vis
 
een beer is een vogel
 
een eik is een vogel
 
= = = = = = = =

Ik had er die lijntjes === niet bij moeten

[pagina 35]
[p. 35]

maken, beer staat er. beer beer. Zo goed kunnen jullie het nog niet hè? Ik ben trouwens ook erg jalours op het gedicht.



illustratie

Vervelend-jalours gewoon.

Laat maar eens iets horen, over het abonnementsgeld. (zeg maar je tegen de oude man - hoeft niet)
Jan Hanlo.

De verschijningsfrequentie van De Klopgeest daalt overigens gestaag. Nummer 19 opent (en sluit) de negende jaargang, het is inmiddels 1974. Behalve formaat en uiterlijk (‘Thans gestoken in fraai rococo-jasje’; Vlaams criticus. wordt ook de ondertitel weer gewijzigd, De Klopgeest gaat ‘Onregelmatig verschijnend litterair tijdschrift’ heten, dat sedert dan ook één maal per jaar verschenen is.

Inmiddels is de redactie in handen gekomen van De Neven Kiekebelt, zodat Cornelis Jan Aarts zich nog uitsluitend met de technisch-organisatorische kant van de zaak hoeft te bemoeien. Cees geeft het blad uit, en bemoeit zich niet met het beleid. Voor het oog van de buitenwereld een puike situatie. Hoe anders is echter de werkelijkheid. De uitgever heeft beide redacteuren gebonden aan een ‘Geheim Manifest’, waaruit wij graag citeren:

1.De Klopgeest verchijnt
2.bij voorkeur gestencild.
8.en geen tikfouten.
10.De redactie bestaat uit twee personen, de uitgever bestaat uit één persoon, de uitgever heeft zo zijn eigen verantwoordelijkheden.
11.De laatste pagina van elk nummer bevat een lijst met nieuwe uitgaven van de uitgever.
18.De Klopgeest is een litterair tijdschrift, dus worden alleen litteraire bijdragen opgenomen.
19.Men moet niet denken dat ‘litterair’ iets met ‘kwaliteit’ te maken heeft.
24.Korte bijdragen verdienen de voorkeur boven lange
Dat scheelt aanzienlijk in het tikwerk.
32.De uitgever intrigeert.

De meest schrijnende bepalingen worden hier niet vermeld; al kan ter verdediging van de redactieleden aangevoerd worden dat zij beiden in een psychiatrische kliniek te Woerden verbleven toen zij voor de druk van de uitgever bezweken. Kan on der het fnuikend juk van deze regels een goed blad gemaakt worden? Naar veler oordeel wel, en dat mag een wonder heten.

Tot ver over de grenzen wordt De Klopgeest gewaardeerd. Zo schreef de ‘Dietsche Warande & Belfort’ te België: Dit is wel een van de allercharmantste tijdschriften. En de ‘Volksgazet’ te Antwerpen: De Klopgeest (...) brengt met elk nummer een bescheiden ironische relativering van de druktemakerij op de literaire markt. Een verukkelijk mengsel van humor en relativerende zelfspot. En ‘Kruispunt-Sumier’ tenslotte:... iets waar we hier in ons dood serieus Vlaanderen lekker een topje kunnen aanzuigen.’

‘Nu hoort u het ook eens van den ander.

De Klopgeest, altijd het belang der letteren dienend, onthulde als eerste de identiteit Tymen Trotsky. (‘wie wat das dat ook al weer...?’) In de feesttent op het Museumplein (Manifestatie Boek en Stad, 1975) trad een der Neven Kiekebelt (‘wie laten we wijselijk in het midden’) in het krijt tegen Trotsky's uitgever Geert Lubberhuizer Geert probeerde alles te ontkennen, maar moest uiteindelijk deemoedig, het hoofd buigen.

[pagina 36]
[p. 36]


illustratie
Nico Kiekebelt in debat mek Geert Lubberhuixen, 24 mei 75 / foto: J.W. Stas


En u kende De Klopgeest nog niet? Het blad dat alom geprezen wordt om de prachtigste poëzie en gevreesd om de meest saillante onthullingen? Lees dan het volgende stuk uit Klopgeest 22, waarmee eind december 1976 menigeen verrast werd. Of wist u soms ook niet dat W.F. Hermans al hoog en breed is overleden? Foei! U had beter kunnen weten, als u de juiste tijdschriften las.



illustratie
Dec. 1976/Extra editie van de Klopgeest 22 Na de dood van W.F. Hermans. Hier aan de kekting in hek Amstermsch Literair Café/foto: Jack Aarts.


Na de dood van willem frederik hermans

Enige herinneringen en overpeinzingen

 

Ik heb veel moeite met het schrijven van dit stuk. Ettelijke malen ben ik er mee begonnen en telkens heb ik het geschrevene weer verscheurd. Bovendien word ik voortdurend gestoord door de drukker die volkomen overbodige vragen stelde over de spoedopdrachten die ik hem had verstrekt. Schrijven over Hermans, enige dagen na zijn overlijden is eigenlijk indiscreet. De door mij aan uw redactie gedane belofte ‘iets persoonlijks’ te zullen schrijven maakt mij humeurig en nerveus. Nadenkende over wat ik dan zou moeten schrijven bekruipt mij het gevoel dingen te gaan vertellen die eigenlijk niemand aangaan, behalve dan misschien de weinige intieme vrienden van Hermans. En die hoeven dat uit de kolommen van een dagblad niet te vernemen. Zij immers hebben hun eigen ervaringen en herinneringen en hun eigen verdriet, dat de dood, deze grote eenzame vriend, deze ondanks zijn stugheid en geslotenheid vriendelijke en toegankelijke schrijver, van ons heeft weggenomen.

 

Ik zou trouwens nu, op dit ogenblik niet in staat zijn voor mijzelf vast te stellen, laat staan voor anderen te formuleren, wat zijn vriendschap en zijn werk voor mij hebben betekend. Maar die vriendschap en dat werk zijn blijvend. De dood is immers niet meer dan een tijdelijke onderbreking van de weg, die vrienden vele jaren samen hebben afgelegd. Hermans is niet dood. Hij zal mij mijn leven lang blijven vergezellen en telkens als ik zijn boeken herdruk, zal ik dat gedragen en ontroerende geluid van de persen horen, die, met gepaste eerbied, op volle toeren draaien.

 

Toen zijn vrouw van Parijs uit mij telefonisch meedeelde dat hij was overleden onderging ik dat als een pijndoende schok, hoewel ik in het verleden vaak over zijn dood had gefilosofeerd.

 

De eerste gedachte die mij toen overviel was of ik wel genoeg voor hem gedaan had en of ik hem niet wat vaker had moeten bezoeken. Ik zag hem voor me: op een huurflat in Parijs, een banne-

[pagina 37]
[p. 37]

ling, verlaten, ver van allen die hem lief hadden (alleen, zijn lieve vrouw was bij hem).

Ik voelde me schuldig. Ik trachtte mijn geweten te sussen door te denken aan wat we samen tot stand hadden gebracht, en toch, ik wist dat ik tekort geschoten was.

 

Het heeft niet lang geduurd voordat wij elkaar tutoyeerden. Tegen het eind van de oorlog hadden we elkaar bij wederzijdse vrienden of in vergaderingachtige gezelschappen wel ontmoet, elkaar de hand gedrukt en elkaar met meneer aangesproken. Het viel mij toen op, zoals mij dat later ook altijd is opgevallen, dat iedereen, ook hem volstrekt onbekenden hem bij zijn voornaam aanspraken. Ik heb dat nooit erg goed begrepen. Iedereen wilde blijkbaar deel aan hem hebben, in zijn intieme nabijheid zijn en ieder geval willen kunnen zeggen, dat ze ‘Wim’ ontmoet en met hem gesproken hadden.

Toen Hermans echter enkele jaren na onze kennismaking het contract voor zijn bloemlezing uit Focquenbroch tekende, brak het ijs snel, en werd ik zijn beste vriend. Ik ben een uitgever die alleen werk van intieme vrienden uitgeeft, en niet van meneren of mevrouwen.

 

Het zou onwaarachtig zijn hier voor te geven dat onze verhouding altijd even plezierig was.

Natuurlijk, ook Hermans had zijn fouten. Zijn gedweep met en vertaling van Wittgenstein bijvoorbeeld, hebben zijn reputatie, om het maar voorzichtig te zeggen, geen goed gedaan.

 

Terwijl een minstens zo groot denker als Ter Braak door hem volledig miskend is.

Ik heb ooit moeten trachten de voortzetting van Mandarijnen op zwavelzuur te voorkomen omdat hij daarin onstuimig te keer ging over zaken die toch eigenlijk niet van wezenlijk belang waren. Hermans kon helaas niet over politiek schrijven op een manier die geschikt was voor ons land. In kwesties als deze stelde ik mij niet zozeer op als uitgever, maar meer als raadgever. Vaak tevergeefs. Al zal Hermans dan niet voortleven als filosoof, en al zullen zijn enigszins door rancune ingegeven uitlatingen over collegaschrijvers spoedig vergeten zijn, hij is en blijft, na Multatuli, onze grootste prozaïst. In het verleden hebben wij, met alle waardering voor elkaars kwaliteiten, soms van mening verschild over de wijze waarop zijn proza het best kon worden geëxploiteerd. Ik vond dat zijn werk een zo breed mogelijke lezerskring verdiende, terwijl Hermans zich nog weleens in tijdrovende nauwkeurigheid wilde verliezen.

Maar, mogen wij dit een zo groot schrijver euvel duiden? Dat Hermans zeer zorgvuldig was in het persoonlijke verkeer is mij maai al te vaak gebleken. Toen De god Denkbaar Denkbaar de god verscheen, moest ik zijn vriend Van het Reve een exemplaar zenden, hoewel hij vermoedde dat Gerard het boek nimmer zou lezen. Met opgeheven wijsvinger zei hij: vergeet niet op het adres te zetten: Aan Zijne Doorluchtige Hoogheid.

Toen ik Paranoia op de markt bracht, gaf ik hem, zoals mijn gewoonte is, vijf presentexemplaren. Hij weigerde ze in ontvangst te nemen. Niet begrijpend hield ik hem voor dat het toch aardig zou zijn om ze aan zijn vrienden te schenken. Met een nauwelijks verholen grijnslach antwoordde hij: ‘Zoveel vrienden als jij hebt, heb ik niet, Geert’.

 

Zorgvuldigheid verwachtte Hermans ook van zijn uitgevers, die hij soms door sardonische spelletjes tot een hoge graad van punctualiteit trachtte te bewegen.

Zo placht Hermans met mijn vriend en collega Geert Lubberhuizen- die uitgeeft onder het juk van een schrijverscollectief - weddenschappen om hoge bedragen af te sluiten. Bij een boek, waarvan me de titel nu ontschoten is, ging het erom dat Hermans voor een bepaalde datum zijn manuscript zou inleveren; de uitgever diende er op zijn beurt voor te zorgen dat het boek op een vastgestelde dag in de boekhandel lag. Dat heeft Geert heel wat grijze haren bezorgd, omdat Hermans pas op de allerlaatste dag zijn manuscript inleverde. Geld heeft Geert er overigens nooit aan verdiend. Ik was iets gelukkiger in het spel. Hermans en ik waren erop gesteld de correctheid in het nakomen van de verplichtingen die wij jegens elkander hadden, te laten toetsen door de onafhankelijke rechter. We eisten daarbij natuurlijk wederzijds grote dwangsommen. Hermans was van mening, en daar verbaas ik me nog steeds over, dat ik te snel en te goedkoop zijn boeken herdrukte, terwijl mijn bijdrage aan ons juridisch steekspel bestond uit een aanklacht wegens ‘belediging’. Hermans had me eens, in een vrolijke bui, ‘aasgier’, ‘pooier’ en ‘lijkbezorger’ genoemd. Ik was benieuwd hoe de rechter dit zou beoordelen. Het bleek een goede zet. Hermans verloor en moest me f 1.500,- schadevergoeding betalen. Hij had dus niet altijd gelijk: Later hebben we er uiteraard smakelijk om gelachen, en heb ik hem beloofd die f 1.500,- in de uitgave van zijn Verzameld Werk te steken.

 

Ik wil ook, volledigheidshalve, hier de affaire memoreren waarin Hermans het gelijk van de rechter aan zijn zijde kreeg. Ik liet eens één van zijn Drie melodrama's afzonderlijk herdrukken in mijn succes-reeks De Witte Olifant. Deze nieuwe uitgave van Hermans is hier geweest was, zowel literair als commercieel, in het belang van de auteur, hetgeen hij evenwel niet in wilde zien. Ik ken in onze letterkundige geschiedenis geen voorbeeld van een schrijver die niet verheugd op een dergelijk initiatief van zijn uitgever zou hebben gereageerd, maar Hermans zou Hermans niet zijn als hij ook in dit geval niet voor een unieke stellingname gekozen zou hebben: hij liet de rechter de verspreiding van het boek verbieden! Een bevriend boekhandelaar die geheel van deze zaak op de hoogte was, heeft mij overigens eens een niet onaardige streek geleverd. Van dit verboden boek nam hij regelmatig een paar exemplaren in voorraad. Hij wist wel dat het niet mocht, maar wilde, om zijn klanten van dienst te zijn, wel enig risico lopen. Op zekere dag liep ik bij hem binnen, en zijn gezicht verried dat er zich een ramp voltrokken had. Ik moet bekennen dat ik danig schrok toen hij lijkbleek zei: ‘Hermans is hier geweest’. Nu Hermans is heengegaan, acht ik het een morele plicht, in het belang van lezend Nederland, de dode vooraad maar weer van zolder te halen.

[pagina 38]
[p. 38]

Duizenden glazen gingen door Mijn handen

 
Wie schoten nooit de ogen vol tranen,
 
als hij 's avonds in alle eenzaamheid de kroeg verliet,
 
zich ergerend aan een nieuwe dag die grijnzend
 
in 't ochtendgloren vanuit de groene bomen loerde.
 
Snikkend heb ik op zomerochtenden volgegoten
 
aan de gracht gestaan.
 
 
 
Wie heeft er nooit een vrouw versierd
 
waarvoor hij zich eigenlijk schaamde.
 
Misselijk ben ik 's morgens het huis uitgeclopen,
 
leeggezogen, waar nog zo'n jonge vrouw
 
tussen gore lakens lag.
 
 
 
Maar altijd weer dreef mij een onbekende
 
kracht in d'armen van een zond'ge nacht.
 
...En zo ging dag na dag
 
tenslotte jaar na jaar voorbij...
 
Daarom, o Heer, ontferm U over mij.
 
 
 
Nico Kiekebelt

Te goed

 
Toen De Echoput (Deze put Deze put is gegraven
 
is gegraven op last op last van koning van koning
 
Lodewijk Lodewijk...) op mijn vraag:
 
‘Hoe heet de burgemeester van Wezel?’
 
antwoordde: ‘Mr. Van Wezel!’
 
was ik teleurgesteld. Maar ja, ik was toen ook pas acht.
 
 
 
Thijs Kiekebelt


illustratie
17/10/66 te Waalwijk: de medewerkers van de Klopgeest. van l. naar r. Jan willem wijkmans, Leo de vekken (hoofdredacteur) & J. Vilko / foto: C.J. Aarts.




illustratie
Rondom het Waalwijkse Lieverkje 2/12/66 van links naar rechks: J. Vreko, Jan van Oudheusden & Edmond van Agmond / foto: C.J. Aarts


[pagina 39]
[p. 39]

Legendarisch zijn langzamerhand de vele anecdoten en bon-mots, die van en over Hermans in omloop zijn. Ik vermeldde er al enkele, maar de voorraad lijkt onuitputtelijk. Ik denk dat allen die hem in zijn korte, rijke leven hebben ontmoet zich er wel een of meerdere zullen herinneren. Het zou de moeite waard zijn dat deze eens werden verzameld. Want de bon-mots van Hermans zijn niet alleen maar gedurfd en cynisch, maar vormen ook een intrinsiek deel van zijn wezen. Zij hadden namelijk vaak de functie van relativering en zelfhandhaving, die hem in staat stelden zich achter die achterdochtige en zure man waarvoor hij altijd werd versleten, te verbergen.

 

Het zou eveneens de moeite waard zijn de vele honderden brieven bijeen te brengen die hij zijn vrienden schreef. Ik citeer uit een brief die hij mij eens, plagerig, toezond nadat ik De donkere kamer van Damocles voor de, ik weet niet meer hoeveelste keer, herdrukt had:

Het drukken van deze herziene drukken zal de geschiedenis ingaan als het klassieke voorbeeld van de manier waarop een uitgever een schrijver mag sarren in een land dat maling heeft aan schrijvers en maling aan de betrouwbaarheid van literaire teksten.

Dat is Wim ten voeten uit:

Uit een andere brief, ik meen naar aanleiding van mijn ‘Volledige Werken’ van Mutatuli:

Op deze manier heb je geen uitgeverij meer maar een begrafenisonderneming.

Behalve spottend kon hij echter ook genereus zijn, misschien met een lichter ondertoon van ironie:

Ik heb de geweldigste uitgever van Nederland.

Het proza van Hermans is sinds vele jaren her en der verspreid, terwijl de belangstelling ervoor groot is. Ik hoop dan ook in de zeer nabije toekomst in de gelegenheid te worden gesteld zijn complete oevre uit te geven. Ik heb hem eens de belofte gedaan daartoe alles in het werk te zullen stellen. Ik vraag een subsidie voor een luxe-uitgave!

 

Hoe kan ik beter afscheid van hem nemen dan met de volgende fragmenten uit zijn eigen werk.

 

Iedere schrijvers of hij het leuk vindt of niet, is onherroepelijk aan zijn vaderland gebonden. Je kunt nog zo'n grote anti-patriot zijn, je vaderland blijft de enige authentieke materie.

 

De zelfmoordenaar zal nooit het genoegen van zijn eigen daad kunnen smaken.

 

Soms brengt de avondwind mij iets slechts. Vannacht, vóór ik mijn venster sloot, Stond plots de Vogel Verlies op mijn tafel, rechts, en Links stond de Vogel Dood.

 

(uit: Hellebaarden)

 

G.A. van Oorschot



illustratie
De never Kiekebelt/ Bart Boumans/Klopgeest 20


[pagina 40]
[p. 40]


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De klopgeest. Onregelmatig verschijnend literair tijdschrif


auteurs

  • G.A. van Oorschot


datums

  • 22 november 1966