| |
| |
| |
Dick Walda
Soldatenbrieven voor Duifje
1
Ja, je hebt een week op deze brief moeten wachten Duifje, m'n hartje. Pas nu kan ik je vanuit dit Nederlandse veld schrijven. We liggen hier met de hele compagnie in bivak, een zogenaamd oorlogsbivak.
De meeste jongens, over wie ik verhalen vertelde, en met wie ik in de zomer van vijf jaar geleden - net als nu - wachtte op het einde van deze hete en altijd landerige dagen, zijn er weer. Ze zijn haast allemaal dikker geworden. Lef fie ook. Je herinnert je waarschijnlijk nog wel dat hij de jongen is, die toentertijd met de pistolen speelde en ze als een cowboy kon laten ronddraaien. Dat doet hij nu niet meer.
Een enkele jongen is kaal geworden. De meesten zijn getrouwd en hebben kinderen.
Mij vroegen ze ook naar kinderen. Ik vertelde hun niet dat je rondloopt in wijde jurken, blauw en rood, en dat je zo'n teer kopje hebt gekregen. Ik zei gewoon, dat er eentje op komst is. Deze mededeling werd zonder meer geaccepteerd. Wél vonden enkelen in nogal grove details te moeten treden over de seksuele fantasieën van zwangere vrouwen. Dat gebeurt dan onder het spelen van landveroveren, dat we met de bajonet op een stukje stevige grond beoefenen. Het is een spelletje, dat goed de tijd doodt.
De eerste dagen waren als destijds, in Maastricht. Toen kwam je me iedere week opzoeken, weet je nog?
Er werden weer stapels kleren uitgereikt, uniformen, gevechtspakken, gasmasker en wapens. Er werden ook allerlei injecties gegeven en we kregen de noodzakelijke voorlichting. Want een militair - ook al is hij maar voor herhalingsoefeningen opgeroepen en duurt die veredelde padvinderij slechts 26 dagen - moet beslist voorgelicht worden.
Er staan aan de top van het bataljon enkele beroepsmensen, die niets anders doen dan dit werk. Onze overste was in Korea en vertelt daar dappere, maar in mijn ogen erg trieste verhalen over. Hij vroeg ons vooral goed te oefenen, omdat deze dagen voor het bataljon nogal kostbaar zijn (16 tot 18 miljoen!).
Wij zullen (en dat in alle ernst m'n liefje) met geweren en gasmasker het oosten van ons land moeten verdedigen. De kapitein, die in het dagelijkse leven onderwijzer is (en je weet waarom ik aan dergelijke mensen een bijzondere hekel heb), vertelde er uitvoerig over. Ik werd prompt een opruier genoemd, omdat ik vroeg of onze geweren (die zeer beslist van een verouderd type zijn) wel vol- | |
| |
doende waren om de vijand te weren.
Maar nu, m'n vrouw, lig ik aan jou te denken, dwars voor de tent, en de blanco velletjes die ik van tevoren bij me had gestopt zijn, zoals je ziet, gekreukt. De hei heeft nu haar heetste paarsheid bereikt, maar ik probeer er niet naar te kijken. Jij vindt het natuurlijk gekkenwerk: expres niet kijken naar de hei. Maar ik verdom het. Elke keer die confrontatie met deze paarse schoonheid en de bewuste lelijkheid van het leger, dat er doorheen struint zonder zin of doel.
Daarom vergeet ik wat mooi is, hier. Je zult weinig vernemen over flora en fauna. Ik heb (je zult het je niet kunnen voorstellen, omdat we in ons huis altijd waterorgieën houden) om me te wassen slechts een halve helm water. Je begrijpt niet waarom, Duifje? Ik zal het uitleggen. Dit is een oorlogsbivak en dat blijft voorlopig zo. Bij het eerste het beste alarm moeten we paraat staan om terstond in de wagens te stappen, teneinde daarna op de denkbeeldige vijand af te stormen. En, hoewel alles maar spel is, wordt er toch naar gestreefd een zekere mate van ‘echtheid’ te benaderen. Dus krijgen we, nadat we de hele middag over de hei hebben gesjouwd met helmen, versierd met van de bomen gerukte takken en bladeren, en groene pakken, die bijna zwart zijn van het zweet, een halve helm water per man. Daar was ik me dan mee. Ja, ook m'n voeten. Dat voetenwassen is een rituele daad geworden. Ik trek heel langzaam de hoge schoenen uit; daarna de sokken, die vastgeplakt zitten. Dan steek ik mijn voet (altijd eerst de rechter) in de helm. Eerst de voorvoet, daarna het achterste deel, want de helm is te klein voor een hele mannenvoet.
De jongens, gewend als ze zijn dat hun vrouwen alles achter hun kont brengen, kankeren niet zozeer omdat ze de oefeningen verwensen, maar omdat ze nu alles zelf moeten doen.
Ja, jij hebt de kanarie en een kleintje in je buik. En je kunt onze boeken lezen, onze platen draaien en onze liedjes zingen in ons steeds witter wordend huis. Ik kan hier moeilijk zingen. Dus spaar ik alles op. Ik vraag je veel te slapen en niet tot diep in de nacht te lezen, als een klein meisje, dat niet naar bed wil. Ik zie je wel zitten, in je wijde rode jas, met je benen opgetrokken in de grote stoel. En geen slaappillen innemen! Ik weet ook (misschien is dat wel overdreven) dat lange Guus nu minstens enkele keren per week mijn huis betreedt om op een stoel te gaan zitten en naar jou te kijken, terwijl jij hem wat te drinken geeft en een beetje lacht. En, hoewel je nu een mooie dikke buik hebt, zal hij toch proberen je het hof te maken. Aan de ene kant bedenk ik, dat het een goede afleiding voor
| |
| |
je is, maar tegelijkertijd, aan de andere kant, vind ik dat ik zoiets niet nemen kan en moet protesteren. Maar dat is moeilijk te verwerkelijken in de positie van infanterist-in-oorlogsbivak.
Duifje, wees vooral voorzichtig als je naar je werk rijdt en ga in de middagpauze en tussen het werk door, even in het kleine parkje zitten. Doe je rok omhoog. Dat mag. Zwangere vrouwen mogen alles. Want ik wil bruine benen kussen als ik straks terug ben.
De nachten breng ik door in een kleine tent, samen met Ledden, een keuterboer, die me tot in de slaap achtervolgt met zijn al rijpe aardbeien en het juist planten van sla en andere groenten. Hij heeft mijn adres gevraagd en beloofde een pakket tuinproducten op te sturen. Hij praat in een vriendelijk, doch moeilijk te volgen dialect en rookt, evenals jij, voor het slapen gaan nog een sigaret. Aan die sigaretten van jou ben ik gewend, maar hij rookt zware shag. Als we beiden in het pikkedonker op de rug liggen ritselt hij eerst een vloeitje uit zijn pakje, pakt daarna tabak en begint op de tast te rollen, totdat hij een vinnig stokje heeft. Een kleine vlam, dan de rook en een gloeiend puntje in de duisternis. Hoewel Ledden in alles erg slordig is, heeft hij zijn rook-attributen binnen handbereik klaar liggen. De dagen vangt hij ook aan met een sigaret. Hij praat een enkele keer over zijn vrouw, die hij altijd ‘de vrouw’ noemt. Daar zit iets vreemd-teders in, dat bij hem hoort. Hij zit diep in de schuld, maar zegt tevreden te zijn, omdat hij nu eigen baas is. Hij verlangt doorlopend naar eigen veld en boerderij. Van de boerderij heeft hij een foto op zak. Van de vrouw heeft hij blijkbaar geen foto. In ieder geval heeft hij die niet laten zien. Jou vond hij mooi. Ik heb de foto laten zien, waarop je je lange haren los draagt en zon ver droomgezicht hebt. Ik probeer altijd te raden in welke wereld je verkeert. Misschien kom ik er nog eens achter. Vertel het je kleine jongetje maar, dat je bij je draagt. Ik wil graag een meisje. Ja, jij een jongetje, om er later mee te kunnen vrijen. Maar laat de eerste, voor mijn plezier, een meisje zijn.
We hebben zojuist gegeten. Dat gaat heel simpel. Het lijkt meer op het voederen der dieren. De maaltijd wordt in twee etensblikken geworpen (één blik voor hoofden één voor nagerecht). We gaan dan groepsgewijs bij elkaar in het veld zitten. Ik meestal bevrijd van mijn zware schoenen en met de blauwe gymnastiek-schoentjes aan, die je in mijn tas stopte.
Het dragen van die gymschoenen is de enige vreugde, die ik tijdens het avond- | |
| |
zijn beleef. Want dit eten is geen mensenvoer. Vaak aangebrand, grote brokken, slecht klaargemaakt. De jongens die in de keuken staan kunnen er ook niets aan doen, omdat ze een dag of wat geleden nog automonteur of weet-ik-wat waren. Er lopen hier wel een paar koks rond, maar die zijn gewoon tirailleur en moeten meedoen aan de velddienst. Je moet wel weten, liefje, dat een tirailleur een infanterist is en feitelijk geen betekenis heeft. Maak je geen illusies over mijn soldaatschap! Het leger heeft weliswaar een hoop infanteristen, maar in deze atoom-tijd komen ze me belachelijk voor. Denk dus niet, dat ik - tijdens deze verdomd hete dagen - ook maar iets doe wat de moeite waard is. Met de verdediging van ons land heeft het helemaal niets, maar dan ook niets te maken.
Ik heb gemerkt, dat sommige soldaten (naast het terugzien van de oude vriendjes) het padvinderspel wel leuk vinden. Ze beschouwen deze dagen als een merkwaardig soort vakantie.
De kapitein heeft ons gewaarschuwd voor de CID (contra-inlichtingen-dienst) die als houthakkers vermomde spionnen zal laten infiltreren. Hij trok een geheimzinnig gezicht, toen hij dat vertelde. En je moet weten, Duifje, dat er hier in geen velden of wegen een ‘burger’ is te bekennen, omdat het allemaal militair oefenterrein is. De enige burgers, die we zien, zijn leveranciers, zoals de melkboer die (weliswaar lauw) bier verkoopt. Hij komt met een wagen vol en die is in no time leeg. Deze melkboer vinden we een edel mens en iedereen doet dan ook zeer sympathiek tegen hem, vanwege zijn consumpties (die we uiteraard moeten betalen). Hij is zo'n beetje onze god-de-vader geworden, die iedere avond de woestijn intrekt om daar zijn zwervende kinderen melk en honing te brengen, waarvoor wij deemoedig wat zilverlingen offeren. Vanavond koop ik een fles bier én een fles melk.
Misschien lees je m'n brief in een van je fraaie broeken. Nee, dat kan niet. Je zult ze zo langzamerhand niet meer dicht kunnen krijgen. Dus heb je een jurk aan. Je rookt alsmaar onder het lezen en je wriemelt met je tenen om je onlustgevoelens uit je lijf te trappen. Nog even geduld, m'n liefje!
Ik zie de melkboer aankomen en ik hou op met schrijven. Helaas zijn er geen koeriers voor eenvoudige soldaten, die een brief aan hun lief willen sturen, zodat ik moet wachten tot er een goede gelegenheid is om de brief te posten. Misschien kan ik hem aan iemand meegeven, die in contact staat met de buitenwereld. Waarschijnlijk zullen wij overmorgen (als grap-oefening) een kleine nederzetting gaan bezetten. Ik zal dan onmiddellijk de verantwoording nemen wat betreft de PTT. De postbode zal later - dan inmiddels bevrijd - mijn brieven doorsturen, zo- | |
| |
dat je eindelijk wat hoort van deze eenvoudige infanterist, die je liefheeft.
M'n rug is nat van het zweet en jij bent er niet om me voorzichtig met koud water te besproeien. Ik ga nu naar de melkboer. Hij is tenslotte ook mijn god in dit gekkenhuis.
Vandaag (ongezien) een vlinder gered. De jongens worden al rauwer en rauwer. We hebben allemaal een baard, behalve de luitenant, die slechts stoppels bevoelt. We zien er dus erg smerig uit. Net echt.
Omdat we in onze kleren slapen, niemand reserve-kleding bij zich heeft en er nog steeds niet meer water beschikbaar is dan die halve helm kan bevatten, stonden we vanmiddag in een losbarstende onweersbui te dansen. Er waren jongens, die hun armen wijd ten hemel hadden geheven en ik dacht: dat is een gebed voor de god van de donder. Ze danken hem, zoals ze god-de-melkboer danken.
Ik liep ook de regen in, gooide mijn groene jasje uit, en liep daar drijfnat in het nieuwe bos. Ik vind, dat alles nieuw is na een onweersbui. En hoewel er een bevel geschreeuwd werd, dat we de helmen moesten ophouden (vanwege de acute oorlogstoestand) werd er geen gehoor aan gegeven.
In dat nieuwe zomerbos zag ik de vlinder, die er verdwaald uitzag. Een witte vlinder. Zo wit als de vlinder, die we eens bij het zandpad zagen, toen we elkaar nog voorzichtig beminden en zonder de geweldige wellust, waarmee ik jou morgen, en overmorgen, en meestal bestijg en waarmee jij me altijd ontvangt. De vlinder lag in een plas te verdrinken en ik bukte me om hem op te rapen. Toen heb ik hem op mijn handpalm laten drogen, totdat hij plotseling heel langzaam, als in een vertraagde film, het bos uitfladderde.
| |
2
Lief Duifje, mijn vogeltje, het is moeilijk te beschrijven hoe de beroepsmilitairen eigenlijk zijn. Om het je duidelijk te maken: ze lijken veel op Bob. Kun je je nog herinneren, hoe dat ging, toen ik je aan hem voorstelde? Jij noemde je naam en hij zei: Duifje? Nou, dan wil ik best eens een keertje je doffer zijn, hoor! Toen liet hij zijn bekende gorgelende lach horen en jij werd zo klein en schuw als een echt jong duifje.
Weet je nog, dat ik toen enkele eenvoudige en snel uit te voeren martelingen voor dat soort mensen bedacht?
Nou, de beroepsjongens hier, vooral de hogere, doen me voortdurend aan Bob
| |
| |
denken. Verder hebben ze nagenoeg allemaal ‘oorlogservaring’, opgedaan in Korea en ‘ons’ Indië. Ze vinden het heerlijk om er over te snoeven. Die oorlogservaring was blijkbaar een glanspunt in hun leven.
We hebben ons gisteren verplaatst en liggen nu op enkele kilometers afstand van Libbikhuizen, dat officieel niet door militairen bezocht mag worden. Droogleggen heet dat bij ons. Tijdens de verplaatsing hier naar toe (dit bivak verschilt in bijna niets van het vorige, ook nu veel hei, weinig loof- en veel naaldbomen) maakten we iets mee, wat jij een Kleine Gebeurtenis zou noemen. Ik vond het echter een misdadige gebeurtenis. De overste was de geestelijke vader van het voorval. Schreef ik je al over hem? Ook hij is een officier met oorlogservaring en wordt niet moe om herinneringen op te halen. Af en toe houdt hij voor de verzamelde troepen een toespraak. De laatste ging over ‘de grotere bommen’. Wij moesten leren te leven met de bommen, er rekening mee te houden en ons er bij aan te passen. Wat ik het vreemdste vond, was het eerbiedige luisteren van de jongens. Verbijsterend. Manus en ik protesteerden. We kregen van niemand bijval.
De gebeurtenis, die ons de illusie moest geven dat atoombommen eigenlijk best te verdragen zijn, speelde zich af tijdens een zogenaamde verplaatsing. We moesten vijfentwintig kilometer met onze auto's door een gebied rijden, dat radio-actief besmet was. Het was de bedoeling, dat we er heelhuids en gaaf uit zouden komen. De veiligheidsmaatregelen bestonden uit (nee, lach er niet om, 't is helemaal niet om te lachen!) het naar beneden halen van 't dekzeil en het voor de mond houden van een zakdoek (zo'n groene, je weet wel). En, inderdaad, nadat we enige kilometers gereden hadden werden de dekzeilen gesloten en klonk het bevel ‘Zakdoeken voor de mond - gevaarlijk gebied’. De meeste jongens gingen zoet met hun zakdoeken voor de mond zitten! Weet je, Duifje, wat dat betekent? Dat betekent, dat ze geloven, dat een zakdoek helpt! Ik kan je niet beschrijven hoe ik me voelde bij die georganiseerde waanzin. Ik heb niet één poging gedaan om de jongens er van te overtuigen, dat een zakdoek niet helpt. Beslist niet. Nu moet je niet denken, dat ik in een depressieve toestand verkeer. Ik ben slechts teleurgesteld. Enorm. Dit misdadige zoethoudertje wordt ernstig genomen! Natuurlijk waren er na afloop wel wat jongens, die zeiden, dat ze voor de lol met hun zakdoek voor de mond hadden gezeten. Maar ik kreeg niet de indruk, dat ze beseften, wat atoombommen en radioactiviteit in werkelijkheid betekenen.
Ik werd pas na vele uren weer lustig, toen we in het veld onverwachts een groep meisjes ontmoetten, die thuis bleken te horen in een tehuis voor moeilijk opvoed- | |
| |
baren. Ze waren aan het stappen onder leiding van een opzichteres, of hoe die mensen heten. Ze moeten 's morgens matten maken en 's middags hebben ze een uur verplicht wandelen. De ontmoeting kwam tot stand, omdat ons peloton op patrouille was gestuurd. We moesten de omgeving weer eens van vijanden zuiveren. Met de meisjes werd terstond een allerhartelijkst contact gelegd. Hoewel ze allemaal in het muisgrijs gekleed en eender gekapt waren, bleken het aardige, praatgrage en zo te zien nogal hete schatjes te zijn. We moesten onze met takken en hei versierde helmen afzetten, zodat ze ons konden bekijken. Ze kregen sigaretten en waren door het dolle heen. Uit alles bleek, dat ze maar zelden met een vooruitgeschoven post soldaten in aanraking komen.
Leffie was de eerste, die aan het stoeien raakte met twee meisjes. Hij liet ze winnen en lag daarna heerlijk overwonnen op zijn rug, ondertussen nog wat nastoeiend en pakkend onder het grijs. Er werden uiteraard afspraken gemaakt voor die avond. De volgende dag zouden we weer naar de kazerne gaan om daar het week-end door te brengen. Dus het kon nog net. Veel is er niet van terecht gekomen. Merkwaardig, dat ik nooit afspraakjes maak, behalve met jou. Ik ben -denk ik - te gek op mijn Duifje.
De zaterdagavond was rot. Ik moest natuurlijk fantaseren over onze zaterdagavonden met alle eterij, drinkerij, kranten, tijdschriften, platen, bloemen, danserij, gekleurde linten, kaarsen, rode lichtjes en met het feestelijke slot: ik in jou leegstromen. Je moet zo langzamerhand een beetje op me gaan lijken, zoveel is er van mij in jou terecht gekomen! Heb je al een lange neus gekregen?
Goed, deze zaterdagavond was dus miserabel. We waren op bevel allemaal in onze gevechtspakken gekleed, om te voorkomen dat we de poorten zouden verlaten om elders heil en vertier te zoeken.
De cantine was met enkele honderden mannen bezet, die alsmaar lauw bier dronken en aardappelvliesjes knabbelden. Daar moest gedonder van komen. Eerst werd het vechten onder elkaar en daarna werd er gespoten met bier.
In de cantine hangt een bord, waarop met duidelijke letters staat vermeld ‘de cantine is uw huiskamer’. Daar trok geen enkele tirailleur zich ook maar iets van aan. Iedereen was min of meer dronken van bier drinken en oorlogje spelen. Hieruit moest een kleine revolutie geboren worden. En dat gebeurde ook. De luiken (waarachter wat in stofjassen geklede mensen van de Veluwe het bier en andere dingen verkopen) werden snel gesloten, zodat er die avond (het was pas negen uur) niets meer te koop was. Wel waren er een paar vooruitziende soldaten
| |
| |
geweest, die kratten bier tegelijk hadden gekocht. De flesjes werden nu aan de man gebracht tegen het dubbele van de oorspronkelijke prijs. Want op zaterdagavond wil je wel wat, nietwaar?
Daarna werden er wat tafeltjes en stoelen op hun kop gezet, maar daar was de lol gauw af, omdat ze van stevig materiaal gemaakt zijn, zodat kapotrammen tot de onmogelijkheden behoorde.
We moesten wat seks hebben! Daar verhief zich op een podium van vier aaneengesloten tafels een dikke jongen (zeer rood hoofd) met in zijn handen twee flesjes bier, die hij regelmatig de lucht ingooide. Ondanks het feit, dat hij niet meer zo stevig in zijn schoenen stond, ving hij de flesjes uitstekend op. Er werd geklapt voor dit kleine kunststuk. Overmoedig geraakt door dit succes kwam de dikke jongen tot een meer opzienbarende stunt. Hij besloot (dat meende ik al aan het resolute gebaar te zien, waarmee hij zich van zijn overhemd ontdeed) tot strip-tease. Hij had nu enkele honderden militairen rond zich verzameld, die joelden en klapten bij het minste gebaar, dat hij maakte. Toen opende hij plechtig een flesje bier en goot de inhoud over zijn hoofd. Daarna trok hij het te wijde groene onder hemd uit. Zijn blote bovenlijf ontlokte een hels gejoel. Hij draaide - helemaal in de rol van het wijfje, dat mannen moet vermaken - langzaam in de rondte. Iedereen begreep, dat er meer zou volgen en onder ritmisch geklap ontdeed hij zich van de hoge gevechtsschoenen. Dat duurde nogal lang, omdat het een reuze karwei is de lange veters los te peuteren. Nadat hij de schoenen had uitgetrokken, goot hij ze vol bier, met een tweede flesje, en wierp ze daarna met een wuft gebaar naar zijn opgetogen toeschouwers.
Hij was nu aan de groene legersokken toe, die eveneens met gracieuze gebaren over het publiek werden verstrooid. Toen restten nog alleen twee broeken en het naamplaatje, dat hij om zijn hals droeg. De gevechtsbroek liet hij héél traag naar beneden zakken, tot op de enkels. En daar stond hij, in een lubberige, veel te grote onderbroek van vaal-groen tricot. Het getier steeg tot een climax. En plotseling trok hij met een ruk zijn onderbroek uit, stond daar naakt op de tafel, en begon te dansen.
Het slot heb ik niet afgewacht. Evenmin als de rest, die volgde.
De zondag daarop was er een gezamenlijke godsdienstoefening in het vooruitzicht gesteld. Omdat ik een heiden ben (en gelukkig slechts jou de hoogste eer moet bewijzen) mocht ik met nog wat anderen achterblijven.
De gelovigen, die op weg waren gegaan, en die na het bier van de vorige avond
| |
| |
hun haren weer keurig hadden zitten, kwamen in no time terug. Ik zal je vertellen waarom.
Vanwege het oorlogsbivak (ik vergat je te schrijven dat we per dag een extra gevaren-toelage krijgen van f 1.25) behoort zich altijd en onder alle omstandigheden de volgende uitrusting op de man te bevinden: een binnen- en buitenhelm, een gasmasker en een wapen. Dus ook tijdens de godsdienstoefening. De jongens, die al in een auto zaten om zich naar de plechtigheid te laten rijden werden teruggewezen, omdat ze zonder die uitrusting niet mochten vertrekken. Nou, dat was zelfs de meest fervente kerkganger teveel. Dus kwamen ze terug naar het bivak en weigerden God tegemoet te treden met gasmasker en helm. Ze deden nogal verontwaardigd en vonden het bevel godslasterlijk.
Om de teleurstelling wat op te vangen, organiseerden wij voor hen wat spelletjes, zoals land veroveren en potten. Na een uur was iedereen zijn zondagsverdriet al weer te boven en werd er met guldens tegelijk gegokt. Slechts de kapitein en twee dienstplichtige sergeants zijn mét gasmasker, wapen, binnen- en buitenhelm het godswoord gaan vernemen. Op de helm van de kapitein zat nog een bosje paarse hei en hij leek op een clown met een grote paarse neus.
En 's middags kwamen de vrouwen. Ze werden in de cantine ontvangen. Ik heb jou er expres niet over geschreven, omdat je in staat zou zijn geweest naar me toe te komen. Maar ik wilde niet, dat je me dat aandeed, Duifje! In de eerste plaats moet je nu niet meer zoveel reizen en verder (en vooral) zou ik je niet in deze cantine willen zien. Het werd een grote rotzooi en ik wist het van te voren, omdat ik het al eens eerder heb meegemaakt. De vrouwen (lang niet alle soldaten hadden hun vrouw laten komen) zaten eerst wat gek te doen in hun mooiste jurken.
De geur van het bier-bachanaal van gisteren hing er nog, hoewel de Veluwemensen de kots en alle andere troep keurig hadden weggewerkt. De vrouwen werden natuurlijk bijna opgevreten door de soldaten-zonder-bezoek. Lef fie heeft me aan zijn wettige echtgenote voorgesteld, een lief meiske met van dat hoge opgespoten haar.
Er werd minder gedronken dan de vorige dag, maar wel werd er weer uitbundig met bier gespoten en de vrouwen liepen hard gillend en kirrend naar buiten. Daar werden ze, onder leiding van de mannen, in de richting van de hei gedreven om wat te wandelen en om tenslotte datgene te doen, waarvoor ze gekomen waren. De rest (niet de hele rest, want je hebt hier ook een stelletje gluurders) bleef wachten in de cantine, totdat alles achter de rug was. Toen mochten we weer
| |
| |
terug naar het oorlogsbivak, naar de moeilijk opvoedbare meisjes en naar de halve helm water.
Liefje van me, het is nu maandag. Er is een kleine kans, dat ik deze brief vanavond kan meegeven aan een korporaal ‘der eerste klasse’, die ons de voederbakken bezorgt.
De korporaal lijkt me een aardige vent en ik heb speciaal voor deze gelegenheid een pakje sigaretten voor hem gekocht. Misschien gooit hij de brief weg, misschien opent hij hem wel en leest deze niet voor buitenstaanders bedoelde regels, maar misschien ook bezorgt hij je de brief persoonlijk. Wie zal het weten? Jij! Mocht hij je bezoeken, let dan goed op de tatoeage op zijn rechterarm. Ik zie altijd alleen maar DEROP staan. Er horen beslist meer letters bij. Maar welke? Vraag het hem.
| |
3
Vandaag is er dan een dode gevallen. Schrik maar niet. Onze dode was een hond, een enorme herder, die tijdens het oversteken van de een of andere E-weg, hier in de buurt, door een grote leger-Daf werd overreden. Het was juist gebeurd, toen onze groep passeerde. Het dier lag met stijf gestrekte poten langs de weg. De chauffeur had een wit gezicht, keek voortdurend onder zijn wagen en herhaalde maar steeds, dat het dier onverwacht de weg over was gestoken.
Duidelijk een zwerfhond, die bij niemand hoorde, naar geen mens luisterde en gewend was zonder klaar-overs de weg te nemen. Onze pelotonsleider besloot, dat de hond begraven moest worden. Hoewel onze ploeg voornamelijk uit zeer ruige gasten bestaat, bleken ze toch medelijdend geïnteresseerd te zijn. De chauffeur moest de geschiedenis met alle details er bij steeds herhalen. Eigenlijk was het maar een simpel hondenverhaaltje.
Bij onze groep hebben zich ook de hulzenzoekers aangesloten, een groepje kinderen uit de buurt. Ze hebben vakantie en brengen het grootste deel van hun vrije dagen bij de soldaten door. Nuchtere, zakelijke jongens. Ik heb ze nog niet eerder zo ontmoet. Niet de oorlogsromantiek of de liefde voor het leger drijft de kinderen er toe ons te achtervolgen, maar de losse flodders, die we afschieten. Die rapen ze. Hoewel de losse flodders inderdaad flodders zijn en slechts een bescheiden plofje geven (er zit namelijk weinig kruit in) zijn de hulzen van puur koper. Rondtrekkende kopers bieden de kinderen voor iedere huls, afhangende van het aantal oefeningen, 1, 2 of 3 cent. De hulzen worden verzameld in op de heup hangende boodschappentassen.
| |
| |
Ik heb hun wat onafgeschoten flodders gegeven. Ze hebben het kruit er uit laten lopen en dat in brand gestoken. Gaf een korte felle vlam.
De kinderen zijn niet onvriendelijk, maar ik versta nauwelijks het taaltje, dat ze praten. Een enkele keer is er een meisje bij.
Ze probeert op een jongen te lijken, draagt een alpinopet en een lange broek, maar ziet er desondanks zeer vrouwelijk uit. Ze is asblond, zoals jij, en heeft lange vlechten, die ze onder haar pet tracht te verbergen. Haar broekspijpen steken in kaplaarzen, van die glimmende rubberdingen. Ze heeft een koel gezichtje, maar daarin staan haar blauwe ogen heel groot en kwetsbaar. Een wonderlijk meisje.
Dit groepje, bestaande uit 8 à 10 jongens, trekt zich al lang niets meer van het geschiet aan, loopt dwars door de oefeningen heen, is dan weer bij de vijand, dan weer bij ons, en demonstreert duidelijk, dat het hun er alleen maar om gaat zoveel mogelijk hulzen te rapen. Deze kinderen maken een vlijtige en merkwaardig objectieve indruk. Ze lieten zich echter van een andere kant zien, toen we de dode herdershond in ons midden hadden. Het blonde meisje aaide de hond met een liefdevol gebaar, hoewel de chauffeur waarschuwde: dode honden aanraken is gevaarlijk! Met een onaandoenlijk gezichtje bleef ze de hond liefkozen. Het bebloede lijf werd door een van de jongens bedekt met een of ander reclamekrantje, dat hij in zijn zak had.
Een paar soldaten groeven een kuil, waarvoor de pionierschoppen gebruikt werden. Die schoppen dragen we altijd mee, achter op de rug, en ze staan stijf omhoog als een penis. Het is een krankzinnig gezicht, vooral van een afstand. Als je ooit nog eens militairen in het veld ziet, moet je er maar op letten.
De hond werd uiteindelijk in de kuil geschoven, over hem heen werden nieuwe kranten gelegd (die de nog steeds bleke chauffeur in zijn wagen had) en daarna werd het geheel met zand overdekt en aangestampt. De hulzenrapers waren verdwenen. Maar plotseling kwamen ze terug met handenvol bloemetjes en mooie takjes, die ze in een vierkant op het hondengraf legden. Toen zagen we ook, dat de kinderen een kruisje gemaakt hadden van stokjes en vliegertouw. Met het plaatsen van dit kruisje was de begrafenis afgelopen en zonder iets te zeggen verdwenen de hulzenrapers weer en liepen over naar de vijand.
Ik vervolg deze brief op het ogenblik in een café, waar we even rusten, alvorens terug te keren naar ons bivak. Het kamp zal vanavond voor de zoveelste keer verplaatst worden. Ik heb wat velletjes schrijfpapier aan de kastelein gevraagd. Hij heeft ze met veel moeite uit het kastje van de plaatselijke klaverjasclub gehaald.
| |
| |
De meeste soldaten zitten buiten: er komen veel vakantie-mensen langs, die vrolijk kijken en zwaaien. De jongens zwaaien alleen terug als er vrouwen te zien zijn. We lijken nu allen op zeer woeste landlopers, die niets liever willen dan kippen stelen en meisjes verkrachten.
In werkelijkheid valt dat allemaal wel mee, maar na anderhalve week onthouding zijn de meesten toch wat ‘onrustig’ geworden. De gesprekken gaan vaak over de moeilijk opvoedbare meisjes, die op het ogenblik een kleine 90 kilometer van ons verwijderd zijn.
Dus wordt er gekeken naar de passerende vrouwelijke vakantiegangers, die meestal in minimale kleding voorbij trekken.
Gisterennacht hebben we een brug veroverd, na een tocht door de weilanden. De brug werd - nadat we uren lang een beetje gedoezeld en gevloekt hadden langs de waterkant - vlot genomen. Er was namelijk geen vijand.
Er waren wel mensen uit de omgeving, die - haastig in de kleren gestoken - kwamen kijken of er oorlog was. Al dat getetter van die losse flodders maakt in de stille nacht natuurlijk veel lawaai. Toen het loos alarm bleek, waren er verscheidene boze mensen. Een boer schreeuwde: ‘zeg eens, er moet onmiddellijk opgehouden worden met schieten!’ Manus (je kent hem van die kleine foto) trachtte de boer uit te leggen dat wij slechts gewone soldaten zijn, die daarover niets te vertellen hebben. Het betoog van Manus maakte weinig indruk en de boer dreigde nog van ‘je blijft van m'n erf af’.
Leffie, Manus en ik kregen van een vrouw, die daar ergens woonde en ook wakker was geworden, koffie en stroopwafels. Ze droeg (en ik had niet gedacht dat de vrouwen in die streek zich zo fraai zouden versieren) een Chinese kimono van groene zij, met een grote draak op de rug. Ze zette zwijgend koffie voor ons in de keuken. Hoewel we er smerig en gluiperig uitzagen, bleek ze niet bang voor ons te zijn.
Door het koffie drinken en praten waren we wat verlaat en we probeerden met z'n drieën het peloton, dat was doorgetrokken, in te halen. We stuitten op iemand, die als een struikrover langs de weg lag. Het bleek een luitenant van een vijandelijk onderdeel te zijn, die er beslist op stond krijgsgevangen gemaakt te worden. Wij haalden onze schouders op en liepen door. Maar hij kwam ons achterna, gaf mij met zijn wapen een stoot in de rug, onder het roepen van ‘Kgggg, nou ben je dood’, en herhaalde deze handeling bij Leffie en Manus. Omdat wij geacht werden door een rugschot getroffen te zijn, deden we nog even van rolderebol,
| |
| |
om hem midden in de nacht wat te plezieren. Toen liepen we toch maar door en zwaaiden nog even tegen hem. Ik kreeg de indruk, dat hij in de war was.
Dit was eigenlijk de laatste oefening, die een beetje slaperig eindigde. We werden weer wakker, toen de man van het ochtendnieuws (Leffie had altijd een transistor-radio in zijn grote broekzak) vertelde, dat er op grote schaal in Noord-Vietnam was gebombardeerd, waarbij veel burgers het slachtoffer waren geworden. Uit protest pakte Manus zijn bren en knalde een houder losse munitie leeg. Dat was verboden en Manus kreeg dus een berisping. Ik wist toen, dat hij - net als ik - soms fantaseert over het doden van alle doders. Dat gaf me een wonderlijk geluksgevoel.
Deze onwezenlijke tijd is bijna achter de rug. Over twee dagen kom ik (met de slee van Leffie) naar huis om je in je oor te bijten, dromen uit te leggen en je meer te vertellen over het meisje met de alpino-pet. Zwangere vrouwen dromen veel. Leffie vertelde, dat zijn vrouw soms wortelen stal bij de groenteboer en die thuis opknabbelde, in de tijd dat ze zwanger was. Leffie's vrouw is dus héél lang geleden een konijntje geweest. Jouw dromen zijn, zoals ik ze begrijp, niet onder één noemer thuis te brengen, evenmin als de wonderlijke levens die je leeft. Misschien ben jij wel in een ver verleden de koningin van alle kabouters geweest.
De eerste de beste zondag gaan we met z'n drieën naar het water, daar waar het veld met de witte bloemen is. Dáár wil ik dan wel weer eens naar de stilte luisteren. De hei ligt er bij me uit.
We zullen eerst uitslapen, dat wel. Als we wakker zijn, wil ik lang naar je kijken en ik wil mijn hoofd op je buik leggen en luisteren of ik misschien zijn stemmetje al hoor, dat roept ‘ik wil er uit’.
Hij weet niet waar hij aan begint.
|
|