Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bzzlletin. Jaargang 10 (1981-1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bzzlletin. Jaargang 10
Afbeelding van Bzzlletin. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van Bzzlletin. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (42.60 MB)

Scans (187.92 MB)

ebook (42.32 MB)

XML (5.96 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bzzlletin. Jaargang 10

(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 77]
[p. 77]

Charles Vergeer
Brieven van A. Roland Holst I

Dat er een hechte vriendschap bestond tussen de dichter Adriaan Roland Holst en Arthur van Schendel en zijn vrouw was wel bekend. Zoekt men echter naar gegevens over die relatie dan blijft de oogst heel beperkt. In het Schrijversprentenboek dat aan Van Schendel is gewijd, vindt men geen enkele vermelding ervan behoudens een grappig fototje (nr. 114). In het gecombineerde nummer van Maatstaf en De Gids dat uitkwam toen A. Roland Holst zeventig werd, is één brief van Arthur van Schendel, die van 12 april 1924, opgenomen. Tenslotte zijn er nog de verspreide herinneringen, in memoriams etc. van Roland Holst die men heeft gemeend te moeten bundelen en in 1975 onder de titel In den verleden tijd uitgeven. Daarin, helaas, een stukje over Arthur van Schendel, tweeëneenhalve bladzijde kort, maar als slotklank van een jarenlange vriendschap bedroevend.

Het is ook om de nare smaak die dat laatste stukje in de mond geeft te verdrijven, dat hierbij voor het eerst een aantal documenten wordt gepubliceerd dat beter licht werpt op de relatie van Holst en Van Schendel. Dat zijn hun brieven.

Ik stuitte op deze brieven bij het werken aan de uitgave van al de brieven van Arthur van Schendel. Nu is het bekend dat boekuitgaven van brieven van en aan aardiger om te lezen zijn dan die enkel brieven van bevatten. - Men vergelijke de vier delen briefwisseling M. ter Braak - E. du Perron met de negen delen E. du Perron zonder antwoorden. Helaas zijn wat Van Schendels brieven betreft alleen die gewisseld met Willem Witsen, Aart van der Leeuw en Jan van Nijlen wederzijds bewaard gebleven. De daarnaast ook behouden brieven van en aan Simon Vestdijk of August Vermeijlen kunnen bezwaarlijk als briefwisseling aangemerkt worden omdat de eerste maar vijf en de ander slechts vier brieven telt.

Van belangrijke correspondenties als die tussen Van Schendel en Jan Greshoff of met Hein 's-Gravesande, zijn enkel de brieven van Van Schendel bewaard gebleven. Door de oorlogsomstandigheden werden zowel de brieven van Greshoff als die van 's-Gravesande vernietigd.

Omgekeerd zijn brieven van Menno ter Braak aan Arthur van Schendel bewaard gebleven maar de brieven die Ter Braak ontvangen had, zijn in mei 1940 vernietigd.

Ook de correspondentie Van Schendel - Roland Holst is helaas maar eenzijdig bewaard gebleven. Bij de familie Van Schendel berust een heel pakket brieven van zowel het echtpaar R.N. (Rik) Roland Holst en Henriëtte (Jet) Roland Holst-Van der Schalk, als hun neef A. (Jany) Roland Holst. Maar van de antwoorden die Van Schendel aan hen schreef bleef slechts één brief benevens één briefje bewaard.

Dat is een tergende situatie, en uitgebreide speurtochten, tot over de grenzen van ons vaderland, werden ondernomen. Dat leverde geen enkele brief op, alleen de verklaringen hoe ze verloren gingen.

R.N. Roland Holst was zelf een goed brievenschrijver maar een slecht brievenbewaarder. Behalve dat vernietigde hij vlak voor zijn dood, 31 december 1938, het meeste van zijn correspondentie, en zijn vrouw nadien de rest.

Zijn vrouw, Henriëtte Roland Holst, schreef minder en bewaarde nog veel minder. Net als hun vriend Herman Gorter, die bij voorbeeld brieven van Lenin na lezing weggooide, verscheurde Henriëtte Roland Holst het meeste dat ze gelezen had. Op het Internationaal Instituut voor Geschiedenis te Amsterdam toonde men mij een paar brieven of gescheurde brieffragmenten van aan haar gerichte brieven. Daaronder één van Karl Kautschky, bewaard omdat de helft van de achterzijde als bood-schappenbriefje benut was. De brieven echter aan de dichter Adriaan Roland Holst gericht, bleven wel bewaard. Zij zouden zelfs gepubliceerd worden en in het reeds genoemde gecombineerde nummer van Maatstaf en De Gids gaven W.G.S. Hellinga en G.H. 's-Gravesande reeds een voorproefje: vijf-en-twintig brieven. Na de dood van de dichter zou de volledige uitgave volgen. Die dood liet gelukkig nog heel lang op zich wachten. En toen Roland Holst eerst onlangs stierf was één der verzorgers van zijn correspondentie hem reeds lang voorgegaan, de ander prof. Hellinga, in het buitenland en de brieven zelf...? Een raadsel.

Na de dood van de dichter gaf diens broer ze allemaal aan het Letterkundig Museum te Den Haag. En daar zijn ze ook, zij het niet allemaal. In de studie die F.W. van Heerikhuizen in 1961 aan het werk van Arthur van Schendel wijdde, staat achterin een lijstje van door hem geraadpleegde correspondentie. Daarin worden vier brieven van Arthur van Schendel aan A. Roland Holst opgenoemd waarvan twee in de tekst even aangehaald zijn. In de verzameling van het Letterkundig Museum bevinden zich maar twee brieven van Van Schendel aan Holst, en van die twee is er één ook door Van Heerikhuizen gezien. Resultaat: de data van vijf brieven van Van Schendel aan Holst zijn ons bekend, maar van die vijf resten er ons maar twee (een brief en een briefje), zijn uit twee andere enkel een paar door Van Heerikhuizen aangehaalde woorden bekend en is er één volledig verdwenen.

Hoewel ik, zoals gezegd, heel wat mensen lastig viel over deze kwestie, geholpen heeft dat nog niet. Derhalve vindt men hierachter eenentwintig brieven, briefkaartjes of een telegram, van A. Roland Holst aan Arthur van Schendel en maar twee brieven van die laatste aan de eerste. Ik schreef aan Arthur van Schendel, maar sommige zijn aan hem en aan zijn vrouw, en sommige zijn enkel aan zijn vrouw geadresseerd. Dat laatste betekent niet dat ze niet ook voor Van Schendel bestemd waren maar alleen dat Holst zich, zoals andere correspondenten, neergelegd had bij het feit dat Van Schendel wel schreef, maar dan boeken en het vervelend vond dan 's avonds weer brieven te moeten schrijven, zodat gaandeweg zijn vrouw, Annie van Schendel-de Boers het brievenschrijven van hem overnam. Ook brieven van bijvoorbeeld E. du Perron over Een Hollands drama zijn geadresseerd aan Annie van Schendel.

 

De hier gepubliceerde brieven kan men schikken in drie groepjes: het vroegste, uit de tijd dat de Van Schendels nog in Nederland, het Gelderse Ede, woonden en tevens de tijd waarin de vriendschap aangeknoopt werd; daarna enkele langere

[pagina 78]
[p. 78]

brieven geschreven omtrent en na het bezoek dat Holst juni 1923 aan de Van Schendels bracht, die toen in Rapallo woonden; en tenslotte de latere brieven van het eind der twintiger jaren tot na de laatste oorlog; en het briefje dat Holst schreef aan Annie die 11 september 1946 haar man verloren had. De aantekeningen mijnerzijds heb ik beknopt gehouden en dienen alleen om de tekst van de brieven te verduidelijken. Het leek mij niet nodig in te gaan op een soort berichtgeving waar Holst, zowel in geschrifte als mondeling, voorliefde voor had, de ‘small talk’ of zelfs roddel. Redenen van welvoegelijkheid weerhielden mij niet maar de overweging dat het belang van juist dat soort berichten het snelst door de tijd achterhaald werd.

Wel mengde ik door het commentaar de berichten over de dichter die zijn oom en tante, en vooral de eerstgenoemde, de familie Van Schendel verschaften en die te vinden zijn in hun, ook nog ongepubliceerde, correspondentie.

 

De eerste brief van A. Roland Holst aan de Van Schendels draagt als datum 29 november 1917. Hoe het kontakt tussen de dan negenentwintigjarige dichter en de drieënveertigjarige schrijver en diens tweeëndertigjarige vrouw tot stand was gekomen, daarover is geen bericht bekend. Maar wellicht dat gemeenschappelijke vrienden hierbij een rol hebben gespeeld. Die bemiddeling is waarschijnlijk nog niet gekomen van de zijde van R.N. en Henriëtte Roland Holst want het kontakt van deze beiden met de Van Schendels kwam pas wat later tot stand. Hun eerste brief is van een jaar later, 28 november 1918 en laat vermoeden dat inderdaad toen pas banden tussen hen en de Van Schendels gelegd werden. Wel was een gemeenschappelijke kennis de hier genoemde zangeres Geertruida van Vladderacken. Haar man, de schilder Jan Poortenaar zou later vaker illustraties of bandontwerp leveren voor boeken van Van Schendel. Buning is J.W.F. Werumeus Buning die sinds 1913 Holst kende maar met Van Schendel nauwelijks kontakten heeft gehad. Daarentegen is de ook genoemde Rudolph Triebels - verderop in de brieven vaak verschijnend als Rud of oom Rud - huisvriend van de Van Schendels. Hij logeerde bij hen te Ede soms meer maanden achtereen, had er zijn eigen stoel, zoals deze brief ons leert en leerde waarschijnlijk Roland Holst het biljarten.



illustratie

Holst verbleef vaak in Amsterdam maar vestigde zich juist in '17 in een huis te Bergen. De Van Schendels woonden sinds 1908 te Ede. De ‘keinders’ zijn hun beide dochters en de zoon. Die zoon, Sjeu, 7 jaar, verschijnt in de aanhef van het tweede briefje hoewel zijn daar genoemd epistel het nageslacht niet heeft bereikt.

De in die tweede brief vermelde Rens is de dichter J.K. Rensburg. Dée is B. Essers, de tekenaar en graficus die o.a. illustraties maakte bij Van Schendels Een zwerver verliefd.

I A. Roland Holst aan Annie van Schendel-de Boers 505. Keizersgracht Amsterdam. (Poststempel: 29 nov. 1917.)

Beste mevrouw van Schendel, mijn vriend Buning is gisterenavond weer vertrokken, en nu zit ik weer alleen op deze stadskamer, omsingeld door herinneringen aan Ede, dat mij een kortstondig ‘Eden’ is geweest. Ik troost mijzelf nu maar met de gedachte, dat mijn verbanning niet voor goed geldt, en dat ik nog wel eens gelijk een wereldmoede Adam uit mag komen rusten in een paradijs, waar de boom valt en niet de mensch.

Ik heb nog maar zo weinig de smaak van de stad beet, dat ik vanmiddag alweer naar Bussum ga, om daar Mevr. Poortenaar te hooren, ook al zingt zij de Hebriden-liedjes daar niet.

Ik vrees achteraf, dat ik al die dagen de vaste stoel van Triebels in beslag heb genomen; als dat zoo is, heb ik berouw, en bewonder zijn lankmoedigheid, die zweeg en duldde. Maar het was ook zoo goed daar bij de kachel, waar elk gevoel van een vreemde te zijn verdoezelde tot een genoegelijke ontkenning. En al dit geschrijf moet dienen om u (zooals dat toch hoort) nog eens te danken voor uw gastvrijheid! Maar u gelooft dat wel, en ik besluit dus maar met mijn beste groeten, ook aan van Sch. en mijn billiard-leeraar en de keinders,

van uw

A3 R:H.

van Schendel is voor mij nu voortaan op z'n Engelsch:

A.J.

II A. Roland Holst aan Arthur van Schendel (Poststempel: Amsterdam 14.1.1918)

Beste Arthur,

Ik ontving daarjuist Sjeu's briefje; wil je hem daar wel voor bedanken, en hem zeggen, dat ik hem gauw wat schrijven zal?

Je weet niet hoe graag ik hiervandaan zou gaan, en een tijdje bij jullie in Eden komen en veel wandelen en weinig gezanik in mijn hoofd hebben. Maar op 't oogenblik gaat het niet, om enkele redenen waar ik 't maar niet over zal hebben; misschien vertel ik je er later wel eens wat van. Ik doe overigens mijn best te werken, maar om dat goed te doen, moet het er van binnen anders uitzien. Bij dat alles komt nog slapeloosheid, en dat is een vervloekte kwaal. - Ik moet je ook groeten van Rens doen, die erg gesukkeld heeft met ‘aambeziën’, en daarvoor liefst in vrouwelijk gezelschap uitvoerig en onnoodzakelijk gedetailleerd verslag uitbracht.

Ik heb wel hoop, dat ik in Februari kan komen, en ik verzeker je, dat ik mijzelf aan zal melden zoodra ik kan; daarvoor vond ik die eerste keer te genoegelijk. Kom jij nog niet eens naar stad? Vergeet dan vooral niet mij even te laten weten. Hartelijke groeten, ook aan je vrouw, Triebels, Dée en de kinders, en een hand van je Jany.

 

505. Keizersgracht.

De belofte van de vorige brief ‘misschien vertel ik je er later wel eens wat van’ wordt misschien in de brief van twee maanden later vervuld.

Verzen (1911) was de eerste, De Belijdenis van de stilte (1913) de tweede bundel van Holst.

Welk sprookjesboek dochter en zoon van Van Schendel kregen is onbekend en ook of daar destijds ‘een rijmelarijtje’ in werd geschreven.

Het ‘labyrinth van onrust en vergeefschheid’ is Amsterdam en de zinswending ‘in stad’ geen anglicisme maar meer anachronisme. Oom Rik deed het ook zo.

[pagina 79]
[p. 79]

III A. Roland aan Arthur en Annie van Schendel (Poststempel: Amsterdam, 20.III.1918)

Beste Annie en Arthur,

Al veel eerder had ik jullie eens willen schrijven sinds mijn terugkeer in dit labyrinth van onrust en vergeefschheid, maar juist die onrust maakte, dat ik iedere kalme gelegenheid miste, en steeds weer een paar dagen naar buiten ging, en daar maar wat omdoolde. Nu heb ik van mijn uitgever mijn twee boeken ontvangen, die ik jullie geven wilde, en daarbij gaat dan maar dit briefje, met het verlangen van den schrijver, dat hij hetzelf ware. Wat die boeken aangaat: de ‘Verzen’, mijn eersteling, verschenen in 1911, beschouw ik zelf ... liever in 't geheel niet meer, uitgezonderd misschien een enkele bladzijde hier en daar. Het waren ten slotte maar vooroefeingen en zij bezwaren mijn literair geweten eigenlijk nogal erg.

‘De Belijdenis van de Stilte’ voel ik ook wel als iets dat voorbij is, maar er is dan toch een zweem in van wat ik sinds eenige jaren geleden ben gaan beseffen als het mij toegewezene. Het heeft althans een teruggaan tot werk als van die eerste bundel afdoend onmogelijk gemaakt.

Verder doe ik er een boek met sprookjes bij voor Ken en Sjeu; als zij 't al hebben, stuur 't dan terug, dan kan ik 't ruilen. Maar als zij 't willen houden zal ik er, als ik weer eens bij jullie ben, een rijmelarijtje in schrijven.

Is mijn werkkamertje al weer door een opvolger bezet? Ik heb 't er best gehad, en vond er iets van wat ik deze wintermaanden in stad vergeefs zocht. En zonder dat ‘iets’ is 't leven mij toch maar een leege drukte tusschen verstrooiing en wrevel. Het kan mij alles soms heimwee geven naar een lichamelijk ziek zijn, dat die heele omslachtige buitenwereld terugbrengt tot een klein kamertje, dat vertrouwd is. Neem mij dit onvroolijk geschrijf maar niet kwalijk.

Ik ga 1 Mei weer naar Blaricum terug, maar denk er toch wel sterk over de zomer weer in Bergen door te brengen, want 't is dan in Laren wel een al te erge kermis. Ik hoop toch jullie ook nog eens in Laren te zien, en eenigszins te bekeeren van de vooroordeelen tegen die streek. En verder hoop ik gauw te hooren, dat 't jullie goed gaat.

Hartelijk groeten, ook aan de kinderen, van,

Jany R.H.

 

505 Keizersgracht.

Amsterdam.

Maart. 1918.

 

Hierna zou de brief van 5 oktober 1918 van Arthur van Schendel aan A. Roland Holst (IV) moeten volgen, maar meer dan een vermelding van zijn bestaan tot 1960 toe in het boek van Van Heerikhuizen, bezitten we niet.

Wel krijgen we enige informatie door de brieven van R.N. en Henriëtte Roland Holst. 6 November 1919 schrijft de eerstgenoemde aan de Van Schendels: ‘Stel je voor Jany is vandaag met Typhus van Bergen naar Alkmaar gebracht, de Dr ziet 't niet als gevaarlijk in op 't moment, maar met Jany vind ik alles angstig.’

 

Veertien dagen later, 20 november 1919, schrijft zijn tante verder over hem:

Vandaag kreeg ik een brief van Jany; hij komt morgen voor een week in observatie in den ziekenverpleging op de Prinsengracht. Zij zijn toch bang dat er iets niet in orde is met de nier. Zijn brief was nogal gedrukt toe schrijf hem eens een woordje. Hij voelde zich zoo goed en was juist prettig aan het werk. 't is zielig.

Het verhaal dat Holst als medicijn diende was ‘Blanchette’ dat in De Gids van 1920 - deel I, p. 237 - verscheen en later herdrukt zou worden in de bundel Blanke Gestalten. Het verhaal waar Holst aan werkte is Deirdre en de zonen van Usnach dat in de herfst van 1920 uitkwam. De gedichten zijn wellicht de laatste van de eveneens dat jaar verschenen bundel Voorbij de wegen.

Het oordeel over Felix Timmerman's Pallieter, een boek dat in 1916 verschenen was, zou door zijn oom en tante en door de geadresseerde wel eens gedeeld kunnen zijn. Het daarna volgende zesde briefje is geen briefje maar een telegram dat verzonden werd ter gelegenheid van de zesenveertigste verjaardag van Arthur van Schendel. Wie de eerste ondertekenaar is, weet ik niet. Holst is de tweede en Dée Essers de laatste.

V A. Roland Holst aan Arthur van Schendel (Bergen N.H.) Dinsdagmorgen (3 februari 1920)

Beste Arthur,

Gisterenavond laat kwam ik terug na 3 dagen in A'dam, vermoeid en ietwat spijtig over mijzelven. Vanmorgen, na uitvoerige koud-water-overplenzingen daalde ik, eenigszins hersteld, af tot mijn ontbijt, en zag op mijn werktafel, toch met een naargeestig gevoel van onmacht nog, mijn wachtende papieren liggen. Maar naast mijn bord lag de pasverschenen ‘Gids’, en ik ben van mijn eenzaam maal niet opgestaan, dan nu pas om je dadelijk te zeggen hoe bijzonder mooi ik je verhaal vind. Het is mij als een stil en overzielsch medicijn geweest; al heb je er dat allicht niet mee bedoeld, ik wil 't je toch even laten weten. Ik vind dit van het allerbeste, dat ik van je gelezen heb, en je weet dan wel, dat ik 't héél mooi moet vinden. Ik ben blij je dit te zeggen vóór ik misschien een overdrukje krijg, zoodat 't niets heeft van een plichtsgetrouw bedankje. Het was mij - afgezien nog van 't medicijn - een weldaad temidden van de tegenwoordige verzweringen in de kunst, die zich alleen nog tot Pallieterige ‘gezondheid’ scheen te kunnen opzwepen.

- Je moet uit den aanhef van dit epistel echter niet afleiden, dat ik mijn tijd vergooi. Ik ben juist goed aan 't werk, en hoop in den loop van deze maand nog een verhaal en enkele gedichten te voltooien, maar 't kan ook wel langer duren. Ik zou dan zoo graag omstreeks eind maart weer eens in Ede komen. Zou jullie dan schikken? Ik hoop erg van wel.

Hartelijke groeten, ook aan Annie en de kinderen,

van je

Jany.

Russenweg

Bergen. N-H.

Febr. 3.1920.

VI A. Roland Holst e.a. aan Arthur van Schendel (telegram) Bergen N.H. 5 (maart) 1920

To our king of prose an imaginary rose with best wishes for this day from

Jules, Jany and Dee.

Na deze laatste felicitatie horen wij drie jaar niets meer. Of er toen brieven over en weer geschreven zijn, is onbekend en ook over bezoeken weten wij niets. Maar dat wij niets weten, zegt niets.

Wel kunnen we Jany Roland Holst blijven volgen in de brieven van zijn oom en tante aan de Van Schendels. Omdat het gezin Van Schendel, o.a. vanwege de astma van Annie van Schendel, naar Italië vertrokken was, werden die brieven, en met name die van Rik Roland Holst, langer en beter. Mensen immers die elkaar vaker kunnen bezoeken bewaren het belangrijkste voor het mondelinge kontakt.

19 Augustus 1920 schrijft R.N. Roland Holst in verband met

[pagina 80]
[p. 80]

het voornemen van de Van Schendels om bij hen buiten op de Buissche Heide te komen logeren: ‘Jany komt hier ook in sept.r maar jullie kamer blijft vrij.’

Of neef Jany ook metterdaad gekomen is, dat wordt nergens bevestigd. Wel dat de Van Schendels geweest zijn. In zijn brief van 9 oktober van dat jaar schrijft R.N. Roland Holst:

De Veth's waren nog hier, nog korter dan jullie. Niemand schijnt 't langer dan twee dagen met ons te kunnen uithouden, en wij meenen 't toch zoo goed.
Van Jany goede berichten, hij schijnt 't stille wat eentonige leventje toch wel te genieten ook in a way.

Het volgende bericht over Jany Roland Holst is wat zijn oom 28 januari 1921 aan Van Schendel schrijft: ‘Van Jany hoorden wij in lang niets, zijn plan was na de Gids redactie vergadering (5 febr.) naar de Ziekenverpleging terug te gaan.’

Daarna komen wij een bericht over de dichter tegen in de brief van 22 februari 1922 die zijn oom aan Annie en Arthur van Schendel schrijft die inmiddels in het Italiaanse Alassio bivakkeren. Hij schrijft vanuit Bloemendaal.

Jet vindt het ook prettig hier, en druk als zij 't heeft in de actie voor Rusland is 't voor haar ook wel erg gemakkelijk zoo dicht bij alles te zitten. Over ons valt verder niets te vertellen, en aan onze deugden op te noemen begin ik geeneens, want Annie gelooft er toch niet aan, en Arthur leest ze geeneens.
Van lezen gesproken, Jany leest ook druk voor de Russen, en hij leest erg goed, en die literaire avonden zijn erg aardig gearrangeerd. Ingesloten een briefkaart, animeer de menschen in Alassio eens om er heen te gaan, allerliefste muziek is er bij.

De aktie gold de leniging van de hongersnood in het revolutionaire Rusland en het is maar weinig bekend dat zijn tante zelfs de toen zo weinig politiek geïnteresseerde Jany Roland Holst overgehaald had uit eigen werk voor te lezen. Nog minder bekend is dat zij ook Van Schendel zo ver had gekregen. Hij las echter niet zo goed als Holst want het krantenverslag over die avond meldt dat de voorgelezen tekst wel mooi zal zijn geweest maar onverstaanbaar door de al te zachte stem van de spreker.

De laatste uiting van R.N. Roland Holst over zijn neef is te vinden in de brief die hij eerste Paasdag van 1923 aan de Van Schendels schreef. Ze staat in het gedeelte dat de schilderes en dochter van Jan Toorop, Charley Toorop betreft. De uiting van Holst is te merkwaardig dan dat ik haar niet in haar geheel zou overnemen: (‘stoomfiets’ is zijn woord voor motor.)

Charley was hier laatst, 't is natuurlijk iets gedwongener nu 't met Jany zoo echt stuk en kapot is. Jet en ik zijn trouwens verbaasd hoe of zij ooit wel bij elkaar hebben gepast, of meenden althans dat zij dat deden.
Zij begint succes te krijgen, en werkt hard, maakt ten minste veel, ik denk echter dat zij er niet lang over doet. Ik geloof dat zij precies geeft wat een zekere kring van menschen verlangt, een zekere kring van menschen die wel invloed hebben.
Ik zie er wel wat in, maar kijk er niet graag naar, daar wordt luid gesproken over de eerlijkheid ervan, nu eerlijk zal 't wel zijn, van dezelfde eerlijkheid van een stoomfiets die met wagenwijd open knalpot en een 60 kilometer vaart je voorbij dendert.
't Is voor haar erg prettig, ook financieel, dat zij een uiting heeft die precies in 't tijdsbestek gewaardeerd wordt, zij zou geen natuur hebben die zonder die bijomstandigheden zou kunnen werken, zij bezit niet de natuur om haar werk met liefde te dragen naar oorden waar letterlijk geen mensch zou zijn om 't op te wachten. Ik geloof dus wel dat haar werk haar in alle opzichten geluk kan geven, en dat is natuurlijk erg prettig, want 't is een lieve royale meid die 't moeilijk genoeg heeft gehad.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Charles Vergeer

  • over A. Roland Holst

  • brief aan Annie van Schendel-de Boers

  • brief van A. Roland Holst

  • brief aan Arthur van Schendel

  • brief van A. Roland Holst

  • brief aan Arthur van Schendel

  • brief aan Annie van Schendel-de Boers

  • brief van A. Roland Holst

  • brief aan Arthur van Schendel

  • brief van A. Roland Holst

  • brief aan Arthur van Schendel

  • brief van A. Roland Holst


datums

  • 29 november 1917

  • 14 januari 1918

  • 20 maart 1918

  • 3 februari 1920

  • 5 maart 1920