Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bzzlletin. Jaargang 22 (1992-1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bzzlletin. Jaargang 22
Afbeelding van Bzzlletin. Jaargang 22Toon afbeelding van titelpagina van Bzzlletin. Jaargang 22

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.10 MB)

ebook (28.86 MB)

XML (2.39 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bzzlletin. Jaargang 22

(1992-1993)– [tijdschrift] Bzzlletin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 12]
[p. 12]

Alexandrine Tinne
‘Ik ontmoet niet anders dan hyena's, wilde zwijnen en buffels’

De Dinka's op de oostelijke oever, eveneens veetelers en van de Shilloeks te onderscheiden door een enigszins andere lichaamsbouw, hun tatoeage en hun kale schedel, hadden zich zover in hun territoir teruggetrokken dat de rivier totaal ontvolkt was. Tezamen met de Baggara-Arabieren hadden de slavenjagers kans gezien deze machtige stammen bijna geheel uit te roeien. Zodoende was de vruchtbare streek langs het water overgelaten aan struisvogel, leeuw en olifant.

‘Montagnes des Dinka's’ staat er boven Alexandrine's befaamde brief van 18 juni 1862. In deze brief beschrijft zij haar ontsteltenis bij het zien van de samengesleepte, uitgehongerde slavendrommen en op grond van de passage waarin zij zo terecht haar schrik uitdrukt, heeft zij de naam gekregen van bevrijdster van de zwarte bevolking. Wat hier van waar is, zal wel duidelijk worden.



illustratie
Alexandrine Tinne, tekening van Emile Bayard naar een fotografie (Uit: Clara Eggink, De merkwaardige reizen van Alexandrine Tinne.)


Zij bevindt zich op de oostelijke oever van de Witte Nijl en is haar moeder kwijt. Men is op sleeptouw genomen door de Franse handelaar van wie wij al eerder gehoord hebben. Deze is zelf op weg naar de streken waar de Baggara's hun kampen hebben en gezien het voorgaande zou het een ieder, behalve blijkbaar de dames Tinne, duidelijk hebben moeten zijn wat daar verhandeld moest worden. Trouwens, uit de volgende brieven valt m.i. duidelijk op te maken dat men wederzijds struisvogelpolitiek bedreef. Aan de oprechtheid van de woorden waaruit Alexandrine's verontwaardiging duidelijk spreekt, valt niet te twijfelen, maar na die eerste grote schrik heeft zij zich toch blijkbaar bij het euvel neergelegd en de wijste partij gekozen door zich niet meer te bemoeien met wat haar niet aanging. Omgekeerd valt er ook niet te twijfelen aan de volmaakte onverschilligheid van de slavenhandelaars voor de aanwezigheid van de dames Tinne. Men zal in de volgende brieven lezen dat Henriette terugreist naar Chartoem om meer proviand in te slaan met de stoomboot ‘die het geld naar Chartoem moest brengen’. Wat voor geld dat is, zal duidelijk blijken. Opvallend is ook dat Alexandrine hier ronduit zegt niets van planten en bloemen af te weten, zodat wij wel kunnen aannemen dat de bekende verzameling, de Plantae Tinneaneae, het werk van Henriette geweest moet zijn.

Terwijl Henriette dus terugreist, blijven Alexandrine en tante Addy kamperen op de Nijloever, onder de hoede van de Arabieren. Kostelijk is bepaald de laconieke rust waarmee zij vertelt van haar wandelingen met kinderen, honden en één gewapende soldaat en haar ontmoetingen met wilde zwijnen en buffels, dieren die men terecht tot de gevaarlijkste van Afrika's wildernis kan rekenen.

[pagina 13]
[p. 13]

De volgende brief is gericht aan Jetty Hora Siccama.

‘Daar Egypte zo exotisch is met zijn woestijnen, zijn palmen, zijn cactussen en zijn suikerriet, hadden wij gedacht dat het verdere Afrika dat nog meer zou zijn. Hoe verwonderd waren wij dus, toen wij ons van Chartoem af om zo te zeggen in Europa bevonden.’


illustratie
Alexandrine Tinne met haar rijpaard (Uit: Clara Eggink, De merkwaardige reizen van Alexandrine Tinne.)


Gebergte van de Dinka's. 18 juni 1862 Daar bevinden wij ons nu reeds een dag of twintig op die dertiende breedtegraad waarvan ik je verteld heb dat wij er zouden gaan wonen en er een huis bouwen... Wij hebben echter onze plannen moeten veranderen, althans voor het ogenblik, zodat wij ons nu in een positie bevinden die tamelijk verontrustend aan het worden is. Op de een of andere manier zijn wij mama kwijt geraakt en zij ons. Maar, de hemel zij gedankt, bevindt zij zich op een plaats waar het veilig is en waar zij goed verzorgd wordt. Het gevaar, voor zover aanwezig, bevindt zich aan onze zijde en dat maakt de kwestie wel minder akelig. Wat betreft de onrustgevoelens die men ondanks alle redelijkheid toch heeft, zullen wij dus wel quitte zijn. Doch om je dit alles duidelijk te maken, moet ik terugkeren naar ons vertrek uit Chartoem. Wij hadden de stad dus verlaten in twee barken, gesleept door een stoomboot. Deze stoomboot is hierheen gezonden door de broeder van de onderkoning, bij wijze van handelsspeculatie in ivoor. De handelsagent, een Fransman, die dus voor zaken naar de dertiende breedtegraad moest, is zo vriendelijk geweest ons op sleeptouw te nemen... Dit is menselijk gesproken, de enige mogelijkheid om in dit seizoen de Witte Nijl op te komen. Want van april of mei af, waait er een zuidelijke wind zodat geen enkele boot ook maar een mijl de rivier op kan komen. Onze bedoeling was ons ergens in de buurt van de Abba-eilanden neer te zetten. Men zegt dat die mooi zijn en zij vallen nog onder de jurisdictie van de onderkoning. De oevers van de stroom hebben ons buitenge-

[pagina 14]
[p. 14]

woon getroffen omdat zij er zo Europees uitzien. Daar Egypte zo exotisch is met zijn woestijnen, zijn palmen, zijn cactussen en zijn suikerriet, hadden wij gedacht dat het verdere Afrika dat nog meer zou zijn. Hoe verwonderd waren wij dus, toen wij ons van Chartoem af om zo te zeggen in Europa bevonden.



illustratie
Alexandrine met Nubische bedienden in de tuin van haar huis in Khartoum.


Geen palmen en geen zand meer - overal fraaie groene vlakten bedekt met bomen die op wilgen gelijken. Je kunt je niet voorstellen dat daar een leeuw of een olifant in rond zou lopen. De rivier zelf echter levert voldoende couleur locale op met troepen nijlpaarden, die blazend hun grote koppen boven water steken, en door velden drijvende waterlelies. Die waterlelies zijn wonderlijk genoeg, maar wat nog vreemder is, dat zijn die drijvende eilanden. Op een avond is er een groot eiland vol bomen langs onze boot komen drijven. Hoewel die Abba-eilanden heel mooi bebost waren, waren zij voor ons doel toch minder bruikbaar. Doornstruiken maken ze welhaast ontoegankelijk... Al die bossen zijn gevormd door een boomsoort dat prachtig van stam doch lelijk van blad is. Zodoende bleef ons niets anders over dan verder te trekken met de stoomboot d.w.z. naar de bergen van de Dinka's, een gebied dat buiten Egypte ligt en waar de handelsvaartuigen heengaan om handel te drijven met de Arabische stammen, de Abon-raf en de Baggara, die hun kampement in de omgeving hebben.

Verscheidene berggroepen stijgen als piramiden op uit een mooie beboste vlakte en direct toen ik daar voet aan wal gezet had, was ik er zeer mee ingenomen. Wij besloten hier te blijven. Hier was het dat ik voor het eerst gezien heb hoe de negers behandeld worden. Nog nooit van mijn leven ben ik zo verstomd en geschokt geweest. Ik had er wel over horen vertellen zoals iedereen, ik had wel gelezen over de slaventroepen, maar ik had geen idee van de omvang en van de wreedheid van dit bedrijf, noch ook van de cynische wijze waarop er gehandeld wordt. Men kan zich dat niet voorstellen als men het gezien heeft - het is weerzinwekkend. Alle Arabische handelaren en het merendeel van de Europeanen hebben zogenaamde lijfwachten die allen slavenjagers zijn, die de dorpen verbranden en alles roven wat zij tegenkomen. Zij verzamelen honderdtallen negers in de schepen waarin zij in het geheim verborgen worden om ze zo binnen te smokkelen in de staten van de onderkoning. Want ofschoon de wet tegen de slavernij in die verafgelegen streken van nul en gener waarde is, moet men toch de schijn aannemen daaraan te gehoorzamen. Maar hier geschiedt alles zonder de minste schaamte en daar de handel dit jaar bloeit, was de hele oever bedekt met grote donkere plakkaten. Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat dat vlak tegen elkaar aangebonden negers waren, die op deze wijze gemakkelijk te bewaken waren. Allen waren naakt en de mannen droegen om de nek zware kettingen die zij niet alleen optillen konden. Maar wat ons nog het meeste trof, was hun magerte, onbeschrijflijk. Heb je wel eens zo'n bedelaar gezien die een arm of een been vertoont, waarvan de huid op het bot gekleefd zit? Nu, zo waren deze negers ook, hun ledematen leken op insektepoten, het was afzichtelijk... Zonder twijfel is dat de schuld van de kooplieden die ze ongenadig

[pagina 15]
[p. 15]
uithongeren, maar blijkbaar is de aard van de neger daar toch tegen bestand, want ik geloof niet dat een Europeaan zoiets zou kunnen overleven. De ongelukkigen zagen blijkbaar ons medelijden, want toen ik tussen de groepen doorliep, greep een vrouw die een kind op de arm had, mij bij de hand en zei iets tegen mij dat, naar men mij vertaalde, een bede was om van haar meester de gunst te verkrijgen, haar andere zoon en haar moeder te mogen ontmoeten die aan een andere meester toebehoorden. Dit stond men mij toe en de hereniging was zo ontroerend dat ik ze alle vier gekocht heb en ze nu bij mij houd tot wij hun land bereiken, waar wij hen dan heen kunnen sturen. De volgende dag kwamen twee oude vrouwen die door hun meester in de steek gelaten waren omdat zij te zwak waren om verkocht te worden, zich onder onze bescherming stellen. Want zo gauw men ziet aankomen, dat de koopprijs de kosten van een slaaf niet meer zal dekken, jaagt men ze weg en laat ze sterven zonder ze zelfs maar een slok drinken te geven en hun familieleden moeten hen zien sterven zonder in staat te zijn hen te hulp te komen of zelfs maar te naderen.

illustratie
Alexandrine's moeder Henriette Tinne-van Capellen


Wij namen de twee vrouwen dus bij ons, maar de ene is gestorven en de andere is ons, zo gauw zij weer een beetje bijkwam, ontstolen. Het is mij niet mogelijk je alle schurkachtigheden te vertellen die wij gezien hebben toen ons schip bij het kampement lag. Het resultaat hiervan is, dat de negerstammen langs de Witte Nijl, vroeger zo vredelievend en rustig, nu zo tot het uiterste getergd zijn dat zij iedere blanke die zij in handen krijgen, vermoorden. Waar men vroeger volkomen veilig alleen rond kon lopen, moet men nu onder zwaar geleide gaan en zelfs de ivoorhandel lijdt hieronder, want de negers willen hun leven nauwelijks meer wagen voor de aanvoer.
‘Het is mij niet mogelijk je alle schurkachtigheden te vertellen die wij gezien hebben toen ons schip bij het kampement lag.’

Door dit alles is het ons onmogelijk hier te blijven, zoals wij eerst van plan waren geweest. Want in de winter komen de schepen hier voortdurend voorbij, de Arabische stammen kamperen in de omgeving van de rivier, er zijn geen negers en de streek is volkomen verlaten. Maar in de zomer zijn alle schepen de rivier afgevaren, de Arabieren die betrekkelijk beschaafd zijn, zijn naar het binnenland en hebben het enige middel om aan vers vlees te komen, meegenomen. Dan komen de Dinka's terug en plunderen en vermoorden alles en iedereen die in de weg komt. Toen dus de stoomboot te huur was, hebben wij er de voorkeur aan gegeven die voor een jaar te huren en onze reis naar de vierde graad direct te vervolgen. Alleen moest de stoomboot het geld naar Chartoem brengen en daar ons schip reparatie nodig had, wilde mama zelf meegaan om te zorgen dat men niet te lang weg

[pagina 16]
[p. 16]

zou blijven en om nog allerlei noodzakelijke dingen aan te schaffen. Zij heeft Flore en Habiba meegenomen en denkt tien dagen weg te blijven, waarin wij in de bergen blijven kamperen...

Nu is zij reeds 24 dagen weg en wij beginnen ongerust te worden. Niet dat wij denken dat zij ziek is, maar wij vrezen dat er iets mankeert aan de machine en daar er in Chartoem niemand is die ze zou kunnen repareren, zouden wij hier wel eens tot november zonder berichten kunnen blijven. Alle schepen zijn vertrokken, wij zijn hier alleen en de Dinka's kunnen nu ieder ogenblik komen. Ik heb geprobeerd een brief over land te sturen maar dat schijnt niet mogelijk te zijn. Al onze mensen zijn erg bang en zeggen net als zuster Anna: ziet gij nog niets komen? Tante Addy brengt haar dagen op de uitkijk door en ik zit boven op een rots, waar ik met moeite mijn inktpot en mijn papier op gesleept heb, te schrijven. Zodoende kan ik al schrijvende de stroom in het oog houden.

Afgezien van de ongerustheid, heb ik er helemaal geen spijt van, dat ik hier zo lang blijven moet. Er zijn hier prachtige terreinen in de bergen, ik heb nog nooit zoiets schilderachtigs gezien, maar het land heeft niets nieuws of origineels, waarmee ik wil zeggen dat, ofschoon ik van de bomen en de planten die hier groeien er geeneen ken, het karakter van het geheel toch helemaal Europees is en doet denken aan de Pyreneeën of aan de bergen van Duitsland. Er zijn hier een menigte prachtige boomsoorten die bijna alle bloemen dragen en de laatste dagen is de vlakte helemaal wit door het bloeien van een leliesoort die ik weleens in serres meen gezien te hebben. Het krioelt hier letterlijk van het wild en men zegt dat hier veel wilde dieren zijn, maar de leeuwen en tijgers (sic) wensen zich niet te vertonen en ik ontmoet niet anders dan hyena's, wilde zwijnen en buffels. Ik wandel ongelooflijk veel, vergezeld van een gewapende soldaat, mijn honden en mijn kinderen. Want ik heb je nog niet verteld, Smous, dat ik de dwaasheid heb gehad een Abessijns meisje te kopen van een jaar of tien, elf dat mij er dagelijks van overtuigt - zij tezamen met een kind dat aan de metselaar toebehoort en dat altijd bij mijn kleine en mij is - dat mijn vrees voor kinderen en mijn waardering voor honden terecht zijn. Niet dat zij ondeugend zijn, integendeel het zijn engeltjes van liefheid, vooral de mijne die Goelba heet en belooft een schoonheid te worden. Zij is zeer donker maar heeft niets negerachtigs en haar gestalte is zo sierlijk, zo ladylike, dat iedereen die haar ziet, er verwonderd over is. Haar ogen zijn wonderlijk mooi zelfs voor hier, het land van de mooie ogen. Het is werkelijk zo'n mooi kind, haar gebaren zijn zo gracieus dat wij er met bewondering naar kijken - zij is heel levendig en ondeugend en aanhankelijk, dat laatste zelfs zozeer dat het de bron van mijn moeilijkheden is. Zij en het andere meisje willen dat ik hen de hele dag platen laat zien en verhalen vertel, zij hangen aan mijn japon en trekken er scheuren in, huilen en stampvoeten als ik zonder hen uitga en zij bouderen... dus lees ik maar. Dat is hun opvatting van de slavernij. Ik kan niet zeggen dat dit mij altijd amuseert en ik had bepaald niet verwacht dat ik nog eens tot kindermeisje bekeerd zou worden. Ik tracht allerlei genoegens voor hen te bedenken om ze op een afstand bezig te houden en zodoende mijn vrijheid te bewaren. Ik ben er zeker van dat je Goelba aardig zou vinden en ik wilde wel dat ik je haar kon laten zien. Ons kamp is een heel dorp geworden - behalve onze tien tenten heeft men een hoeveelheid loodsen gebouwd voor de paarden, de soldaten, de gazellen, de was etc. Wij hebben zelfs een kerkhof waar gelukkig nog maar twee graven zijn, die van de oude vrouw en die van een kind dat de slavenhandelaars weggeworpen hadden, omdat het blind was. Wij hebben het stervend van honger met zijn huid op zijn botten gevonden. Het heeft nog veertien dagen geleefd maar ik denk dat het te veel geleden had om weer bij te komen.

 

(Uit: Clara Eggink, De merkwaardige reizen van Alexandrine Tinne. Amsterdam, 1960)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • De merkwaardige reizen van HenriĆ«tte en Alexandrine Tinne


auteurs

  • Alexandrine P.F. Tinne