Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bzzlletin. Jaargang 11 (1982-1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bzzlletin. Jaargang 11
Afbeelding van Bzzlletin. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Bzzlletin. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.02 MB)

Scans (179.92 MB)

ebook (28.51 MB)

XML (5.48 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bzzlletin. Jaargang 11

(1982-1983)– [tijdschrift] Bzzlletin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 101]
[p. 101]

Gerda Meijerink
Literaire kritiek in de Bondsrepubliek

Door gang C van Halle 5 van de Frankfurter Buchmesse loopt een heer, een leren map losjes onder de arm. Langzaam schrijdt hij langs de stands, langs die van de grote en langs die van de kleine uitgevers. Tientallen ogen volgen hem: zal hij stil houden? Zal hij de stand met een bezoek vereren? Zal hij een van de tienduizend zojuist verschenen meesterwerken uit de anonimiteit verlossen en zowel uitgever als auteur voor rode cijfers behoeden?

Deze heer is een literaire kritikus. Wie het lukt om een boek onder zijn aandacht te brengen weet zich verzekerd van een verkochte oplage. Verheugd deelt een kleine uitgever mee dat Rolf Michaelis van Die Zeit enige tijd in de bescheiden stand heeft doorgebracht en dat Marcel Reich-Ranicki van de Frankfurter Allgemeine Zeitung langs geweest is. Nóg opwindender is het vanzelfsprekend dat het team van de Westdeutsche Rundfunk zoëven een vraaggesprek met een auteur uit het fonds heeft opgenomen: vergeleken met de invloed van de televisie vallen zelfs de FAZ en Die Zeit in het niet.

De Duitse taal - maatschappelijke hiërarchiën dringen tot in de structuur van de taal door - voorziet in het woord Grosskritiker. ‘Hij schrijft over mij, dus ben ik’, schreef ooit Wolfgang Koeppen niet zonder ironie over een van de vertegenwoordigers van deze kaste, de literatuurchef van de FAZ Marcel Reich-Ranicki, die als een JR van het literaire Dallas meestal MRR genoemd wordt. Wat zijn bekendheid als auteur aangaat had Koeppen in dit geval gelijk: als een van de weinige kritici schonk MRR aan deze eminente, teruggetrokken levende auteur een hardnekkige en bewonderende aandacht, behoedde in feite Koeppen voor een volledige anonimiteit. Niettemin illustreert dit geval ook de grenzen van de invloed die een Grosskritiker kan uitoefenen: ondanks Reich-Ranickis inspanningen behoort Wolfgang Koeppen nog steeds niet tot de auteurs die in brede kring de aandacht krijgt die hij verdient. Evenmin heeft de met grote consequentie volgehouden afwijzing door deze zelfde kritikus van alles wat door Peter Handke is geschreven er toe geleid dat Handke niet tot een van de bekendste auteurs van de contemporaine Duitse literatuur moet worden gerekend.

De discussie over zin en functie van de literaire kritiek is op dit moment in de Bondsrepubliek niet actueel. Zij werd in al haar hevigheid gevoerd in de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig toen mèt de ter dood veroordeling van de literatuur ook de literaire kritiek de doodsklok hoorde luiden. In 1965 publiceerde Peter Schneider in het tijdschrift Neue Deutsche Hefte een artikel waarin hij de recensies van vijf ‘Grosskritiker’ n.a.v. Max Frisch's roman Mein Name sei Gantenbein met elkaar vergeleek. Schneider toonde aan hoe weinig consistent de vijf prominente kritici: Reinhard Baumbart, Hans Mayer, Helmut Heissenbüttel, Günther Blöcker en Marcel Reich-Ranicki in hun beoordeling van Frisch's roman te werk waren gegaan. Schneiders bezwaren hadden betrekking op de afwezigheid in alle vijf recensies van expliciete uitgangspunten en maatstaven, op het ontbreken van argumenten als basis voor het uiteindelijke oordeel, op het gebrek aan informatie waaraan de lezer de gehanteerde argumenten zou kunnen toetsen, op een emotionele stijl die meer de persoon van de kritikus onder de aandacht van de lezer bracht dan de zaak waarom het ging: de roman.

Met dit artikel werd Peter Schneider het paradepaardje van die kritici-der-kritiek in die jaren die het liefst de literaire kritiek in haar geheel zagen afgeschaft. Toch was Peter Schneider de enige die, althans voorlopig, uit zijn overtuiging de consequentie trok en op hield met recenseren. Toen Peter Hamm hem vroeg om een bijdrage te leveren aan de bundel Kritik/von wem/für wen/wie, eine Selbstdarstellung der Kritik (Hanser, 1969) antwoordde Schneider dat hij liever pamfletten voor de Berlijnse actiegroepen schreef en ronddeelde dan zich nog verder met de literaire kritiek bezig te houden. Peter Hamm's eigen bijdrage in de genoemde bundel maakt duidelijk waar het de tegenstanders van de literaire kritiek zoals die op dat moment functioneerde om ging: de literatuur bevond zich in een burgerlijk ghetto en de literaire kritiek die daar mede voor verantwoordelijk werd gesteld, wilde zij nog enig recht van spreken hebben, diende haar daar uit te halen maar niet dan nadat de literaire kritici zichzelf hadden laten vervangen door, of zichzelf hadden omgeschoold tot maatschappijkritici.

Eerste vereiste voor een toekomstige maatschappijkritische literatuurbeschouwing moest het blootleggen zijn van de op winst beluste machten die het literaire veld beheersten, van de kapitalistische organisatie van het literatuurbedrijf dus. Esthetische criteria bij het beoordelen van kunstwerken waren uit den boze, het ging om de maatschappijveranderende potentie van het werk. Reinhard Baumhart, een van de kritici die door Peter Schneider op de snijtafel was gelegd, leverde voor Peter Hamm's bundel een bijdrage waarin hij een schuldbekentenis over zijn vroegere activiteiten als kritikus aflegde. Intus sen zelf tot schrijver geavanceerd had hij, naar zijn zeggen, bij het lezen van aan zijn boeken gewijde recensies ingezien dat recensies geen nut hebben, althans niet in de vorm waarin de burgerlijke kritici ze schreven. Hij had nu doorzien dat de gangbare recensiepolitiek een instrument van het kapitaal was en dat van een objectief waardeoordeel geen sprake kon zijn. Baumgart hield er ook opvattingen op na hoe het dan wel moest: een recensie zou in de eerste plaats duidelijk moeten maken wat de inhoud van het besproken boek is, vervolgens welke bedoeling de auteur met het werk heeft en welke methode hij hanteert om zijn bedoeling duidelijk te maken. Dit zou aangevuld moeten worden door citaten uit de flaptekst, de afdruk van een aantal representatieve pagina's van het besproken werk en zo mogelijk met een interview met de schrijver.

Aan de eisen van Baumgart komen op het ogenblik nog het meest de catalogi van boekenclubs als Bertelsmann tegemoet of een blad als LIT, dat gratis via de boekhandel verspreid wordt en een uitgave is van de Börsenverein des Deutschen Buchhandels. Uitgevers kunnen in dit blad ruimte kopen, het blad biedt veel informatie in de zin van Baumgart, van enige kritische noot is in het blad uiteraard geen sprake. De taak van de redacteur komt overeen met die van de disc-jockey waarmee Baumgart de kritikus die hem voor ogen stond vergeleek. Lijnrecht tegenover deze opvattingen staat in dezelfde bundel

[pagina 102]
[p. 102]

de roep van Martin Walser naar meer subjectiviteit. Walser wil dat de kritikus zich als een schrijver gedraagt: als iemand die ‘alleen voor zichzelf schrijft, die er slechts op uit is om zijn hele bewuste of onbewuste geschiedenis op het literaire werk te reageren. Hoe radicaler hij dat doet, des te geloofwaardiger wordt hij’. De kritikus moet met andere woorden een exemplarische recipiënt van het kunstwerk zijn.

Daarmee is natuurlijk geen oplossing geboden voor het probleem dat door de radicale anti-kritiek-kritici werd gesignaleerd: dat de literatuurkritiek in een burgerlijke traditie staat en uitsluitend bedreven wordt door kritici die van burgerlijke huize zijn waarvanuit ze vanzelfsprekend ook een burgerlijke subjectiviteit hebben meegekregen.

Eberhart Lämmert - de auteur van Bauformen des Erzählens - formuleert in 1972 nog weer een ander model voor de kritiek van de toekomst. In de bundel Kritik der Literatorkritik, samengesteld door Olaf Schwenke (Stuttgart 1973) staat een commentaar van Lämmert op een in 1971 aan de Evangelische Akademie Loccum gehouden symposion over literaire kritiek. Lämmert wantrouwt het concurrentieprincipe waaraan dag- en weekbladen die in hun feuilletons aandacht aan literatuur besteden onderhevig zijn. Hij ziet dat de recensent niet ‘vrij’ is, dat de politieke kleur van de krant het waardeoordeel van de recensent mede bepaalt. Daarnaast signaleert hij dat de literaire kritiek in feite het loodje heeft moeten leggen tegen de moderne reclametechnieken waarmee de uitgevers het publiek bespelen. Als oplossing voor het probleem van de onvrije recensent denkt hij aan een vorm van groepspraktijken zoals artsen en advocaten die kennen, waarin literaire kritici zich zouden kunnen verenigen met het oogmerk literaire kritieken te produceren en aan de man te brengen waarbij van een gemeenschappelijk archief, een gemeenschappelijk apparaat, gebruik zou kunnen worden gemaakt. In de geproduceerde kritieken zou duidelijk moeten worden onder welke omstandigheden het bekritiseerde werk tot stand is gekomen, hoe en waarvan de schrijver leefde toen hij het boek schreef, welke methodes bij de promoting van het boek de uitgever heeft gehanteerd, op welke manier het op een bestsellerlijst terecht gekomen is en meer van dat soort zaken die ertoe dienen de lezer bewust te maken van de manipulatieve krachten die hem het boek proberen op te dringen. Maar dat niet alleen: ook de receptiegeschiedenis van het boek zou moeten worden meegeleverd, het oordeel van lezers uit verschillende maatschappelijke klassen: ‘Waarin onderscheidt zich het genoegen dat een advocaat A in München, een lezeres B uit een boutique in Frankfort, een huisvrouw C in Itzehoe aan het boek hebben beleefd, en waarom hebben de liftboy D en de professor E het terzijde gelegd?’

Het is niet moeilijk in de verschillende hier weergegeven opvattingen richtingen te onderscheiden, de individualistische enerzijds, de van de marxistische literatuurwetenschap afgeleide anderzijds met daar tussenin de informatief-communicatieve, die ook in ons land vertegenwoordigd zijn. Wam de Moor, Vogelaar, Carel Peeters zijn respectievelijk de min of meer herkenbare representanten van die richtingen.

De methodische pluriformiteit die wij bij ons kennen is ook in de Bondsrepubliek voorhanden waarbij het opvallend is dat de subjectivistische richting voornamelijk vertegenwoordigd wordt door die kritici die ook als auteur werkzaam zijn. Een literaire recensie van Gabriele Wohmann, van Martin Walser, van Adolf Muschg, van Günter Kunert heeft het karakter van een individuele reactie op het besproken werk en vermijdt het objectiverende geschrijf van beroepskritici. Dat de extreme, door Peter Hamm voorgestane richting zich het minst heeft kunnen doorzetten hoeft niet te verwonderen: wanneer de daar geformuleerde eisen zouden worden toegepast zou de lezer, om wie het toch in eerste instantie gaat, zich waarschijnlijk verveeld hebben afgekeerd. Opmerkelijk is dat er weinig onderzoek is gepleegd naar de manier waarop de literaire kritiek wordt gerecipieerd en naar de wensen van de lezer. De discussie in de zestiger jaren speelde zich af tussen kritici onderling en tussen kritici, schrijvers en wetenschappers. De lezer werd, ondanks de fraaie democratische beginselen, niet gehoord.

Waaraan wel gehoor werd gegeven was de eveneens nooit objectief onderzochte behoeft van de lezer aan een of andere voorselectie uit de duizenden hem via reclame en kritiek aanbevolen boeken: de Bestsellerlijsten. De bekendsten zijn die van Der Spiegel, die wekelijks verschijnt, en die van de Südwestfunk, die maandelijks een lijst uitbrengt. Sinds kort is er een derde bestsellerlijst bijgekomen, die van het kort geleden opgericht tweemaandelijkse literaire tijdschrift Titel, dat via de boekhandel iedere maand een bestsellerlijst verspreidt. De lijsten van Der Spiegel en van Titel bestaan ieder uit een rubriek Belletrie en een rubriek non-fiction, aangeduid met ‘Sachbücher’. De verschillende bestsellerlijsten komen op zeer verschillende manieren tot stand.

In opdracht van Der Spiegel onderzoekt het vakblad Buchreport bij de boekhandels welke van een voorgelegde lijst van vijftig voorgeselecteerde titels in de afgelopen tijd het meest verkocht zijn. Door uit te gaan van de verkoopcijfers van de boeken kan het bij de Spiegellijst voorkomen dat de boeken van Michael Ende: Die unendliche Geschichte en Momo nu al anderhalf jaar op resp. plaats 1 en 2 prijken en Tolkiens Der Herr der Ringe op plaats 3. Door de gehanteerde methode en de daaruit voortvloeiende self-fulfilling-profecy is de Spiegellijst allesbehalve flexibel en heeft nauwelijks iets met literaire kwaliteit te maken. In 1975 vroeg Jürgen Lodemann, de samensteller en presentator van het populaire literaire televisieprogramma Ein Büchermagazin van de SUdwestfunk, aan de toen voor de bestsellerlijst van de Spiegel verantwoordelijke redacteur Rolf Becker hoe de Spiegel het kon verantwoorden volgens pure omzetprincipes te werk te gaan en reclame te maken voor boeken die die reclame niet meer nodig hadden. Becker antwoordde bij die gelegenheid dat de Spiegel zichzelf een uitsluitend informatieve rol had toegemeten en dat een lijst van aanbevelingen door kritici niet in overweging kon worden genomen omdat de Spiegel geen ‘morele instelling’ was. In reactie daarop startte Lodemann zelf met een aanbevelingslijst, de ‘Bestenliste’ van de Südwestfunk. Maandelijks wordt een dertigtal kritici uitgenodigd zeven boeken te noemen en van een waarderingscijfer te voorzien die deze kritici de lezers van harte aanbevelen. Inmiddels wordt ook bij elk boek met een tekentje aangegeven of het om een moeilijke of een meer toegankelijke tekst gaat. Een boek dat op deze lijst terecht komt - de lijst wordt in een groot aantal kranten afgedrukt en aan bibliotheken en boekhandels toegestuurd - wordt op deze manier eventueel een bestseller nadát de lijst gepubliceerd is, maar het is een grote uitzondering en slechts zelden verschijnt een boek van de ‘Bestenliste’ naderhand op de Spiegellijst. De lijst van de Südwestfunk is flexibeler dan die van de Spiegel, niet alleen wisselt de rangorde van de boeken per maand aanzienlijk maar ook verschijnen er gemiddeld per maand drie nieuwe titels op terwijl de Spiegellijst vaak op één titel na identiek is aan die van de maand ervoor. Het is ook niet verwonderlijk dat op de Spiegellijst nooit een gedichtbundel genoemd wordt terwijl dat op de ‘Bestenlijst’ wel het geval is.

De nieuwe bestsellerlijst van het tijdschrift Titel wordt samengesteld door het grootste bureau voor opinie-onderzoek in de Bondsrepubliek, het Allensbacher Institut für Meinungsforschung, dat bij een honderdtal boekhandels in de grote steden mondeling enquêteert zonder - zoals Der Spiegel - gebruik te maken van een van te voren opgestelde lijst. De Titel-lijst onderscheidt zich van de anderen door in plaats van tien twintig titels te noemen per rubriek, maar wèl ook geselecteerd naar verkoopresultaat.

Een vergelijking van de drie lijsten over september leert dat van de kritici-lijst van de Südwestfunk slechts twee van de daar genoemde titels ook bij de Titel-lijst onder de eerste tien voor-

[pagina 103]
[p. 103]

komen en bij de Spiegellijst geen enkele. De verschillende onderzoeksmethodes blijken aanzienlijke verschillen op te leveren. De twee genoemde boeken van Michael Ende die bij de Spiegel op plaats 1 en 2 stonden, kregen op de Titel-lijst de plaatsen 2 en 11 toegewezen en Tolkien plaats 9!

Nu de titel-lijst maandelijks met twintig titels verschijnt dringt zich de vraag op waarom eigenlijk steeds zo hardnekkig vastgehouden wordt aan het magische getal 10 wanneer het om dit soort vrij invloedrijke opsommingen gaat. Bij een groter aantal zou de kans groter worden dat een bepaald boek onder de aandacht wordt gebracht van de lezer die zich graag door deze aanbevelingen laat leiden.

Een aardig uitvloeisel van de Bestenliste van de Südwestfunk is de jaarlijks terugkerende bijeenkomst van de deelnemende kritici in Baden-Baden waar naast een uitvoerige discussieronde ook de Prijs van het Südwestfunk-Literatur-magazine wordt vastgesteld.

Behalve door middel van de genoemde lijst van de Südwestfunk en de toekenning van de jaarlijks daarmee verbonden prijs beschikken kritici in de Bondsrepubliek over nog een instrument waarmee zij hun waardeoordeel kracht bijzetten. Jaarlijks vindt in het Oostenrijkse Klagenfurt in de vroege zomer een bijeenkomst plaats waarbij de Ingeborg Bachmannprijs wordt toegekend. De Ingeborg Bachmannprijs is een kriticiprijs en de manier waarop de prijswinnaar wordt aangewezen is naar onze Nederlandse begrippen hoogst curieus. Marcel Reich-Ranicki is, varend tussen de Griekse eilanden, ooit op het onzalige idee van dit gebeuren gekomen. Een uit kritici samengestelde commissie - MRR zelf is altijd van de partij, Walter Jens, Hans Mayer, Günter Blöcker, Heinrich Vormweg, Hilde Spiel en anderen maken er wisselend deel van uit - nodigt een dertigtal auteurs uit in Klagenfurt fragmenten van een work-in-progress te komen voorlezen. Het gaat altijd om jonge, beginnende schrijvers. Na het voorlezen wordt de tekst door de kritici becommentarieerd, spontaan, ze hebben er niet van te voren kennis van kunnen nemen. Publiek en auteur zijn getuige van het intellectuele hoogstandje van de kritici, mogen zich niet in de discussie mengen die geit noch kool spaart. Aan het eind van het hele gebeuren wordt op grond van door de kritici toegekende punten de prijswinnaar bekend gemaakt en ook een tweede prijs, de Preis der Klagenfurter Jury wordt toegekend.

Sinds het begin van deze Klagenfurter Tage hebben zich regelmatig onverkwikkelijke taferelen afgespeeld: boos weglopende of in tranen uitbarstende auteurs, elkaar de loef afstekende en booswillig attaquerende kritici, manipulaties achter de schermen. Na een heilloos gekibbel rond een roman van Hannelies Taschau in 1978 die de prijs uiteindelijk niet kreeg schreef Heinrich Vormweg, die in de jury zat, in de Süddeutsche Zeitung: ‘Een avond, een nacht lang zat een schandaal in de lucht en dat had minder te maken met de jury dan met de ondoorzichtige taktiek van de voorzitter Marchel Reich-Ranicki’. Langzamerhand is de Ingeborg Bachmannprijs de meest omstreden prijs in de Bondsrepubliek geworden. Günther Grass stelde uit protest tegen wat hij de onmenselijke omgang met jonge schrijvers noemde de Alfred Döblinprijs in, waarbij hij in de jury uitdrukkelijk geen kritici wenste op te nemen. Het is na alles wat er rond Klagenfurt gebeurd is eigenlijk een wonder dat er nog steeds schrijvers zijn die op de uitnodiging ingaan. Het verschijnen in Klagenfurt lijkt op touwdansen zonder net: het kan goed gaan.

Het model Klagenfurt - bij de bijeenkomsten van de kritici van de Bestenlijst van de Südwestfunk in Baden-Baden is trouwens iets dergelijks geprobeerd maar inmiddels gestaakt wegens dezelfde pijnlijke problemen als in Klagenfurt - is slechts verklaarbaar vanuit het verleden waarin iets dergelijks gebeurde in de legendaire Gruppe '47. Marcel Reich-Ranicki heeft kennelijk Hans Werner Richter na willen doen die in de ‘Kahlschlag’ - jaren na de ineenstorting van het Derde Rijk ieder jaar een groep schrijvers om zich heen verzamelde. Op de bijeenkomsten van de de Gruppe '47 - de laatste vond in 1967 plaats en stond toen bloot aan scherpe kritiek van de zijde van de studentenbeweging - lazen schrijvers teksten aan elkaar voor en bediscussieerden die. In het begin waren daarbij geen kritici uitgenodigd, maar in de nadagen van de Gruppe '47 speelde ze zo'n dominerende rol dat zich taferelen als in Klagenfurt afspeelden. Wat als een uiterst zinvolle zaak was begonnen en waar de Duitse literatuur van na de oorlog haar élan voor een groot deel aan te danken heeft, werd door de arrogantie van de kritici beëindigd, waarbij aangetekend moet worden dat ook van de schrijvers die de kern van de Gruppe '47 vormden en van Hans Werner Richter jarenlang een geduchte normerende werking op de literatuur is uitgegaan.

Op dit moment bestaat er in de Bondsrepubliek zo'n normerende instantie niet - Klagenfurt vormt daar geen uitzondering op - en het is onwaarschijnlijk dat ze ooit weer de kop zal kunnen opsteken. De aanval in de jaren zestig op de literaire kritiek van dat ogenblik was een noodzakelijke reactie op de in het kielzog van Adenauers restauratiepolitiek meevarende conservatieve politiek van de literaire redacties van een groot aantal kranten en tijdschriften. Waar die aanval toe heeft geleid is het uiterst divergente beeld dat de literaire kritiek van vandaag vertoont.

De uitgeverij Fischer geeft sinds vier jaar jaarlijks de ‘Fischer Almanach der Literaturkritik’ uit waarin een keuze van recensies is opgenomen uit zestien vooraanstaande dag- en weekbladen in de BRD, Oostenrijk en Zwitserland. De uitgave wordt gecompleteerd met een overzicht van alle recensies die in de onderzochte kranten hebben gestaan. Een dergelijke uitgave, Ein Büchertagebuch genaamd, waarin echter uitsluitend kritieken uit de eigen krant zijn opgenomen, verzorgt sinds 1957 jaarlijks de Frankfurter Allgemeine Zeitung.

Beide uitgaven vormen een belangrijke bron van informatie voor wie zich op de literaire kritiek wil oriënteren. Je zou wensen dat een Nederlandse uitgever een dergelijk project zou aandurven. Op grond van het overzicht in de Fischer-Almanach valt te constateren dat b.v. in 1980 in ruim 2200 recensies aan ruim 700 verschillende belletristische werken aandacht is besteed door zo'n 400 verschillende recensenten. Daarbij komen dan nog zo'n vierhonderd algemene literaire beschouwingen, ook door een keur van recensenten, auteurs en wetenschappers geschreven.

Van een eenzijdige voorkeur voor bepaalde auteurs is bij geen van de dag- en weekbladen sprake en het is zeker niet meer zo dat de kleine uitgever te klagen heeft over ontbrekende aandacht voor auteurs uit het fonds. Ook de ooit door Angelika Mechteld genoemde omstandigheid dat boeken die door vrouwen zijn geschreven nauwelijks gerecenseerd worden is omgeslagen in een serieuze aandacht voor wat er van die kant geproduceerd wordt, al is het nog wel steeds zo dat een veel groter aantal dag- en weekbladen boeken van in aanzien staande schrijfsters als Gabriele Wohmann en Christa Wolf bespreken dan van b.v. Birgit Pausch, Marianne Fritz, Eva Demski of Helga Novak. Maar dat verschil maken zowel de conservatieve als de meer linkse kranten en geldt ook voor mannelijke auteurs.

Daarmee is nog niets gezegd over de aard van de kritiek en de gehanteerde maatstaven. Wat dat betreft is het ook al niet mogelijk om - met uitzondering van een aantal Grosskritiker die er hun stokpaardjes op na houden - stereotypen per krant of per recensent aan te geven. Eigenlijk bestaat er maar één blad dat zich onderscheidt van het voorzichtige midden waartoe de Duitse literaire kritiek neigt en dat is het maandblad Konkret - dat twee keer per jaar ook een Konkret-Literatur special uitgeeft en geen last heeft van de tendens naar ‘Ausgewogenheit’ die de Duitse media kenmerkt. Helaas zijn de kritieken uit Konkret niet ook in de Fischer-Almanach opgenomen. In de ter gelegenheid van de Buchmesse '82 uitgeven Konkret-special staat een bijtende kritiek van Hermann L. Gremliza op de drie vredescongressen die dit jaar in resp.

[pagina 104]
[p. 104]

Oost-Berlijn, Den Haag en Keulen gehouden zijn. Interessant voor Nederlandse lezers is het dat Gemliza meent dat in Den Haag Harry Mulisch wegens een aantal daar gedane ‘bewusteloze’ uitspraken uit de conferentie had moeten worden verwijderd. Maar als troost dient vermeld te worden dat Mulisch niet de enige was die daarvoor in aanmerking kwam. Het artikel van Gremliza is kenmerkend voor Konkret: het legt achtergronden bloot, het kent geen heilige huisjes, het is duidelijk in zijn standpunten en het is op en top polemisch.

Met uitzondering van Konkret dus vertoont de literaire kritiek in de Bondsrepubliek globaal het beeld dat wij ook in ons land kennen al zijn er kleine verschillen. Minder dan dat bij ons het geval is is de literaire kritiek in de grote dagbladen verdrongen naar weekendbijlages of maandelijkse specials. Een voorbeeld daarvoor vormt de Frankfurter Allgemeine Zeitung die elke dag op de tweede pagina van het Feuilleton één of twee korte boekbesprekingen brengt en bijvoorbeeld ook bijna elke dag wel een eigentijds gedicht op de eerste pagina daarvan afdrukt. Ook de Süddeutsche Zeitung en de Frankfurter Rundschau bespreken literatuur niet alleen in het weekend maar ook op de weekdagen. Daar staat tegenover dat een weekblad als Die Zeit wekenlang slechts één pagina aan literatuur besteedt om dan, met kerstmis, met pasen en tijdens de Buchmesse met een bijna veertig pagina's omvattend literatuurkatern te komen. Een blad als Der Spiegel laat zelfs wel eens een week helemaal verstek gaan of bespreekt hooguit twee, meestal één boek. Wie de Duitse literatuur wil bijhouden heeft in feite aan de Spiegel niets ook al verstaat dit blad de kunst om de kritieken die verschijnen meestal van zo'n scherpte te laten zijn dat ze de aandacht op zich vestigen.

Wat aan de Duitse kritiek ook opvalt is dat er in de grote recensies veel meer dan dat bij ons het geval is gepoogd wordt het besproken werk in een historische dimensie te zien. Het aantal keren dat in besprekingen van eigentijds werk gerefereerd wordt aan namen als Goethe, Von Kleist, Fontane, Heine of een van de andere grootheden uit het verleden is een teken van, en bevordert natuurlijk ook het levend blijven van de literaire traditie. Dat literaire kritiek op zich zelf ook een onderdeel van die traditie is is na te lezen in de vier delen Deutsche Literaturkritik die Hans Mayer het licht deed zien en waarin kritieken zijn verzameld vanaf de Aufkläring tot aan het eind van de jaren zestig. De Grosskritiker van het verleden droegen de namen Lessing, Goethe, Schlegel, Hegel, Heine, Hebbel, Keller, Kraus, Tucholsky. Er is altijd bezwaar tegen ze gemaakt en ze zijn het nooit met elkaar eens geweest.

Goethes uitspraak: ‘Schlagt ihn tot, den Hund, er ist ein Rezensent’ bewijst dat de literaire kritikus al heel lang in een hoek zit. Waar wel eens klappen vallen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken