Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Critisch Bulletin. Jaargang 2 (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van Critisch Bulletin. Jaargang 2
Afbeelding van Critisch Bulletin. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Critisch Bulletin. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.41 MB)

Scans (5.18 MB)

ebook (3.47 MB)

XML (0.93 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Critisch Bulletin. Jaargang 2

(1931)– [tijdschrift] Critisch Bulletin–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 270]
[p. 270]

Periscoop

Bij de Sikkel in Antwerpen en Mees in Santpoort verscheen het derde en vierde deel van jozef cornelissen's nederlandsche volkshumor op stad en dorp, land en volk, uitgegeven met de ondersteuning van de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden en de Universitaire stichting te Brussel. Het werk bevat de verklaring van een groot aantal spot- en bijnamen, volksetymologische sagen, spreekwoorden en zegswijzen, enz. De indeeling is naar de provincies en dan telkens alfabetisch. Voor folkloristische wetenswaardigheden is het een rijke bron. De toon der volksrijmpjes bewijst hoe oud de nieuwe zakelijkheid is; bijv. het begin van het door Jan Frans Willems berijmde volkssprookje:

 
Sint Pieter had de poort des hemels
 
Eens niet wel digt gedaen.
 
Daer kwam een wind naer boven warlen
 
Uit d'aerdkring opgestaan,
 
En gierde door de gapende oopning.
 
Het togtte daer zoo stijf
 
Dat straks de heil'ge poortbewaerder
 
Een kou kreeg over 't lijf.
 
Hij ging tot Onzen Lieven Heere
 
En sprak: ‘'k Moet naer mijn bed;
 
'k Ben ziek; daer heeft me daer een pleuris
 
Zich op mijn borst gezet,
 
Ik kan 't onmooglijk langer uitstaen
 
Aen gindsche hemeldeur.
 
Vergun dat 'k iemand in mijn plaats roep;
 
'k Stel U Sint Joris veur:
 
Die zal mij voegelijkst vervangen
 
Tot ik genezen ben.
 
Hij is, als oud soldaat en schildwacht,
 
De beste die ik ken.’
 
‘'t Is billijk, zei de Heer, 't is billijk
 
Dat gij wordt afgelost...

Waarop Sint Joris ad interim aan de hemeldeur postvat (zijn gebrekkige kennis van het Fransch hindert niet, want Franschen, heet het, komen hier niet binnen).

 

Professor george kitchin van de universiteit in Edinburgh deed bij Oliver and Boyd in Edinburgh verschijnen a survey of burlesque and parody in English, met welk werk hij een leemte in

[pagina 271]
[p. 271]

de Engelsche litteratuurhistorie tracht aan te vullen: de geschiedenis van het groteske complement der litteratuur, haar parodie, die haar in iedere periode begeleidt of liever achtervolgt. Kitchin begint bij Chaucer's Sir Thopas en eindigt met Erskine's Helen of Troy. Onder de moderne parodieën geldt als onovertroffen Max Beerbohm's A Christmas Garland, dat in 1912 verscheen en o.a. Meredith, Frank Harris, Chesterton, Bennett, Wells, Hardy en Kipling parodieert. (Eenigszins hiermee te vergelijken is in ons land het alleraardigste boekje van De Sinclair, een prijsvraag in de hel, met Timmermans-, Robbers-, Querido-, Couperus, e.a. parodieën). Daarnaast verdienen vermelding Mr Squire's Collected parodies.

Dat de jonge Coleridge in het genre der nonsense-poëzie niet onderdeed voor Morgenstern of Van Ostayen blijkt uit zijn pindarische bewerking van Euclides:

 
On a given finite line
 
Which must no way incline;
 
To describe an equi-
 
lateral Tri-
 
A, N, G, L, E.
 
Now let A. B
 
Be the given line
 
Which must no way incline;
 
The great mathematician
 
Makes this requisition,
 
That we describe an Equi-
 
lateral Tri-
 
angle on it;
 
Aid us Reason-aid us Wit.

Bij Brusse's Uitgeversmij verscheen, rijk geïllustreerd, van berlage: mijn indische reis. Al aanstonds, aan boord van de Grotius, bevindt hij zich midden in de architectonische stijlproblemen. Bij alle waardeering voor de artistieke betimmering der schepen van de Nederland, door Lion Cachet, is hij niettemin van meening, dat ‘de eindigheid dezer vertrekken “het niet doet” tegenover de “oneindigheid” van den Oceaan.’ De ontwikkelingsgang van het moderne scheepsinterieur bevindt zich nog in het beginstadium. Het is ermee als met alle verkeersmiddelen: ‘De kunstvorm moet zich nog ontworstelen aan het al te individueele net om zich aan te passen aan de bevrijdende ruimte der algemeenheid.’ Ook het boudoirachtigekarakter der tegenwoordige luxetrein-coupés isprincipieel in strijd met het wezen van het rijtuig zelf. - Voortdurend

[pagina 272]
[p. 272]

treft men in dit werk aforismen aan van kunstwijsheid - een der edelste vormen van levenswijsheid! - Als bijv. over het wanbegrip van het kunstdoodend karakter der machine; Berlage noemt dit het ‘machinale misverstand.’ - ‘Niet de machine maar haar leiders staan schuld aan den dood van het schoone gebruiksvoorwerp.’ Er bestaat ook een machinale schoonheid, en zelfs een zeer schoone.’

Belangrijk zijn de beschouwingen van den bouwmeester over het architectonische vraagstuk van den tropenstijl'. En naast de denkbeelden over de stijlproblemen van het heden, en de onmiddellijke toekomst vooral, vindt men hier diepgaande beschouwingen over de Hindoe-Javaansche bouwkunst.

Bij denzelfden uitgever verscheen in de serie Jaarboeken Nederlandsche Ambachts- en Nijverheidskunst, welke sinds 1919 wordt uitgegeven, het deel voor 1930, werk door w.f. gouwe. Dit is het tweede deel van een drietal werken (jaargangen 1929, '30 en '31), die onder de titels Ruimte, Werk en Vorm verschijnen. Als Berlages boek gaat ook dit werk uit van de grondstelling, die voor velen nog vreemd en paradoxaal schijnt maar die het onvermijdelijk uitgangspunt is voor een samenleving, die in haar productie de schoonheid harmonisch zal verwerken: dat kunst en techniek niet langer gescheiden gehouden mogen worden. De theoretische tegenstellingen kunst-techniek, gevoel-verstand zijn langdurige en hardnekkige belemmeringen voor een volle verwezenlijking der in de materialen der aarde verborgen schoonheidspotenties geweest. De hedendaagsche kunstenaars strijden voor de erkenning van het verband en van de mogelijkheden in het verbond dezer gescheidenheden gelegen. Een boek als dit bewijst, dat wij aan den ingang staan van een tijdperk der technische schoonheid, van fabriek, kraan, automobiel, wagon, en van alle denkbare gebruiksvoorwerpen. Talrijke afbeeldingen lichten het betoog toe en laten zien, wat in deze richting op velerlei gebied reeds bereikt wordt. De uitgave dezer jaarboeken geschiedt met steun van het Departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen. Deze tijd begint opnieuw te begrijpen, wat het eenzijdig individualisme ons meer en meer heeft doen vergeten: dat de schoonheid in de wereld verhoogd wordt, wanneer zich de kunstenaar in dienst der productie stelt, hetgeen met volle beschikking over zijn inspiratie mogelijk is. Om tot dit inzicht te komen, behoeft men thans niet enkel naar Rusland te zien. De toegepaste kunsten blijken alom gebied, materiaal en objecten der inspiratie te vergrooten. ‘Wir sind inmitten eines Schöpfungstages.’

[pagina 273]
[p. 273]

Van anton van duinkerken verscheen bij De Gemeenschap: groot nederland en wij, twee opstellen, waarvan het eerste (‘Het Zuiden in Rijks-Nederland’) voornamelijk een commentaar is op Gerard Knuvelders groote werk ‘Vanuit Wingewesten’, wiens standpunt het begrijpelijkerwijs geestdriftig bevestigt en bijvalt: ‘Ik ben met Gerard Knuvelder overtuigd, dat het zwaartepunt der Nederlandsche beschaving zich merkbaar verplaatst naar het Katholieke Zuiden en dat deze verplaatsing zich reeds gedeeltelijk voltrok. Ik ben met hem overtuigd, dat deze verplaatsing zal toenemen met dezelfde snelheid, waarmee de oorspronkelijke staatsgodsdienst van de noodlotsformatie, ontstaan bij de Unie van Utrecht, zich in gemoedsoverwegingen ontbindt. En ik ben met hem overtuigd, dat deze verplaatsing een groot heil is voor natie en volk.’ Het herstel van het Zuiden beteekent volgens Van Duinkerken in hoofdzaak het geestelijk herstel der Nederlanden. Zeer de overdenking waard is in dit verband een uitlating van Prof. Gerretson in de inleiding op Knuvelders boek: ‘De Staatkundige geschiedenis der Nederlanden is een treurspel, waarvan de ontknooping zich nog wachten laat, maar waarvan het Dietsche Zuiden het slachtoffer is geworden.’ Het tweede opstel, Vlaanderen en de Vlaamsche strijd, een toespraak tot Zuid-Nederlandsche studenten bedient zich van een voor dat gehoor wel wat goedkoop en handig pasklaar gemaakte charge van den Hollander. Ofschoon met een zeer eenzijdige sympathie geschreven staat dit boekje, dat voor Brabant en Vlaanderen pleit en van Holland haast even weinig hebben moet als van de historisch en in ruim nationalen zin niet onbedenkelijken Hollandsche cultuurhegemonie, in dienst der Groot-Nederlandsche gedachte. Ter illustratie diene de, wel zeer simplistische, formule aan het slot: ‘De scheppende bezieling van het Zuiden en de dwingende vormkracht van het nuchterder Noorden zijn niet alleen gelijkwaardige componenten van het Nederlandsche volkstype, zij zijn twee eigenschappen, die elkander niet ontberen kunnen. Elke voor zich leidt vereenzelvigd tot wanstaltigen misgroei.’

 

d.a.m. binnendijk verzamelde zijn critieken, voornamelijk uit De Vrije Bladen, in een bundel commentaar (Leiter-Nijpels, Maastricht). Zonder uitzondering zijn deze artikelen eigenlijk even knap als onbevredigend. Zij zijn met veel aesthetisch inzicht geschreven, maar het is jammer, dat ze zoo zwaar theoretisch van formuleering zijn, belast met abstract litteraire redeneering en terminologie. Men zou ze sterker persoonlijk, rijker aan levenservaringen, -inzichten en standpunten wenschen, bewogener, levender kortom.

[pagina 274]
[p. 274]

Ze zijn te ver van het leven, te dicht bij de litteratuur, en daarom tenslotte te ver van beide, geschreven. Het leven is teveel in de formule weggedrongen. Binnendijk is helaas teveel... commentator.

 

Ofschoon het niet tot de doelstelling van dit tijdschrift behoort vertalingen te bespreken, maken wij een uitzondering voor de Nederlandsche bloemlezing uit het werk van den vermaarden reporter egon erwin kisch (tijdopnamen. Servire. Den Haag), welke voorafgegaan wordt door een inleiding van den samensteller, Nico Rost, met interessante gegevens over het leven, den arbeid en het milieu van dezen merkwaardigen schrijver, van wiens wereldkennis, ervaring en vooral veelzijdige belangstelling de meeste Nederlandsche schrijvers zich, al was het maar een tiende, zouden moeten wenschen om uit de benepenheid van hun eeuwige realistische burgermilieu en vicieuse huwelijkscirkel, en uit de engten hunner geïsoleerde lyriek en ongelooflijk onbelangrijke polemiek weg te komen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Nederlandsche volkshumor op stad en dorp, land en volk. Deel 3

  • over Nederlandsche volkshumor op stad en dorp, land en volk. Deel 4