Het kenmerkende voor Ten Berge is, dat hij een nieuwe wereld konstrueert, waarin hij zich thuisvoelt en waarin de lezer die dat wil en die bereid is bepaalde tekens te verstaan, kan binnengaan om er de dichter tegen te komen. Ten Berge is metterdaad een poiètès, een uitvinder en maker.
Ik vraag me af, of ook zijn werk niet opgetrokken is op wat Slauerhoff onder woorden bracht met: ‘Alleen in mijn gedichten kan ik leven’. Dit zou de betrekkelijkheid laten zien van de verschijningsvorm van de poëzie, want geen groter kontrast dan tussen Slauerhoff, de romanticus-pur-sang en Ten Berge, bewust anti-romanticus.
De lezer moet bereid zijn bepaalde tekens te verstaan; hij moet zich de moeite getroosten het materiaal in deze poëzie, voorzover dat buiten onze vertrouwde werkelijkheid valt, thuis te brengen. Aantekeningen van de dichter helpen hem daarbij op weg, maar niet alles over b.v. de ruige wereld van de laat-middeleeuwse vaganten, aarnoutsbroeders c.s. wordt verklaard. Daarom is de lezer die tot in alle hoeken van dit werk wil doordringen, genoodzaakt zelf sleutels te zoeken door de stof die verwerkt is te bestuderen. In de eerste cyclus uit Swartkrans, ‘Kockyn, een kermiskroniek’, zit een spel met tijdsverschuivingen verborgen, dat men ontdekt als de scheidingslijnen herkend worden tussen de 20e-eeuwse kermisrealiteit, met steilwandberijdster en schiettent, en de middeleeuwse werkelijkheid die er doorheen speelt. De gestalten in deze reeks, Kockyn en zijn vriendin in zwart leer, Lange Loys en Mooie Ydovye, spelen tegen een wisselend decor een vitaal spel, thuis in die beide realiteiten. Deze gedichten zijn daardoor dynamisch en teatraal (maar dat laatste zonder de ongunstige bijbetekenis).
Andere vindplaatsen in het verleden dan de ‘zelfkant’ van de Middeleeuwen leveren Ten Berge de bouwstoffen voor zijn nieuwe wereld: de titel Swartkrans verwijst naar de Zuidafrikaanse plaats waar resten van een prehistorische aapmens gevonden zijn. Het boren naar de oerlaag van onze afstamming verschaft de dichter inzicht in zijn beperkingen:
In molaren gaan mijn zenuwen tekeer
Tong spreekt allengs premature spraken tegen
Sedimenten zijn verschoven
Tijd verplaatst mijn kaakgewricht.
Waar de zuideraap zijn schedelkam betast
Heb ik vrij zicht. maar ook niet meer